Operator's Manual

39
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter (Fig. 51) tussen de brandstoftank
en de brandstofpomp om de 400 bedrijfsuren of jaarlijks,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden.
1. Klem de beide brandstofslangen die zijn aangesloten op het
brandstoffilter, op zodanige wijze samen dat de brandstof
niet kan weglekken als de slangen worden verwijderd.
2. Haal de slangklemmen op beide uiteinden van het filter
los en trek de brandstofslangen van het filter af.
3. Schuif de slangklemmen op de uiteinden van de
brandstofslangen. Druk de brandstofslangen op het
brandstoffilter en zet deze vast met de slangklemmen.
Let erop dat de pijl op de zijkant van het filter in de
richting van de injectiepomp wijst.
1
Figuur 51
1. Brandstoffilter
Opmerking: U dient het brandstofsysteem te ontluchten
nadat u het brandstoffilter/waterafscheider hebt vervangen.
Injectors ontluchten
Opmerking: Deze procedure mag uitsluitend worden
toegepast als het brandstofsysteem is ontlucht met behulp
van de normale ontluchtingsprocedures en de motor niet
start; zie Brandstofsysteem ontluchten.
1. Draai de leidingconnector naar spuitdop nr. 1 en de
houder los.
1
Figuur 52
1. Brandstofinjectors (4)
2. Zet de gashendel op SNEL.
3. Draai het contactsleuteltje op LOPEN en bekijk hoe de
brandstof om de connector stroomt. Draai het sleuteltje
op UIT wanneer u een ononderbroken straal ziet.
4. Draai de leidingconnector goed vast.
5. Herhaal dit bij de andere spuitmonden.
Koelsysteem van de motor
Vuil verwijderen
Verwijder dagelijks het vuil van het achterste scherm, de
oliekoeler en de radiator. Vaker reinigen bij vuile
omstandigheden.
Belangrijk Spuit nooit water op een hete motor, omdat
hierdoor schade kan ontstaan.
1. Zet de motor af en open de motorkap. Verwijder
grondig al het vuil dat zich rond het motorgedeelte
bevindt. Sluit de kap.
2. Ontgrendel en verwijder het achterste scherm (Fig. 53).
Maak het scherm grondig schoon.
1
Figuur 53
1. Achterste scherm