Operator's Manual

20
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine (Fig. 17).
Linkerkant
Werkrichting
Rechterkant
Figuur 17
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Tractiehendel
Om vooruit te rijden, zet u de tractiehendel naar voren.
Om achteruit te rijden, zet u de tractiehendel naar
achteren (Fig. 18).
Hoe verder u de tractiehendel beweegt, des te sneller zal
de machine rijden.
Om te stoppen, laat u de tractiehendel los.
Parkeerrem
Om de parkeerrem in werking te stellen, moet u de hendel
in de richting van de motor bewegen. Om de parkeerrem
vrij te zetten, beweegt u de hendel naar voren (Fig. 18).
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de
machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Duw de tractiehendel naar voren en naar achteren om de
parkeerrem vrij te zetten.
Schakelaar voor opheffen of
neerlaten/inschakelen
Druk op het bovenste deel van de schakelaar (Fig. 18) om
de verluchtkop op te heffen. Druk op het onderste deel van
de schakelaar om de verluchtkop neer te laten en in te
schakelen.
Oliedruklampje
Het oliedruklampje (Fig. 18) licht op indien de
motoroliedruk gevaarlijk laag is. Als de oliedruk te laag
is, moet u de motor afzetten en vaststellen wat de oorzaak
is. Herstel het defect voordat u de motor weer start.
3
4
1
2
Figuur 18
1. Tractiehendel
2. Parkeerrem
3. Schakelaar voor opheffen
of neerlaten/inschakelen
4. Oliedruklampje
Contactschakelaar
De contactschakelaar (Fig. 19), waarmee u de motor start en
afzet, heeft drie standen: STOP, LOPEN en START. Draai
het sleuteltje naar rechts op START om de startmotor in
werking te stellen. Zodra de motor aanslaat, laat u het
sleuteltje los en het zal automatisch op AAN komen. Om de
motor af te zetten, draait u het sleuteltje naar links op UIT.
Hendel voor gatenafstand
Kies met de hendel voor de gatenafstand (Fig. 19) de
gewenste afstand of zet deze op “T” voor transport van de
machine.