Form No. 3371-980 Rev B Loopmaaier tractie-eenheid 18 pk met pistoolgreep en hydrostatische aandrijving Modelnr.: 30069—Serienr.: 312000001 en hoger Om uw product te registreren of om een gebruikershandleiding of onderdelencatalogus te downloaden, gaat u naar www.Toro.com.
Dit product voldoet aan alle relevante Europese richtlijnen, zie voor details de aparte product-specifieke conformiteitsverklaring Inleiding Deze maaier met draaiende messen is bedoeld voor gebruik door particulieren en professionele bestuurders. De machine is voornamelijk ontworpen voor het maaien van gras op goed onderhouden particuliere of commerciële gazons. De machine is niet ontworpen voor het maaien van borstelig gras of voor gebruik in de landbouw. Figuur 1 1.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient. Methode van smeren .......................................... 23 Lagers van zwenkwielenen wielen smeren............ 23 Riemspanpoelie smeren...................................... 23 De pompbediening en haakse hendel smeren ..........................................
Veiligheid Benzine WAARSCHUWING: brandstof is licht ontvlambaar. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen. Onjuist gebruik of onderhoud van deze maaier kan letsel tot gevolg hebben. Houd u aan deze veiligheidsinstructies om het risico op letsel te verminderen. • Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die speciaal daarvoor bedoeld zijn. • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken. Toro heeft deze maaier ontworpen voor en getest op veilig gebruik.
Gebruiksaanwijzing – – – – • Bliksem kan ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. Als u bliksem ziet of donder hoort in het gebied, gebruik de machine dan niet; ga schuilen. • Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine gebruikt, met name kinderen en huisdieren. • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht. • Gebruik indien mogelijk de maaimachine niet op een nat gazon. • Let op kuilen in het terrein en andere verborgen gevaren.
Geluidsniveau voor model 32 RD, 36 RD en 48 RD brandstofdampen in contact kunnen komen met open vuur of vonken. • Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een afgesloten ruimte opslaat. De 32 RD en de 36 RD hebben een gegarandeerd geluidsniveau van 100 dBA uit met een onzekerheidswaarde (K) van 1 dBA. • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.
Hellingsindicator G011841 Figuur 4 U mag deze pagina voor eigen gebruik kopiëren. 1. De maximale hellingsgraad waarop u de maaier veilig kunt gebruiken is 20 graden. Bepaal voordat u gaat maaien de hellingsgraad met behulp van de hellingstabel. Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 20 graden. Vouw over de lijn die overeenkomt met de aangeraden helling. 2. Houd deze rand naast een verticaal oppervlak zoals een boom, een gebouw, een paal of dergelijke. 3.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Zorg ervoor dat veiligheidsinformatie duidelijk zichtbaar is. Vervang beschadigde of ontbrekende veiligheidsstickers. 40-13–010 1. Handen kunnen worden gesneden 2. Voeten kunnen worden gesneden 106-2733 3. Langzaam 1. Snel 2. Continu snelheidsregeling 95-5537 1.
115-1039 1. Parkeerrem - buiten werking 115-4212 2. Parkeerrem - in werking 1. Peil hydraulische vloeistof 3. Waarschuwing - Raak het hete oppervlak niet aan. 2. Lees de Gebruikershandleiding. 119-6672 1. Vooruit 10. Waarschuwing - Raadpleeg de Gebruikershandleiding. 2. Neutraalstand 11. Waarschuwing - Gebruik deze machine uitsluitend als u hiervoor instructie hebt ontvangen. 3. Achteruit 12. Machine kan voorwerpen uitwerpen - Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 13.
Montage Losse onderdelen Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd. Procedure Hoeveelheid Omschrijving Gebruik 1 Geen onderdelen vereist – Controleer de vloeistoffen en de bandenspanning controleren 2 Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding van motor Instructiemateriaal voor gebruiker Olieaftapslang 1 1 1 1 Lees de Gebruikershandleiding en bekijk het instructiemateriaal voor de gebruiker voordat u de machine bedient.
Algemeen overzicht van de machine 4 3 2 1 5 6 G016079 G016076 Figuur 5 1. Maaidek 4. Bedieningsorganen 2. Rem 5. Handgreep 3. Brandstoftank 6. Zwenkwiel Figuur 6 1. Gashendel 2. Toerenhendel 6. Dodemanshendels 7. Handgreep 3. Contactschakelaar 8. Rijhendel 4. Choke 9. Aftakasknop 5. Vergrendelde neutraalstand Bedieningsorganen 10. Brandstofafsluitklep Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Figuur 6) voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Brandstofafsluitklep Gebruiksaanwijzing Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt. Brandstof bijvullen • Gebruik voor de beste resultaten uitsluitend schone, verse, loodvrije benzine met een octaangetal van 87 of hoger (indelingsmethode (R+M)/2). Choke Gebruik de choke om een koude motor te starten. • Met zuurstof verrijkte benzine met ten hoogste 10 % ethanol of 15 % MTBE is geschikt.
Belangrijk: Gebruik nooit brandstofadditieven die methanol of ethanol bevatten. GEVAAR In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt van het voertuig voordat u de tank bijvult.
gebruik moet u controleren of de parkeerrem goed werkt. 9. Trek aan de choke wanneer de motor koud is (Figuur 6). Als de parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen. Zie Onderhoud van de parkeerrem. Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke meestal niet te gebruiken. 10. Draai het contactsleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
u de machine transporteert of stalt omdat er anders benzine kan lekken uit de machine. Om te voorkomen dat de maaimachine per ongeluk wordt gestart, moet u de bougiekabel losmaken van de bougie(s) voordat u de machine stalt. De neutraalvergrendeling bedienen Gebruik altijd de vergrendelde neutraalstand als u de machine uitschakelt. Stel de parkeerrem in werking als u de machine onbeheerd achterlaat. Figuur 11 Vergrendelde neutraalstand instellen 1.
• De dodemansknoppen worden losgelaten terwijl de maaier is ingeschakeld en/of de toerenteller zich niet in de neutraalstand bevindt. • De toerenregelaar bevindt zich niet in de neutraalstand, de dodemanshendels zijn niet ingedrukt of de rem is ingeschakeld. • De aftakasknop is omhoog getrokken terwijl de dodemanshendels niet ingedrukt zijn.
De machine naar voren en naar achteren rijden De machine stoppen 1. Om te machine te laten stoppen, knijpt u de hendels naar de neutraalstand en stelt u de vergrendelde neutraalstand in. Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel in de stand Snel voor de beste maaiprestaties. 2. Zet de toerenregelaar in de neutraalstand. 3. Zet de motor af; zie 'Motor afzetten'. 4.
3. Wacht tot alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Stel de parkeerrem in werking. 4. Houd de mesbout vast en verwijder de moer. Schuif de bout omlaag door de as en pas indien nodig de afstandsstukken aan (Figuur 15). Figuur 14 1. Hydraulische pomp 2. Omloopklep Transport van de machine Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren.
3. Plaats een krik onder het frame van de motor. Breng het achterstuk van het frame ver genoeg omhoog om de aandrijfwielen te kunnen verwijderen. 4. Verwijder de aandrijfwielen. 5. Draai de 2 bovenste asbouten los maar verwijder deze niet (Figuur 16). 6. Verwijder de 2 onderste asbouten (Figuur 16). Figuur 17 1. Vergrendelpen 3. Afstandsstuk van 13 mm 2. Afstandsstuk van 5 mm 2. Verwijder de vergrendelpen, schuif het zwenkwiel van de steun en verwissel de afstandsstukken (Figuur 17). 3.
2. Draai de bovenste flensbouten (3/8 x 1-1/4 inch) en de flensmoer los waarmee de handgreep aan het achterframe is bevestigd (Figuur 19). 3. Verwijder de onderste flensbouten (3/8 x 1 inch) en de flensmoeren waarmee de hendel aan het achterframe is bevestigd (Figuur 19). 4. Stel de handgreep in op de gewenste hoogte en monteer de onderste flensbouten (3/8 x 1 inch) en flensmoeren in de montage-openingen. Draai alle flensbouten vast. Figuur 19 1. Fitting van bedieningsstang 6. Hoge stand 2.
Maaihoogteschema Aantal afstandsstukken onder het zwenkwiel 13 mm Aantal mesafstandsstukken van 6 mm onder de spilas 5 mm Stand van de as 4 3 2 1 0 A 0 0 26 mm 32 mm 38 mm 45 mm 51 mm A 0 1 29 mm 35 mm 41 mm 48 mm 54 mm A 1 0 35 mm 41 mm 48 mm 54 mm 60 mm B 0 1 35 mm 41 mm 48 mm 54 mm 60 mm B 1 0 41 mm 48 mm 54 mm 60 mm 67 mm B 1 1 45 mm 51 mm 57 mm 64 mm 70 mm B 2 0 51 mm 57 mm 64 mm 70 mm 76 mm C 1 1 48 mm 54 mm 60 mm 67 mm 73 mm C
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bestuurderspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 8 bedrijfsuren • • • • Na de eerste 25 bedrijfsuren • Spanning van de drijfriem controleren. Bij elk gebruik of dagelijks • • • • • • Ververs de motorolie. Spanning van de drijfriem controleren. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. Vervang het hydraulische oliefilter.
Smering Smeer de nippel op het draaipunt van de pompaandrijfriem en de pompbediening. Zie Figuur 20 voor de locatie van de smeerpunten op de machine. Smeer de haakse hendel van de aftakas (Figuur 20). Smeren met nr. 2 smeervet voor algemene doeleinden op lithium- of molybdeenbasis. Smeer de sluitnok met Never-Seez® of een gelijkwaardig smeermiddel. Methode van smeren Opmerking: Verwijder de schermen onder de machine om de smeernippel op het draaipunt van de pompaandrijfriem te bereiken. 1.
Onderhoud motor Onderhoud van het luchtfilter Onderhoudsinterval/specificatie Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren Om de 50 bedrijfsuren Om de 200 bedrijfsuren/Jaarlijks (houd hierbij de kortste periode aan) Inspecteer het schuimelement en het papierelement en vervang deze als ze beschadigd of heel erg vuil. Figuur 21 Opmerking: Pleeg vaker onderhoud aan het luchtfilter (elke paar bedrijfsuur) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.
Motorolie verversen/oliepeil controleren Onderhoudsinterval/specificatie Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks Na de eerste 8 bedrijfsuren Om de 100 bedrijfsuren Figuur 23 Om de 200 bedrijfsuren—Oliefilter vervangen. 1. Oliepeilstok 2. Vulbuis Opmerking: Ververs de olie vaker als de machine in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt. 5. Verwijder de peilstok en veeg het uiteinde schoon (Figuur 23). Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF, SG, SH of SJ) 6.
5. 6. 7. 8. contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter vervolgens nog een extra 3/4 slag vast (Figuur 25). Vul het carter met het juiste type verse olie; zie Motorolie controleren. Laat de motor ongeveer drie minuten draaien, zet de motor af en controleer op olielekken rond het oliefilter en de aftapplug. Controleer nogmaals het oliepeil en vul indien nodig olie bij. Veeg eventueel gemorste olie weg.
Onderhoud brandstofsysteem 4. Maak de omgeving van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken. 5. Verwijder de bougies en de metalen pakkingringen. Onderhoud van de brandstoftank Bougies controleren 1. Bekijk de binnenkant van de bougies (Figuur 27). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.
Figuur 28 1. Brandstofafsluitklep 2. Brandstoffilter Figuur 29 1. Slangklem Onderhoud van het brandstoffilter 3. Filter 2. Brandstofslang 5. Trek het filter uit de brandstofslangen. Brandstoffilter vervangen 6. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter. Onderhoudsinterval: Om de 200 bedrijfsuren/Jaarlijks (houd hierbij de kortste periode aan) 7. Open de brandstofkraan op de benzinetank (Figuur 28).
Onderhoud aandrijfsysteem 6. Trek de toerenregelaar terug in de neutraalstand. 7. Controleer of de veiligheidsschakelaar is ingedrukt en of er 8 mm ruimte is tussen het lipje en de schakelaar. (Figuur 31). Voer onderstaande aanpassingen uit als de machine onderhoud nodig heeft. Voer de stappen 'Toerenregelaarmechanisme afstellen' tot en met 'Sporing afstellen' uit. Als er afstellingen nodig zijn, voer deze dan in onderstaande volgorde uit. 8.
11. Stel het mechanisme van de neutraalstand af totdat het betreffende aandrijfwiel stopt terwijl de rijhendel tegen de neutraalveer is getrokken (neutraalstand) (Figuur 32). WAARSCHUWING Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. • Plaats de machine altijd op kriksteunen. • Gebruik nooit een hydraulische krik. 12.
WAARSCHUWING Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. • Plaats de machine altijd op kriksteunen. • Gebruik nooit een hydraulische krik. Mechanisme aan de linkerzijde afstellen 1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Figuur 33 3.
de neutraalstand. Herhaal dit totdat het rechterwiel niet langer naar voren draait (Figuur 36). 5. Houd de dodemanshendels ingedrukt. Opmerking: De dodemanshendels moeten ingedrukt zijn op het moment dat de toerenregelaar zich niet in de neutraalstand bevindt, omdat de motor anders afslaat. 6. De veer waarmee de spanning op de knop wordt gehandhaafd, hoeft normaal gesproken niet te worden afgesteld. Als dit echter toch nodig is, pas de lengte van de veer dan aan tot 26 mm tussen de ringen (Figuur 36). 7.
2. Beweeg de betreffende rijhendel naar boven tot deze de neutraalstand bereikt en schakel de vergrendelde neutraalstanden in. 3. Als de band naar voren of naar achteren draait, moet de lengte van de bedieningsstang worden afgesteld. Bedieningsstang afstellen 1. Stel de lengte van de stang af door de rijhendel los te laten en de R-pen en gaffelpen te verwijderen. Draai de stang in de fitting (Figuur 37). 2.
de hydraulische armen om te voorkomen dat het aandrijfsysteem hapert. 1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. 3. Voor een zwaardere aandrijfinstelling verplaatst u de koppelingen van de veerverankeringen naar de gemiddelde of zware stand (Figuur 40).
Onderhoud koelsysteem Onderhouden remmen Luchtinlaatrooster reinigen Onderhoud van de rem Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks Vóór elk gebruik moet u controleren of de parkeerrem goed werkt. Verwijder vóór elke gebruik aangekoekt gras of ander vuil van de cilinder en de koelribben van de cilinderkop, het luchtinlaatrooster op het uiteinde van het vliegwiel, de carburateur, de regelhendels en de verbindingen.
Onderhoud riemen 4. Draai de gaffel van de onderste remkoppeling rechtsom om de parkeerrem vaster te draaien en draai de gaffel linksom om de parkeerrem lossen te draaien (Figuur 42). Riemen controleren Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren/Maandelijks (houd hierbij de kortste periode aan) Opmerking: Er moet ongeveer 6 mm ruimte zijn tussen de band en de platte balk als de parkeerrem is vrijgezet (Figuur 42).
Drijfriemspanning afstellen Spanning afstellen Onderhoudsinterval: Na de eerste 8 bedrijfsuren Na de eerste 25 bedrijfsuren Om de 50 bedrijfsuren Belangrijk: Als de riemspanning of het remmechanisme is afgesteld, moet de rem ook worden afgesteld. Belangrijk: De riem moet strak genoeg staan om niet te slippen tijdens zware belasting bij het grasmaaien. Als de riem te strak wordt afgesteld, heeft dit een negatieve invloed op de levensduur van de as, de riem en de spanpoelie. Figuur 44 1. Borgmoer 4.
drijfriem inschakelt (Figuur 46). Stel indien nodig de riemgeleider van de drijfriem af. Als de geleiders goed zijn afgesteld, mag de riem (als deze is uitgeschakeld) niet slepen of van de poelie vallen. G016078 Figuur 47 Figuur 46 1. Haakse hendel 2. Veiligheidsschakelaar onder maaidek 3. Haakse hendel raakt bijna de versterkingsplaat met de aftakas ingeschakeld 1. Riemgeleider 9. Controleer de afstelling van de mesrem; raadpleeg 'Mesrem afstellen'. Aftakasmechanisme afstellen 4. Gaffel 5. Moer 6.
8. Om de koppeling van de hulparm af te stellen, moet u de R-pen uit de hulparm verwijderen (Figuur 48). 9. Draai de moer los die tegen de gaffel is bevestigd (Figuur 47). 10. Verwijder de koppeling van de hulparm en draai aan de koppeling om de lengte aan te passen. 11. Steek de koppeling in de hulparm en bevestig het geheel met de R-pen (Figuur 48). 12. Controleer of de hulparm de aanslagen op de juiste manier raakt. Veiligheidsschakelaar van de aftakas afstellen Figuur 49 1.
Onderhoud hydraulisch systeem 7. Laat de machine 15 minuten op laag stationair lopen om lucht uit het systeem te verwijderen en de vloeistof warm te laten worden. Zie Starten en stoppen van de motor. Onderhoud van het hydraulische systeem 8. Controleer nogmaals het peil als de vloeistof warm is. Indien nodig moet u het reservoir bijvullen met vloeistof totdat het peil de WARM-markering op de keerplaat bereikt.
3. Verwijder de dop van het hydraulische reservoir en bedek de opening tijdelijk met een plastic zak en een elastiekje om te voorkomen dat alle hydraulische vloeistof naar buiten stroomt. of beide wielen niet willen draaien, zie Hydraulische systeem ontluchten. 13. Controleer nogmaals het peil en vul indien nodig bij. Niet te vol vullen. 4. Ga naar het filter aan de onderkant van de motor en plaats een opvangbak onder het filter (Figuur 51). Hydraulische systeem ontluchten 5.
WAARSCHUWING Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan. • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt. Figuur 52 1.
Onderhoud van het maaidek groefvorming in dit deel constateert (Figuur 53), moet u het mes direct vervangen. Controle op kromme messen Onderhoud van de maaimessen 1. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen (Figuur 54). Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.
Maaimessen verwijderen Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp hebt geraakt of als het messen uit balans of krom is. Om de beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen. Figuur 57 1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen 1.
Stalling 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor. Verwijder vuil en kaf van buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en de ventilatorbehuizing. Figuur 59 1. Montagebouten van veer 3. Afstand van 3 tot 5 mm 3. 2. Mesremblok 4. 5. 6. 7. 8.
Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). Sluit de bougiekabels niet aan op de bougies. 10. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai deze vast. Beschadigde delen repareren of vervangen. 11. Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij. Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende servicedealer. 12. Stal de machine in een schone, droge garage of opslagruimte.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen. Motor levert te weinig vermogen. Motor raakt oververhit. Machine rijdt niet. Abnormale trillingen. Mogelijke oorzaak Remedie 1. Brandstoftank leeg. 1. Tank met benzine vullen. 2. De brandstofafsluitklep is gesloten. 3. De choke is ingeschakeld. 4. Luchtfilter vuil. 2. Open de brandstofafsluitklep. 3. Schakel de choke in. 4. Het luchtfilterelement reinigen of vervangen. 5. Kabel op bougie aansluiten. 5.
Probleem Onregelmatige maaihoogte. Mogelijke oorzaak 1. Maaimes(sen) bot. 1. Mes(sen) slijpen. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 2. Nieuwe maaimes(sen) monteren. 4. De onderkant van het maaidek is vuil. 5. De bandenspanning is niet correct. 6. Mesas verbogen. Messen draaien niet. Remedie 3. Maai dek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen. 4. Onderkant van het maaidek schoonmaken. 5. Pas de bandenspanning aan. 6.
Schema's G0161 12 Elektrisch schema (Rev. A) Hydraulisch schema (Rev.
Opmerkingen: 50
Internationale lijst van distributeurs Dealer: Atlantis Su ve Sulama Sisstemleri Lt Balama Prima Engineering Equip. B-Ray Corporation Casco Sales Company Ceres S.A. CSSC Turf Equipment (pvt) Ltd. Cyril Johnston & Co. Equiver Femco S.A. G.Y.K. Company Ltd. Geomechaniki of Athens Guandong Golden Star Hako Ground and Garden Hako Ground and Garden Hayter Limited (U.K.
Toro Volledige garantie Voorwaarden en producten waarvoor de garantie geldt Toro Company en de hieraan gelieerde onderneming Toro Warranty Company, geven aan de oorspronkelijke aankoper krachtens een overeenkomst tussen beide ondernemingen gezamenlijk de garantie alle onderstaande Toro-producten te repareren als deze materiaalgebreken of fabricagefouten vertonen.