Operator's Manual

4
2. Maai alleen bij daglicht of goed kunstlicht.
3. Zet alle hendels van de messenaandrijving in de
neutraalstand voordat u de machine gaat starten.
4. Maaien op hellingen:
Maai nooit zijwaarts op hellingen van meer dan
5º;
Maai nooit klimmend op hellingen van meer
dan 10º;
Maai nooit dalend op hellingen van meer dan
15º.
5. Denk eraan dat er niet zoiets bestaat als een
“veilige” helling. U moet bijzonder goed opletten als
u op met gras begroeide hellingen rijdt. Om te
voorkomen dat u omkiept:
niet plotseling stoppen of wegrijden als u daalt
of klimt;
schakel langzaam de versnelling in, houd de
machine altijd in de versnelling, vooral tijdens
het dalen;
de snelheid van de machine moet laag
gehouden worden op hellingen en tijdens het
maken van scherpe bochten;
blijf uitkijken voor bobbels en kuilen en andere
verborgen gevaren;
maai nooit dwars over het hellingoppervlak
tenzij de grasmaaier speciaal hiervoor
ontworpen is.
6. Voorzichtigheid is geboden wanneer zware lasten
getrokken worden of wanneer zwaar materiaal
gebruikt wordt.
Gebruik uitsluitend koppelingspunten die
goedgekeurd zijn voor trekstangen.
Beperk uw ladingen tot wat u veilig onder
controle kunt houden.
Maak geen scherpe bochten. Let op bij
achteruitrijden.
Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten
indien nodig volgens het handboek.
7. Let op voor het verkeer wanneer u in de buurt van
wegen bent of wegen oversteekt.
8. Zorg dat de messen stilstaan voordat u oppervlakken
oversteekt die niet met gras begroeid zijn.
9. Stoot geen materiaal uit in de richting van
omstanders en laat personen nooit in de buurt van de
machine komen als u met accessoires werkt.
10. Gebruik de grasmaaier nooit met defecte bescherm-
of afdekplaten of zonder dat de beveiligingen op hun
juiste plaats zitten.
11. Verander de regulateurinstelling niet en laat de
motor niet te snel draaien. Door de machine met te
hoge snelheid te laten werken neemt het risico op
lichamelijk letsel toe.
12. Voordat u de bestuurdersstoel verlaat:
zet de aftakas in de neutraalstand en laat de
hulpstukken zakken;
zet de machine in de neutraalstand en zet hem
op de parkeerrem;
stop de motor en verwijder de sleutel uit het
contact.
13. Ontkoppel de aandrijving naar de hulpstukken, stop
de motor en maak de bougie-kabel(s) los of
verwijder de sleutel uit het contact...
voordat blokkages weggehaald worden of de
afvoer ontstopt wordt;
voordat de grasmaaier nagekeken, gereinigd of
gerepareerd wordt;
nadat de machine een vreemd voorwerp geraakt
heeft. Controleer de grasmaaier op schade en
repareer indien nodig voordat opnieuw gestart
wordt en de apparatuur weer bediend wordt.
als de machine abnormaal begint te vibreren
(onmiddellijk nakijken).
14. Ontkoppel de aandrijving naar de hulpstukken
wanneer de machine vervoerd wordt of niet in
gebruik is.
15. Stop de motor en ontkoppel de aandrijving naar de
hulpstukken...
vóór het bijtanken;