Documentnr. 3328-938 48 cm Recycler Loopmaaimachine Modelnr. 20831 – Serienr. 230000001 en hoger Modelnr. 20832 – Serienr.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES–002. Het koelsysteem reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Benzine aftappen uit de brandstoftank . . . . . . . . . . Accu opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Accu afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Zekering vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Inklappen van de handgreep . . . . . . . . . . . . . . . . . . Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . .
Algemene veiligheidsregels i.v.m. de maaimachine In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het risico aan. Ga als regel altijd uiterst voorzichtig te werk. Navolgende instructies zijn afgeleid van ANSI/OPEI-norm B71.1—1998 en ISO-norm 5395:1990(E).
• Met een zitmaaier dwars op hellingen maaien, nooit heuvel op en af. Voor ingebruikname • Inspecteer grondig het terrein waar u de maaimachine wilt gebruiken, en verwijder alle stenen, stokken, draden, botten en andere vreemde voorwerpen. • Ga zeer voorzichtig te werk als u op een heuvel van richting verandert. • Maai niet op al te steile hellingen. • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen. • Ga zeer voorzichtig te werk als u de maaimachine omkeert of naar u toetrekt.
• Knoei nooit met de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of ze goed werken. • Zet de motor af: – als u de maaimachine achterlaat; en • Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere aangekoekte rommel. Neem gemorste olie of brandstof op. – voordat u de brandstoftank bijvult. • Neem gas terug terwijl de motor uitloopt, en als de motor is uitgerust met een benzinekraantje sluit dan de brandstoftoevoer af nadat u klaar bent met maaien.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 100-4355 1. Maaihoogte-instellingen 93-4105 1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 2. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine. 3. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit.
De handgreep bevestigen Opmerking: Zorg ervoor dat de kabels en de mantel lopen zoals wordt getoond in Figuur 3. Waarschuwing 1 Onjuist in- of uitklappen van de handgreep kan bekneld raken, uitrekken of andere beschadiging van de kabels veroorzaken. Geknikte, uitgerekte of beschadigde kabels kunnen storingen veroorzaken, waardoor een onveilige situatie ontstaat. 2 • Zorg ervoor dat de kabels niet bekneld raken, uitrekken of schade oplopen. • Let goed op de kabels als u de handgreep in- of uitklapt.
1 Graszak monteren 2 1. Bevestig de twee zijtunnels van de graszak aan het zakframe, zoals wordt getoond in figuur 5. 3 4 m–5182a Figuur 7 1. Accubehuizing 2. Accubalk 3. Kabel vanaf accu 4. Kabel vanaf kabelboom 3. Sluit de kabel die loopt vanaf de accu, aan op de kabel die loopt vanaf de kabelboom in ribbelbuis (Fig. 7). 2 1 Voor ingebruikname m-4.798a Het carter vullen met olie Figuur 5 1. Zakframe 2. Zijtunnel (2) Het carter kan 0,65 liter olie bevatten.
7. Als het peil onder de Add (bijvullen)-markering op de peilstok staat, giet dan langzaam net genoeg olie in de vulopening totdat het peil de Full (vol)-markering op de peilstok bereikt. Gevaar Tijdens het bijvullen van benzine kan in bepaalde omstandigheden een statische lading ontstaan die de benzine tot ontbranding kan brengen. Brand of explosie van benzine kan letsel van u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Onderhoudsschema raadplegen 2. Druk de hulpstartknop driemaal in, steeds met een seconde wachttijd daartussen (Fig. 11). Opmerking: Als de temperatuur 13 C of lager is, druk dan de hulpstartknop vijf maal in, met steeds een seconde daartussen. Raadpleeg het Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 14. Het kan nodig zijn een of meer extra procedures uit te voeren voordat u de maaimachine in gebruik neemt, of spoedig daarna.
Zelfaandrijving gebruiken een hogere maaihoogtestand en loop langzamer; maai daarna nogmaals met een normale maaihoogte. Als u te hoog gras maait, kan de maaimachine verstopt raken en de motor afslaan. Om de zelfaandrijving te activeren, loopt u eenvoudig vooruit met uw handen op het bovenste deel van de handgreep en uw ellebogen naast uw lichaam en de maaimachine richt zich automatisch naar uw loopsnelheid. Hoe harder u loopt, hoe verder de handgreep schuift, en hoe sneller de maaimachine rijdt (Fig.
De graszak gebruiken Gevaar U zult soms de graszak willen gebruiken om lang gras, dik gras of bladeren in op te vangen. Als het achterklep niet geheel is gesloten, kan de maaimachine voorwerpen uitwerpen. Deze kunnen ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
• Houd de motor steeds in goede conditie. Gevaar • Zet het motortoerental in de hoogste stand om de beste maairesultaten te verkrijgen. Als het achterklep niet geheel is gesloten, kan de maaimachine voorwerpen uitwerpen. Deze kunnen ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
• Als de maaimachine de bladeren niet fijn genoeg maakt, is het beter om wat langzamer te maaien. Bladeren fijnmaken • Na het maaien moet altijd 50 % van het gazon zichtbaar blijven door de bladerlaag. Dit kan een of meerdere rondgangen over de bladeren vereisen. • Als u veel eikenbladeren fijnmaakt, kunt u in het voorjaar kalk op het gazon strooien. Dit vermindert de zuurgraad van de eikenbladeren. Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Voorzichtig Als u de kabel op de bougie laat zitten, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Verwijder de bougiekabel van de bougie alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie. Motoroliepeil controleren 3. Til de achterklep omhoog en bevestig de snelkoppeling aan de wasaansluiting van de maaimachine op de fijnmaakafsluiter (Fig. 21).
Afvoertunnel en fijnmaakafsluiter reinigen Waarschuwing Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan de bestuurder of andere personen blootstellen aan uitgeworpen voorwerpen of het mes. Dit kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken. Voor de beste resultaten moeten de afvoertunnel en fijnmaakafsluiter na elk gebruik worden schoongemaakt. Als het gras dik en lang is, kan zich maaisel op en rond de fijnmaakafsluiter verzamelen, dat moeilijk te verwijderen is.
Onderhoud van de bougie 4. Verwijder de drijfriemkap. Controleer de bougie om de 25 bedrijfsuren. Gebruik een Champion RC12YC bougie of equivalent type. 5. Duw de lip van de riemgeleider omlaag totdat hij tegen de maaimachine aankomt en houd hem in die stand (Fig. 25). 1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn. 2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11). 3.
Olie aftappen boven maaikast (voorkeursmethode) 5. Verwijder de olieaftapplug, zet de maaimachine weer rechtop en laat de olie in de opvangbak lopen (Fig. 28). 1. Verwijder de graszak. Opmerking: Zorg ervoor dat u geen olie op de drijfriem morst. 2. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 11). Belangrijk Het kan nodig zijn het maaimes te draaien om bij de aftapplug te komen. Verdraai het maaimes zo min mogelijk om later problemen met het starten te voorkomen. 3.
1 Waarschuwing Als de maaimachine kantelt, kan er benzine uit de carburateur of benzinetank lekken. Benzine is uitermate ontvlambaar en explosief en kan onder bepaalde omstandigheden lichamelijk letsel of schade aan eigendommen veroorzaken. A 2 3 Voorkom dat er benzine wordt gemorst door tevoren de tank te laten drooglopen of door benzine te verwijderen met een handpomp. Gebruik nooit een hevel. B 4 m-6336 Figuur 30 3.
Het maaimes slijpen Ruimte onder de drijfriemkap reinigen Vijl de bovenkant van het mes bij, zodat de oorspronkelijke snijhoek (Fig. 31A) en binnenste snijkantradius (Fig. 31B) gehandhaafd blijft. Het mes blijft in balans als u evenveel materiaal weghaalt van beide snijkanten. A 1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn. 2 B 1 Zorg dat de ruimte onder de drijfriemkap vrij blijft van rommel of vuil. 2.
Accu opladen Zekering vervangen Uitsluitend model met elektrische startmotor Uitsluitend model met elektrische startmotor Om een nieuwe of opgeslagen accu volledig op te laden, moet u deze 72 uur achter elkaar opladen. De motor wordt geleverd met een wisselstroomdynamo die de accu tijdens het gebruik oplaadt. U hoeft de accu niet op te laden telkens nadat u hebt gemaaid. Tijdens het maaiseizoen moet u de accu elke maand, of wanneer dat nodig is, 48 uur opladen.
Algemene informatie 3. Zwenk voorzichtig het onderste deel van de handgreep naar voren, totdat het op de motor rust. 1. Maaikast reinigen. Zie Onderkant van de maaikast reinigen, blz. 15. 4. Zwenk voorzichtig het bovendeel van de handgreep naar achteren, totdat het vlak ligt. 2. Haal eventueel vuil en maaisel van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de behuizing van de blazer. Stalling 3.
6. Voer de voorgeschreven onderhoudsprocedures uit; zie Onderhoud, blz. 14. 3. Haal de bougie eruit (Fig. 11) en draai de motor snel rond met behulp van het startkoord om overtollige olie uit de cilinder te verwijderen. 7. Vul de brandstoftank met verse, schone benzine. 4. Maak de bougie schoon, of monteer een nieuwe als de oude bougie gebarsten of gebroken is, of als de elektroden versleten zijn. 8. Motoroliepeil controleren. Zie Motoroliepeil controleren, blz. 15. 9.
Probleem De motor loopt onregelmatig De maaimachine of de motor trilt abnormaal Ongelijkmatig maaipatroon Afvoertunnel verstopt De zelfaandrijving van de maaimachine werkt niet Mogelijke oorzaken Remedie 1. De kabel is niet aangesloten op de bougie. 1. Sluit de bougiekabel aan op de bougie. 2. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 2. Controleer de bougie en stel de elektrodenafstand af indien nodig.