FORM NO. 3321-342 Rev A MODEL NR.
Inhoundsopgave IDENTIFICATIE & BESTELLING 2 BEDIENINGSORGANEN 16 VEILIGHEIDS 4 OVERZICHT VAN GEBRUIKTE SYMBOLEN 7 GEBRUIKSHANDLEIDING Starten en stoppen Het inspuiten van het brandstofinjectie-systeem Automatische maai-regeling Het Selecteren van de maaiverhouding (snelheid messenkooien) Maaiverhouding (snelheid messenkooien) selectietabel Lampje Messenkooi-regeling De machine duwen of slepen Controlelampje Diagnostisch ACE-display Het controleren van de interlock-schakelaars Functies van elektromag
Veiligheid Training 1. 2. 3. tijdens het maaien. Bedien de apparatuur niet indien u blootsvoets bent of sandalen draagt. Lees de voorschriften aandachtig door. Maak uzelf vertrouwd met de bedieningsorganen en het juiste gebruik van de machine. 2. Sta nooit toe dat de grasmaaier gebruikt wordt door kinderen of personen die niet vertrouwd zijn met deze voorschriften. De bediening van de machine kan gebonden zijn aan een plaatselijke wettelijk bepaalde leeftijdsgrens.
• 5. Denk eraan dat er niet zoiets bestaat als een “veilige” helling. U moet bijzonder goed opletten als u op met gras begroeide hellingen rijdt. Om te voorkomen dat u omkiept: • niet plotseling stoppen of wegrijden als u daalt of klimt; • schakel langzaam de versnelling in, houd de machine altijd in de versnelling, vooral tijdens het dalen; • 6. Maai nooit dalend op hellingen van meer dan 15°.
4. Houd de machine, demper, accu-behuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te voorkomen. Geluids- en trillingsviveau Geluidsniveau 5. Controleer regelmatig de grasopvangbak op slijtage of beschadigingen. 6. Vervang, veiligheidshalve, beschadigde of versleten onderdelen. 7. Het legen van de brandstoftank, indien nodig, moet gebeuren in de open lucht. Trillingsniveau 8.
Overzicht van gebruikte symbolen Giftige dampen Bijtende vloeistoffen, chemische of gassen, verbrandwonden aan stikking vingers of hand Bekneld raken gehele lichaam van bovenaf Afsnijden, gegrepen worden voet, ronddraaiende vijzel 6 Zijwaardse beknelling bovenlichaam Afsnijden voet, ronddraaiende messen Elektrische schokken, elektrokutie Vloeistof onder hoge druk, kan lichaam binnendringen Hogedruk-stralen, Hogedruk-stralen, Bekneld raken beschadiging van beschadiging vingers of hand, van weefsel w
Gevaar, giftige stoffen Oogbescherming verplicht Veiligheidshelm verplicht Vuur, open licht en roken verboden Hydraulisch systeem Peilindicator Vloeistofpeil Filter Inschakelen Uitschakelen Claxon Batterij -laadsysteem Rijrichting machine, vooruit/achteruit Besturingshendel Besturingshendel Met wijzers van de klok rijrichting, rijrichting, twee meedraaiend meerdere richtingen richtingen Tegen de wijzers van de klok indraaiend Krik of steunpunt Aftappen/legen Motoroliepeil Gehoorbescherming
Motorkoelvloeistofdruk Motorkoelvloeistoffilter Motorisch defect Motortoerental/ frequentie Motorinlaat/ luchtfilter Motorkoelvloeistoftemperatuur Motorinlaat/ verbrandingslucht Motorinlaat/ verbrandingsluchtdruk Choke Injectiepompje (starthulpmiddel) Transmissieolie Elektrisch voorgloeien (hulpmiddel starten bij lage temperaturen) Motor starten Motor stoppen Transmissieoliedruk Transmissieolietemperatuur n/min N Defect transmissie 1 Koppeling 2 Neutraalstand H Hoog F R P Laag Voor
Specificaties Motor: Peugeot, 4-cilinder, 4-takt, bovenliggende nokkenas, 116 kubieke inch (1,9 liter) verplaatsing, vloeistofgekoelde dieselmotor, 38 pk (28 kW); afgeregeld tot 2500 tpm hoog stationair; compressieverhouding 23,5:1, 3,27" (83mm) boring x 3,46" (88mm) slag. Automatisch gloeibougie/starter interlock-systeem. Heavy-duty, 2-staps los gemonteerd luchtfilter.
Vóór het gebruik LET OP Voordat u de machine afstelt of onderhoud hieraan gaat uitvoeren moet u de motor stoppen en de sleutel uit het contact verwijderen. ➀ HET CONTROLEREN VAN DE MOTOROLIE (Afb. 2 & 3) De capaciteit van het carter is 5 liter inclusief het filter. Afbeelding 2 1. 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. Maak de vergrendeling van de motorkap los en open de motorkap. 2. Verwijder de peilstok uit de vuldop, veeg de peilstok schoon en steek hem terug in de vulpijp.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. Maak de vergrendeling van de motorkap los en open de motorkap. 2. Verwijder de dop van de ontgassingstank en controleer het koelvloeistofpeil. Het peil moet tot of boven de markeringen in de ontgassingstank staan als de motor koud is. 3. Indien het koelvloeistofpeil te laag is, verwijdert u de dop van de ontgassingstank en voegt u een oplossing van water en (door Peugeot aanbevolen) antivries (Toro Onderdeel Nr.93-7213) toe in een 50/50 verhouding.
gestart wordt en daarna dagelijks. Klasse 1 Hydraulische Vloeistof (Aanbevolen voor omgevingstemperaturen die consistent onder 38°C liggen): ISO type 46/68 smerende hydraulische vloeistof Mobil Mobil Fluid 424 Amoco Amoco 1000 International Harvester Hy-Tran Texaco TDH Shell Donax TD Union OIl Hydraulic/Tractor Fluid Chevron Tractor Hydraulic Fluid BP Oil BP HYD TF Boron OIl Eldoran UTH Exxon Torque Fluid Conoco Power-Tran 3 Kendall Hyken 052 Phillips HG Fluid N.B.
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden zakken en stop de motor. 2. Reinig de plek rondom de vulnek en de dop van de hydraulische tank. Verwijder de dop van de vulnek. 3. Verwijder de peilstok van de vulnek en veeg deze schoon met een schone doek. Steek de peilstok in de vulnek; verwijder deze vervolgens en controleer het vloeistofpeil. Het vloeistofpeil moet binnen 0,6 cm van de markering op de peilstok staan. 4. 5.
en zorg ervoor dat de tandwielolie tot aan de onderkant van het gat staat. Indien het peil te laag staat, moet u de vuldop verwijderen en voldoende smeer bijvullen om het peil weer tot aan de onderkant van de vulgaten te brengen. HET CONTROLEREN VAN DE BANDENSPANNING De banden zijn voor het vervoer te hard opgepompt. Daarom moet u wat lucht laten ontsnappen om de spanning te verkleinen. De juiste luchtdruk in de voor- en achterbanden is 103–138 kPa.
Bedieningsorganen Tractiepedaal (Afb. 9)—Dient voor de voortbeweging vooruit en achteruit. Trap de bovenkant van het pedaal in om vooruit te rijden en de achterkant van het pedaal om achteruit te rijden. De voortbewegingssnelheid is afhankelijk van de mate waarin het pedaal ingetrapt wordt. Voor de maximale voortbewegingssnelheid zonder belasting moet u het pedaal volledig intrappen terwijl de gashendel in de FAST/SNELpositie staat.
WAARSCHUWING De motor zal niet aanslaan voordat het lampje van het voorgloeien gedoofd is. De cyclus van de gloeibougies moet helemaal zijn afgewerkt voordat de regelunit de motor start. Gashendel (Afb. 10)—Zet de hendel vooruit om de motorsnelheid te verhogen en achteruit om de motorsnelheid te verlagen. Waarschuwingslampje Temperatuur Motor Koelvloeistof (Afb. 10)—Als de koelvloeistof een gevaarlijk hoge temperatuur bereikt licht het lampje op en wordt de motor automatisch afgezet. Afbeelding 11 1.
de klok mee om de spanning te verhogen tegen de wijzers van de klok in om de spanning te verminderen. ① ① Afbeelding 14 1. 2. Stelhendel stoel Stelknop stoel Gebruikshandleiding LET OP Voordat u de machine af gaat stellen of onderhoudswerkzaamheden uit gaat voeren moet u de motor stoppen en de sleutel uit het contact verwijderen. STARTEN EN STOPPEN 1. Ga op de stoel zitten; houd uw voet van het tractiepedaal.
3. Laat de motor stationair draaien, of gedeeltelijk met behulp van de gashendel totdat de motor op temperatuur is. 4. Om te stoppen zet u alle bedieningsorganen in de NEUTRAALSTAND en activeert u de parkeerrem. Zet de gashendel weer terug in stationair, draai de sleutel naar de AF-positie (OFF) en verwijder de sleutel uit het contact. HET INSPUITEN VAN HET BRANDSTOFINJECTIE-SYSTEEM (Afb.
Het bereik van mogelijke snelheden van de messenkooien varieert van minimaal circa 500 tpm tot maximaal circa 1400 tpm. Zolang voor de gewenste maairesultaten een snelheid van de messenkooien nodig is die in dit bereik ligt, zal de machine de gewenste maairesultaten realiseren. Indien de voortbewegingssnelheid te laag of te hoog is voor de gewenste resultaten, zal het lampje van de Messenkooiregeling (op het instrumentenpaneel) oplichten om te waarschuwen dat de gewenste maairesultaten niet gehaald worden.
messen. Stel de maaihoogte-selectieknop als volgt in: 1. 2. Zorg ervoor dat het configuratiescherm door de dealer correct is ingesteld. (5, 7 of 11 messen). Controleer de maaihoogte-afstelling op de messenkooien. Zoek de maaihoogte die het dichtst bij de huidige maaihoogte-afstelling ligt voor messenkoolen met 5, 7 of 11 messen, aan de hand van bovenstaande tabel of aan de hand van de tabel onder de stoelplaat. Kijk in de tabel welke letter overeenkomt met die maaihoogte-instelling. 3.
Nm als u hem weer sluit. BELANGRIJK: Als u de motor laat draaien terwijl de bypass-klep open staat, raakt de transmissie oververhit. DIAGNOSTISCHE LAMPJES (Afb. 19) De RM-6700-D is uitgerust met twee diagnostische lampjes die aangeven of de elektronische regelunits al dan niet juist functioneren. Het diagnostische lampje voor de hoofd-regelunit (#1) bevindt zich op het stuurpaneel.
regelunits in staat te stellen de machine naar wens te laten functioneren. De elektronische regelunit #1 bestuurt de vijf hoofd maai-eenheden. Elektronische regelunit #2 bestuurt de twee buitenste maai-eenheden. HET CONTROLEREN VAN DE INTERLOCKSCHAKELAARS De interlockschakelaars zijn bedoeld om te voorkomen dat de startmotor van de machine gebruikt wordt of dat de machine gestart wordt als het tractiepedaal niet in de NEUTRAALstand staat.
5. Het “inputs displayed/inputs weergegeven” LED, onder in de rechter kolom van het Diagnostisch ACE, moet oplichten. Indien het “outputs displayed/outputs weergegeven” LED oplicht, moet u de schakelaar op het Diagnostisch ACE even kort indrukken en weer loslaten om het LED te wijzigen in “inputs displayed/weergeven”. Houd de knop niet ingedrukt. 6. Op het diagnostisch ACE zal het LED oplichten dat verwijst naar elk van de inputs, als die inputschakelaar gesloten wordt.
Indien het “inputs displayed/ weergegeven”-LED oplicht, drukt u de schakelaar in op het Diagnostisch ACE om het LED te wijzigen in “outputs weergegeven”. N.B.: Mogelijk moet u een paar keer omschakelen tussen “inputs displayed/weergegeven” en “outputs displayed/weergeven” om de volgende stap uit te kunnen voeren. Druk één keer op de schakelknop om om te schakelen. U kunt dit zo vaak doen als u wilt. HOUD DE KNOP NIET INGEDRUKT. 6. Neem plaats op de stoel en probeer de gewenste machine-functie te gebruiken.
1. Draai het contactsleuteltje op Uit. 2. Zet de lap-schakelaar op Voorkant of Achterkant. 3. Zet de regelschakelaar van de rol op Activeren. 4. Zet de joystick in de stand Omhoog en houd deze in die positie. 5. Draai het contactsleuteltje op Aan en houd joystick in de stand Omhoog totdat het lampje van het diagnosetoestel linksboven gaat branden (ongeveer 2 seconden). 6. Laat de joystick los en draai het sleuteltje om. Het geheugen is nu gewist. 7.
WAARSCHUWING De motor zal niet starten voordat het lampje van het voorgloeien gedoofd is (vertraging in interlock). De gloeibougies moeten hun cyclus hebben afgewerkt voordat de regeleenheid de motor kan laten starten. Maaien—Start de motor en zet de gashendel op FAST/SNEL zodat de motor op maximumsnelheid draait.
Onderhoud Controlelijst dagelijks onderhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Werking interlockbeveiliging Werking remmen Motoroliepeil & brandstoffilter Vloeistofpeil koelsysteem Aftappen brandstof/waterafscheider Blokkeringsindicator luchtfilter Radiator & scherm v.w.b. afval Abnormaal motorgeluid1 Abnormale geluiden tijdens bediening Oliepeil hydraulisch systeem Hydraulische filterindicator2 Hydraulische slangen v.w.b. lekkages 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Minimale aanbevolen onderhoudsbeurten Onderhoudsprocedure Smeren alle smeernippels Inspecteren luchtfilter, stofdop en keerring Controleren vloeistofpeil en aansluiting accu Onderhoudsbeurt Elke 50 uur Elke 100 uur Elke 200 uur Elke 400 uur Elke 800 uur ✓Vervangen motoroliefilter Vervangen slangen koelsysteem ✝Controleren ventilator en snaarspanning wisselstroomgenerator ✝Wielmoeren aandraaien ◆Luchtfilter onderhouden Brandstoffilter vervangen Brandstofleidingen en koppelingen controleren ✓Motortoer
HET SMEREN VAN DE LAGERS EN LAGERBUSSEN (Afb. 22–30) De machine heeft smeernippels die regelmatig gesmeerd moeten worden met Nr. 2 Smeervet op lithiumbasis voor algemene doeleinden. Als de machine onder normale omstandigheden gebruikt wordt, moeten alle lagers en lagerbussen na iedere 50 bedrijfsuren of onmiddellijk na iedere wasbeurt gesmeerd worden. 1. De smeernippels bevinden zich op de volgende plaatsen en in de volgende hoeveelheden: Draagframe en draaipunt van de maai-eenheid (2 elk) (Afb.
Afbeelding 28 Afbeelding 29 Afbeelding 30 30
LET OP Voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert of de machine afstelt, moet de motor stoppen en de sleutel uit de contactschakelaar verwijderen. ➀ ALGEMEEN ONDERHOUD LUCHTFILTER 1. Controleer of het luchtfilter beschadigd is, waardoor er mogelijkerwijze lucht weg kan lekken. Een beschadigd luchtfilter moet vervangen worden. Afbeelding 31 1. 2. Voer onderhoud aan de luchtfilters uit als de indicator van het luchtfilter rood is (Afb.
schone naar de vuile kant toe. C. Droog het filterelement drogen met behulp van warme stromende lucht (maximaal 71oC), of laat het element in de open lucht drogen. Gebruik geen lamp om het filterelement te drogen omdat dit het element kan beschadigen. Persluchtmethode ➀ A. Blaas perslucht van binnen naar buiten door het droge filterelement. Gebruik geen druk hoger dan 89kPa, om schade aan het filterelement te voorkomen. B.
voordat u het filter erop schroeft. DRAAI HET FILTER NIET TE VAST. 3. Vul 15W-40 CD olie bij in het carter. De inhoud is 5 liter met inbegrip het filter. BRANDSTOFSYSTEEM (Afb. 37 & 38) Brandstoftank Tap om de 800 bedrijfsuren of jaarlijks de brandstoftank af en maak deze schoon, afhankelijk van welk van deze situaties zich het eerst voordoet.
Het Vervangen van het Brandstoffilter. Vervang het brandstoffilter indien de doorstroming van de brandstof erdoor beperkt wordt, om de 400 bedrijfsuren of jaarlijks, afhankelijk van wat zicht het eerst voordoet. 1. Draai de bout los en draai de filterdop aan de onderkant van de filterbehuizing los. Verwijder de dop, de pakkingen, de O-vormige ring en het filter de behuizing. N.B.: let op de positie van de pakkingen en de Ovormige ring wanneer u deze uit de filterbehuizing verwijdert. 2.
N.B.: Gebruik geen water om de motor te reinigen, omdat dit schade kan veroorzaken. 2. Het Onderhouden van het Koelsysteem—De inhoud van het systeem is 13,25 liter. Bescherm het koelsysteem altijd met oplossing die voor de helft uit water en voor de andere helft uit een door Peugeot aanbevolen antivries-vloeistof bestaat. (Onderdeelnr. 93-7213). GEBRUIK NIET ALLEEN WATER IN HET KOELSYSTEEM. A. Om de 100 bedrijfsuren moet u de slangverbindingen controleren en aandraaien.
1. Zet de motor af en open de motorkap. 2. Verwijder de aftapplug uit de bodem van het reservoir en laat de hydraulische vloeistof in de opvangbak lopen. Draai de plug weer goed vast als de vloeistof uitgelopen is. 3. Vul het reservoir met circa 32 liter hydraulische vloeistof. Zie Het Controleren van de Hydraulische Vloeistof. BELANGRIJK: Gebruik uitsluitend de geadviseerde vloeistoffen. Andere vloeistoffen zouden het systeem kunnen beschadigen. 4. Doe de dop weer op het reservoir.
maakt met de bevestigingsplaat. Draai dan het filter nog een halve toer verder vast. 5. Start de motor en laat deze ongeveer twee minuten lang draaien om het systeem te ontluchten. Stop de motor en controleer op lekkages. HET CONTROLEREN VAN DE HYDRAULISCHE LEIDINGEN EN SLANGEN Inspecteer dagelijks de hydraulische leidingen en slagen op lekkages, kinken, loszittende steunen, slijtage, loszittende onderdelen, slijtage door weersinvloeden en chemische slijtage.
3. Start de motor en laat deze laag stationair draaien. 4. Stel de contramoeren bij op de pompstang om de besturingsbuis van de pomp naar voren te zetten om het voorwaarts kruipen te stoppen, of naar achteren te zetten om het achterwaarts kruipen te verhelpen. 5. Als de wielen stoppen met draaien, moeten de contramoeren aangedraaid worden om de instelling vast te zetten. 6. Stop de motor en laat de rechter rem opkomen. Verwijder de bokken en laat de machine op de vloer van de werkplaats zakken.
3. Als alle olie uitgelekt is, zet u het wiel zodanig dat de peilopening in de 3- of 9-uurspositie staat. 4. Plaats de opvangbak onder de remnaaf aan de andere zijde van het wiel. 5. Verwijder de plug uit de onderkant van de naaf en laat de olie eruit lopen. 6. Als alle olie eruit gelopen is, zet u de plug weer terug in de naaf. 7. 8. Vul SAE85W-140 wt. tandwielolie bij van een goede kwaliteit om het peil tot aan de bodem van de opening te brengen en installeer de plug weer. ➀ Afbeelding 46 1.
3. Draai de centerpen om de voorkant van het wiel naar binnen of naar buiten te draaien. 4. Maak de klemmen van de centerpennen weer vast als de afstelling correct is. ➀ ACCU-ONDERHOUD BELANGRIJK. Voordat u gaat lassen aan de machine dient u beide kabels van de accu los te halen, beide kabelboomconnectors van de elektronische regeleenheid los te halen en de poolconnector van de wisselstroomgenerator los te halen om beschadiging van het elektrisch systeem te voorkomen. Afbeelding 49 1.
WETTEN GEVAAR: Ter voorkoming van lichamelijk letsel moet u ervoor zorgen dat u nooit uw handen of voeten in de buurt van een messenkooi houden als de motor draait. Als de motorsnelheid veranderd wordt tijdens het wetten kunnen de messenkooien stil komen te staan. Verander nooit de motorsnelheid tijdens het wetten. Wet uitsluitend op een stationair toerental. Probeer nooit de messenkooien met uw handen of voeten te draaien als de motor draait.
Maaien/Ophalen naar voren. 10. Om de messenkooien af te stellen tijdens het wetten, zet u de messenkooien AF door de hendel voor het Neerlaten Maaien/Ophalen naar achter te halen; de Aan/Uitschakelaar (Enable/Disable) in de Uit-positie te zetten en de motor AF te zetten. Als de afstellingen uitgevoerd zijn herhaalt u stappen 5–9. 11. Lappen totdat er een kleine braam ontstaat over de hele voorkant van de snijplaat. 12. Herhaal deze procedure voor alle maai-eenheden die gewet moeten worden. 13.
Voorbereidingen op de winteropslag Tractie-eenheid Motor 1. Reinig de tractie-eenheid, de maai-eenheden en de motor grondig. 1. Tap de motorolie af van de carterpan en doe de aftapplug op zijn plaats terug. 2. Controleer de bandenspanning. Pomp alle banden op tot 103–138 kPa. 2. Verwijder het oliefilter en gooi het weg. Installeer een nieuwe oliefilter. 3. Controleer of alle bevestigingen goed vast zitten; draai ze vast indien nodig. 3. 4. Smeer of olie alle smeernippels en scharnierpunten.