Form No.
Voorwoord Deze informatie is bedoeld om servicemonteurs te voorzien van de informatie die nodig voor storingsdiagnose (troubleshooting), testen en repareren van de belangrijkste systemen en onderdelen van Groundsmaster 5900 en 5910 machines. Voor informatie over bediening, onderhoud en instellingen wordt u verwezen naar de Gebruikershandleiding. In hoofdstuk 2 van dit boek is er ruimte om de Gebruikershandleiding en Onderdelencatalogus van de machine toe te voegen.
g033775 Figuur 1 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................2 Hoofdstuk1: Veiligheid ......................................1–1 Veiligheidsinstructies .....................................1–2 Instructies i.v.m. opkrikken ............................1–5 Veiligheids- en instructiestickers ....................1–7 Hoofdstuk2: Archief en onderhoud ....................2–1 Productarchief ...............................................2–2 Onderhoud ............................................
Hoofdstuk1 Veiligheid Inhoudsopgave Veiligheidsinstructies ........................................1–2 Voor gebruik van de machine .........................1–2 Tijdens het gebruik van de machine .......................................................................1–2 Onderhoud en afstelling .................................1–3 Instructies i.v.m. opkrikken ................................1–5 De voorkant van de machine omhoog brengen (Figuur 2) .........................................
Veiligheidsinstructies De Groundsmaster 5900 en 5910 machines zijn door Toro getest en gecertificeerd wat betreft het voldoen aan de bestaande veiligheidsnormen en specificaties. Hoewel risicobeheersing en ongevallenpreventie deels afhankelijk zijn van het ontwerp en de configuratie van de machine, zijn deze factoren ook afhankelijk van de oplettendheid, zorgvuldigheid en een goede instructie van het personeel dat is belast met gebruik, transport, onderhoud en opslag van de machine.
Belangrijk: Als u het maaidek volledig op de grond laat zakken staat er geen druk meer op het hefsysteem en kan het maaidek niet onverwacht dalen. D. Schakel de maaidekken uit en wacht tot de maaimessen tot stilstand zijn gekomen. F. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen. 6. Parkeer de machine nooit op een helling tenzij de wielen zijn vastgezet met wielkeggen. E.
10. Bij het vervangen van hulpstukken en banden 17. Op het moment van de fabricage voldeed de machine aan de veiligheidseisen voor en uitvoeren van onderhoud moeten de vereiste zitmaaiers. Om de beste prestaties te blokken, takels en krikken worden gebruikt verkrijgen en er zeker van te zijn dat de voor het hijsen/heffen en ondersteunen van machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet de machine.
Instructies i.v.m. opkrikken VOORZICHTIG Als de machine niet met assteunen wordt ondersteund kan deze bewegen of neerstorten wat tot letsel kan leiden. Voer de onderstaande stappen uit bij het vervangen van hulpstukken, banden of het uitvoeren van ander onderhoud: • Gebruik geschikte blokken, takels en krikken om de machine te hijsen/heffen en te ondersteunen. • Zorg ervoor dat de machine is geparkeerd op een stevig, horizontaal oppervlak zoals een betonnen vloer.
De achterkant van de machine omhoog brengen (Figuur 3) 1. Stel de parkeerrem in werking en blokkeer de 2 voorwielen met wielkeggen zodat de machine niet in beweging kan komen. 2. Plaats de krik onder het midden van de achteras. Hef de achterkant van de machine van de grond. 3. Gebruik geschikte assteunen onder achteras om de machine te ondersteunen. g032123 Figuur 3 1. Krikpunt bij de achteras Veiligheid Bladz. 1–6 2.
Veiligheids- en instructiestickers De machine is voorzien van meerdere stickers met informatie over de veiligheid en instructies. Als een sticker onleesbaar wordt of beschadigd raakt, moet u deze vervangen. De onderdeelnummers van de stickers zijn opgenomen in de Onderdelencatalogus. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Veiligheid Bladz.
Hoofdstuk2 Archief en onderhoud Inhoudsopgave Productarchief ..................................................2–2 Onderhoud ........................................................2–3 Equivalenten en omrekening .............................2–4 Decimale- en millimetermaten........................2–4 Omrekenen van Amerikaanse naar metrische eenheden ......................................2–5 Torsie specificaties ............................................2–8 Herkennen van bevestigingsmiddelen ..............
Productarchief Voeg de Gebruikershandleidingen en Onderdelencatalogi van de machine in aan het eind van dit hoofdstuk. Als uw machine is voorzien van opties of accessoires voeg dan de Montage-instructies, Gebruikershandleidingen en Onderdelencatalogi van deze opties in aan het eind van dit hoofdstuk. Archief en onderhoud Bladz.
Onderhoud De onderhoudsprocedures en aanbevolen onderhoudsintervallen van uw machine zijn beschreven in de Gebruikershandleidingen. Gebruik deze bij het uitvoeren van routine-onderhoud aan de machine. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Equivalenten en omrekening Decimale- en millimetermaten Fracties 1/64 1/32 3/64 1/16 5/64 3/32 7/64 1/8 9/64 5/32 11/64 3/16 13/64 7/32 15/64 1/4 17/64 9/32 19/64 5/16 21/64 11/32 23/64 3/8 25/64 13/32 27/64 7/16 29/64 15/32 31/64 1/2 Decimalen mm 0,015625 0,397 0,03125 0,794 0,046875 1,191 0,0625 1,588 0,078125 1,984 0,09375 2,381 0,109275 2,778 0,1250 3,175 0,140625 3,572 0,15625 3,969 0,171875 4,366 0,1875 4,762 0,203125 5,159 0,21875 5,556 0,234375 5,953 0,2500 6,350 0
Omrekenen van Amerikaanse naar metrische eenheden Omrekenen van naar Vermenigvuldigen met Mijl Kilometer 1,609 Yard Meter 0,9144 Voet Meter 0,3048 Voet Centimeter 30,48 Grootte Meter 0,0254 Grootte Centimeter 2,54 Grootte Millimeter 25,4 Vierkante mijl Vierkante kilometer 2,59 Vierkante voet Vierkante meter 0,0929 Vierkante inch Vierkante centimeter 6,452 Acre Hectare 0,4047 Kubieke yard Kubieke meter 0,7646 Kubieke voet Kubieke meter 0,02832 Kubieke inch Kubieke c
Specificaties Koelvloeistof Koelvloeistof moet minstens voldoen aan ASTM norm 3306. • Glycolgebaseerde voorverdunde koelvloeistof (mengsel 50/50). • Glycolgebaseerde koelvloeistof gemengd met CaCO3 + MgCO3 <170 ppm gedistilleerd water (50/50 mengsel). Chloride <40 ppm (CI) • Glycolgebaseerde koelvloeistof gemengd met Zwavel <100 ppm (SO4) water van goede kwaliteit (50/50 mengsel) zoals vermeld in Cummins handleiding. Motorolie • Vereiste API classificatie: CH-4, CI-4 of hoger.
Belangrijk: De ISO VG 46 multigrade vloeistof blijkt optimaal te presteren in een brede reeks van temperatuuromstandigheden. Bij bedrijf onder structureer hoge omgevingstemperaturen van 18 °C tot 49 °C biedt ISO VG 68 hydraulische vloeistof betere prestaties. Hoogwaardige biologisch afbreekbare hydraulische vloeistof-Mobil EAL EnviroSyn 46H Belangrijk: Mobil EAL EnviroSyn 46H is de enige synthetische biologisch afbreekbare vloeistof die Toro heeft goedgekeurd.
Torsie specificaties De aanbevolen aandraaimomenten voor bevestigingsmiddelen zijn opgenomen in de onderstaande tabellen. Bij verbindingen die Toro als kritisch beschouwt wordt ofwel het aanbevolen aandraaimoment ofwel het aandraaimoment specifiek voor die toepassing aangegeven in deze Onderhoudshandleiding.
Standaard aandraaimoment voor stalen bevestigingsmiddelen, droog, verzinkt (inchmaten) Draaddoorsnede # 6 - 32 UNC # 6 - 40 UNF # 8 - 32 UNC # 8 - 36 UNF # 10 - 24 UNC # 10 - 32 UNF Grade 1, 5 en 8 met dunne moeren SAE Grade 1 bouten, schroeven, draadeinden en bouten met voorgemonteerde ring met moeren van normale dikte (SAE J995 Grade 2 of sterkere moeren) in-lb in-lb N∙cm 10 ± 2 13 ± 2 147 ± 23 13 ± 2 25 ± 5 282 ± 56 18 ± 2 30 ± 5 339 ± 56 SAE Grade 5 bouten, schroeven, draadeinden en bout
Standaard aandraaimoment voor stalen bevestigingsmiddelen, droog, verzinkt (metrische maten) Klasse 8.8 bouten, schroeven en draadeinden met normale moeren (Klasse 8 of sterkere moeren) Klasse 10.
Zelftappende schroeven (gegalvaniseerd staal) Type A Type B Normaal aandraaimoment* Nr. 6 18 20 20 ± 5 in-lb Nr. 8 15 18 30 ± 5 in-lb Nr. 10 12 16 38 ± 7 in-lb Nr. 12 11 14 85 ± 15 in-lb Draaddoorsnede Omwentelingen per inch * Bij het bepalen van het aandraaimoment moet rekening worden gehouden met de gatdoorsnede, sterkte van het materiaal, dikte van het materiaal en afwerking van het materiaal. Al deze aandraaimomenten betreffen niet-gesmeerde bevestigingsmiddelen.
Archief en onderhoud Bladz.
Hoofdstuk3 Dieselmotor Inhoudsopgave Specificaties .....................................................3–2 Algemene inlichtingen .......................................3–4 Gebruikershandleiding ...................................3–4 Serienummerplaatjes ....................................3–4 Electronic Control Module (ECM) van de motor..............................................................3–4 De motor afzetten...........................................3–4 Brandstofinjectie-systeem..................
Specificaties Beschrijving Onderdeel Merk/aanduiding Cummins dieselmotor, 4-takt, 4 cilinders, watergekoeld, turbocharged Boring 95 mm 115 mm Slag Totale cilinderinhoud 3.
Aandraaimomenten van de bevestigingsmiddelen van de motor Beschrijving Onderdeel Stelbout van de dynamo 31 N∙m Bouten van de dynamobeugel (2 stuks) 31 N∙m Montagebout van wisselstroomdynamo 66 N∙m Bout van de krukaspoelie 372 N∙m Flenskopschroeven van het uitlaatspruitstuk (8 stuks) 45 N∙m Flenskopschroeven van de voorkap (16 stuks) 19 N∙m Olie-aftapplug 51 N∙m 32 tot 51 N∙m Flenskopschroeven van het carter (24 stuks) Flenskopschroeven van de olie-aanzuigbuis (2 stuks) 19 N∙m Flenskopschroe
Algemene inlichtingen Dit hoofdstuk bevat informatie over de specificaties van de Cummins B3.3 dieselmotor van de Groundsmaster 5900 en 5910 machines. Verder beschrijft deze handleiding enkele reparatieprocedures voor de motor. De beschreven instellingen en reparaties vereisen gereedschap dat in de meeste onderhoudswerkplaatsen beschikbaar is. Sommige onderdelen voor onderhoud en reparatie van de motor van uw Groundsmaster zijn leverbaar via uw erkende Toro distributeur.
Brandstofinjectie-systeem Het brandstofinjectie-systeem staat onder hoge druk als de motor loopt. Maak geen enkel onderdeel, fitting of slang van het brandstofsysteem los terwijl de motor loopt. Kom niet met handen in de buurt van lekken in de brandstofinjectie-leidingen. Gebruik een stuk karton of papier om eventuele lekken op te sporen. Brandstof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Klepspeling instellen 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Til de motorkap op en ondersteun deze. 3. Verwijder het klepdeksel van de motor; zie Verwijderen van het kleppendeksel (Figuur 25) (bladz. 3–26). 4. Plaats de krukas zo dat cilinder #1 zich op het bovenste dode punt (BDP) bevindt, aan het eind van de compressieslag. A.
6. Draai de krukas een hele omwenteling rechtsom. Opmerking: De uitsparing in timing krans moet weer uitgelijnd zijn met “1.4 TOP.” 7. In deze stand van de krukas stelt u de klepspeling in van de inlaatkleppen van cilinders #2 en #4, en de uitlaatkleppen van cilinders #3 en #4. Volg de procedure van stap 5. 8. Monteer het klepdeksel op de motor; zie Monteren van het kleppendeksel (Figuur 25) (bladz. 3–26). 9. Sluit de motorkap en vergrendel deze. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid g031356 Figuur 8 1.
Service en reparaties Luchtfilter g031956 Figuur 9 1. Slangklem 10. Slangklem 19. Slangklem (8 stuks) 20. Buis 2. Luchtslang 11. Instroombuis 3. Flenskopschroef (6 stuks) 12. U-bout 21. Luchtinstroombuis (4 stuks) 4. Luchtfilterhouder 5. Flensmoer (8 stuks) 13. Bout 14. Montageplaat 22. Buis 23. Radiateur 6. Luchtfilter montageband (2 stuks) 15. Pijpklem 24. Luchtkast 7. Luchtfiltereenheid 16. Platte ring 25. Vulplaat (naar behoefte) 8. Adapter 17. Flensmoer (3 stuks) 26.
Verwijderen van het luchtfilter (Figuur 9) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Til de motorkap op en ondersteun deze om de motor te bereiken. 3. Verwijder de onderdelen van het luchtfilter voor zover nodig. Zie Figuur 9. 4. Controleer alle buizen en klemmen op tekenen van slijtage of beschadiging. Vervang de onderdelen indien dit nodig is.
D. Draai de slangklemmen (onderdeel 19 in Figuur 9) aan met 5,7 tot 7,9 N∙m. E. Verzeker dat de vacuator-ventiel van het luchtfilter na de montage naar beneden wijst (Figuur 11). F. Als de onderhoudsindicator (onderdeel 9 in Figuur 9) en tussenstuk (onderdeel 8 in Figuur 9) van de luchtfilterbehuizing gedemonteerd zijn, breng dan schroefdraadafdichting aan op de g031360 schroefdraad van het tussenstuk Figuur 12 en monteer het tussenstuk en de 1. Adapter 3.
Uitlaatsysteem g031957 Figuur 13 1. Uitlaatklem 4. Knaldemper 2. Uitlaatbuis 5. Uitlaatpijp 3. Knaldemper-klem (2 stuks) 6. Flenskopschroef (4 stuks) 7. Hittescherm Het uitlaatsysteem verwijderen (Figuur 13) VOORZICHTIG Een hete motor en heet uitlaatsysteem kunnen brandwonden veroorzaken. Laat de motor en het uitlaatsysteem afkoelen voordat u hier, of in de buurt ervan, werkt. 1.
4. Verwijder de knaldemper en/of uitlaatbuis van de motor. Zie Figuur 13. 5. Indien nodig: verwijder het uitlaatspruitstuk van de motor. Zie Figuur 14. A. Verwijder de turbo van het uitlaatspruitstuk; zie Verwijderen van de turbo (Figuur 16) (bladz. 3–13). B. Ondersteun het uitlaatspruitstuk zodat het niet naar beneden kan vallen. C. Verwijder de 8 flenskopschroeven waarmee het uitlaatspruitstuk op de cilinderkop gemonteerd is. Verwijder het spruitstuk van de motor. D.
Turbo g031959 Figuur 16 1. Turbo 7. Banjobout 13. Flenskopschroef (2 stuks) 2. Flensmoer (4 stuks) 8. Afdichtring 14. Flenskopschroef (8 stuks) 3. Banjobout 4. Afdichtring 9. Koppeling 10. O-ring 15. Olieaftapbuis 16. Flenskopschroef (2 stuks) 5. Olieleiding 11. Uitlaatspruitstuk-pakking 17. Pakking 6. Uitlaatspruitstuk 12. Pakking 18. Turbo-pakking Verwijderen van de turbo (Figuur 16) VOORZICHTIG Een hete motor en heet uitlaatsysteem kunnen brandwonden veroorzaken.
2. Til de motorkap op en ondersteun deze om de motor te bereiken. 3. Reinigde omgeving van de turbo om te voorkomen dat verontreiniging in de motor komt. 4. Maak de klemmen los waarmee de uitlaatbuis is bevestigd aan de uitstroom van de turbo en de instroom van de knaldemper. Verwijder de uitlaatbuis. 5. Maak de klemmen los waarmee de luchtinstroombuis is bevestigd op de instroom van de turbo en de uitstroom van het luchtfilter. Verwijder de luchtinstroombuis. 6.
Brandstoftank g031365 Figuur 17 1. Deksel 9. Brandstoftankslang (2 stuks) 17. Brandstofniveau-zender 2. Inbusbout (3 stuks) 10. Flensmoer (2 stuks) 18. Borgring (5) 3. Standleiding, brandstoftoevoer 4. Standleiding, brandstofretour 5. Lagerbus (2 stuks) 11. Tankhouder 19. Schroef (5 stuks) 12. Flenskopschroef (2 stuks) 20. Brandstofslang 13. Klem (2 stuks) 21. Slangklem (3 stuks) 6. Ontluchtingsknie 14. Dop 22. Brandstofslang 7. Lagerbus 15. Plug (4 stuks) 8. Brandstoftank 16.
GEVAAR Diesel is zeer ontvlambaar en explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Wees voorzichtig als u met diesel werkt of opslaat. • Rook niet bij het vullen van de brandstoftank. • Vul de brandstoftank niet als de motor loopt, als de motor heet is, of de machine in een afgesloten ruimte staat. • Vul de brandstoftank altijd in de buitenlucht. Ruim gemorste diesel op alvorens de motor te starten.
9. Neem de brandstofleidingen uit de klemmen (onderdeel 13 in Figuur 17) waarmee ze bij de standleidingen zijn bevestigd. Opmerking: Indien nodig: verwijder de pluggen en klemmen op de bovenkant van de tank. 10. Verwijder de 2 flenskopschroeven en 2 flensmoeren waarmee de tankhouder (onderdeel 11 in Figuur 17) op het frame is bevestigd. Verwijder de tankhouder. 11. Schuif de brandstoftank naar buiten aan de linkerkant van de machine en verwijder de tank.
Radiateur g031960 Figuur 19 1. Radiateur 11. Slangpilaar 21. Bout (4 stuks) 31. Flensmoer (14 stuks) 2. Flensmoer (4 stuks) 12. Aftapkraantje 22. Reservoirslang 32. Klem (2 stuks) 3. Steunplaat (2 stuks) 13. Ventilatorscherm 23. Radiateurdop 33. Slotbout (14 stuks) 4. Flensmoer (4 stuks) 14. Luchtinstroombuis (4 stuks) 24. Steunstang 34. Onderste radiateurslang 5. Rubber mat (4 stuks) 15. Slangklem (8 stuks) 25. Platte onderlegring (10 stuks) 35. Beugel van de ventilatormotor 6.
3. Draai de klemmen waarmee de oliekoeler is bevestigd aan het radiateurframe. Kantel de oliekoeler naar de achterkant van de machine. 4. Maak de slangklemmen los en koppel de luchtinstroombuizen (onderdeel 14 in Figuur 19) los van de luchtkoeler. 5. Koppel de connector van de kabelboom los van de koelvloeistof sensor aan de rechterkant van de radiateur. VOORZICHTIG Als de radiateur of motor heet is, open de radiateurdop dan niet en tap de koelvloeistof niet af.
6. Open de aftap en laat de inhoud van de radiateur in een geschikte opvangbak lopen. De aftap van de radiateur bevindt zich bij het ventielenblok van de hydraulische vierwielaandrijving (Figuur 20). 7. Maak de slangklemmen los en koppel de bovenste en onderste koelvloeistofslangen (onderdeel 6 in Figuur 19) los van de radiateur. 8. Maak de slangklem los waarmee de koelvloeistof aftapslang is bevestigd aan de fitting (onderdeel 36 in Figuur 19) onderaan de radiateur.
8. Monteer de koelvloeistof aftapslang op de fitting op de radiateur en bevestig de slang met een slangklem. 9. Koppel de reservoirslang (onderdeel 22 in Figuur 19) aan de onluchtingsslang van de radiateur met een slangklem. 10. Verzeker dat aftap van de radiateur gesloten is. Vul de radiateur met koelvloeistof. 11. Bevestig de oliekoeler op het radiateurframe. 12. Start de motor en controleer of er koelvloeistof lekken zijn. 13. Sluit de motorkap en vergrendel deze.
Dynamo g031947 Figuur 22 1. Dynamo 6. Platte ring 11. Waterpomp 2. Voorkap 7. Zeskantmoer 12. Stelbeugel 3. Riem 8. Flenskopschroef (2 stuks) 13. Dynamobeugel 4. Afgeschuinde onderlegring (2 stuks) 9. Dynamobeugel 5. Flenskopschroef 10. Bout Verwijderen van de dynamo (Figuur 22) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
6. Controleer de aandrijfriem op verglazing of beschadiging. Vervang de riem indien dit nodig is. 7. Met het oog op de montage: etiketteer alle kabels van de dynamo. Koppel de kabels los van de dynamo en hou ze uit de buurt van de dynamo. 8. Ondersteun de dynamo zodat deze niet kan verschuiven of vallen. 9. Verwijder de flenskopschroef en onderlegring waarmee de dynamo is bevestigd aan de stelbeugel (onderdeel 12 in Figuur 22). 10.
Startmotor g031948 Figuur 23 1. Motor 2. Startmotor 3. Flenskopschroef (2 stuks) Verwijderen van de startmotor (Figuur 23) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Til de motorkap op en ondersteun deze om de motor te bereiken. 3. Verwijder het accudeksel. Zie Verwijderen en plaatsen van de accu (Figuur 267 en Figuur 268) (bladz. 5–78).
6. Verwijder de 2 flenskopschroeven waarmee de startmotor op de motor is bevestigd. 7. Verwijder de startmotor zorgvuldig van de motor en de machine. Monteren van de startmotor (Figuur 23) 1. Lijn de startmotor uit met de motor. 2. Monteer de startmotor op de motor met de 2 flenskopschroeven, draai de schroeven aan met 32 N∙m. 3. Volg de eerder aangebrachte etiketten om de bedrading juist aan te sluiten. 4. Plaats het accudeksel. Zie Verwijderen en plaatsen van de accu (Figuur 267 en Figuur 268) (bladz.
Kleppendeksel g031949 Figuur 25 1. Motor 4. Platte onderlegring (3 stuks) 2. Kleppendeksel 5. Isolerende ring (3 stuks) 3. Borgmoer (3 stuks) 6. Olievuldop Verwijderen van het kleppendeksel (Figuur 25) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Til de motorkap op en ondersteun deze om de motor te bereiken. Monteren van het kleppendeksel (Figuur 25) 7.
4. Controleer het oliepeil en voeg olie toe indien nodig. 5. Sluit de motorkap en vergrendel deze. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Breather-systeem (motor ontluchting en beluchting) g031375 Figuur 26 1. Slang 7. Breather uitstroomslang 13. Ontluchtingsslang 2. Slangklem 8. Borgplaatje 14. Slangpilaar 3. Afstandsstuk 9. Slangklem 15. Slang 4. Breather montageplaat 10. Breather instroomslang 16. Keerklep 5. Bout (2 stuks) 11. Slangklem 17. Slangklem 6. Breather 12. Slangklem Verwijderen van het breather-systeem (Figuur 26) 1.
Monteren van het breather-systeem (Figuur 26) 1. Monteer de breather-onderdelen, zie Figuur 26. 2. Als het terugslagventiel (onderdeel 16 in Figuur 26) gedemonteerd is, verzeker dat deze wordt gemonteerd met de zwarte kant naar het carter toe. Zie Figuur 27. 3. Sluit de motorkap en vergrendel deze. g031376 Figuur 27 1. Voet (grijs) Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz. 3–29 2.
Thermostaat g031950 Figuur 28 1. Waterpomp 3. Thermostaat 5. Thermostaathuis 2. Afdichting 4. Pakking 6. Flenskopschroef (2 stuks) Verwijderen van de thermostaat (Figuur 28) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Til de motorkap op en ondersteun deze om de motor te bereiken.
2. Hang de thermostaat en een thermometer in een bak met water. Zie Figuur 29. Opmerking: Voor een nauwkeurige meting mogen de thermostaat en thermometer niet in aanraking komen met de wand van de bak. 3. Verwarm het water langzaam en roer het om een gelijkmatige temperatuur te krijgen. Noteer de temperatuur waarop het volgende gebeurt: A. De thermostaat moet beginnen te openen bij 82°C. g031378 Figuur 29 B. De thermostaat moet geheel open zijn, 8 mm, bij 95°C. 4.
Waterpomp g031951 Figuur 30 1. Flenskopschroef (4 stuks) 11. Thermostaat 6. O-ring 2. Waterpomp-poelie 7. Pakking 12. Voorkap 3. Riem 8. Thermostaathuis 13. Afdichting 9. Flenskopschroef (3 stuks) 14. Pakking 4. Flenskopschroef 5. Flenskopschroef (2 stuks) 10. Waterpomp Verwijderen van de waterpomp (Figuur 30) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
3. Tap de koelvloeistof af uit de radiateur en de motor. Zie Verwijderen van de radiateur (Figuur 19) (bladz. 3–18). 4. Koppel de kabelboomconnector los van de temperatuursensor op het waterpomphuis. Zie Figuur 31. 5. Verwijder de bovenste en onderste radiateurslangen van de waterpomp. 6. Op een Groundsmaster 5910 machine: A. Verwijder de cabineverwarmingsslangen van de waterpomp. B. Verwijder de aandrijfriem van de compressor van de airconditioning. g031380 Figuur 31 1. Waterpomp 2.
Voorkap g031952 Figuur 32 1. Riem 2. Voorkap 8. Flenskopschroef (2 stuks) 15. Dynamo 9. Dynamobeugel 16. Flenskopschroef 3. Waterpomp-poelie 10. Waterpomp 17. Carter 4. Afgeschuinde onderlegring (2 stuks) 11. Krukas-poelie met timing krans (tone wheel) 18. Bevestigingsplaat 19. Bout 5. Flenskopschroef 12. Stelbeugel 6. Platte ring 13. Dynamobeugel 7. Zeskantmoer 14. Bout Verwijderen van de voorkap (Figuur 32) 1.
6. Verwijder de elektrische onderdelen van de voorkap. Zie Figuur 33 en volg de onderstaande stappen: A. Verwijder de schroeven waarmee de klemmen van de elektrische kabelboom aan de voorkap zijn bevestigd. B. Verwijder de schroeven waarmee de krukaspositie-sensor en nokkenaspositie-sensor aan de voorkap zijn bevestigd. C. Neem de 2 sensors voorzichtig van de voorkap. Controleer de O-ringen van de sensors en vervang ze indien nodig. D. Duw de kabelboom en sensors weg van de voorkap. 7.
15. Controleer het oppervlak van de krukas bij de oliekeerring op slijtage of beschadiging. Repareer of vervang de krukas, indien nodig. Monteren van de voorkap (Figuur 32) 1. Verzeker dat de montage-oppervlakken van de motor, voorkap en carter geheel schoon zijn. 2. Vul 50% van de ruimte voor de lipafdichting met vet. Monteer een nieuwe oliekeerring in de voorkap met Cummins seal installer tool #3164900 (of equivalent). 3.
15. Start de motor en controleer of er ergens olie lekt. 16. Sluit de motorkap en vergrendel deze. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Carter g031954 Figuur 35 1. O-ring 4. Flenskopschroef (24 stuks) 7. Carter 2. Platte ring 5. Afdichtring 8. Olieaanzuigbuis 3. Flenskopschroef (2 stuks) 6. Aftapplug Verwijderen van het carter (Figuur 35) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Til de motorkap op en ondersteun deze om de motor te bereiken. 3. Laat de olie uit de motor lopen. 4.
Monteren van het carter (Figuur 35) 1. Indien de olie-aanzuigbuis was verwijderd: monteer de O-ring op de buis en lijn de buis uit met de motor. 2. Monteer de olie-aanzuigbuis op de motor met de 2 flenskopschroeven. Draai de schroeven aan met 19 N∙m. 3. Breng een 1 mm brede rups van Cummins sealant #3164067 (of equivalent) aan rond alle schroefgaten in het carter. 4. Breng een 3 mm brede rups van het afdichtingsmiddel aan op het montagevlak van het carter. 5.
Motor g031385 Figuur 36 1. Motor 7. Bout (4 stuks) 13. Motorsteun linksvoor 2. Tractiespoel-ventielenblok 8. Trillingsdemper-motorsteun (4 stuks) 14. Motorsteun rechtsvoor 3. Bout (8 stuks) 9. Ring (4 stuks) 15. Flensmoer (8 stuks) 4. Bout (4 stuks) 10. Borgmoer (4 stuks) 5. Motorsteun achter (2 stuks) 11. Bout (4 stuks) 6. Borgring (4) 12. Borgring (4) 16. Ventielenblok van de vierwielaandrijving Verwijderen van de motor (Figuur 36) 1.
VOORZICHTIG Als de radiateur of de motor heet zijn mag de radiateurdop niet worden geopend en mag er geen koelvloeistof worden afgetapt. Hete koelvloeistof onder druk zou dan kunnen ontsnappen en brandwonden veroorzaken. Antivries op basis van ethyleenglycol is bovendien giftig. Voer de koelvloeistof op de juiste manier af of sla deze op in een gemerkt vat, buiten bereik van kinderen en huisdieren. 5. Tap de koelvloeistof uit de radiateur af in een geschikte opvangbak.
13. Verwijder de hydraulische pomp van de motor. Zie Tandwielpomp (bladz. 4–77) en Zuigerpomp (tractiepomp) (bladz. 4–81). 14. Op een Groundsmaster 5910: verwijder de compressor van de airconditioning van de beugels. Zie Compressor van de airconditioning (bladz. 9–5). Opmerking: Zet de compressor neer op enige afstand van de motor. Verzeker dat de compressor of slangen niet worden beschadigd. Ondersteun de compressor om te verzekeren dat deze niet wordt beschadigd tijdens het verwijderen van de motor. 15.
18. Takel de motor voorzichtig uit de machine. 19. Indien nodig: verwijder de motorsteunen van de motor. 20. Indien nodig: verwijder de trillingsdempers (onderdeel 8 in Figuur 36) van de motor. Opmerking: Er is ook een bevestigingsmiddel op de motorsteun rechtsvoor dat ook bevestigd is aan de massakabel. 21. Breng geschikte deksels en pluggen aan op alle openingen van de motor om verontreiniging te voorkomen. g031390 Figuur 41 Monteren van de motor (Figuur 36) 1. Waterafscheider 3. Brandstofslang 2.
Belangrijk: Verzeker bij het aansluiten van de kabelboom op de Electronic Control Module van de motor dat connectorlip van de kabelboom is uitgelijnd met de gleuf in module. D. De Electronic Control Module van de motor. E. De startmotor. F. De verwarmingseenheid voor instromende lucht. G. De compressor van de airconditioning (Groundsmaster 5910); zie Figuur 40. 10. Monteer het luchtfiltersysteem op de motor en sluit de slangen aan op de luchtkoeler. Zie Monteren van het luchtfilter (Figuur 9) (bladz. 3–9).
Vliegwielkoppeling g031955 Figuur 42 1. Bout (12 stuks) 4. Bout (8 stuks) 2. Onderlegring (12 stuks) 5. Onderlegring (8 stuks) 3. Koppelinghuis 6. Vliegwielkoppeling 7. Motor Demonteren van de vliegwielkoppeling (Figuur 42) 1. Als de motor zich in de machine bevindt, verwijder dan de hydraulische pomp van de motor om aan de koppeling te kunnen werken. Zie Tandwielpomp (bladz. 4–77) en Zuigerpomp (tractiepomp) (bladz. 4–81). 2. Verwijder het koppelinghuis en de vliegwielkoppeling van de motor.
Monteren van de vliegwielkoppeling (Figuur 42) 1. Lijn de vliegwielkoppeling uit met het motorvliegwiel. Zie Figuur 43. Opmerking: Verzeker dat koppelingsnaaf zicht niet aan de kant van het vliegwiel bevindt. 2. Breng Permatex Blue Gel medium-strength schroefdraadborgmiddel (of equivalent) aan op de schroefdraad van de bouten (onderdeel 4 in Figuur 42). 3. Monteer de koppeling op het motorvliegwiel met de 8 bouten en 8 onderlegringen. Draai de bouten aan met 40 tot 44 N·m. 4.
Hoofdstuk4 Hydraulische systeem Inhoudsopgave Specificaties .....................................................4–3 Testen van de druk van het maaidek-circuit Algemene inlichtingen .......................................4–4 (met een manometer)...................................4–56 Hydraulische vloeistof controleren .................4–4 Testen van de overdrukwaarde van het Het hydraulische systeem drukloos maken heffen/dalen-circuit (met een manometer) ....4–59 ............................................
Maaidek heffen/dalen-circuit ......................4–120 Hefcilinder, maaidek voor ..........................4–121 Onderhoud van de hefcilinder, maaidek voor ............................................................4–123 Hefcilinders van de zijmaaidekken ...................................................................4–125 Onderhoud van de hefcilinders van de zijmaaidekken ...........................................4–127 Hef-ventielenblok .......................................
Specificaties Beschrijving Onderdeel Zuigerpomp (tractie) Maximaal slagvolume (per omwenteling) Rexroth Bosch, zuigerpomp met regelbaar slagvolume 63 cm³ Overdrukwaarde van het tractiesysteem Vooruit Achteruit 29.900 kPa 36.800 kPa 2.
Algemene inlichtingen De Gebruikershandleiding van de tractie-eenheid bevat informatie over het gebruik, algemeen onderhoud en onderhoudsintervallen van uw machine. Bij het verrichten van onderhoud kunt u aanvullende informatie vinden in deze handleiding. Hydraulische vloeistof controleren Het hydraulische systeem van uw machine is ontworpen voor gebruik met hydraulische vloeistof die slijtage voorkomt. Het reservoir bevat ongeveer 71,9 liter hydraulische vloeistof (Figuur 44).
De tractie-eenheid slepen Belangrijk: Het overschrijden van de beperkingen bij het slepen kan leiden tot ernstige schade aan de zuigerpomp. Als u de machine moet slepen of duwen, doe dit dan alleen over een bijzonder korte afstand en niet sneller dan 3,2 km/h. Als u de machine over meer dan 0,4 km moet verplaatsen, transporteer deze dan op een aanhanger. De zuigerpomp van de tractie is voorzien van 2 omloopventielen die u moet openen bij het slepen of duwen. Zie Figuur 45.
Schade aan onderdelen van het tractiecircuit Het tractiecircuit van de Groundsmaster 5900 en 5910 machines heeft een gesloten systeem met onder andere de zuigerpomp voor de tractie en de 4 wielmotors. Als een onderdeel van het tractiecircuit beschadigd wordt zal de verontreiniging veroorzaakt door dit onderdeel door het tractiecircuit stromen. Deze verontreiniging kan leiden tot schade aan andere onderdelen van het circuit en moet dus worden verwijderd om bijkomende schade te voorkomen.
WAARSCHUWING Hef alle druk in het hydraulische systeem op veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat verrichten aan het hydraulische systeem. Zie Het hydraulische systeem drukloos maken (bladz. 4–4). • Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt. • Zoek lekken niet met uw handen: gebruik een stuk papier of karton.
5. Als er geen momentsleutel beschikbaar is of de ruimte rond de wartelmoer het gebruik van een momentsleutel onmogelijk maakt, gebruik dan de hieronder beschreven telmethode. Zie Figuur 48. A. Draai de wartelmoer met een sleutel op de fitting tot u een lichte weerstand voelt, ongeveer 3,39 N∙m. B. Breng een merkteken aan op de wartelmoer en fittinglichaam. Houd de slang/leiding op zijn plaats met een sleutel zodat deze niet kan verdraaien. C.
Tabel: telmethode (FFWR) Maat Aantal sleutelvlakken - FFWR 4 (1/4 inch nominaal slang of buis) 1/2 tot 3/4 6 (3/8 inch) 1/2 tot 3/4 8 (1/2 inch) 1/2 tot 3/4 10 (5/8 inch) 1/2 tot 3/4 12 (3/4 inch) 1/3 tot 1/2 16 (1 inch) 1/3 tot 1/2 Tabel: aandraaimoment van slangen/leidingen Fittingdiameter Schroefdraadmaat slang/buis Aandraaimoment 4 9/16—18 25 tot 29 N·m 6 11/16—16 37 tot 44 N·m 8 13/16—16 51 tot 63 N·m 10 1—14 82 tot 100 N·m 12 1 3/16—12 116 tot 142 N·m 16 1 7/16—12 150
5. Als er geen momentsleutel beschikbaar is of de ruimte rond de poort het gebruik van een momentsleutel onmogelijk maakt, gebruik dan de hieronder beschreven telmethode Tabel: telmethode - Flats From Finger Tight - FFFT (bladz. 4–10). A. Monteer de fitting in de poort en schroef deze over de hele lengte in totdat de fitting handvast (finger-tight) is. B. Als de poort van staal gemaakt is, draai de fitting dan aan met het opgegeven aantal sleutelvlakken (Flats From Finger Tight - FFFT).
Monteren van verstelbare fittings (Figuur 50) 1. Zorg dat alle schroefdraden en afdichtingsoppervlakken van de fitting en de poort vrij zijn van bramen, inkepingen, krassen en vreemd materiaal. 2. Om lekken te voorkomen moeten de O-ringen worden vervangen als een koppeling wordt losgemaakt. 3. Smeer de O-ring lichtjes in met schone hydraulische vloeistof. Verzeker dat fitting schroefdraad schoon is en dat er geen smeermidel op zit. 4. Draai de borgmoer zo ver mogelijk terug.
Tabel: telmethode - Flats From Finger Tight - FFFT Maat FFFT 4 (1/4 inch nominaal slang of buis) 1,00 ± 0.25 6 (3/8 inch) 1,50 ± 0.25 8 (1/2 inch) 1,50 ± 0.25 10 (5/8 inch) 1,50 ± 0.25 12 (3/4 inch) 1,50 ± 0.25 16 (1 inch) 1,50 ± 0.25 Hydraulische systeem Bladz.
Hydraulisch schema Het hydraulische schema van de Groundsmaster 5900 en 5910 machines bevindt zich in Hoofdstuk 10—uitvouwbare tekeningen. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Hydraulische schema's g031368 Figuur 52 Hydraulische systeem Bladz.
Tractiecircuit: lage snelheid Een tweerichtings-zuigerpomp met regelbaar slagvolume is direct gekoppeld aan het vliegwiel van de motor en levert de hydraulische stroom voor het tractiecircuit. De stand van de slagplaat van de zuigerpomp wordt geregeld door een elektronische proportionele servo. Als het tractiepedaal wordt ingedrukt wordt een potentiometer versteld die een signaal stuurt naar de TEC-5002 controller van de machine.
Achteruit Het tractiecircuit werkt achteruit in principe hetzelfde als bij vooruit rijden bij lage snelheid. De stroomrichting door de circuits is echter omgekeerd. De vloeistof van poort MA van de hydrostaat gaat naar de voorwielmotors en naar poort P2 van de vierwielaandrijvingsventiel. De vloeistofstroom naar de voorwielmotors drijft ze in omgekeerde richting aan en keert dan terug naar de hydrostaat via het tractieventiel.
g031886 Figuur 53 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Tractiecircuit: Hoge snelheid Een tweerichtings-zuigerpomp met regelbaar slagvolume is direct gekoppeld aan het vliegwiel van de motor en levert de hydraulische stroom voor het tractiecircuit. De stand van de slagplaat van de zuiger-pomp wordt geregeld door een elektronische proportionele servo. Als het tractiepedaal wordt ingedrukt wordt een potentiometer versteld die een signaal stuurt naar de TEC-5002 controller van de machine.
Achteruit Met de Hoog/Laag snelheidsschakelaar op Hoog wordt het magneetventiel (S) in het ventielenblok van de vierwielaandrijving bekrachtigd. De schuif van het magneetventiel beweegt om de laaddruk te sturen die de schuiven van regelventielen PD1 en PD2 omschakelt. De vloeistof uit poort MA van de hydrostaat gaat naar poort P2 van het ventielenblok van de vierwielaandrijving, stroomt door reduceerventiel PR, en stopt dan bij het omgeschakelde ventiel PD2.
g031887 Figuur 54 Hydraulische systeem Bladz.
Tractiecircuit: tractieregeling het tractiecircuit omvat een stroomverdeler om een proportionele stroom te leveren aan de voor- en achterwielmotors voor een echte vierwielaandrijving. Als de Hoog/Laag snelheidsschakelaar op Laag staat en het tractiepedaal vooruit wordt ingedrukt kan de gebruiker de stroomverdeler inschakelen als een gebrekkige tractie zou kunnen leiden tot wielspinnen.
g031888 Figuur 55 Hydraulische systeem Bladz.
Heffen van het maaidek De driedelige tandwielpomp is gekoppeld aan de zuigerpomp voor de tractie. Het deel (P3) van de tandwielpomp dat het verst verwijderd is van de zuigerpomp levert de hydraulische vloeistof voor het hefventielenblok, het ventielenblok voor de besturing en de koelventilator, en het laadcircuit van de tractie.
Heffen van het rechter maaidek Druk op de achterkant van de rechter schakelaar om een signaal te sturen naar de ingang van de TEC-5001 controller om het rechter maaidek te heffen. De controller stuur magneetventielen S1 en S7 in het hef-ventielenblok aan. De bekrachtigde magneetventielen laten de vloeistof stromen naar de bodemkant van de rechter maaidek hefcilinder. De omgeschakelde S1 voorkomt dat de vloeistof direct terugstroomt naar het reservoir.
g031889 Figuur 57 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Dalen van het maaidek De driedelige tandwielpomp is gekoppeld aan de zuigerpomp voor de tractie. Het deel (P3) van de tandwielpomp dat het verst verwijderd is van de zuigerpomp levert de hydraulische vloeistof voor het hefventielenblok, het ventielenblok voor de besturing en de koelventilator, en het laadcircuit van de tractie.
Laten dalen van het linker maaidek Druk op de achterkant van de linker schakelaar om een signaal te sturen naar de ingang van de TEC-5001 controller om het linker maaidek te laten dalen. De controller stuurt magneetventielen S1, S3 en S4 in het hef-ventielenblok aan. De bekrachtigde magneetventielen laten de vloeistof stromen naar de stangkant van de linker maaidek hefcilinder. De omgeschakelde S1 voorkomt dat de vloeistof direct terugstroomt naar het reservoir.
g031890 Figuur 58 Hydraulische systeem Bladz.
Maaicircuit De driedelige tandwielpomp is gekoppeld aan de zuigerpomp voor de tractie. De hydraulische vloeistof voor het maaicircuit wordt geleverd door 2 delen van de tandwielpomp. Het deel (P1) van de tandwielpomp dat het dichtst bij de zuigerpomp zit levert de vloeistofstroom aan de in serie geschakelde linker- en rechterdekken, en het middelste (P2) deel van de tandwielpomp levert de vloeistofstroom aan het middelste maaidek.
Maaicircuit overdrukventiel Een overdrukventiel (RV1) in het hydraulische ventielenblok begrenst de druk in het maaicircuit van elk maaidek. De overdrukventielen voor de maaidekken midden en links zijn ingesteld op 20.700 kPa en die van het maaidek rechts op 13.800 kPa. Het overdrukventiel (RV1) en logica-cartridge (LC1) werken samen als een 2-traps overdrukbeveiliging. Als de stromingsweerstand in het circuit toeneemt of een maaimes een obstakel raakt dan meet het overdrukventiel een hogere druk.
Remmen van het maaicircuit Als de bestuurder de schakelaar van het maaidek op Uit zet of het maaidek in de geheven stand staat met de schakelaar Aan, dan wordt het magneetventiel (S) van het maaidek ventielenblok niet langer bekrachtigd en schakelt het logica-cartridge (LC1) om. Zie Maaicircuit (bladz. 4–29). Omdat het cartridge is omgeschakeld kan de vloeistof stromen naar poort P2 van het ventielenblok.
g031891 Figuur 63 Hydraulische systeem Bladz.
Stuurcircuit De driedelige tandwielpomp is gekoppeld aan de zuigerpomp voor de tractie. Het deel (P3) van de tandwielpomp dat het verst verwijderd is van de zuigerpomp levert de hydraulische vloeistof voor het hef-ventielenblok, het ventielenblok voor de besturing en de koelventilator en het laadcircuit van de tractie. De vloeistofstroom van pompdeel P3 wordt verdeeld tussen het stuursysteem/koelventilator/laadcircuit en heffen/dalen-circuit door een proportionele stroomverdeler in het hef-ventielenblok.
Stuurcircuit-overdrukventiel Als tijdens het sturen de stuurcilinders het einde van hun slag bereiken of als een achterwiel geblokkeerd wordt (b.v. door een trottoirband) dan neemt de druk in het stuurcircuit toe. Het overdrukventiel (RV) in het stuursysteem/koelventilator-ventielenblok voelt deze drukverhoging. Als de druk toeneemt tot ongeveer 14.500 kPa opent het overdrukventiel (RV) waardoor de hydraulische vloeistof naar het reservoir kan terugstromen.
g031892 Figuur 64 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Motorkoelventilator-circuit De driedelige tandwielpomp is gekoppeld aan de zuigerpomp voor de tractie. Het deel (P3) van de tandwielpomp dat het verst verwijderd is van de zuigerpomp levert de hydraulische vloeistof voor het hef-ventielenblok, het ventielenblok voor de besturing en de koelventilator en het laadcircuit van de tractie.
Werking van de ventilator - draaiing achteruit De TEC-5002 controller kan de draairichting van de koelventilator omkeren om verontreiniging te verwijderen van de radiateur, oliekoeler, en inlaatrooster achter. Als de temperatuur van de hydraulische vloeistof en/of koelvloeistof te hoog worden dan wordt het PWM-signaal naar het PRV ventiel aangepast om de koelventilator af te remmen.
Speciaal gereedschap U kunt dit speciale gereedschap bestellen bij uw Toro-distributeur. Hydraulische druk testset Met deze set kunt u drukken meten voor diagnose. De snelkoppelingen passen direct, en zonder gereedschap, op de overeenkomende koppelingen op de testpoorten van de machine. Met de hogedrukslang is het mogelijk de metingen op enige afstand af te lezen. Bevat 1 van elk: 7.000 kPa, 35.000 kPa en 70.000 kPa manometers. Zie Het hydraulische systeem testen (bladz. 4–44).
Set hydraulische testfittings Deze set omvat diverse fittings met op het oppervlak afdichtende O-ringen om de testapparatuur op het systeem aan te sluiten. De set omvat: T-stukken, rechte koppelingen, verloopkoppelingen, pluggen, doppen en mannelijke testfittings. Toro onderdeelnummer TOR4079 g031766 Figuur 67 Maatcilinder Met deze maatcilinder kan het rendement van hydraulische motors worden gemeten (alleen bij motors met een lekaansluiting op het motorhuis).
Naaftrekker voor de achterwielen Met deze naaftrekker kan de naaf veilig worden verwijderd van de motor-assen van de achterwielen. Toro onderdeelnummer TOR6100 g031769 Figuur 69 Hydraulische systeem Bladz.
Problemen oplossen/Troubleshooting Onderstaande tabellen bevatten informatie ter ondersteuning bij het oplossen van problemen met hydraulisch systemen. De onjuiste werking van een machine kan meer dan één oorzaak hebben. Zie Het hydraulische systeem testen (bladz. 4–44) voor voorzorgsmaatregelen en specifieke hydraulische testprocedures. Algemene problemen met het hydraulische systeem Probleem Mogelijke oorzaken Het hydraulische systeem wordt erg heet. • • • • • • • • • Het motortoerental is te laag.
Problemen met het maaicircuit (PTO) Probleem De maaidekken functioneren niet. Mogelijke oorzaken • Er is een elektrische storing, zie Hoofdstuk 5—Elektrisch systeem. • De tandwielpomp is versleten of beschadigd. Opmerking: De maaidekken functioneren alleen als ze geheel zijn neergelaten en de tractiesnelheid op Maaien is ingesteld. Een maaidekmotor functioneert niet. • Er is een elektrische storing, zie Hoofdstuk 5—Elektrisch systeem. • Er is een probleem met het maaidek; zie Hoofdstuk 8—Maaidekken.
Problemen bij het heffen/dalen Probleem Mogelijke oorzaken Het maaidek heft niet. • Het motortoerental is te laag. • Het vloeistofpeil in het hydraulische reservoir is te laag. • De draaipunten van de hefarmen kunnen niet vrij bewegen. • Een hefcilinder is defect. • Het overdrukventiel in het hef-ventielenblok kan niet vrij bewegen. • Het hulpventiel in het hef-ventielenblok is defect of kan niet vrij bewegen. • De proportionele stroomverdeler in het hef-ventielenblok functioneert niet.
Het hydraulische systeem testen Problemen met het hydraulische systeem kunnen het best worden onderzocht door geschikte hydraulische testapparatuur zoals manometers en debietmeters in de circuits op te nemen bij het testen van de werking, zie Speciaal gereedschap (bladz. 4–38).
6. Monteer de fittings met de hand en verzeker ze niet schuin zijn ingedraaid, en zet ze dan vast met een sleutel. 7. Plaats de slangen van de tester zo dat bewegende delen van de machine de slangen niet kunnen raken en de tester of slangen beschadigen. 8. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof in het hydraulische reservoir. Verzeker na het aansluiten van de testvoorzieningen dat het reservoir vol is. 9.
Testen van de laaddruk van het tractiecircuit (met een manometer) g031770 Figuur 70 Test de laadcircuit van het tractiecircuit om te verzekeren dat het tractiecircuit goed functioneert. Testen van de laaddruk van het tractiecircuit 1. Gebruik de machine ongeveer 10 minuten en verzeker dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2.
3. Sluit een 7.000 kPa manometer aan op de testpoort voor de laaddruk van de hydrostaat (Figuur 71). 4. Start de motor en laat deze stationair draaien. Controleer of er hydraulische vloeistof lekt. Zo ja, herstel dit dan voordat de test wordt uitgevoerd. 5. Laat de motor op vol toerental (2.750 tpm) draaien, met onbelast hydraulisch systeem. Opmerking: Controleer of de manometer 2.180 tot 2.370 kPa aangeeft. 6. Schakel de motor uit en schrijf het testresultaat op. g031771 Figuur 71 1.
Testen van de overdrukwaarde van het tractiecircuit (met een manometer) g031772 Figuur 72 Test de overdrukwaarde van het tractiecircuit om te controleren of de overdrukwaardes vooruit en achteruit van het tractiecircuit juist zijn. Testen van de overdrukwaarde van het tractiecircuit 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. Hydraulische systeem Bladz.
VOORZICHTIG Het testen van de overdrukwaarde van het tractiecircuit kan leiden tot letsel en schade aan machines. Voer deze test uit in een open gebied, op ruime afstand van personen en hindernissen. 2. Transporteer de machine naar een open gebied, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines. Lees alle waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen aan het begin van dit hoofdstuk. 3.
Testen van de overdrukwaarde (RV) van het tractiecircuit achter (met een manometer) g031774 Figuur 74 Hydraulische systeem Bladz.
Testen van de overdrukwaarde (RV) van het tractiecircuit achter 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines.
Testen van de instelling van het drukreduceerventiel (PR) van het tractiecircuit (met een manometer) g031776 Figuur 76 Hydraulische systeem Bladz.
Testen van de instelling van het drukreduceerventiel (PR) van het tractiecircuit 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines.
Testen van de balansdruk (met een manometer) g031778 Figuur 78 Hydraulische systeem Bladz.
Testen van de balansdruk 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines. Lees alle waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen aan het begin van dit hoofdstuk.
Testen van de druk van het maaidek-circuit (met een manometer) g031780 Figuur 80 Test de druk van het maaidek-circuit om te verzekeren dat de druk correct is. Hydraulische systeem Bladz.
Testen van de druk van het maaidek-circuit 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. g031781 Figuur 81 1. Druktestpoort G - middelste maaidek VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines.
5. Ga op de bestuurdersstoel zitten en laat de motor op vol toerental (2.750 tpm) draaien. Zet de parkeerrem los en schakel de maaidekken in. 6. Lees de manometer af terwijl u met de machine maait. Opmerking: De druk in het maaidekcircuit moet 6.900 tot 14.400 kPa zijn, de druk bij het rechter maaidek moet 14.440 kPa zijn. De druk zal veranderen als de maai-omstandigheden veranderen. 7. Schakel de maaidekken uit en stop de motor. 8. Schrijf het testresultaat op. 9.
Testen van de overdrukwaarde van het heffen/dalen-circuit (met een manometer) g031784 Figuur 84 Test de overdrukwaarde van het heffen/dalen-circuit om te verzekeren dat deze goed is ingesteld. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Testen van de overdrukwaarde van het heffen/dalen-circuit 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines.
C. Controleer de overdrukwaarde en stel deze indien nodig nogmaals bij. Als de druk nog steeds te laag is controleer dan de P3 tandwielpomp of de hefcilinder(s) op slijtage, beschadiging of een slechte werking. D. Schroef de kap op het overdrukventiel en draai deze vast als de instelling voltooid is. 10. Koppel de manometer los van de testpoort. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Testen van de overdrukwaarde van het stuurcircuit (met een manometer) g031786 Figuur 86 Test de overdrukwaarde van het stuurcircuit om te verzekeren dat deze goed is ingesteld. Hydraulische systeem Bladz.
Testen van de overdrukwaarde van het stuurcircuit 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines.
Testen van de stuurcilinder op interne lekkage g031789 Figuur 89 Test de interne lekkage van de stuurcilinder indien er een probleem is met het stuursysteem. Bij deze test bepaalt u of een stuurcilinder niet goed functioneert. Opmerking: De werking van het stuurcircuit hangt o.a. af van de bandenspanning van de achterwielen, vastlopen van de stuurcilinders, extra gewicht op het voertuig, en/of vastlopen van de onderdelen van het stuursysteem op de achteras.
VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines. Lees alle waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen aan het begin van dit hoofdstuk. 3. Draai het stuur en laat de stang van de stuurcilinder geheel naar buiten bewegen om de cilinder te testen. 4. Maak de omgeving van de hydraulische slang aan de stangkant van de stuurcilinder goed schoon. 5. Plaats een opvangvat onder de stuurcilinder.
Testen van het debiet van de P3 tandwielpomp (stuursysteem, koelventilator, heffen/dalen, en lading van het tractiesysteem) (met de tester met manometers en debietmeter) g031790 Figuur 90 Test het debiet van de P3 tandwielpomp om te controleren of de lading aan het tractiesysteem, heffen/dalen-circuit en stuursysteem/koelventilator-circuit voldoende hydraulische vloeistof krijgen. Hydraulische systeem Bladz.
Testen van het debiet van de P3 tandwielpomp 1. Laat de machine ongeveer 10 minuten draaien om te verzekeren dat de hydraulische vloeistof de normale werktemperatuur heeft. Opmerking: Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. 2. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. VOORZICHTIG Het testen van het hydraulische systeem kan leiden tot letsel en schade aan machines.
Instellingen Instellen van drukventielen De ventielenblokken voor het maaien/transport en heffen zijn voorzien van instelbare drukventielen. Als de tests aangeven dat de ingestelde circuitdruk onjuist is moeten deze ventielen worden afgesteld, zie Het hydraulische systeem testen (bladz. 4–44). Opmerking: Voor het instellen mag het ventiel niet van het hydraulische ventielenblok verwijderd worden.
Service en reparaties Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem Voordat u onderdelen repareert of vervangt 1. Alvorens onderdelen van het hydraulische systeem te verwijderen: plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Reinig de machine voordat u hydraulische onderdelen loskoppelt, verwijdert of demonteert.
6. Na het loskoppelen of vervangen van hydraulische onderdelen moeten de verschillende functies van de machine worden bediend tot alle lucht uit het systeem is ontsnapt, zie Het hydraulische systeem opladen (bladz. 4–72). 7. Controleer of er hydraulische vloeistof lekt. Schakel de motor uit en repareer eventuele lekken 8. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof in het hydraulische reservoir en voeg vloeistof toe indien nodig.
5. Inspecteer het hydraulische reservoir en reinig het. Zie Inspecteren van het hydraulische reservoir (bladz. 4–76). 6. Sluit alle hydraulische slangen, leidingen en onderdelen aan die waren losgekoppeld voor het aftappen van het systeem. Opmerking: Het gebruik van andere vloeistoffen kan het hydraulische systeem beschadigen. Gebruik de hydraulische vloeistof die is gespecificeerd in de Gebruikershandleiding van de . 7.
18. Zet de motor af en controleer de gehele machine op lekkage van hydraulische vloeistof. Opmerking: Controleer het peil van de hydraulische vloeistof in het hydraulische reservoir en voeg vloeistof toe indien nodig. 19. Gebruik de machine 2 uur onder normale bedrijfsomstandigheden. 20. Controleer de toestand van de hydraulische vloeistof. Als de nieuwe vloeistof tekenen van verontreiniging vertoont herhaal dan stap 1 tot en met 15 totdat de vloeistof schoon blijft. 21.
5. Koppel de voedingsconnector van de kabelboom los van de motor ECM om te voorkomen dat magneetspoel van de brandstoftoevoer wordt bekrachtigd (Figuur 95). Opmerking: Dit voorkomt het starten van de motor bij het ronddraaien van de motor met de startmotor. 6. Sluit een 7.000 kPa manometer aan op de testpoort voor de laaddruk van de hydrostaat. Zie Figuur 96. 7. Zorg ervoor dat het tractiepedaal zich in de neutraalstand bevindt.
of er sprake is van losse filters of aanzuigleidingen, een geblokkeerde aanzuigleiding, beschadigd laad-overdrukventiel, of beschadigde tandwielpomp. 15. Als de hefcilinders na 15 seconden bewegen, ga dan door met stap 16. 16. Bedien het tractiepedaal vooruit en achteruit. De wielen die vrij zijn van de grond, moeten in de goede richting draaien. A.
Hydraulisch reservoir g031978 Figuur 97 1. Lagerbus 12. Reservoirdop 2. Elleboogfitting 13. O-ring 24. Flensmoer (2 stuks) 3. Ankerplaat van de magnetische sluiting 14. Peilbuis 25. Tankhouder 4. Inbusbout (2 stuks) 15. Peilstok 26. Flenskopschroef 5. Magnetische sluiting 16. Lagerbus (4 stuks) 27. Slangklem 6. Scharnierbeugel (2 stuks) 17. Schermfilter 28. Slang 7. Drukmoer (2 stuks) 18. Hydraulisch reservoir 29. O-ring 8. Inbusbout (2 stuks) 19. Bout 30. Slangklem 9. Tankdop 23.
Verwijderen van het hydraulische reservoir (Figuur 97) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 3.
Tandwielpomp g031979 Figuur 99 1. Tandwielpomp 11. Slang (van het filter) 21. O-ring 2. 90° hydraulische fitting 12. Bout (2 stuks) 22. O-ring 3. Zuigerpomp 13. 90° hydraulische fitting 23. Diagnostische fitting 4. Snelkoppeling 14. O-ring 24. Slang (van het hydraulische reservoir) 5. Stofkap 15. O-ring 25. Onderlegring (2 stuks) 6. Bout (2 stuks) 16. O-ring 26. T-fitting 7. Hydraulische adapter 17. O-ring 27. Testfitting 8. Platte onderlegring (2 stuks) 18. O-ring 28. O-ring 9.
Verwijderen van de tandwielpomp (Figuur 99) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder de motorkap om de tandwielpomp te bereiken. Zie Verwijderen van de motorkap (Figuur 310) (bladz. 7–30). 3. Tap het hydraulische reservoir af. 4.
Onderhoud van de tandwielpomp g031893 Figuur 100 1. Inbusbout (8 stuks) 9. Aangedreven tandwiel 17. Aangedreven tandwiel 2. Afdichting 10. Tandwielhuis 3. Keerplaat 11. Pen (6 stuks) 19. Afdichting 4. Achterdeksel 12. Aandrijfkoppeling 20. Aangedreven tandwiel 18. Montage-flens 5. Aandrijftandwiel 13. Tandwielhuis 21. Aandrijftandwiel 6. Keerplaat 14. Lagerplaat 22. Lagerplaat 7. Drukafdichting 15. Tandwielhuis 8. Voor-drukafdichting 16.
Tractiecircuit g031894 Figuur 101 1. Zuigerpomp (tractiepomp) 4. Tractie-ventielenblok 2. Tandwielpomp 5. Wielmotor - rechts voor 7. Tractiespoel-ventielenblok 8. Wielmotor - rechts achter 3. Wielmotor - links voor 6. Ventielenblok van de vierwielaandrijving 9. Wielmotor - links achter Zie Figuur 101 voor de onderdelen van het tractiecircuit van de machine. De procedures voor het verwijderen, plaatsen en monteren/demonteren van deze onderdelen worden verderop in deze paragraaf beschreven.
Zuigerpomp (tractiepomp) g031895 Figuur 102 1. Tandwielpomp 11. Slang (van het filter) 21. O-ring 2. 90° hydraulische fitting 12. Bout (2 stuks) 22. O-ring 3. Zuigerpomp 13. 90° hydraulische fitting 23. Diagnostische fitting 4. Snelkoppeling 14. O-ring 24. Slang (van het hydraulische reservoir) 5. Stofkap 15. O-ring 25. Onderlegring (2 stuks) 6. Bout (2 stuks) 16. O-ring 26. T-fitting 7. Hydraulische adapter 17. O-ring 27. Testfitting 8. Platte onderlegring (2 stuks) 18. O-ring 28.
Verwijderen van de zuigerpomp (Figuur 102) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder de motorkap om de hydraulische pompen te bereiken. Zie Verwijderen van de motorkap (Figuur 310) (bladz. 7–30). 3. Tap het hydraulische reservoir af. 4.
6. Gebruik de etiketten die u heeft aangebracht bij de demontage en sluit de 2 connectors van de kabelboom aan op de spoelen van de tractiepomp. 7. Verwijder de pluggen of kappen van de hydraulische slangen. Monteer de slangen op de juiste punten van de tandwielpompen en zuigerpomp. Zie Monteren van hydraulische slangen en leidingen (fittings met O-ring oppervlakafdichting) (bladz. 4–7). 8. Verwijder en vervang de hydraulische filters. 9.
Onderhoud van de zuigerpomp (tractiepomp) g031896 Figuur 103 1. Draaiende groep 12. Borgring 23. Inbusbout (4 stuks) 2. Verstelzuiger 13. Pen 24. Plug 3. Poortplaat 25. Pompbehuizing 5. EP besturing 14. Tractie-overdrukventiel vooruit 15. Tractie-overdrukventiel achteruit 16. Laad-overdrukventiel 27. Plug 6. Pakking 17. Inbusbout (4 stuks) 28. O-ring 7. Inbusbout (4 stuks) 18. Inbusschroef 29. Inbusbout (4 stuks) 8. Pen (2 stuks) 19. Geleidering 30. Klem-pen 4. Pompsteunplaat 9.
Opmerking: Voor informatie over de reparatie van de zuigerpomp voor de tractie wordt u verwezen naar de Rexroth Variable Pump A10VG Repair Instructions and Repair Manual aan het eind van dit hoofdstuk. Belangrijk: Als een zuigerpomp (tractiepomp) defect raakt zie dan Schade aan onderdelen van het tractiecircuit (bladz. 4–6) voor meer informatie over het belang van het verwijderen van verontreiniging uit het tractiecircuit. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Voorwielmotors g031897 Figuur 104 1. Voorwielmotor 2. Remas met spiebanen 9. O-ring 17. Hydraulische fitting (2 stuks per motor) 10. Flenskopschroef (4 stuks per rem) 18. O-ring 3. Interne borgring 11. Bout (2 stuks per motor) 19. Hydraulische buis 4. Planetaire overbrenging 12. Onderlegring (2 stuks per motor) 20. Hydraulische buis 5. Pakking 13. Hydraulische fitting 21. Hydraulische buis 6. Voorwiel 14. O-ring 22. Tractie-ventielenblok 7. Remeenheid (links) 15. O-ring 8.
Verwijderen van de voorwielmotors (Figuur 104) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 3. Maak de motor, leidingen en fittings van buiten schoon voordat u de motor verwijdert, om te voorkomen dat er verontreiniging in het hydraulische systeem komt.
Onderhoud van de voorwielmotor g031899 Figuur 106 1. Aandrijfas 7. Bout (6 stuks) 13. Druklager 2. Steunplaat 8. Asafdichting 14. Spanbus 9. Borgring 15. Spanbus 3. Huis 4. Roterende eenheid 10. Druklagerring 16. Lager 5. Nokkenplaat 11. O-ring 17. Lager 6. Borgring 12. Klepplaat 18. Ring Opmerking: De voorwielmotors van de 5900 en 5910 machines zijn Eaton Model 74348 motors. De voorwielmotors zijn identiek.
Achterwielmotors g031900 Figuur 107 1. Achterwiel 9. Wielmotor rechts 17. Fuseepen links 2. Wielmoer (6 stuks per wiel) 10. Zeskantmoer 18. Wielrand 3. Bout (4 per motor) 11. Vierkante sleutel 19. Stuurcilinder (2 stuks) 4. Borgring (4 stuks per motor) 12. Wiel-tapeind (6 stuks per wiel) 20. Achteras 5. Wielmotor links 13. Wielnaaf 21. Hydraulische slang 6. Ventiel 14. Hydraulische fitting 22. Hydraulische slang 7. Spoorstang 15. O-ring 8. Fuseepen rechts 16.
2. Zet de voorwielen vast met wielkeggen zodat de machine niet in beweging kan komen. 3. Maak de 6 wielmoeren en de zeskantmoer (onderdeel 10 in Figuur 107) waarmee de wielnaaf op de wielmotor bevestigd is los, maar verwijder ze niet. WAARSCHUWING Voordat u de machine opkrikt moet u de aanwijzingen in Hoofdstuk 1—Veiligheid - De machine omhoog brengen doornemen. 4. Krik de machine op en verwijder het achterwiel. Ondersteun de machine met assteunen. 5. Verwijder het achterwiel van de machine.
Belangrijk: Gebruik de zeskantmoer waarmee de wielnaaf op de wielmotor was bevestigd niet opnieuw. 9. Plaats de wielnaaf op de motor-as en bevestig deze met een nieuwe zeskantmoer (onderdeel 10 in Figuur 107). 10. Monteer het wiel op de machine en zet het vast met de 6 wielmoeren. 11. Laat de machine neer op de grond. WAARSCHUWING Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met het juiste aandraaimoment kan dit leiden tot verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt.
Onderhoud van de achterwielmotor g031901 Figuur 108 1. Bout (7 stuks) 7. Asafdichting 13. Koppelas 2. Commutator 8. Steunring 14. Steunring 3. Mentielenblok 4. Stator 9. Eindkap 10. Commutator-ring 5. Slijtplaat 11. Huisafdichting (5 stuks) 6. Aandrijfelement 12. Druklager 15. Ventilatorbehuizing 16. Afdichting tegen water en stof Opmerking: De achterwielmotors van de Groundsmaster 5900 en 5910 machines zijn Parker Torqmotor™ TG serie motors.
Tractie-ventielenblok g031902 Figuur 109 1. Tractie-ventielenblok 4. Planetaire overbrenging 7. Frame 2. Flenskopschroef (4 stuks) 5. Wielmotor - links voor 8. Remeenheid 3. Ventielenblok van het maaicircuit voor 6. Voorwiel Opmerking: De poorten van het tractie-ventielenblok zijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn. Voorbeeld: P is de poort van de zuiger (piston) en S de plaats van het magneetventiel (solenoid valve).
5. Verwijder het hydraulische ventielenblok van het frame. Zie Figuur 109. 6. Als u hydraulische fittings van het ventielenblok demonteert, markeer ze dan zodat ze later in de goede stand kunnen worden gemonteerd. 7. Verwijder de fittings uit het ventielenblok en gooi de O-ringen weg. Monteren van het tractie-ventielenblok (Figuur 109) 1. Als de hydraulische fittings van het ventielenblok verwijderd zijn, smeer dan nieuwe O-ringen in met olie en plaats ze op de fittings.
Onderhoud van het tractie-ventielenblok g031904 Figuur 111 13. Behuizing van ventielenblok 1. Stofkap 7. #4 NWD plug (3 stuks) 2. Snelkoppeling (G-OR) 8. Magneetventiel (S) 14. Terugslagventiel (CV) 3. O-ring 9. Magneetspoel 15. #12 NWD plug 4. Restrictie (G-OR) 10. Moer 5. #8 NWD plug 11. Stroomverdeler (FD) 6. O-ring 12. Hulprichtingsventiel (PD) 16. O-ring Opmerking: De poorten van het tractie-ventielenblok zijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn.
2. Bij een magneetventiel: verwijder de moer waarmee de magneetspoel op het cartridge ventiel is bevestigd. Schuif de spoel voorzichtig van het ventiel Belangrijk: Een geringe verbuiging of vervorming van de steel kan al leiden tot haperen en defecten. Ga voorzichtig om met het ventiel cartridge. 3. Verwijder het ventiel cartridge met een diepe dop. Maak een aantekening van positie van de O-ringen, afdichtingsringen en steunringen. Verwijder de afdichtingen en gooi deze weg. 4.
Ventielenblok van de vierwielaandrijving g031905 Figuur 112 1. Ventielenblok van de vierwielaandrijving 5. Hydraulische T-fitting 9. Bout 2. O-ring 6. Flensmoer 3. O-ring 7. Montageplaat 11. Spoel-ventielenblok 4. Hydraulische T-fitting 8. Flensmoer (2 stuks) 12. Flenskopschroef (4 stuks) 10. Bout (2 stuks) Opmerking: De poorten van het ventielenblok van de vierwielaandrijving zijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn.
4. Koppel alle hydraulische leidingen los van het ventielenblok en plaats kappen of pluggen op de openstaande hydraulische leidingen en fittings. Etiketteer alle losgekoppelde hydraulische leidingen met het oog op de montage. 5. Ondersteun het ventielenblok zodat het niet naar beneden kan vallen. 6. Verwijder de 4 flenskopschroeven waarmee het ventielenblok van de vierwielaandrijving op het frame is bevestigd. Verwijder het ventielenblok van het frame. 7.
Onderhoud van het ventielenblok van de vierwielaandrijving g031907 Figuur 114 1. Restrictie (0,040) (OR2) 6. Magneetspoel 11. Restrictie (0,030) (OR1) 2. Plug O-ring 7. Moer 12. Overdrukventiel (RV) 3. NWD #6 plug met O-ring 8. Terugslagventiel (CV) 13. Drukventiel (PR) 4. NWD #8 plug met O-ring 9. NWD #4 plug met O-ring 14. Hulprichtingsventiel (PD1) 5. Magneetventiel 10.
Opmerking: Het ventielenblok van de vierwielaandrijving heeft meerdere lekdichte NWD-pluggen. Deze pluggen hebben een kop met een conisch afdichtingsoppervlak om te voorkomen dat de plug lostrilt. Deze lekdichte pluggen hebben ook een O-ring als secondaire afdichting.
Tractie-spoel-ventielenblok g031908 Figuur 115 1. Ventielenblok van de vierwielaandrijving 6. Flensmoer 11. Temperatuurzender hydraulische vloeistof 2. O-ring 7. Montageplaat 12. O-ring 3. O-ring 8. Flensmoer (2 stuks) 13. Spoel-ventielenblok 4. Hydraulische T-fitting 9. Bout 14. Flenskopschroef (4 stuks) 5. Hydraulische T-fitting 10. Bout (2 stuks) Opmerking: De poorten van het spoel-ventielenblok zijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn.
Verwijderen van het tractie-spoel-ventielenblok (Figuur 115) 1. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 2. Maak het ventielenblok en fittings van buiten schoon voordat u het ventielenblok demonteert, om te voorkomen dat er verontreiniging in het hydraulische systeem komt. 3. Koppel alle hydraulische leidingen los van het ventielenblok en plaats kappen of pluggen op de openstaande hydraulische leidingen en fittings.
Maaicircuit (PTO) g031910 Figuur 117 1. Tandwielpomp 5. Maai-ventielenblok, links 2. Maai-ventielenblok, rechts 6. Maaidek-motor, links 3. Hydraulische slang naar oliekoeler 4. Hydraulische slang van oliekoeler 7. Filter-ventielenblok 9. Maaidek-motor, voor 10. Ventielenblok van het maaicircuit voor 8. Maaidek-motor, rechts Zie Figuur 117 voor de onderdelen van het maaicircuit van de machine.
Maaidek-motor g031911 Figuur 118 1. Hydraulische slang 2. O-ring 3. Maaidek-motor 8. Zeskantmoer 9. Maai-as 10. Motorophanging 15. Vulplaat (indien aanwezig) 16. O-ring 17. Hydraulische fitting 4. Flenskopschroef (2 stuks) 11. Ster 18. O-ring 5. 90° hydraulische fitting 12. Ring 19. Hydraulische slang 6. O-ring 13. Sternaaf 7. Hydraulische slang 14. Schijfspie Verwijderen van de maaidek-motor (Figuur 118) 1.
6. Verwijder de 2 flenskopschroeven waarmee de hydraulische motor op de motorophanging is bevestigd. Zie Figuur 118. 7. Verwijder de hydraulische motor voorzichtig van het maaidek. Opmerking: Voorkom beschadiging van de sternaaf van de motor. 8. Verwijder de ster en vulplaten (indien aanwezig) van het maaidek. 9. Als u hydraulische fittings van de motor demonteert, markeer ze dan zodat ze later in de goede stand kunnen worden gemonteerd. 10. Verwijder de fittingen van de motor en gooi de O-ringen weg. 11.
Onderhoud van de maaidek-motor g031913 Figuur 120 1. Achterdeksel 7. Stofafdichting 13. Bout (4 stuks) 2. Aandrijftandwiel 8. Drukafdichting 14. Voorflens 3. Asafdichting 9. Back-up pakking 15. Pen (4 stuks) 4. Borgring 10. O-ring 16. Onderlegring (4 stuks) 5. Flensring 11. Huis 17. Slijtplaat achter 6. Slijtplaat voor 12. Aangedreven tandwiel Hydraulische systeem Bladz.
Demonteren van de maaidek-motor (Figuur 120) 1. Monteer pluggen in de motorpoorten en maak de buitenkant van de motor goed schoon. Na het reinigen: verwijder de pluggen en laat de vloeistof uit de motor lopen. 2. Verwijder de moer en onderlegring waarmee de sternaaf op de motor-as is bevestigd (Figuur 121). Gebruik een geschikte trekker om de naaf van de as te trekken. Verwijder de schijfspie. 3.
2. Maak alle onderdelen schoon met oplosmiddel en droog ze met perslucht. 3. Inspecteer de aangedreven- en aandrijftandwielen op de volgende punten, zie Figuur 123. A. De tandwiel-assen mogen geen ruwheid of overmatige slijtage hebben bij de bussen en afdichtingen. Vervang de tandwielen in geval van krassen, ruwheid of slijtage op de tandwiel-assen. B. De tanden van het tandwiel mogen geen overmatige krassen of slijtage hebben. Vervang de tandwielen als er gebroken of beschadigde tanden g031916 zijn.
7. Steek de aandrijfkant van de aandrijfas door de slijtplaat met de drukafdichting naar beneden en de open kant van de drukafdichting naar de inlaat van de motor. 8. Monteer de as voorzichtig op de voorflens. 9. Smeer de as van het aangedreven tandwiel met schone hydraulische vloeistof. Monteer de as van het aangedreven tandwiel in de overgebleven positie in de slijtplaat voor. Breng een dunne laag schone hydraulische vloeistof aan op de oppervlakken van de tandwielen. 10.
Maai-ventielenblokken g031918 Figuur 125 1. Ventielenblok van het maaicircuit voor 2. Maai-ventielenblok, rechts 4. Tractie-ventielenblok 7. Hoofdframe 5. Bout (2 per ventielenblok) 8. Vooras-frame 3. Maai-ventielenblok, links 6. Flensmoer (2 stuks per ventielenblok) De ventielenblokken van de 3 maaidekken zijn grotendeels gelijk. Opmerking: Bij het verrichten van onderhoud aan de maai-ventielenblokken mogen de onderdelen van de ventielenblokken niet met elkaar worden omgewisseld.
Verwijderen van de maai-ventielenblokken (Figuur 125) 1. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 2. Maak het ventielenblok en fittings van buiten schoon voordat u het ventielenblok demonteert, om te voorkomen dat er verontreiniging in het hydraulische systeem komt. 3. Koppel de kabelboom los van het magneetventiel van het ventielenblok. 4.
Monteren van de maai-ventielenblokken (Figuur 125) 1. Indien de fittings van het ventielenblok verwijderd zijn: A. smeer de nieuwe O-ringen met schone hydraulische vloeistof en plaats ze op de fittings. B. Volg de merktekens die u bij de demontage heeft aangebracht om de fittings goed op het ventielenblok te monteren. Zie Figuur 126, Figuur 127 en Figuur 128 voor het aandraaimoment van rechte fittings.
g032283 Figuur 128 1. Maai-ventielenblok, links 2. O-ring 3. Snelkoppeling Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid 8. Hydraulische 90° fitting 9. O-ring 10. O-ring 4. Stofkap 11. O-ring 5. O-ring 12. Hydraulische 90° fitting 6. Hydraulische 90° fitting 13. O-ring 7. O-ring 14. Rechte fitting Bladz.
Onderhoud van het maai-ventielenblok g031922 Figuur 129 1. Behuizing van ventielenblok 5. Moer 2. Overdrukventiel (RV2) 6. Overdrukventiel (RV1) 3. Magneetventiel (S) 7. Schuif met logica-element (LC1 en LC2) 4. Magneetspoel 8. Restrictie (OR) (alleen rechts en links) 9. NWD #4 plug met O-ring 10. NWD #8 plug met O-ring Opmerking: De poorten van de ventielenblokken zijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn.
Onderhoud van het ventiel cartridge (Figuur 129) De ventielenblokken van de 3 maaidekken zijn grotendeels gelijk. De ventielenblokken voor de maaidekken rechts en links hebben een restrictie (onderdeel 8 in Figuur 129) die niet aanwezig is in het ventielenblok van het maaidek voor. Het overdrukventiel (RV1) van het ventielenblok rechts is ingesteld op een lagere druk (13,800 kPa) dan de overdrukventielen (RV1) van de ventielenblokken voor en links (20.700 kPa).
Filter-ventielenblok g031923 Figuur 130 1. Bout en borgring (4 stuks) 8. Rechte fitting (T) 15. O-ring 2. Gedeelde flens 9. O-ring 16. 45° hydraulische fitting (CD1) 3. Fitting 10. Rechte fitting (T2) 17. Terugslagventiel (CV) 4. O-ring 11. O-ring 18. O-ring 5. Filter-ventielenblok 12. 90° hydraulische fitting (CD2) 19. 90° hydraulische fitting (CL) 6. NWD #6 plug met O-ring 13. O-ring 20. O-ring 7. O-ring 14.
Verwijderen van het filter-ventielenblok (Figuur 130 en Figuur 131) 1. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 2. Open de motorkap om het filter-ventielenblok te bereiken. 3. Maak het ventielenblok en fittings van buiten schoon voordat u het ventielenblok demonteert, om te voorkomen dat er verontreiniging in het hydraulische systeem komt. 4.
Koeler voor de hydraulische vloeistof g031925 Figuur 132 1. Oliekoeler 5. Onderlegring (4 stuks) 2. O-ring 6. Flensmoer (4 stuks) 9. Steunplaat (2 stuks) 3. Klem (2 stuks) 7. Hydraulische slang (2 stuks) 11. Radiateur 4. Bout (2 stuks) 8. Flensmoer (4 stuks) 12. Buffer (2 stuks) 10. Bout (4 stuks) Verwijderen van de koeler voor de hydraulische vloeistof (Figuur 132) VOORZICHTIG U kunt zich branden aan een hete radiateur en oliekoeler.
4. Maak de koeler en hydraulische slangen van buiten schoon voordat u de koeler demonteert, om te voorkomen dat er verontreiniging in het hydraulische systeem komt. 5. Verwijder de koeler; zie Figuur 132. 6. Zet een tweede sleutel op de fittings van de koeler en koppel de hydraulische slangen los. Plaats kappen of pluggen op de aansluitingen van de koeler en hydraulische slangen om verontreiniging te voorkomen. Inspecteren van de hydraulische oliekoeler 1.
Maaidek heffen/dalen-circuit g031926 Figuur 133 1. Tandwielpomp 3. Hefcilinder, maaidek voor 2. Hefcilinder, maaidek links 4. Hefcilinder, maaidek rechts 5. Hef-ventielenblok Opmerking: Zie Figuur 133 voor de onderdelen van de maaidek heffen/dalen-circuits van de machine. De procedures voor het verwijderen, plaatsen en monteren/demonteren van deze onderdelen worden verderop in deze paragraaf beschreven. Hydraulische systeem Bladz.
Hefcilinder, maaidek voor g031927 Figuur 134 1. Hefcilinder 6. Smeernippel 11. Gaffelpen 2. Hefarm, links 7. O-ring 12. Plug 3. Flensmoer 8. 90° hydraulische fitting 13. Onderlegring (4 stuks per pen) 4. Pen 9. O-ring 5. Flenskopschroef 10. Borgpen (2 stuks per pen) Verwijderen van de hefcilinder, maaidek voor (Figuur 134) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact.
Opmerking: Met het oog op de montage: etiketteer alle hydraulische slangen om aan te geven waar ze op de hefcilinder worden aangesloten. 4. Maak de hydraulische slangen los van de fittings van de hefcilinder. Plaats kappen of pluggen op de fittings en slangen om verontreiniging te voorkomen. Etiketteer alle hydraulische leidingen met het oog op de montage. 5.
Onderhoud van de hefcilinder, maaidek voor g031928 Figuur 135 1. Cilinder met gaffel 11. Zuiger 6. O-ring 2. Borgring 7. Steunring 12. Borgmoer 3. Cilinderstang met gaffel 8. Kop 13. O-ring 4. Stofafdichting 5. Asafdichting 9. Zuigerafdichting 10. Slijtring Demonteren van de hefcilinder, maaidek voor (Figuur 135) 1. Duw de cilinderstang langzaam naar binnen om de vloeistof in de cilinder in een opvangvat te laten stromen. 2. Zet pluggen in beide poorten en maak de cilinder van buiten schoon.
A. Draai de kop met een geschikte sleutel naar rechts totdat de rand van de borgring zichtbaar wordt bij de opening in de cilinderbuis. B. Plaats een schroevendraaier onder de afgekante rand van de borgring om deze door de opening te drukken. C. Draai de kop naar links om de borgring te verwijderen uit de cilinderbuis en de kop. 5. Draai en trek voorzichtig aan de stang om deze uit de cilinder te trekken met de kop en de zuiger.
Hefcilinders van de zijmaaidekken g031929 Figuur 136 1. Hefarm van het zijmaaidek (links) 5. Pen 9. O-ring 2. Pen 6. Bout 10. O-ring 3. Smeernippel 7. Hydraulische fitting (2 stuks per cilinder) 11. Contramoer (4 stuks per pen) 4. Flensmoer 8. Hefcilinder van het zijmaaidek (links) Verwijderen van een hefcilinder van een zijmaaidek (Figuur 136) 1.
Opmerking: Met het oog op de montage: etiketteer alle hydraulische slangen om aan te geven waar ze op de hefcilinder worden aangesloten. 4. Maak de hydraulische slangen los van de fittings van de hefcilinder. Plaats kappen of pluggen op de fittings en slangen om verontreiniging te voorkomen. Etiketteer alle hydraulische leidingen met het oog op de montage. 5.
Onderhoud van de hefcilinders van de zijmaaidekken g031930 Figuur 137 1. Cilinder met gaffel 7. Steunring 13. Slijtring 2. Kraag 8. Kop 14. Zuigerafdichting 3. Cilinderstang met gaffel 4. Stofafdichting 9. O-ring 15. Stalen ring 10. Kussen 5. Asafdichting 11. Zuiger 6. O-ring 12. Borgmoer 16. Slijtring Demonteren van een hefcilinder van een zijmaaidek (Figuur 137) 1. Duw de cilinderstang langzaam naar binnen om de vloeistof in de cilinder naar buiten te laten stromen. 2.
Belangrijk: Het klemmen van de stang in de bankschroef kan tot beschadiging leiden. Klem alleen het oog van de stang in de bankschroef. 6. Zet stang in een bankschroef met zachte opzetbekken en klem de deze in bij de gaffel. 7. Verwijder de borgmoer van de stang. Schuif de stang, kussen, en kop van de stang. 8. Verwijder de zuigerafdichting, slijtring en O-ring van de zuiger. 9. Verwijder de O-ring, steunring, stofafdichting, en stangafdichting van de kop. 10.
Hef-ventielenblok g031931 Figuur 138 1. Accu 4. Flenskopschroef (3 stuks) 7. Hydraulische filter 2. Hef-ventielenblok 5. Flenskopschroef (4 stuks) 8. Flensmoer (3 stuks) 3. Waterafscheider 6. Bevestigingsplaat 9. Frame Opmerking: De poorten op het ventielenblok zijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn. Voorbeeld: P1 is de toevoerpoort die wordt gevoed door de tandwielpomp en FD is de positie van het stroomverdeler-cartridge.
5. Koppel alle hydraulische leidingen los van het ventielenblok en plaats kappen of pluggen op de openstaande hydraulische leidingen en fittings. Etiketteer alle hydraulische leidingen met het oog op de montage. 6. Verwijder het hydraulische ventielenblok van het frame. Zie Figuur 138. Belangrijk: Er is een restrictie aanwezig onder de 90° hydraulische fittings in poorten C1-OR1 en C5-OR2 van het ventielenblok.
Onderhoud van het hef-ventielenblok g031933 Figuur 140 1. Hef-ventielenblok 6. Magneetspoel (4 stuks) 11. Magneetventiel (S6) 2. Magneetventiel (S2, S3, S7 en S8) 7. Spoelmoer 12. SAE #6 plug met O-ring 3. Magneetspoel (5 stuks) 8. Magneetventiel (S1) 13. NWD #6 plug met O-ring 9. Overdrukventiel (RV) 14. Stroomverdeler (FD) 4. Spoelmoer 5. Magneetventiel (S4 en S9) 10. Magneetventiel (S5) 15.
Opmerking: Het hef-ventielenblok heeft meerdere lekdichte NWD-pluggen. Deze pluggen hebben een kop met een conisch afdichtingsoppervlak om te voorkomen dat de plug lostrilt. Deze lekdichte pluggen hebben ook een O-ring als secondaire afdichting.
Besturing en koelventilator-circuit g031935 Figuur 142 1. Stuurventiel 2. Oliefilter 3. Besturing/koelventilatorventielenblok 4. Stuurcilinder (2 stuks) 5. Motor van de koelventilator Zie Figuur 142 voor de onderdelen van het besturing/koelventilator-circuit van de machine. De procedures voor het verwijderen, plaatsen en monteren/demonteren van deze onderdelen worden verderop in deze paragraaf beschreven. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Stuurventiel g031936 Figuur 143 1. Kap van de stuurtoren 15. Afstandsstuk 29. Borgmoer 30. Naderingsschakelaar 2. Flenskopschroef 16. Knop 3. Bout (2 stuks) 17. Stuurkap 31. Schakelaarplaat 4. Scharnierbus (3 stuks) 18. Zeskantmoer 32. Slotbout 5. Stuurkolom 19. Platte ring 33. Drukveer 6. Drukring (4 stuks) 20. Stuur 34. Parkeerrem-stang 7. Stuurtoren 21. Schuimrubberen kraag 35. Parkeerrem-tandheugel 8. Hydraulische fitting (5 stuks) 22. Stuurafdichting 36.
Verwijderen van het stuurventiel (Figuur 143) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 3. Verwijder de kap van de stuurtoren (onderdeel 1 in Figuur 143). 4.
Onderhoud van het stuurventiel g031938 Figuur 145 1. Stuurventiel-huis 2. Stofafdichting 9. Bout (7 stuks) 10. Dop 17. Geroter-aandrijf-as 18. Slijtplaat 3. O-ring 11. O-ring 19. Loopring van het lager 4. Plunjer 12. Afdichting 20. Druklager 5. Verende borgring 13. O-ring 21. Plug 6. Pen 14. Geroter 22. O-ring 7. Huls 15. O-ring 23. Terugslag-kogel 8. Centreer-veren/afstandsstukken 16.
Stuurcilinders g031939 Figuur 146 1. Kroonmoer 6. Borgpen 11. Stuurcilinder 2. Fuseepen links 7. Spoorstang 12. Bout 3. Cilinder-kogelkop 8. Kroonmoer 13. O-ring 4. Zeskantmoer 9. O-ring 14. 90° hydraulische fitting 5. Smeernippel 10. 45° hydraulische fitting 15. Achteras Verwijderen van de stuurcilinders (Figuur 146) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
4. Maak de hydraulische slangen los van de fittings van de cilinder. Plaats kappen of pluggen op de fittings en slangen om verontreiniging te voorkomen. Etiketteer alle hydraulische leidingen met het oog op de montage. 5. Verwijder de borgpennen en kroonmoeren (onderdelen 1 en 8 in Figuur 146) waarmee de kogelkoppen van de cilinder zijn verbonden met de achteras en de fuseepen. 6. Maak de kogelkoppen los van de achteras en de fuseepen. Verwijder de stuurcilinder uit de machine. 7.
Onderhoud van de stuurcilinder g031940 Figuur 147 1. Smeernippel 8. Stangafdichting 15. O-ring 2. Bout 9. Kop 16. Borgmoer 3. Borgmoer 10. Steunring 17. Cilinderbuis 4. Kogelkop van de zuigerstang 11. O-ring 18. Spanbus 5. Seegerring 12. O-ring 19. Contramoer 6. Zuigerstang 13. Zuiger 20. Kogelkop van de cilinderbuis 7. Stangafstrijker 14. Slipper-afdichting Demonteren van de stuurcilinder (Figuur 147) 1.
8. Controleer het binnenoppervlak van de cilinderbuis zorgvuldig op beschadigingen (diepe krassen, onrondheid, enz.). A. Vervang de gehele cilinder als de cilinderbuis beschadigd is. B. Controleer de stang en zuiger op overmatige krassen, putvorming, of slijtage. C. Vervang beschadigde onderdelen. 9.
Motor van de koelventilator g031942 Figuur 149 1. Inbusbout (2 stuks) 2. Motor van de koelventilator 9. O-ring 17. Flensmoer (4 stuks) 18. Slotbout (2 stuks) 3. 90° hydraulische fitting 10. Beugel van de ventilatormotor 11. Borgmoer (2 stuks) 4. Ventilatornaaf 12. Koelventilator 20. Flensmoer (2 stuks) 19. Platte onderlegring (2 stuks) 5. Platte ring 13. Flenskopschroef (6 stuks) 21. Bout (4 stuks) 6. Zeskantmoer 14. Oliekoeler 22. Klem (2 stuks) 7. O-ring 15. Radiateur constructie 8.
Verwijderen van de motor van de koelventilator (Figuur 149) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Lees de Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van het hydraulische systeem (bladz. 4–69). 3. Maak de motorkap los en til deze naar boven. VOORZICHTIG U kunt zich branden aan een hete radiateur en oliekoeler.
7. Sluit de motorkap en vergrendel deze. 8. Vul de tank met de aangegeven hoeveelheid nieuwe hydraulische vloeistof. Onderhoud van de motor van de koelventilator g031943 Figuur 150 1. Achterkap 7. Stofafdichting 13. Bout (4 stuks) 2. Aandrijftandwiel 8. Drukafdichting 14. Voorflens 3. Asafdichting 9. Back-up pakking 15. Pen (4 stuks) 4. Flensring 10. O-ring 16. Onderlegring (4 stuks) 5. Borgring 11. Huis 17. Slijtplaat achter 6. Slijtplaat voor 12.
Stuursysteem/koelventilator-ventielenblok g031944 Figuur 151 1. Montageplaat 5. Flenskopschroef (7 stuks) 2. Flensmoer (3 stuks) 6. Buis-montageplaat 3. Stuursysteem/koelventilatorventielenblok 4. Slotbout 7. Buisklem 9. Bevestigingsbeugel van het ventielenblok 10. Bout (3 stuks) 8. Flensmoer Opmerking: De poorten van het ventielenblokzijn gemerkt zodat de onderdelen gemakkelijk te herkennen zijn.
4. Met het oog op de montage: etiketteer de kabelboom-aansluitingen van de magneetspoelen van het ventielenblok. Koppel de connectors van de kabelboom los van de magneetspoelen op het ventielenblok. 5. Koppel alle hydraulische leidingen los van het ventielenblok en plaats kappen of pluggen op de openstaande hydraulische leidingen en fittings. Etiketteer alle losgekoppelde hydraulische leidingen met het oog op de montage. 6. Verwijder het stuursysteem/koelventilator-ventielenblok van het frame.
3. Verwijder de kappen en pluggen van de fittings en slangen. Sluit de hydraulische leidingen aan op het ventielenblok. Zie Monteren van hydraulische slangen en leidingen (fittings met O-ring oppervlakafdichting) (bladz. 4–7). 4. Gebruik de etiketten die u heeft aangebracht bij de demontage en sluit de connectors van de kabelboom aan op de spoelen van het ventielenblok. 5. Verzeker dat de hydraulische tank gevuld is. Voeg de gewenste hoeveelheid vloeistof toe. 6. Sluit de motorkap en vergrendel deze.
Onderhoud van het stuursysteem/koelventilator-ventielenblok g031946 Figuur 153 1. Stuursysteem/koelventilatorventielenblok 2. NWD #8 plug met O-ring 5. Magneetspoel 9. Magneetspoel 6. Proportioneel overdrukventiel (PRV) 10. Spoelmoer 3. Overdrukventiel (RV) 7. NWD #4 plug met O-ring (2 stuks) 11. Magneetventiel (S) 4. Spoelmoer 8. Terugslagventiel (CV) 12.
Opmerking: Het ventielenblok van de besturing/koelventilator heeft meerdere lekdichte NWD-pluggen. Deze pluggen hebben een kop met een conisch afdichtingsoppervlak om te voorkomen dat de plug lostrilt. Deze lekdichte pluggen hebben ook een O-ring als secondaire afdichting.
Hoofdstuk5 Elektrisch systeem Inhoudsopgave Schakelaar voor hoge/lage snelheid.............5–50 Algemene inlichtingen .......................................5–2 Schakelaar van koplampen ..........................5–52 Toro Electronic Controllers (TEC) ...................5–2 Richtingaanwijzer-schakelaar ......................5–53 Cummins Engine Electronic Control Module Ruitenwisser/sproeier-schakelaar (ECM).............................................................5–2 (Groundsmaster 5910) ................
Algemene inlichtingen De Gebruikershandleiding bevat informatie over het gebruik, algemeen onderhoud en onderhoudsintervallen van uw machine. Zie de Gebruikershandleiding voor aanvullende informatie bij het verrichten van service-werkzaamheden aan de machine. Toro Electronic Controllers (TEC) De Groundsmaster 5900 en 5910 zijn voorzien van 2 Toro Electronic Controllers (TEC) voor de regeling van de elektrische functies van de machines.
Elektrische schema's De elektrisch schema's en kabelboomschema's van de Groundsmaster 5900 en 5910 staan in Hoofdstuk 10—uitvouwbare tekeningen. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Speciaal gereedschap U kunt dit speciale gereedschap bestellen bij uw Toro-distributeur. Sommige gereedschappen zijn ook bij de gereedschapshandel verkrijgbaar. Multimeter Met deze meter kunt u elektrische onderdelen en schakelingen testen door stroom, spanning en weerstand te meten. Opmerking: Gebruik bij het testen van de elektrische schakelingen een digitale multimeter. Bij het meten van spanning voorkomt de hoge interne weerstand van een digitale meter dat er teveel stroom door de meter loopt.
Diëlektrische gel Met deze gel kunt u de corrosie van aansluitingen voorkomen. Om te verzekeren dat de aansluiting geheel is bedekt brengt u een ruime hoeveelheid gel aan op het onderdeel en de connector van de kabelboom, steekt u de connector op het onderdeel, trekt u de connector weer los, brengt u weer gel op beide oppervlakken aan, en sluit u de connector nogmaals op het onderdeel aan. Voor de goede werking moeten de connectors geheel met de gel gevuld zijn. g032129 Figuur 156 Toro onderdeelnr.
Problemen oplossen VOORZICHTIG Verwijder alle sieraden, vooral ringen en horloges, voordat u probeert elektrische problemen op te zoeken of tests uit te voeren. Koppel de accukabels los tenzij de test vereist dat de accuspanning aanwezig is. Om elektrische problemen op te lossen en reparaties uit te voeren moet u een goed begrip hebben van de elektrische schakelingen en onderdelen van de machine. Zie Hoofdstuk 10—uitvouwbare tekeningen.
Problemen met het starten Probleem Mogelijke oorzaken Er is geen elektrische voeding, ook niet naar het InfoCenter display. • • • • De accu is leeg. De accukabels zijn los of gecorrodeerd. Zekering 1F1 (5 A) van de contactschakelaar is defect. De contactschakelaar of bedrading ervan is defect. De start-solenoïde klikt maar de startmotor draait niet. Opmerking: Als de start-solenoïde klikt zit het probleem niet in het veiligheidssysteem (interlock).
Algemene problemen met het rijden en transporteren Probleem Mogelijke oorzaken De motor blijft lopen, maar zou dat niet mogen doen, als de contactschakelaar op Uit staat. • De contactschakelaar of bedrading ervan is defect. • De motor of motor controller hebben een storing, zie Hoofdstuk 3—Dieselmotor. • De TEC-5002 controller is defect. De motor blijft lopen, maar zou dat niet mogen doen, als het tractiepedaal is ingeschakeld zonder bestuurder in de bestuurdersstoel.
Problemen met de maaidekken Probleem Mogelijke oorzaken Het maaicircuit blijft ingeschakeld maar zou dat niet mogen zijn, zonder bestuurder in de bestuurdersstoel. • De stoelschakelaar of bedrading ervan is defect. • De TEC-5002 controller is defect. De maaidekken lopen in de geheven stand, maar zouden dat niet mogen doen. De maaidekken worden uitgeschakeld door de schakelaar van het maaicircuit. • De bovenste eindschakelaar of de bedrading is defect. • De TEC-5002 controller is defect.
Problemen met het heffen/dalen van de maaidekken Probleem Mogelijke oorzaken Geen enkel maaidek kan zakken. • De maaien/transport-schakelaar staat op de Transportstand. • De bestuurder drukt niet volledig op de bestuurdersstoel-schakelaar. • De TEC-5001 zekeringen (4F1, 4F2, 4F3, 4F4) is defect. • De stoelschakelaar of bedrading ervan is defect. • De maaien/transport-schakelaar of bedrading ervan is defect. • Magneetventiel S1 van het hef-ventielenblok of bedrading ervan is defect.
InfoCenter display Het InfoCenter display van de machine is een LCD op de stuurtoren. Het InfoCenter voorziet de bestuurder van informatie tijdens het gebruik van de machine, ondersteunt het foutzoeken van het elektrische systeem door technici, en heeft ingangen voor machine-instellingen. Het InfoCenter wordt van stroom voorzien als het hoofdvoedings-relais is ingeschakeld (contactschakelaar op Lopen of Start). De voeding van het InfoCenter wordt beschermd door zekering 1F3.
Informatie voor de bestuurder Het InfoCenter geeft de toestand van de motor en de machine aan en vervangt conventionele meters. De informatie wordt weergegeven op 2 schermen en de bestuurder kan de informatie kiezen. InfoCenter Scherm 1 (Figuur 159) is het standaardscherm dat verschijnt als de de contactschakelaar op Lopen of Start staat. Scherm 1 toont de koelvloeistoftemperatuur, brandstofpeil, urenteller, en keuze tractiesnelheid hoog/laag.
U kunt InfoCenter Scherm 2 (Figuur 161) oproepen via het InfoCenter navigatie-menu en dan de knop onder Scherm 2 in te drukken. Scherm 2 toont het toerental van de motor, de temperatuur van de hydraulische vloeistof, de accuspanning, en het aantal bedrijfsuren voordat de volgende servicebeurt noodzakelijk is. g032134 Figuur 161 1. Motortoerental 3. Accu-voltage 2. Temperatuur van de hydraulische vloeistof 4.
Bestuurdersinformatie De bestuurdersinformatie verschijnt automatisch op het InfoCenter als er voor een bepaalde machinefunctie een bijkomende handeling vereist is. Voorbeeld: als de bestuurder de motor probeert te starten terwijl het tractiepedaal ingedrukt is zal het InfoCenter display aangeven dat het tractiepedaal in de neutraal-stand moet worden gezet. Een bestuurdersadvies wordt niet opgenomen in het storingslogboek.
2. TO LOWER DECK (Maaidek laten dalen) geeft aan dat het maaidek niet daalt als u op de maaidek-dalen toets drukt. Zie Figuur 164. A. SET LOW RANGE (Kies lage snelheidsbereik): De machine staat op het hoge snelheidsbereik en moet naar het lage-snelheidsbereik worden overgeschakeld om de maaidekken te laten zakken. B. SEAT OPERATOR (Ga op de stoel zitten): De maaidekken kunnen alleen zakken als de bestuurder op de stoel zit. C.
5. FOR TRACTION ASSIST geeft aan dat de tractiehulp niet wordt ingeschakeld als u op de tractiehulpschakelaar drukt. Zie Figuur 167. A. SEAT OPERATOR (Ga op de stoel zitten): De tractiehulp werkt alleen als de bestuurder op de stoel zit. B. MUST BE IN LOW RANGE (Vereist lage snelheidsbereik): De machine staat op het hoge snelheidsbereik en moet naar het lage-snelheidsbereik worden overgeschakeld om de tractiehulp in te schakelen. g032140 Figuur 167 6.
8. TO FLOAT DECK (Voor zweefstand) geeft aan dat de maaidekken niet in de zweefstand staan. Zie Figuur 170. A. LOWER DECKS (Laat maaidekken dalen): Druk de betreffende schakelaars in om het maaidek/de maaidekken geheel te laten dalen en de zweefstand in te schakelen. g032143 Figuur 170 9. TO SET RANGE LOW (Om laag snelheidsbereik in te schakelen) geeft aan dat het lage snelheidsbereik niet wordt ingeschakeld als de Hoog/laag schakelaar wordt bediend. Zie Figuur 171. A.
12. TO SET RANGE HIGH (Voor hoge snelheidsbereik) geeft aan dat het hoge snelheidsbereik niet wordt ingeschakeld als de Hoog/laag schakelaar wordt bediend. Zie Figuur 174. A. LIFT LEFT DECK (Linker maaidek heffen): Het linker maaidek is gedaald en moet worden geheven voordat het hoge snelheidsbereik kan worden gekozen. B.
Motorstoringen Het InfoCenter bewaakt de kritieke elektrische functies van de motor (b.v. oliedruk en werktemperatuur van de motor) en waarschuwt de bestuurder als er mogelijke problemen zijn. Als de Cummins controller een elektrische storing van de motor vaststelt geeft het InfoCenter afwisselend een waarschuwingssymbool weer en informatie over de storing. Zie Figuur 175.
Diagnostisch systeem Met het DIAGNOSTICS van het InfoCenter kunt u de toestand van de elektrische ingangen en uitgangen van de TEC controller bekijken. Om deze informatie weer te geven heeft u geen speciaal uitleesapparaat of een computer nodig. Met de DIAGNOSTICS schermen kunt u de elektrische functies van de machine doorlopen en storingen opheffen. Activeren van het DIAGNOSTICS scherm.
alle ingangen en uitgangen de juiste status hebben voor de gekozen functie. De controller geeft wel het vereiste uitgangssignaal, maar door het defecte startrelais kan de motor niet starten. Er zijn DIAGNOSTICS schermen voor de functies op de volgende pagina's: 1. Besturing van het LEFT DECK en RIGHT DECK (Figuur 180) Opmerking: De maaidekken dalen niet als het hoge snelheidsbereik gekozen is. De maaidekken heffen of dalen niet als de motor loopt en er niemand in de bestuurdersstoel zit.
• De schakelaar voor het snelheidsbereik staat op Laag (HIGH RANGE OFF). • Er zit iemand in de bestuurdersstoel (SEAT ON). Als de vereiste ingangen actief zijn moeten de volgende uitgangen actief zijn: • Daalfunctie van het middelste maaidek (CENTER DECK LOWER/FLO ON). Om het middelste (voorste) maaidek te heffen moeten de volgende ingangen actief zijn: • De heffunctie van de middelste heffen/dalen-schakelaar wordt ingedrukt (CENTER DECK RAISE ON).
• De tractie vooruit is ingeschakeld (HYDROSTAT FORWARD ON). De diagnose, ingangen en uitgangen voor tractie achteruit zijn vergelijkbaar met die van vooruit. 5. HIGH/LOW RANGE (Figuur 184) Om het hoge snelheidsbereik van de tractie in te schakelen moeten de volgende ingangen actief zijn: • Het maaicircuit (aftakas) moet uitgeschakeld zijn (PTO SWITCH OFF). • Alle maaidekken moeten geheven zijn (Alle DECK DOWN OFF en alle DECK FLOAT OFF).
8. CRUISE CONTROL (Figuur 187) Om de cruise control in te schakelen moeten de volgende ingangen actief zijn: • De cruise control-schakelaar staat aan (CRUISE ON/OFF ON). • De cruise control-schakelaar is ingedrukt om de cruise control in te schakelen (CRUISE ENGAGE ON). Als de vereiste ingangen actief zijn moeten de volgende uitgangen actief zijn: g032198 Figuur 187 • De cruise control is ingeschakeld (CRUISE ACTIVE ON). 9.
Administratieve instellingen Het SETTINGS scherm voor de administratieve instellingen maakt het mogelijk de weergave op het InfoCenter display aan te passen. Oproepen van het SETTINGS scherm: zie Figuur 190 en handel als volgt: • Druk de rechter knop van het InfoCenter in en houd deze vast om naar het MAIN MENU (hoofdmenu) te gaan. • Kies SETTINGS met de navigatie-toetsen. • Kies de instellingen die uw wilt bekijken of wijzigen. In SETTINGS zijn de volgende opties beschikbaar: g032201 Figuur 190 1.
3. BLEEP (Figuur 193) Als BLEEP (piep) ingeschakeld is klinkt er een pieptoon als er een knop van het InfoCenter wordt ingedrukt. Als BLEEP uitgeschakeld is klinkt de pieptoon niet. g032204 Figuur 193 4. PIN SETTINGS (Figuur 194) Met een PIN kunt u een password instellen en de toegang tot het InfoCenter SETTINGS scherm beveiligen. Als er een PIN gewenst is voor toegang tot het InfoCenter zet PIN ENTRY dan op ON met de navigatie-toetsen.
6. RESTORE DEFAULTS (Figuur 196) Met RESTORE DEFAULTS (standaardwaardes) kunt u het InfoCenter weer op de oorspronkelijke instellingen zetten. g032207 Figuur 196 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Service instellingen Zie Figuur 197 voor het oproepen van de administratieve schermen voor SERVICE (onderhoud). Druk de rechter knop van het InfoCenter in en houd deze vast om naar het MAIN MENU (hoofdmenu) te gaan. Kies SERVICE met de knoppen onder de pijltjes. g032208 Figuur 197 Activeer SERVICE door de knop onder Enter (rechter pijl) in te drukken. Oproepen van het SERVICE scherm: zie Figuur 197 en handel als volgt.
3. FAN OVERRIDE (ventilatorsturing) (Figuur 200) Met dit scherm kan de draairichting en snelheid van de motor van de koelventilator indien nodig gecontroleerd worden. Deze optie is alleen beschikbaar als de motor loopt. Opmerking: Stel de parkeerrem in werking om deze functie beschikbaar te maken. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid g032211 Figuur 200 Bladz.
4. FAN TEST (ventilatortest) (Figuur 201) Met dit scherm kan de motor van de koelventilator een demonstratiecyclus doorlopen. Als FAN DEMO op ON staat zullen de snelheid en draairichting van de motor veranderd worden. Deze optie is alleen beschikbaar als de motor loopt. Opmerking: Stel de parkeerrem in werking om deze functie beschikbaar te maken.
Korte controle van het elektrische systeem Testen van de accu (test met open circuit) Meet de spanning tussen de accupolen met een multimeter, zie Accucontrole-tabel (bladz. 5–31). Zet de multimeter op gelijkspanning (DC-volt). De temperatuur van de accu moet tussen de 16°C en 38°C zijn. Verzeker dat het contactsleuteltje op Uit staat en alle accessoires uitgeschakeld zijn. Sluit de plus-kabel (+) van de multimeter aan op de pluspool van de accu en de min-kabel (-) op de minpool.
Accuspannings-tabel Ten minste 0,50 V hoger dan de aanvankelijke accuspanning. Aanvankelijke accuspanning = 12,30 V Accuspanning na 3 minuten laden = 12,85 V Verschil = +0,55 V Werking van interlockschakelaars controleren VOORZICHTIG Gebruik van de machine met losgekoppelde interlockschakelaars (veiligheidsschakelaars) kan leiden tot letsel van de bestuurder of anderen en zaakbeschadiging. Koppel deze veiligheidsschakelaars nooit los. Zij dienen ter bescherming van de bestuurder.
Testen van het onderdeel Voor een goede meting van de weerstand of doorgang moet het onderdeel waaraan gemeten wordt uit de schakeling worden genomen. Voorbeeld: koppel de kabelboomconnector los van de contactschakelaar voordat u de doorgang van de schakelaar controleert. Belangrijk: Verzeker bij de controle van elektrische onderdelen met een multimeter (stand ohm-meting) dat de schakeling uitgeschakeld is. Contactschakelaar De contactschakelaar heeft 3 standen: Uit, Aan/Lopen en Starten.
Doorgangstabel Stand Circuit Uit Geen Lopen B+C+F, D+E Start Elektrisch systeem A+B+C Bladz.
Zekeringen De zekeringhouders bevinden zich rechts van de bestuurdersstoel, onder het bedieningspaneel van de elektrische voeding. Plaats en functie (Figuur 206 en Figuur 207) Zekering 1F1 (5 A) voedt aansluiting B van de contactschakelaar. Zekering 1F2 (30 A) voedt de start-solenoïde. Zekering 1F3 (1 A) voedt het InfoCenter display. Zekering 1F4 (30 A) voedt de Cummins controller van de motor. Zekering 2F1 (15 A) voedt de koplampen en remlichten.
Maxi-zekeringen De machine is voorzien van drie 60 Maxi-zekeringen voor de bescherming van de zwaardere elektrische circuits. De zekeringhouders van de Maxi-zekeringen bevinden zich rechts van de bestuurdersstoel, onder het bedieningspaneel van de elektrische voeding. Zie Figuur 208. Plaats en functie (Figuur 209) Maxi-zekering #1 beschermt de voeding van de controller. Maxi-zekering #2 beschermt de hoofdvoeding. Maxi-zekering #3 beschermt de voeding van de cabine. g032223 Figuur 208 1.
Mega-zekeringen De machine heeft twee Mega-zekeringen ter bescherming van de circuits met de hoogste stroomsterkte. De Mega-zekering van 125 A beschermt het dynamocircuit. De Mega-zekering van 300 A is opgenomen in het circuit van de verwarmingseenheid voor instromende lucht. De houders van de Mega-zekeringen zijn gemonteerd op een steun achter de accu's. Zie Figuur 210. Testen van de Mega-zekeringen 1. Verzeker dat contactschakelaar op Uit staat en de sleutel uit contactschakelaar genomen is. 2.
Cabine zekeringen (alleen bij de Groundsmaster 5910) De zekeringhouders van de cabine zijn gemonteerd in de cabine headliner. Plaats en functie (Figuur 212 en Figuur 213) Zekering 1F1 (15 A) voedt de ruitenwisser. Zekering 1F2 (15 A) voedt het verwarmingscircuit. Zekering 1F3 (25 A) voedt het circuit van de airconditioning. Zekering 2F1 (15 A) voedt de optionele werkverlichting van de cabine. Zekering 2F2 (15 A) voedt de verlichting bovenin de cabine.
Maai/aftakasschakelaar De schakelaar bevindt zich op de arm van het bedieningspaneel, zie Figuur 214. Trek de schakelaar uit om de aftakas (maaidek of werktuig) in te schakelen. De TEC-5002 controller controleert de stand van schakelaar (naar boven of beneden). Op basis van het ingangssignaal van deze schakelaar en andere schakelaars van het veiligheidssysteem (interlocks) regelt de TEC controller de aansturing van de hydraulische magneetventielen voor de aandrijving van de maaidekmotors.
Doorgangstabel Schakelaarstand Doorverbonden Niet doorverbonden Uit (naar beneden) COM B + NC B COM C + NC C COM B + NO B COM C + NO C Aan (naar boven) COM B + NO B COM C + NO C COM B + NC B COM C + NC C Elektrisch systeem Bladz.
Hefschakelaars van de maaidekken De hefschakelaars van de maaidekken leveren ingangssignalen aan de TEC-5001 controller voor het heffen en dalen van de maaidekken. Als u de voorkant van een hefschakelaar indrukt en vasthoudt zal het betreffende maaidek (links, voor of rechts) dalen. Als u de achterkant van een hefschakelaar indrukt en vasthoudt zal het betreffende maaidek heffen. Het maaidek stopt als u de schakelaar loslaat.
Doorgangstabel Schakelaarstand Doorverbonden Niet doorverbonden Maaidek heffen 2+3 5+6 2+1 5+4 Neutraalstand Geen Alle Maaidek dalen 2+1 5+4 2+3 5+6 Elektrisch systeem Bladz.
Tractiehulpschakelaar De tractiehulpschakelaar levert een ingangssignaal aan de TEC-5001 controller voor het aansturen van het magneetventiel in het tractie-ventielenblok. Als deze schakelaar wordt ingedrukt wordt de hydraulische stroom gelijk verdeeld tussen de voor- en achterwielen om de tractie te verhogen. Deze schakelaar werkt alleen met de machine in de stand voor lage snelheid en bij het rijden vooruit. De schakelaar is gemonteerd op de arm van het bedieningspaneel. Zie Figuur 218.
Cruise control-schakelaar De cruise control-schakelaar levert een ingangssignaal aan de TEC-5002 controller om een constante rijsnelheid te handhaven. De cruise control-schakelaar wordt ingeschakeld door op de voorkant van de schakelaar te drukken. De cruise control-schakelaar wordt uitgeschakeld door op de achterkant van de schakelaar te drukken. De schakelaar is gemonteerd op de arm van het bedieningspaneel. Zie Figuur 220.
Doorgangstabel Schakelaarstand Doorverbonden Niet doorverbonden Normaal 2+3 5+6 Cruise control ingeschakeld 2+3 5+6 Geen Cruise control uitgeschakeld Geen Alle Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Gasschakelaar De gasschakelaar levert een ingangssignaal aan de ECM om het toerental te regelen tot 1 van de 3 instelmogelijkheden: laag stationair (1.350 tpm), midden stationair (2.400 tpm), en hoog stationair (2.750 tpm). De gasschakelaar bevindt zich op de stuurtoren. Zie Figuur 222. Controle van de gasschakelaar 1. Controleer met het InfoCenter de schakelaar en de bedrading ervan als ingang van de TEC controller voordat u de schakelaar losmaakt voor controle. Zie InfoCenter display (bladz. 5–11). 2.
Doorgangstabel Schakelaarstand Doorverbonden Niet doorverbonden Laag stationair 2+1 5+4 2+3 5+6 Midden stationair 2+3 5+4 2+1 5+6 Hoog stationair 2+3 5+6 2+1 5+4 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Gasfijnregeling De gasfijnregeling levert een ingangssignaal aan de ECM om het motortoerental in kleine stappen te verhogen of te verlagen. Als u de voorkant van de schakelaar ingedrukt houdt neemt het motortoerental toe. Als u de achterkant van de schakelaar ingedrukt houdt neemt het motortoerental af. De gasfijnregeling bevindt zich op de stuurtoren. Zie Figuur 224. Controle van gasfijnregeling 1.
Doorgangstabel Schakelaarstand Doorverbonden Niet doorverbonden Toerental verhogen 2+3 5+6 2+1 5+4 Neutraalstand Geen Alle Toerental verlagen 2+1 5+4 2+3 5+6 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Schakelaar voor hoge/lage snelheid De schakelaar voor hoge/lage snelheid levert een ingangssignaal aan de TEC-5001 controller om de tractiesnelheid in te stellen op hoog (transport) of laag (maaien). De schakelaar mag alleen omgezet worden als de machine stilstaat of heel langzaam rijdt. De schakelaar voor hoge/lage snelheid bevindt zich op de stuurtoren. Zie Figuur 226. Controle van de schakelaar voor hoge/lage snelheid 1.
Doorgangstabel Schakelaarstand Doorverbonden Niet doorverbonden Maaisnelheid 2+3 5+6 2+1 5+4 Neutraalstand Geen Alle Transportsnelheid 2+1 5+4 2+3 5+6 Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Schakelaar van koplampen De koplampschakelaar levert een ingangssignaal aan de TEC-5002 controller voor het inschakelen van de koplampen en achterlichten. De koplampschakelaar bevindt zich aan de bestuurderzijde van het bedieningspaneel. Zie Figuur 228. Controle van de koplampschakelaar 1. Controleer met het InfoCenter de schakelaar en de bedrading ervan als ingang van de TEC controller voordat u de schakelaar losmaakt voor controle. Zie InfoCenter display (bladz. 5–11). g032243 2.
Richtingaanwijzer-schakelaar De richtingaanwijzer-schakelaar levert een ingangssignaal aan de TEC-5002 controller voor het inschakelen van de richtingaanwijzers. De schakelaar bevindt zich op de stuurtoren. Zie Figuur 230. Controle van de richtingaanwijzer-schakelaar 1. Controleer met het InfoCenter de schakelaar en de bedrading ervan als ingang van de TEC controller voordat u de schakelaar losmaakt voor controle. Zie InfoCenter display (bladz. 5–11). 2.
Ruitenwisser/sproeier-schakelaar (Groundsmaster 5910) De ruitenwisser/sproeier-schakelaar stuurt de ruitenwisser en de pomp van de sproeier. De ruitenwisser/sproeier-schakelaar bevindt zich in de cabine headliner. Zie Figuur 232. Controle van de ruitenwisser/sproeierschakelaar (Groundsmaster 5910) 1. Verzeker dat contactschakelaar op Uit staat en de sleutel uit contactschakelaar genomen is. 2. Verwijder de schakelaarplaat van de cabine headliner. 3.
Airconditioning-schakelaar (Groundsmaster 5910) De airconditioning-schakelaar regelt de werking van de airconditioning. De schakelaar bevindt zich in de cabine headliner. Zie Figuur 234. Controle van de airconditioning-schakelaar (Groundsmaster 5910) 1. Verzeker dat contactschakelaar op Uit staat en de sleutel uit contactschakelaar genomen is. 2. Verwijder de schakelaarplaat van de cabine headliner. g032249 3. Ga naar de schakelaar en koppel de kabelboomconnector los van de schakelaar. Figuur 234 1.
Relais van de verwarmingseenheid voor instromende lucht Het relais van de verwarmingseenheid voor instromende lucht van de Groundsmaster 5900 en 5910 voedt de verwarmingseenheid voor instromende lucht van de motor. Het relais is gemonteerd op een beugel achter de accu's, zie Figuur 236. De ECM van de motor bekrachtigt het relais als er voorafgaand aan het starten van de motor een lage temperatuur wordt gemeten. Controle van het relais van de verwarmingseenheid g032251 1.
Stoelschakelaar De stoelschakelaar is normaal geopend en sluit als de bestuurder op de stoel zit. De stoelschakelaar levert een ingangssignaal aan de TEC-5002 controller. Als het tractiesysteem of de maai/aftakasschakelaar ingeschakeld is terwijl de bestuurder niet op de bestuurdersstoel zit dan wordt het tractiesysteem of maaicircuit/aftakas uitgeschakeld. De stoelschakelaar en elektrische aansluiting bevinden zich direct onder de stoel. Controle van de stoelschakelaar 1.
Parkeerrem-schakelaar De schakelaar van de parkeerrem-schakelaar is een normaal geopende naderingsschakelaar die zich bevindt onder de kap van de stuurtoren (Figuur 239). De schakelaar levert een ingangssignaal aan de TEC-5002 controller. Als de parkeerrem niet in werking is bevindt een lip op de stang zich in het gevoelige gebied van de schakelaar en sluit de schakelaar.
Bedrijfsrem-schakelaars De 2 schakelaars van de bedrijfsremmen zijn normaal geopend en bevinden zich onder de voetsteun, zie Figuur 240. De bedrijfsrem-schakelaars leveren ingangssignalen aan de TEC-5002 controller. Als een rempedaal niet ingedrukt is dan rust het rempedaal op de plunjer van de schakelaar en is de schakelaar gesloten. Als u remt dan beweegt het rempedaal weg van de plunjer van de schakelaar, de plunjer beweegt naar buiten, en de schakelaar opent. Controle van de bedrijfsrem-schakelaars 1.
Relais van de hoofdvoeding, controller, startmotor en cabine (alleen op Groundsmaster 5910) De Groundsmaster 5900 en 5910 machines hebben drie identieke relais voor het schakelen van de voedingscircuits. De Groundsmaster 5910 heeft een extra relais voor de elektrische onderdelen in de cabine. De relais zijn gemonteerd op het bestuurdersplatform, onder de kap van het bedieningspaneel van de elektrische voeding. Zie Figuur 242.
4. Meet de spoelweerstand tussen aansluitingen 85 en 86 met een multimeter (in de ohm-stand). Zie Figuur 243. De weerstand moet 70 tot 100 ohm bedragen. 5. Controleer dat er een oneindige hoge weerstand (geen doorgang) is tussen aansluitingen 30 en 87. 6. Sluit een multimeter (in de ohm-stand) aan op aansluitingen 30 en 87 van het relais. Leg aansluiting 86 dan aan massa, en zet +12 VDC op aansluiting 85.
Airconditioning relais (alleen op Groundsmaster 5910) Er is een relais voor de voeding van de airconditioning van Groundsmaster 5910 machines. Als de airconditioning wordt ingeschakeld levert dit relais de stroom aan het airconditioning-systeem. Het relais is gemonteerd op de headliner van de cabine, boven het schakelaarpaneel. Controle van het airconditioning relais (alleen op Groundsmaster 5910) 1. Verzeker dat contactschakelaar op Uit staat en de sleutel uit contactschakelaar genomen is. 2.
Toro Electronic Controller (TEC) De Groundsmaster 5900 en 5910 machines zijn voorzien van 2 Toro Electronic Controllers (TEC). De controllers zijn gemonteerd op het bestuurdersplatform, onder de kap van het bedieningspaneel van de elektrische voeding, zie Figuur 245. Gebruik het InfoCenter display bij het controleren van de ingangen en uitgangen van de TEC van uw machine. Zie Problemen oplossen/Troubleshooting (bladz. 4–41). Zolang de accukabels op de accu zijn aangesloten worden de controllers gevoed.
Spoelen van de hydraulische magneetventielen De hydraulische ventielenblokken van de machine zijn voorzien van diverse magneetspoelen voor de magneetventielen. Als een spoel wordt bekrachtigd schakelt het ventiel om en regelt het de stroom hydraulische vloeistof. De magneetspoelen van de ventielen kunnen gecontroleerd worden.
B. De magneetspoelen van de volgende poorten van het ventielenblok zijn identiek: • Hef-ventielenblok poorten S2, S3, S6, S7, en S8 (Figuur 252) • Stuursysteem/ventilatorventielenblok poort PRV (Figuur 253) Opmerking: De weerstand van de magneetspoelen moet ongeveer 7,1 ohm bedragen. C. Verzeker dat weerstand van magneetspoel van het stuursysteem/ventilatorventielenblok, poort S, ongeveer 4,6 ohm is. Zie Figuur 253. g032266 Figuur 251 1. Ventielenblok van de vierwielaandrijving 2.
Brandstofniveau-zender De brandstofniveau-zender bevindt zich bovenop de brandstoftank. Controle van de brandstofniveau-zender 1. Koppel de blauwe/rode draad en zwarte massadraad los van de brandstofniveau-zender. VOORZICHTIG Als de contactschakelaar op Lopen wordt gezet terwijl de bedrading losgekoppeld is kan dit leiden tot vonken en brand of een explosie.
6. Meet de weerstand van de zender met een multimeter, zie Figuur 254. A. De weerstand met de vlotter in de vol-stand moet 27,5 tot 39,5 ohm bedragen. B. De weerstand met de vlotter in de leeg-stand moet 240 tot 260 ohm bedragen. 7. Vervang de zender indien dit nodig is. Monteer de zender weer op de brandstoftank. 8. Sluit de draden aan op de brandstofniveau-zender. Breng speciaal vet (Toro onderdeelnummer 505-165) aan op de aansluitingen van de zender.
Temperatuurzender - hydraulische vloeistof De temperatuurzender van de hydraulische vloeistof is gemonteerd op poort TS van het hydraulische spoel-ventielenblok. Zie Figuur 255. Controle van de temperatuurzender van de hydraulische vloeistof 1. Bepaal de plaats van de temperatuurzender op het hydraulische spoel-ventielenblok. Koppel de kabelboom los van de temperatuurzender. 2. Maak het hydraulische spoel-ventielenblok goed schoon rond de temperatuurzender, en verwijder de zender van het ventielenblok. 3.
D. Als de zender niet aan specificaties voldoet, vervang de zender dan. 5. Monteer de zender na afkoeling op het spoel-ventielenblok. A. Monteer een nieuwe O-ring op de zender. B. Monteer de zender op het hydraulische spoel-ventielenblok, draai de zender aan met 16,3 N·m. C. Sluit de kabelboom aan op de zender. 6. Controleer het hydraulische systeem en breng de vloeistof op het gewenste niveau. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Diode De kabelboom van de Groundsmaster 5900 omvat een diode (Figuur 257). De diode beschermt het circuit tegen spanningspieken bij het uitschakelen van de start-solenoïde. Deze diode is aangesloten op de kabelboom bij de brandstof/waterscheider. Controle van de diode g032272 Figuur 257 1. Brandstof/water-scheider 2. Diode De diode kan worden getest met een digitale multimeter (diode- of ohm-stand). Zie Diodetest-tabel (bladz. 5–70). Diodetest-tabel g032273 Figuur 258 1. Diode 3.
Akoestisch waarschuwingssignaal Het akoestisch waarschuwingssignaal waarschuwt de bestuurder als er een probleem is met de machine. Het waarschuwingssignaal wordt bekrachtigd door een uitgang van de slave TEC. Het akoestisch waarschuwingssignaal bevindt zich rechts van de bestuurdersstoel, onder het bedieningspaneel van de elektrische voeding. Zie Figuur 259. Controle van het akoestische waarschuwingssignaal Belangrijk: Bij een onjuiste aansluiting kan dit onderdeel beschadigd worden.
Potentiometer van het tractiepedaal De potentiometer van het tractiepedaal is verbonden met het tractiepedaal (Figuur 261). De potentiometer bepaalt de neutrale band van het tractiepedaal, de door de bestuurder gekozen rijrichting, en de tractiesnelheid. De potentiometer is een enkelvoudig analoog, dubbel digitaal elektronisch onderdeel.
Bovenste eindschakelaars De bovenste eindschakelaars van het maaidek zijn normaal geopende naderingsschakelaars gemonteerd op beugels op het frame van de tractie-eenheid (Figuur 262). De detectieplaten van de schakelaars zijn gemonteerd op de hefarmen van het maaidek. Als een maaidek gedaald is bevindt de detectieplaat zich in de buurt van de bovenste eindschakelaar en is de schakelaar gesloten.
Instellingen Het tractiepedaal kalibreren Belangrijk: Een juist gemonteerde en gekalibreerde potentiometer van het tractiepedaal is van wezenlijk belang voor een goede tractiebediening en de levensduur van de sensor. Wees voorzichtig bij het demonteren, monteren en kalibreren van de potentiometer van de tractiebediening. 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. 2.
spanningen vergelijkbaar zijn met de waardes in Figuur 263. Als u de veer-as bij het afstellen te snel verdraait kunnen de spanningen aanzienlijk afwijken van die in de tabel. 6. Controleer de werking van het tractiesysteem. 7. Monteer het deksel van het tractiepedaal en de veer van het voorste platform. Zie Monteren van het tractiepedaal (Figuur 303) (bladz. 7–22). Tractiepedaal Teach-functie 1. Verwijder de bedieningspaneel van de elektrische voeding rechts van de bestuurdersstoel. 2.
Service en reparaties Opslag van de accu Als u de machine langer dan 30 dagen stalt: 1. Verwijder de accu's en laad deze volledig op, zie Onderhoud van de accu (bladz. 5–77). 2. U kunt de accu's apart opslaan of op de machine plaatsen. 3. Als de accu's op de machine zijn geplaatst, maak de accukabels dan los. 4. Sla de accu's op in een koele omgeving om te voorkomen dat ze snel ontladen. 5. Om bevriezing van de accu's te voorkomen moeten ze volledig zijn geladen, zie Onderhoud van de accu (bladz. 5–77).
6. U kunt het peil in de cellen bijvullen met gedestilleerd of gedemineraliseerd water. Opmerking: Vul de cellen niet hoger dan de vulstreep. Onderhoud van de accu De accu's vormen het hart van het elektrische systeem. De levensduur van de accu kan verlengd worden door deze regelmatig en op de juiste manier te onderhouden. Dit kan ook defecten van de accu en elektrische onderdelen voorkomen.
Verwijderen en plaatsen van de accu (Figuur 267 en Figuur 268) 1. Verwijder de bevestigingsmiddelen waarmee het accu-paneel op de machine is bevestigd. 2. Verwijder het paneel om de accu's te bereiken. 3. Maak de min-kabels van de accu's los en verwijder deze. Na het verwijderen van de 2 min-kabels maakt u de plus-kabels los en verwijdert u deze. 4. Maak de banden los waarmee de accu's op de machine zijn bevestigd. 5. Verwijder de accu's voorzichtig van de machine. 6.
maximumlijnen. Laad de accu gedurende 15 minuten op met 15 tot 25 A om het accuzuur te mengen. 2. Controleer het accuzuur met een hydrometer. Belangrijk: Verzeker voordat u een accukap verwijderd dat de omgeving daarvan schoon is. A. Meet het soortelijk gewicht in elke cel met de hydrometer. Zuig eerst accuzuur in de hydrometer en laat dit weglopen zodat de hydrometer opwarmt, voordat u een meting doet. Meet tegelijkertijd de temperatuur van de cel. B. Corrigeer de meting van elke cel voor de temperatuur.
H. Zoek de minimale spanning op die bij de accuzuur-temperatuur van de middelste cel hoort op in Tabel: minimale spanning (bladz. 5–80). I. Als de testspanning lager is dan het minimum in Tabel: minimale spanning (bladz. 5–80), vervang de accu dan. Als de testspanning gelijk is aan het minimum, of hoger, zet de accu dan weer op de machine.
Laadniveau van de accu Soortelijk gewicht Onbelaste spanning 100% 1,265 12,68 75% 1,225 12,45 50% 1,190 12,24 25% 1,155 12,06 0% 1,120 11,89 Laadniveau van de accu Reservecapaciteit van de accu (minuten) Laadniveau van de accu (% volledig geladen) 75% 50% 25% 0% 80 of minder 3,8 uur bij 3 A 7,5 uur bij 3 A 11,3 uur bij 3 A 15 uur bij 3 A 81 tot 125 5,3 uur bij 4 A 10,5 uur bij 4 A 15,8 uur bij 4 A 21 uur bij 4 A 126 tot 170 5,5 uur bij 5 A 11 uur bij 5 A 16,5 uur bij 5 A
Spoelen van de hydraulische magneetventielen U kunt de spoelen van de hydraulische magneetventielen op hydraulische ventielenblokken vervangen zonder het hydraulische systeem te openen. Verwijderen van de spoel van een magneetventiel (Figuur 269 en Figuur 270) 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, laat de maaidekken neer, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. Verwijder de sleutel uit de contactschakelaar. 2. Stel de plaats vast van de spoel van het magneetventiel dat u wilt vervangen.
Hoofdstuk6 Assen, planetaire overbrengingen en remmen Inhoudsopgave Specificaties .....................................................6–2 Algemene inlichtingen .......................................6–3 Service en reparaties ........................................6–4 Wielen ............................................................6–4 Remeenheid...................................................6–6 Onderhoud van de rem.................................6–10 Planetaire overbrenging .......................
Specificaties Onderdeel Specificaties Bandenspanning Voorwiel Achterwiel 345 kPa 207 kPa) Toespoor achterwielen 0 tot 3,18 mm Planetaire overbrenging olie Volume (per aandrijving) SAE 85-140 tandwielolie 0,47 l 95 tot 122 N∙m Aandraaimoment wielmoeren (voor en achter) Aandraaimoment kroonmoer stuurcilinder 41 tot 61 N∙m Aandraaimoment kroonmoer spoorstang 48 tot 67 N∙m Aandraaimoment bouten planetaire overbrenging 102 tot 115 N∙m Aandraaimoment bouten remhuis 102 tot 115 N∙m Aandraaimoment m
Algemene inlichtingen De Gebruikershandleiding bevat informatie over het gebruik, algemeen onderhoud en onderhoudsintervallen van uw machine. Zie de Gebruikershandleiding voor aanvullende informatie bij het verrichten van service-werkzaamheden aan de machine. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Service en reparaties Wielen g031961 Figuur 271 1. Vooras-frame 5. Wielmoer (8 stuks per voorwiel) 2. Motor, voorwiel 3. Remeenheid 4. Planetaire overbrenging 6. Voorwiel 7. Motor, achterwiel 8. Achterwiel 9. Wielmoer (6 stuks per achterwiel) 10. Achteras 11. Hoofdframe Verwijderen van een wiel (Figuur 271) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
VOORZICHTIG Als de machine niet met assteunen wordt ondersteund kan deze bewegen of neerstorten wat tot letsel kan leiden. Ondersteun de machine met assteunen. Voer de onderstaande stappen uit bij het vervangen van hulpstukken, banden of het uitvoeren van ander onderhoud: • Gebruik geschikte blokken, takels en krikken om de machine te hijsen/heffen en te ondersteunen. • Zorg ervoor dat de machine is geparkeerd op een stevig, horizontaal oppervlak zoals een betonnen vloer.
Remeenheid g031962 Figuur 272 1. Vooras-frame 2. Remkoppeling met spiebanen 9. O-ring 17. Gaffelpen 10. Flenskopschroef (4 stuks per kant) 18. Slotschroef 3. Borgring 11. Motor, voorwiel (2 stuks) 19. Bout (2 stuks per motor) 4. Planetaire overbrenging (2 stuks) 12. Onderlegring (2 stuks per motor) 20. Contramoer 5. Wielmoer (8 stuks per wiel) 13. Borgpen 21. Veerplaat 6. Voorwiel 14. Remhendel (2 stuks) 22. Drukveer 7. Pakking 15. Flenskopschroef (6 stuks per kant) 23. Afstandsstuk 8.
VOORZICHTIG Als de machine niet met assteunen wordt ondersteund kan deze bewegen of neerstorten wat tot letsel kan leiden. Ondersteun de machine met assteunen. Voer de onderstaande stappen uit bij het vervangen van hulpstukken, banden of het uitvoeren van ander onderhoud: • Gebruik geschikte blokken, takels en krikken om de machine te hijsen/heffen en te ondersteunen. • Zorg ervoor dat de machine is geparkeerd op een stevig, horizontaal oppervlak zoals een betonnen vloer.
D. Verwijder de 2 onderlegringen (onderdeel 16 in Figuur 272) tussen de remhendel en de framesteun. Zie Figuur 275. E. Beweeg de remhendel naar het midden van de machine om de hendelgleuf los te maken van de trekstang van de remeenheid. F. Verwijder de 4 flenskopschroeven (onderdeel 10 in Figuur 272) waarmee de remeenheid op de machine is bevestigd. Verwijder de remeenheid van de machine.
A. Plaats de remhendel zodat de sleuf van de remhendel rond de trekstang van de remeenheid valt. Zie Figuur 276. B. Plaats de 2 onderlegringen (onderdeel 16 in Figuur 272) tussen de remhendel en de framesteun. Zie Figuur 275. C. Schuif de gaffelpen (onderdeel 17 in Figuur 272) door de framesteun en de remhendel. D. Bevestig de remhendel aan het vooras-frame met de borgpen (onderdeel 13 in Figuur 272). E. Verzeker na de montage dat de remhendel vrij kan draaien. g031966 6.
Onderhoud van de rem g031967 Figuur 277 1. Remhuis (links) 6. Pen (2 stuks) 11. Draaiende actuator 2. Afdichting 7. Vaste schijf (4 stuks) 12. Drukveer (3 stuks) 3. Trekstang 8. Draaiende schijf (3 stuks) 13. Kogel (3 stuks) 4. Gaffelpen (2 stuks) 5. Verbinding (2 stuks) 9. Borgring 10. Pakking 14. Plug 15. O-ring Demonteren van de rem (Figuur 277) 1. Gooi de pakkingen (onderdeel 10 in Figuur 277) van de montage-oppervlakken van het remhuis en de planetaire overbrenging weg. 2.
Inspecteren van de rem (Figuur 277) 1. Maak de onderdelen schoon met oplosmiddel. Controleer de onderdelen op slijtage en beschadigingen. 2. Controleer dat de set van 4 vaste en 3 draaiende schijven een dikte heeft van minimaal 11,2 mm. Monteren van de rem (Figuur 277) 1. Voer tot en met uit in omgekeerde volgorde om de remmen te monteren, gebruik waar nodig nieuwe onderdelen. Gebruik altijd een nieuwe afdichting (onderdeel 2 in Figuur 277). 2.
Planetaire overbrenging g031969 Figuur 279 1. Vooras-frame 9. O-ring 17. Gaffelpen 2. Remas met spiebanen 10. Flenskopschroef (4 stuks per kant) 18. Slotschroef 3. Borgring 11. Motor, voorwiel (2 stuks) 19. Bout (2 stuks per motor) 4. Planetaire overbrenging (2 stuks) 12. Onderlegring (2 stuks per motor) 20. Contramoer 5. Wielmoer (8 stuks per wiel) 13. Borgpen 21. Veerplaat 6. Voorwiel 14. Remhendel (2 stuks) 22. Drukveer 7. Pakking 15. Flenskopschroef (6 stuks per kant) 23.
2. Tap de olie af uit de planetaire overbrenging/remeenheid. 3. Zet de achterwielen vast met wielkeggen zodat de machine niet in beweging kan komen. VOORZICHTIG Als de machine niet met assteunen wordt ondersteund kan deze bewegen of neerstorten wat tot letsel kan leiden. Ondersteun de machine met assteunen.
5. Monteer het voorwiel. 6. Laat de machine op de grond zakken. Draai de wielmoeren kruislings aan met 95 tot 122 N∙m. 7. Verzeker dat de aftapplug onderaan de remeenheid aanwezig is (Figuur 280). Vul de planetaire overbrenging van de wiel/remeenheid met SAE 85–140 tandwielolie, tot het juiste peil. Opmerking: De inhoud van de planetaire overbrenging/remeenheid is ongeveer 0,47 l per wiel. 8. Controleer of de remmen goed werken. g031970 Figuur 280 1. Wielmotor 3. Aftapplug 2.
Onderhoud van de planetaire overbrenging g031971 Figuur 281 1. As 11. Buitenste lagerkom 21. Drukplug 2. Afdichting 12. Buitenste lagerconus 22. Drukring 3. Oliekeerring 13. O-ring 23. Borgring 4. Binnenste lagerconus 14. Drukring 24. Primair tandwiel 5. Binnenste lagerkom 15. Borgring (extern) 25. Aandrijfas 6. Wiel-tapeind (8 stuks) 16. Ringtandwiel 26. Primaire drager 7. Inbusbout (16 stuks) 17. Borgring (intern) 27. Secondair tandwiel 8. Borgring (16) 18. Plug (2 stuks) 28.
Demonteren van de planetaire overbrenging (Figuur 281 en Figuur 282) 1. Als de planetaire overbrenging op de machine gemonteerd is: A. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, laat het maaidekken zakken, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact. B. Tap de olie af uit de planetaire overbrenging/remeenheid. C. Zet de achterwielen vast met wielkeggen. D. Krik de voorkant van de machine op. Ondersteun de machine met assteunen. Zie Instructies i.v.m. opkrikken (bladz. 1–5). E.
Monteren van de planetaire overbrenging (Figuur 281 en Figuur 282) 1. Maak de onderdelen schoon in oplosmiddel en droog ze. Controleer de onderdelen op beschadiging of overmatige slijtage en vervang ze indien nodig. 2. Als de wiel-tapeinden verwijderd zijn: druk nieuwe tapeinden in het huis met een pers. Opmerking: Verzeker dat de schouder van het tapeind geheel tegen het oppervlak van het huis aanligt. Opmerking: Gebruik nieuwe afdichtingen en vulplaten bij de montage van de planetaire overbrenging. 3.
4. Monteer de secondaire drager (onderdeel 28 in Figuur 281 en Figuur 282), secondair tandwiel (onderdeel 27 in Figuur 281 en Figuur 282), en primaire drager (onderdeel 26 in Figuur 281 en Figuur 282), verzeker dat de vertanding van de drager uitgelijnd is met het ringtandwiel en de spiebaan van de as. 5. Als het primaire tandwiel (onderdeel 24 in Figuur 281 en Figuur 282) van de aandrijfas genomen is: schuif het tandwiel op de as en borg het met de borgring (onderdeel 23 in Figuur 281 en Figuur 282). 6.
Achteras g031973 Figuur 283 1. Achterwiel 12. Borgmoer 23. Wielnaaf 2. Wielmoer (6 stuks per wiel) 13. Scharnierpen 24. Wiel-tapeind (6 stuks per naaf) 3. Bout (4 stuks per motor) 14. Spanbus 25. Vierkante sleutel 4. Borgring (4 stuks per motor) 15. Assteun 26. Zeskantmoer 5. Linkerwielmotor 16. Platte onderlegring (4 stuks) 27. Knie 6. Achteras 17. Flenskopschroef (4 stuks) 28. Slang 7. Spoorstang 18. Borgring 29. Moer 8. Fuseepen rechts 19. Drukring (3 stuks) 30. Smeernippel 9.
2. Zet de voorwielen vast met wielkeggen zodat de machine niet in beweging kan komen. 3. Maak de uiteinden van de hydraulische slang en fittings op de stuurcilinders en achterwielmotors goed schoon om verontreiniging van het hydraulische systeem te voorkomen. Opmerking: Met het oog op de montage: etiketteer de hydraulische slangen om hun aansluiting op de stuurcilinders en achterwielmotors aan te geven. 4. Koppel de hydraulische slangen los van de stuurcilinders en achterwielmotors.
WAARSCHUWING Indien de wielmoeren niet steeds zijn aangedraaid met het juiste aandraaimoment kan dit leiden tot verlies van een wiel, waardoor lichamelijk letsel kan worden veroorzaakt. Trek de wielmoeren aan met het juiste moment. 6. Draai de wielmoeren aan met 95 tot 122 N·m). 7. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof in de hydraulische tank. 8. Smeer de scharnierbussen van de achteras met de smeernippel op de achteras. 9.
Onderhoud van de achteras g032288 Figuur 284 1. Achterwiel 11. Stuurcilinder (2 stuks) 21. Fuseepen links 2. Wielmoer (6 stuks per wiel) 12. Slang 22. Hydraulische fitting (2 stuks per motor) 3. Bout (4 stuks per motor) 13. Moer 23. Wielnaaf (2 stuks) 4. Borgring (4 stuks per motor) 14. Flenskopschroef 24. Wiel-tapeind (6 stuks per wiel) 5. Linkerwielmotor 15. Fuseepen-kap 25. Vierkante sleutel 6. Borgpen 16. Borgring 26. Zeskantmoer 7. Spoorstang 17. 90°-fitting, hydraulisch 27.
Spoorstang (Figuur 284 en Figuur 285) 1. Verwijder de borgpen en kroonmoer waarmee de uiteinden van de spoorstang zijn bevestigd op de stuurspindels. Maak de uiteinden van de spoorstang los van de fuseepennen en verwijder de spoorstang van de machine. Opmerking: 1 van de kogelkoppen van de spoorstang heeft een linkse schroefdraad. 2. Maak de bout en borgmoer lost en schroef de kogelkop van de spoorstang. 3. Schroef de kogelkoppen gelijk in de spoorstang zodat de hart-op-hart afstand 1043,5 tot 1046,4 mm is.
5. Verwijder de borgpen en kroonmoer waarmee het uiteinden van de stuurcilinder is bevestigd op de fuseepen. Maak de stuurcilinder los van de fuseepen. 6. Indien nodig: verwijder de wielmotor van de fuseepen. Zie Verwijderen van de achterwielmotor in Onderhoud en Hoofdstuk 4—Hydraulisch systeem. 7. Verwijder de flenskopschroef, fuseepen-kap, en borgring waarmee de fuseepen is bevestigd aan de asbuis. Schuif de fuseepen uit de asbuis de om de fuseebussen te bereiken.
3. Verwijder de achterwielen van de as. Zie Verwijderen van een wiel (Figuur 271) (bladz. 6–4). 4. Neem de 2 scharnierbussen van de scharnierpen met een bustrekker. Opmerking: Verzeker dat de boring van de scharnierpen-buis niet wordt beschadigd bij het verwijderen van de lagerbussen. 5. Maak de buis inwendig schoon om alle verontreinigingen te verwijderen. 6. Vet de binnen- en buitenkant van de nieuwe bussen in. Monteer de bussen met een pers in de bovenen onderkant van de buis.
Assen, planetaire overbrengingen en remmen Bladz.
Hoofdstuk7 Chassis Inhoudsopgave Algemene inlichtingen .......................................7–2 Service en reparaties ........................................7–3 Stuurtoren ......................................................7–3 Achterste uitbreekarm van de zijmaaidekken .......................................................................7–5 Gaffel van de hefarm ......................................7–8 Hefarmen van het maaidek voor .................. 7–11 Hefarmen van de zijmaaidekken .............
Algemene inlichtingen De Gebruikershandleiding bevat informatie over het gebruik, algemeen onderhoud en onderhoudsintervallen van uw machine. Zie de Gebruikershandleiding voor aanvullende informatie bij het verrichten van service-werkzaamheden aan de machine. Chassis Bladz.
Service en reparaties Stuurtoren g031980 Figuur 288 1. Kap van de stuurtoren 15. Afstandsstuk 29. Borgmoer 2. Flenskopschroef 16. Knop 30. Naderingsschakelaar 3. Bout (2 stuks) 17. Stuurkap 31. Schakelaarplaat 4. Scharnierbus (3 stuks) 18. Zeskantmoer 32. Slotbout 5. Stuurkolom 19. Platte ring 33. Drukveer 6. Drukring (4 stuks) 20. Stuur 34. Parkeerrem-stang 7. Stuurtoren 21. Schuimrubberen kraag 35. Parkeerrem-tandheugel 8. 5° hydraulische fitting (2 stuks) 22. Stuurafdichting 36.
Opmerking: Als het stuurventiel (onderdeel 10 in Figuur 288) verwijderd moet worden zie dan Stuurventiel (bladz. 4–134). Demonteren van de stuurtoren (Figuur 288) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Demonteer de stuurtoren Zie Figuur 288. Monteren van de stuurtoren (Figuur 288) 1. Monteer de stuurtoren Zie Figuur 288. A.
Achterste uitbreekarm van de zijmaaidekken g031981 Figuur 289 1. Scharnierbus 13. Drukring (naar behoefte) 25. Lagerbus 2. Drukring 14. Geharde ring 26. Huis 27. Contramoer 3. Bout 15. Borgmoer 4. Platte ring 16. Borgring 28. Uiteinde van stang 5. Borgmoer 17. Huis van de achterste uitbreekarm 18. Flensmoer (4 stuks per uitbreekarm) 29. Afstandsstuk 6. Bout 30. Bevestiging aan maaidek 7. Opvulstuk 19. Contramoer 31. Bout 8. Onderste montagebeugel 20. Platte ring 32. Hefarm, links 9.
Verwijderen van de achterste uitbreekarm van de zijmaaidekken (Figuur 289) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder de bout (onderdeel 6 in Figuur 289) en borgmoer (onderdeel 5 in Figuur 289) waarmee de stangkant van de uitbreekarm aan het maaidek mee is bevestigd. 3. Verwijder het afstandsstuk (onderdeel 29 in Figuur 289) aan elke kant van de stang. 4.
13. Draai de kant van de stang (onderdeel 28 in Figuur 289) met de contramoer (onderdeel 27 in Figuur 289) in het uiteinde van de veer-as, zodat de afstand van het midden van het uiteinde van de stang tot het midden van het montage-gat van de scharnierpen 886,3 tot 889,2 mm bedraagt. Zie Figuur 290. Opmerking: Draai de contramoer nog niet vast, controleer eerst de uitlijning van het maaidek met de tractie-eenheid. Zie Figuur 290. Monteren van de achterste uitbreekarm van de zijmaaidekken (Figuur 289) 1.
Gaffel van de hefarm g032052 Figuur 291 1. Scharnierbus 2. Drukring 9. Gaffel 10. Afstandsstuk 17. Achterste uitbreekarm 18. Hefarm, links 3. Bout (8 per gaffel) 11. Drukring 19. Afstandsstuk 4. Onderlegring (8 per gaffel) 12. Scharnierpen 20. Bevestiging aan maaidek 5. Borgmoer 13. Drukring (naar behoefte) 21. Bout 6. Bout 14. Geharde ring 22. Kroonmoer 7. Opvulstuk 15. Borgmoer 23. Borgpen 8. Onderste montagebeugel 16. Borgring Verwijderen van de gaffel (Figuur 291) 1.
3. Verwijder de 8 bouten (onderdeel 3 in Figuur 291) en 8 onderlegringen (onderdeel 4 in Figuur 291) waarmee de montagebeugel (onderdeel 8 in Figuur 291) op het maaidek is bevestigd. 4. Hef de hefarm net genoeg op om de gaffel vrij te maken van de hefarm. Verwijder de drukring (onderdeel 11 in Figuur 291) en afstandsstuk (onderdeel 10 in Figuur 291) van de gaffel-as. 5. Til de gaffel en montagebeugels van het maaidek.
Monteren van de gaffel (Figuur 291) 1. Monteer de gaffel op de hefarm. A. Plaats het afstandsstuk (onderdeel 10 in Figuur 291) en dan de drukring (onderdeel 11 in Figuur 291) op de gaffel-as. B. Steek de gaffel-as door de bussen van de hefarm. C. Plaats de tweede drukring (onderdeel 11 in Figuur 291) op de gaffel-as en plaats dan de onderlegringen (onderdeel 13 in Figuur 291) voor zover nodig om de tussenruimte tussen de tweede drukring en de geharde ring (onderdeel 14 in Figuur 291) te minimaliseren. D.
Hefarmen van het maaidek voor g032054 Figuur 293 1. Hefcilinder (links) 12. Plug 23. Slotschroef 2. Hefarm (2 stuks) 13. Onderlegring (4 stuks per pen) 24. Borgmoer 3. Hefarm-pen 14. U-bout (2 stuks) 25. Plaat 4. Hefcilinder-pen 15. Steun (2 stuks) 26. Borgmoer 5. Flenskopschroef 16. Drukring 27. Maaidek voor 6. Spanbus 17. Borgmoer 28. Gaffelpen van de maaihoogte (2 stuks) 7. Flensmoer 18. Platte ring 29. Haarspeldveer (2 stuks) 8. Platte ring 19. Bout (2 per naaf) 30.
Verwijderen van de hefarmen van het maaidek voor (Figuur 293) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder het maaidek voor. Zie Verwijderen van het middelste maaidek (Figuur 314) (bladz. 8–6). VOORZICHTIG Als de machine niet met assteunen wordt ondersteund kan deze bewegen of neerstorten wat tot letsel kan leiden. Ondersteun de machine met assteunen.
Monteren van de hefarmen van het maaidek voor (Figuur 293) 1. Monteer de onderdelen op de hefarm (Figuur 294) indien deze gedemonteerd zijn. A. Monteer de U-bout van de maaihoogte-ketting zodat de schroefdraad van de U-bout 30,5 mm uitsteekt boven de bevestigingsplaat op de hefarm. B. Smeer de nieuwe bussen licht en pers de bussen in de hefarm. Opmerking: Verzeker dat lagerbus geheel tegen het oppervlak van de hefarm is gedrukt. C.
7. Monteer het maaidek. Zie Monteren van het middelste maaidek (Figuur 314) (bladz. 8–7). 8. Smeer de smeernippels van de hefarm. 9. Na voltooiing van de montage: hef het maaidek en laat het dalen om te controleren dat de hydraulische slangen en fittings niets raken. 10. Met de hefarmen geheel geheven: controleer dat de tussenruimte tussen de hefarmen en bumperplaten aan de onderkant van het bestuurdersplatform ongeveer 2,5 mm bedraagt. Zie Figuur 295.
Hefarmen van de zijmaaidekken g032057 Figuur 296 1. Hefarm, links 2. Smeernippel 12. Slotbout 13. Aluminium plaat 23. Bout 24. Drukring 3. Smeernippel 14. Klinknagel (3 per plaat) 25. Scharnierpen van hefarm 4. Flensmoer 15. Naderingsschakelaar 26. Slotbout (2 per plaat) 5. Pen linkercilinder 16. Schakelaarplaat 27. Schroef (2 per plaat) 6. Bout 17. Borgmoer 28. Scharnierbus 7. Hydraulische fitting 18. Uitbreekarm 29. Drukring 8. Hefcilinder 19. Scharnierpen 30.
Verwijderen van de hefarmen van een zijmaaidek voor (Figuur 296) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder het maaidek van de hefarm. Zie Zijmaaidek (bladz. 8–9). 3. Verwijder de maaidek uitbreekarm van de scharnierbus. Zie Achterste uitbreekarm van de zijmaaidekken (bladz. 7–5). 4. Verwijder de gaffel en verbinding van het maaidek van de hefarm (Figuur 299). A.
Monteren van de hefarmen van een zijmaaidek (Figuur 296) 1. Als de bussen uit de hefarm zijn gedemonteerd, pers dan nieuwe bussen in de boringen van de hefarm. Opmerking: Verzeker dat de bussen geheel tegen het oppervlak van de hefarm zijn gedrukt. 2. Breng anti-vreet smeermidel aan op de scharnierpen van de hefarm. 3. Plaats de hefarm op het frame met de drukring (onderdeel 29 in Figuur 296) op de juiste plaats tussen de achterkant van de scharnierbus van de hefarm en het frame.
12. Zet de hefarm in de hoogste stand, en controleer dat de tussenruimte tussen de hefarm en de bumperplaat (onderdeel 32 in Figuur 296) ongeveer 2,5 mm bedraagt. Indien nodig: voeg afstandsplaten (onderdeel 31 in Figuur 296) toe of verwijder ze om de juiste tussenruimte te krijgen. 13. Als de hefarm in de hoogste stand staat moet deze de bumper op de aanslagbeugel net raken (Figuur 300). De indrukking moet kleiner zijn dan de dikte van 1 bumper-vulplaat. Indien nodig: voeg vulplaten toe of verwijder ze.
Arm van het bedieningspaneel g032062 Figuur 301 1. Koplampschakelaar 11. Cruise-schakelaar 21. Maaicircuit/aftakasschakelaar 2. Borgmoer 12. Vierwielaandrijving tractiehulpschakelaar 22. Flenskopschroef (5 stuks) 3. Linkerkap 13. Heffen/dalen-schakelaar (3 stuks) 23. Flensmoer (2 stuks) 4. Kap van de arm 14. Borgring 24. Flenskopschroef (2 stuks) 5. Contactschakelaar 15. Armsteun 25. Flenskopschroef (10 stuks) 6. Rechterkap 16. Armpaneel 26. Schakelaar-afscherming 7. Schroef 17.
3. Aan de voorkant de arm van het bedieningspaneel: verwijder de schroef (onderdeel 7 in Figuur 301) en borgmoer (onderdeel 2 in Figuur 301) waarmee de kappen van de arm van het bedieningspaneel met elkaar zijn verbonden. 4. Verwijder de 5 flenskopschroeven (onderdeel 25 in Figuur 301) waarmee elke kap aan het paneel van de arm is bevestigd. 5. Neem de kappen van de machine.
Tractiepedaal g032064 Figuur 303 1. Slotbout (6 stuks) 13. Veerhouder 25. Klem (2 stuks) 2. Tractiepedaal 14. Flenskopschroef (2 stuks) 26. Deksel van het tractiepedaal 3. Antislip materiaal 15. Veerdeksel 27. Afdekplaat 4. Antislip materiaal 16. Borgmoer (2 stuks) 28. Lager met flens (2 stuks) 5. Tractiepedaal-as 17. Dekplaat 29. Borgmoer 6. Spanbus met groef 18. Potentiometer van het tractiepedaal 30. Kogelkop 7. Spanbus 19. Bevestigingsplaat 31. Naaf van het tractiepedaal 8.
Demonteren van het tractiepedaal (Figuur 303) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Koppel de machine-kabelboom los van de potentiometer (onderdeel 18 in Figuur 303) van het tractiepedaal. 3. Als u het tractiepedaal van de tractiepedaal-as demonteert, breng dan merktekens aan op het pedaal en de as met een viltstift o.i.d.
Bestuurdersstoel g032066 Figuur 305 1. Stoel 9. R-klem (2 stuks) 17. Bout 2. Platte onderlegring (4 stuks) 10. Koker voor de gebruikershandleiding 18. Armbeugel 3. Veiligheidsgordel 11. Bout 19. Bout 4. Bout 12. Flensmoer 20. Borgring 5. Stoelplatform 13. Bevestigingsbeugel 21. Afstandsstuk 6. Flensmoer (4 stuks) 14. Flensmoer (2 stuks) 22. Koppelmoer 7. Slotbout (4 stuks) 15. Steunkanaal 23. Gordelgesp 8. Schroef (2 stuks) 16.
Verwijderen van de bestuurdersstoel (Figuur 305) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Koppel de connector van de stoel los van de machine-kabelboom. 3. Ondersteun de bedieningsarm zodat deze niet kan bewegen. 4.
Onderhoud van de bestuurdersstoel g032068 Figuur 307 1. Rugkussen 11. Onderlegring 2. Stoelkussen 12. Bout (2 stuks) 22. Stelrail rechts 3. Armleuning-deksel 13. Stoel 23. Railstop 21. Torx-schroef (5 stuks) 4. Linker armleuning 14. Moer 24. Torx-schroef 5. Lagerbus (2 stuks) 15. Veerring (2 stuks) 25. Torx-schroef (3 stuks) 6. Rugsteun 16. Magneet 26. Onderlegring (3 stuks) 7. Plug (2 stuks) 17. Stoelschakelaar 27. Handgreep 8. Kabelbinder (3 stuks) 18. Klinknagel (4 stuks) 28.
Monteren van de bestuurdersstoel (Figuur 307) 1. Monteer de bestuurdersstoel, zie Figuur 307. 2. Plaats de bestuurdersstoel op de machine. Zie Monteren van de bestuurdersstoel (Figuur 305) (bladz. 7–24). Chassis Bladz.
Ophanging van de bestuurdersstoel g032069 Figuur 308 1. Deksel 14. Onderlegring (2 stuks) 27. Klem (2 stuks) 2. Deksel 15. Verbinding 28. Slangnippel 3. Hoogte-instelling 16. Klinknagel (2 stuks) 29. Schroef 4. Luchtregelklep 17. Onderlegring (4 stuks) 30. Handgreep 5. Schokdemper 18. C-clip (4 stuks) 31. Buffer 6. Luchtveer 19. Pen (2 stuks) 32. Moer 7. Luchtleiding 20. Klinknagel (2 stuks) 33. Kunststofplug (23 stuks) 8. Kabelboom 21. Onderlegring (3 stuks) 34.
Opmerking: Het onderhoud van de meeste onderdelen van de ophanging kan worden uitgevoerd terwijl de voetplaat is gemonteerd op het frame-platform. Als de luchtveer (onderdeel 6 in Figuur 308) verwijderd moet worden, neem de voetplaat dan van het stoelplatform. Demonteren van de ophanging van de bestuurdersstoel (Figuur 308) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
Motorkap g032071 Figuur 310 1. Motorkap 8. Clip (3 stuks) 15. Schuimrubber afdichting, zijkant (2 stuks) 2. Schuimrubber afdichting 9. Zeskantmoer (2 per cilinder) 16. Gasveer (2 stuks) 3. Schuimrubber afdichting, linksachter 4. Flensmoer (8 stuks) 10. Schuimrubber afdichting, rechtsachter 11. Steunplaat 5. Flenskopschroef (3 stuks) 12. Motorkap-frame 19. Gaffelpen (2 stuks) 6. Onderlegring (8 stuks) 13. Schuimrubber afdichting, boven 14. Schuimrubber afdichting, luchtkast 20.
Opmerking: Het verwijderen en monteren van de motorkap moet met 2 personen worden gedaan. Verwijderen van de motorkap (Figuur 310) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Maak de motorkap los en til deze naar boven. 3. Iemand moet de achterkant van de geheven motorkap ondersteunen. 4. Een tweede persoon moet de gasveren losmaken van de kogelkoppen vooraan.
Monteren van de motorkap (Figuur 310) 1. Monteer alle motorkap-onderdelen die verwijderd zijn. Zie Figuur 310 en Figuur 311. 2. Ondersteun de motorkap aan beide zijden, plaats de motorkap zodat de gaten voor gaffelpen in de motorkap en in het machineframe uitgelijnd zijn. Monteer de 2 gaffelpennen waarmee de motorkap op de machine is gemonteerd. 3. Iemand moet de achterkant van de geheven motorkap ondersteunen. 4. Een tweede persoon moet de gasveren dan op het frame van de machine bevestigen.
Chassis Bladz.
Hoofdstuk8 Maaidek Inhoudsopgave Specificaties .....................................................8–2 Algemene inlichtingen .......................................8–3 Gebruikershandleiding ...................................8–3 Bandenspanning van de zwenkwielen .......................................................................8–3 Stoptijd van het mes ......................................8–3 Problemen oplossen ..........................................
Specificaties g032074 Figuur 313 Montage: de maaidekken worden gedragen door de hefarmen die versteld worden met hydraulische hefcilinders. Constructie: het maaidek is gemaakt van gelast staal, versterkt met profielen en platen. Maaihoogte-bereik: 25,4 tot 152 mm, in stappen van 12,7 mm.
Algemene inlichtingen VOORZICHTIG Bij het monteren van de maaidekken of de hefarmen of het uitvoeren van werkzaamheden hieraan mag de motor niet lopen. Zet de motor altijd af en haal het sleuteltje uit de contactschakelaar. Gebruikershandleiding De Gebruikershandleiding bevat informatie over het gebruik, algemeen onderhoud en onderhoudsintervallen van uw machine. Zie de Gebruikershandleiding voor aanvullende informatie bij het verrichten van service-werkzaamheden aan de machine.
Problemen oplossen Er zijn diverse mogelijke oorzaken van teleurstellende maaiprestaties, waaronder de staat van de grasmat. De toestand van het gras, zoals overmatig gazonvilt, ongelijke grond, sponzigheid of het maaien van een te grote lengte van het gras zijn van belang en kunnen niet altijd worden opgelost door het instellen van de machine. De daadwerkelijke maaihoogte hangt af van het gewicht van het maaidek, de bandenspanning, instelling van de hydraulische balans en de toestand van het gras.
Service en reparaties VOORZICHTIG Bij het monteren van de maaidekken of de hefarmen of het uitvoeren van werkzaamheden hieraan mag de motor niet lopen. Zet de motor altijd af en haal het sleuteltje uit de contactschakelaar. Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz.
Middelste maaidek g032075 Figuur 314 1. Hefcilinder (links) 7. U-bout (1 per hefarm) 13. Middelste maaidek 2. Hydraulische maaidek-motor 8. Maaihoogte-ketting (1 per hefarm) 14. Borgmoer (2 per hefarm) 3. Onderlegring (2 per hefarm) 9. Drukring (1 per hefarm) 15. Plaat (1 per hefarm) 4. Bout (2 per hefarm) 10. Gasveer 5. Hefarm (links) 11. Haarspeldveer (1 per hefarm) 6. Steun (1 per hefarm) 12. Gaffelpen (1 per hefarm) 16.
4. Zet de maaidek-motor op enige afstand van het maaidek neer en ondersteun de motor. 5. Start de motor en breng het maaidek een stukje omhoog. Schakel de motor uit en verwijder het contactsleuteltje uit het contact. 6. Verwijder de haarspeldveren (onderdeel 11 in Figuur 314) en gaffelpennen (onderdeel 12 in Figuur 314) waarmee de maaihoogte-kettingen zijn bevestigd aan de achterkant van het maaidek. 7.
7. Plaats de gaffelpennen en borgpennen waarmee de maaihoogtekettingen aan de achterzijde van de maaieenheid zijn bevestigd. 8. Plaats de gasveer in de bevestiging op het maaidek. Monteer het afstandsstuk en de borgpen om de gasveer aan het maaidek te koppelen. Zie Figuur 315 en Figuur 316. 9. Start de motor en laat het maaidek op de grond zakken. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit de contactschakelaar. 10. Monteer de hydraulische motor op het maaidek.
Zijmaaidek g032078 Figuur 317 1. Zijmaaidek (links) 4. Borgmoer (8 stuks) 2. Hefarm, links 5. Flenskopschroef (8 stuks) 3. Achterste uitbreekarm 6. Bevestiging aan het maaidek (links) 7. Buitenste kap van het maaidek Verwijderen van een zijmaaidek (Figuur 317) 1. Plaats de machine op een schoon, horizontaal oppervlak. Laat de maaidekken zakken, schakel de motor uit, stel de parkeerrem in werking, en verwijder het contactsleuteltje uit de contactschakelaar. 2.
3. Verwijder de 3 slanggeleiders van het maaidek (Figuur 318). Laat de 2 geleide-ogen (onderdeel 6 in Figuur 318) op de hydraulische slangen zitten. 4. Verwijder de motor van het maaidek. Zie Verwijderen van de maaidek-motor (Figuur 118) (bladz. 4–104). 5. Zet de maaidek-motor op enige afstand van het maaidek neer en ondersteun de motor. 6.
Spanpoelies g032080 Figuur 319 1. Aandrijvende maai-as 10. Torsieveer 19. Spanpoelie-arm, laag 2. Aangedreven maai-as (dubbel) 11. Torsieveer 20. Aanslagbout 3. Aangedreven maai-as (enkel) 12. Ring 21. Contramoer 4. Spanpoelie 13. Seegerring 22. Spanpoelie-scharnierpen 5. Flenslager 14. Smeernippel 23. Slotbout (3 per draaipen) 6. Platte ring 15. Spanpoelie-arm, laag 24. Borgmoer (3 per draaipen) 7. Spanpoelie afstandsstuk 16. V-riem 25. Platte ring 8. Schroef 9. Borgmoer 17.
Opmerking: Figuur 319 toont het middelste maaidek. De spanpoelies van de zijmaaidekken komen hier grotendeels mee overeen. Verwijderen van de spanpoelies (Figuur 319) 1. Parkeer de machine op een vlakke ondergrond, laat het maaidek zakken. Zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit de contactschakelaar. 2. Verwijder de maaidekkappen die boven op het maaidek zitten. 3.
4. Zet een geschikte dopsleutel op spanpoelie-arm om de aandrijfriem te ontspannen, plaats de aandrijfriem(en) om de maaidek-poelies. Opmerking: Verzeker dat de spanpoelie de achterkant van de aandrijfriem onder spanning zet. 5. Op het middelste maaidek: verzeker dat de tussenruimte tussen de hoge spanpoelie-arm en de aanslagbout 2,5 tot 4 mm bedraagt. Indien nodig: stel de contramoer op de aanslagbout bij om de juiste tussenruimte te verkrijgen. Zie Figuur 321. 6. Monteer de maaidekkappen op het maaidek.
Vleugels van het middelste maaidek g032083 Figuur 322 1. Middelste maaidek 5. Bufferplaat (2 stuks) 2. Vleugeldek rechts 6. Schroef (4 stuks) 3. Vleugeldek links 7. Flensmoer (4 stuks) 11. Borgmoer (2 per vleugeldek) 4. Flenslager (4 per vleugeldek) 8. Smeernippel 12. Scharnierpen (2 per vleugeldek) 9. Excentriek (2 per vleugeldek) 10. Bout (2 per vleugeldek) Demonteren van de vleugels van het voorste maaidek (Figuur 322) 1.
4. Breng een (verf)markering aan op het excentriek en de beugels van het maaidek om de positie van het excentriek aan te geven en de hermontage te vergemakkelijken. Zie Figuur 323. 5. Verwijder de borgmoer, bout, excentriek, en scharnierpen van de scharnieren aan de voorkant en achterkant van het vleugeldek. Gebruik het gat in de beugel om het excentriek van het maaidek te verwijderen. Schuif het vleugeldek weg van het middelste maaidek. 6.
Maai-as g032085 Figuur 324 1. Aangedreven maai-as (dubbele poelie) 3. Aangedreven maai-as (hoge poelie) 2. Aandrijvende maai-as 4. Smeernippel Verwijderen van de maai-as (Figuur 324 en Figuur 326). 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2. Verwijder de afdekkingen van het maaidek om de maai-as te bereiken. 3.
4. Plaats de motor op enige afstand van de maai-as. 5. Maak de spanpoelie los met een geschikte dopsleutel om de aandrijfriem te ontspannen. Verwijder de aandrijfriem van de maai-as die onderhoud behoeft. 6. Schakel de motor in en hef het maaidek. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. Vergrendel het maaidek of ondersteun het zodat het maaidek niet onverwacht kan vallen. g032086 Figuur 325 2. Hydraulische motor 1. Flenskopschroef 7.
5. Indieen een aandrijvende maai-as gedemonteerd is: monteer de hydraulische motor op het maaidek. Zie Monteren van de maaidek-motor (Figuur 118) (bladz. 4–105). 6. Monteer de afdekkingen op het maaidek. Maaidek Bladz.
Onderhoud van de maai-as Onderhoud van de maai-as (Figuur 327) 1. Verwijder de borgmoer van de bovenkant van de maai-as. Verwijder de geharde ring en poelie van de as. Bij een aandrijvende maai-as: verwijder de bevestiging van de hydraulische motor. 2. Verwijder de maai-as uit de behuizing met een pers. Opmerking: Verzeker dat het afstandsstuk op de maai-as blijft bij het verwijderen van de as. 3. Verwijder de oliekeerringen voorzichtig uit de behuizing van de maai-as. 4.
Belangrijk: Als nieuwe lagers worden gemonteerd in een gebruikte maai-as-behuizing is het niet nodig de originele grote Seegerring te vervangen. Als de originele Seegerring in goede staat en niet zichtbaar beschadigd is (b.v. ronddraaiend lager), laat de borgveer dan in de behuizing en gooi de Seegerring die met de nieuwe lagers geleverd is weg. Als grote Seegerring beschadigd is moet deze worden vervangen. 1.
7. Controleer de maai-as en as-afstandsstuk om te verzekeren dat er geen bramen of krassen zijn die de oliekeerringen zouden kunnen beschadigen. Smeer de as en het afstandsstuk met vet. 8. Monteer de het afstandsstuk van de maai-as op de as. Plaats een dunne huls of tape op de spiebanen van de maai-as om beschadiging van de keerring tijdens het monteren van de as te voorkomen. 9. Schuif de maai-as met het afstandsstuk aan de bovenkant door de as-behuizing.
Zwenkwielvorken en wielen g032092 Figuur 331 1. Zwenkwielarm (zijmaaidek) 5. Borgmoer 2. Dop 10. Drukveer 3. Zwenkwielvork 6. Afstandsstuk van het zwenkwiel 7. Drukring 4. Zwenkwiel bout 8. Zwenkwiel 12. Bout Maaidek Bladz. 8–22 9. Smeernippel 11.
Demonteren van de zwenkwielvorken en wielen (Figuur 331 en Figuur 332) 1. Demonteer de zwenkwielvorken en wielen. Zie Figuur 331 en Figuur 332. Monteren van de zwenkwielvorken en wielen (Figuur 331 en Figuur 332) 1. Monteer de zwenkwielvorken en wielen. Zie Figuur 331 en Figuur 332. A. Monteer de zwenkwielen zo dat het ventiel naar de linkerkant van de machine wijst. B. Plaats de bout van het zwenkwiel (onderdeel 4 in Figuur 331) vanaf de rechterkant van de machine. C.
Glijders en rollen van het maaidek Verwijderen van de glijders en rollen van het maaidek (Figuur 333 en Figuur 334) 1. Verwijder de glijders en rollen van het maaidek. Zie Figuur 333 en Figuur 334. Monteren van de glijders en rollen op het maaidek (Figuur 333 en Figuur 334) 1. Monteer de glijders en rollen op het maaidek. Zie Figuur 333 en Figuur 334. A. Verzeker dat u de glijders (onderdeel 7 in Figuur 333) monteert op de gaten voor dezelfde hoogte (laag, midden of hoog). B.
Hoofdstuk9 Bestuurderscabine Inhoudsopgave Algemene inlichtingen .......................................9–2 Gebruikershandleiding ...................................9–2 Elektrische onderdelen en schema .......................................................................9–2 Airconditioning ...............................................9–2 Cabineverwarming ........................................9–2 Service en reparaties ........................................
Algemene inlichtingen De informatie in dit hoofdstuk heeft betrekking op de cabine van Groundsmaster 5910 machines. Gebruikershandleiding De Gebruikershandleiding bevat informatie over het gebruik, algemeen onderhoud en onderhoudsintervallen van uw machine. Zie de Gebruikershandleiding voor aanvullende informatie bij het verrichten van service-werkzaamheden aan de machine.
Service en reparaties Algemene voorzorgsmaatregelen bij het verwijderen en monteren van onderdelen van de airconditioning VOORZICHTIG Bij het losmaken van een fitting of ander onderdeel van het systeem kan er gas onder druk ontsnappen en mogelijk tot letsel leiden. Er mogen pas fittings of andere onderdelen worden losgemaakt nadat een bevoegde airconditioning-technicus het systeem geheel gasvrij heeft gemaakt. WAARSCHUWING Voorkom dat het koudemiddel op uw huid komt - het kan ernstig letsel veroorzaken.
12. Verzeker dat er altijd kappen worden aangebracht op de slangaansluitingen. Deze kappen voorkomen verlies van het koudemiddel. 13. De droger/tank vangt vocht op dat de prestaties van de airconditioning zou verminderen. Als de airconditioning wordt opengemaakt om een onderdeel te vervangen of te repareren moet de droger/tank vervangen worden. 14.
Compressor van de airconditioning g032096 Figuur 335 1. Flenskopschroef (4 stuks) 6. Riem 11. Spanarm 2. Scharnierplaat 7. Bolkopschroef (2 stuks) 12. Slotbout (2 stuks) 3. Bout 8. Flenskopschroef (3 stuks) 13. Montageplaat 4. Compressor van de airconditioning 9. Montageplaat 14. Afstandsstuk (3 stuks) 5. Borgmoer 10. Flensmoer (4 stuks) 15. Buis Verwijderen van de compressor van de airconditioning (Figuur 335) 1.
3. Maak de slotbouten en flensmoeren los waarmee de airconditioning-compressor en de spanarm bevestigd zijn (Figuur 336). Draai de compressor om de aandrijfriem los te maken. Neem de riem van de poelie van de airconditioning-compressor. 4. Controleer de aandrijfriem op verglazing of beschadiging. Vervang de riem indien dit nodig is. 5. Koppel de connector van de compressor los van de machine-kabelboom. 6.
Belangrijk: Na het monteren van de compressor moet u de compressor-as enkele malen ronddraaien om de olie in de compressor te verdelen. Zo voorkomt u schade aan de compressor door olieproppen. 4. Draai de compressor-as ten minste 10 omwentelingen rond met de hand om te verkeren dat er geen compressor-olie in de compressor-cilinders zit. 5. Plaats de aandrijfriem op de compressorpoelie. 6. Span de aandrijfriem van de compressor. A.
Onderhoud van de compressor van de airconditioning g032098 Figuur 337 1. Armatuurbout 11. Seegerring 21. Pakking achter 2. Armatuurplaat 12. Asafdichting 22. O-ring van het huis 3. Opvulstuk 13. Cilinderkop voor 23. Cilinderkop achter 4. Seegerring 14. O-ring van het huis 24. O-ring 5. Deksel 15. Pakking voor 25. Aftapplug 6. Poelie-eenheid 16. Poortplaten voor 26. O-ring 7. Schroeven van de spoel (3 stuks) 17. Aanzuigklep voor 27. Overdrukventiel 8. Spoel 18.
Dak g032099 Figuur 338 1. Dak 7. Paneelmoer 13. Voorste bevestigingsmiddel (2 stuks) 2. Schroef (2 stuks) 8. Dakbevestiging 14. Rubberen ring 3. Platte onderlegring (6 stuks) 9. Flensmoer 15. Bout 4. Lagerbus 10. Flensmoer (4 stuks) 5. Achterste bevestigingsmiddel (2 stuks) 11. Headliner 6. Achterste afstandsstuk (2 stuks) 12. Voorste afstandsstuk (2 stuks) Groundsmaster® 5900 tractie-eenheid Bladz. 9–9 16.
Maak het dakpaneel los, til het op en ondersteun het om de onderdelen van het verwarmingsblok en de airconditioning te bereiken. Verwijderen van het dak (Figuur 338) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
Airconditioning-condensor g032102 Figuur 341 1. Condensorkap 4. Condensorspoel 7. Dak 2. Flensmoer (4 stuks) 5. Flensmoer (2 stuks) 8. Lagerbus (4 stuks) 3. Condensorventilator 6. Platte onderlegring (4 stuks) 9. Flenskopschroef (2 stuks) Verwijderen van de airconditioning-condensor (Figuur 341) 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak, laat de maai-eenheden neer, zet de motor af, stel de parkeerrem in werking en verwijder het sleuteltje uit het contact. 2.
VOORZICHTIG Bij het losmaken van een fitting of ander onderdeel van het systeem kan er gas onder druk ontsnappen en mogelijk tot letsel leiden. Er mogen pas fittings of andere onderdelen worden losgemaakt nadat een bevoegde airconditioning-technicus het systeem geheel gasvrij heeft gemaakt. 7. Vraag een bevoegde airconditioning-technicus om het systeem geheel gasvrij te maken. 8. Etiketteer de slangen en koppel ze los van de condensor.
Verwarming en verdamper g032104 Figuur 343 1. Verwarming en verdamper 5. Onderkap 2. Bovenkap 6. Slangklem (2 stuks) 10. Schroef (8 stuks) 3. Flenskopschroef (2 stuks) 7. Speed nut (8 stuks) 11. Schroef (5 stuks) 4. Droger/tank bevestiging 8. Paneelmoer (4 stuks) 9. Droger/tank Verwijderen van de verwarming en verdamper (Figuur 343) 1.
VOORZICHTIG Bij het losmaken van een fitting of ander onderdeel van het systeem kan er gas onder druk ontsnappen en mogelijk tot letsel leiden. Er mogen pas fittings of andere onderdelen worden losgemaakt nadat een bevoegde airconditioning-technicus het systeem geheel gasvrij heeft gemaakt. 5. Vraag een bevoegde airconditioning-technicus om het systeem geheel gasvrij te maken. 6. Etiketteer de slangen van het verwarmingsblok, verdamper en de droger/tank en koppel ze los.
7. Maak de slangklem los waarmee het luchtkanaal is bevestigd aan de kappen van de verwarming en verdamper. Schuif de slang van de kappen. 8. Verwijder de schroeven waarmee bovenkap is bevestigd aan de onderkap. Verwijder de bovenkap om de verwarming en verdamper te bereiken. g032106 Figuur 345 1. Verdamper van de verwarming 3. Afvoerslang 2. Luchtkanaal 4. Droger/tank 9. Demonteer de verwarming en verdamper. Zie Figuur 346.
9. Stel de verwarming in werking om te controleren dat er geen koelvloeistof lekt. 10. Laat het dak zakken en monteer het. Zie Monteren van het dak (Figuur 338) (bladz. 9–10). Bestuurderscabine Bladz.
BijlageA Uitvouwtekeningen Inhoudsopgave BijlageA ........................................................... A–1 Aanduidingen elektrisch schema .................. A–2 Hydraulisch schema...................................... A–3 Elektrisch schema - (pagina 1 van 6)................................................................... A–4 Elektrisch schema - (pagina 2 van 6)................................................................... A–5 Elektrisch schema - (pagina 3 van 6)..............................
Aanduidingen elektrisch schema Opmerking: Een verbinding ('splice') in een kabelboom wordt op het kabelboomschema aangegeven met 'SP'. Het fabricagenummer van de verbinding wordt ook aangegeven in het kabelboomschema (b.v. SP01 is verbinding nr. 1). Draadkleur AWG en metrische equivalenten Schemaaanduiding Metrisch AWG 100 1,0 mm 16 GA 150 1,5 mm 14 GA De onderstaande kleurafkortingen worden gebruikt in de elektrische schema's en kabelboomtekeningen in dit hoofdstuk.
Hydraulisch schema Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035947 g035947 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 110-5956 RevG, Blad 1 of 1 Bladz.
Elektrisch schema - (pagina 1 van 6) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035935 g035935 Bladz. A–4 Modelnr.
Elektrisch schema - (pagina 2 van 6) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035936 g035936 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 110-5955 RevF, Blad 2 of 6 Bladz.
Elektrisch schema - (pagina 3 van 6) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035937 g035937 Bladz. A–6 Modelnr.
Elektrisch schema - (pagina 4 van 6) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035938 g035938 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 110-5955 RevF, Blad 4 of 6 Bladz.
Elektrisch schema - (pagina 5 van 6) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035939 g035939 Bladz. A–8 Modelnr.
Elektrisch schema - (pagina 6 van 6) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035940 g035940 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 110-5955 RevF, Blad 6 of 6 Bladz.
Kabelboomtekening - Platform (pagina 1 van 4) G035986 g035986 Bladz. A–10 Modelnr.
Kabelboomschema - Platform (pagina 2 van 4) Note: All relays and solenoids are shown as de-energized. All ground wires are colored black. Note: The electrical schematic is shown on 6 sheets. When a conductor continues to another sheet, the sheet number and a line number is identi fied. G035935 g035935 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 119-1312 RevD, Blad 2 of 4 Bladz.
Kabelboomtekening - Platform (pagina 3 van 4) G035984 g035984 Bladz. A–12 Modelnr.
Kabelboomschema - Platform (pagina 4 van 4) G035991 g035991 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 119-1312 RevD, Blad 4 of 4 Bladz.
Kabelboomtekening - Achterkant (pagina 1 van 2) G036101 g036101 Bladz. A–14 Modelnr.
Kabelboomschema - Achterkant (pagina 2 van 2) G036102 g036102 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 110-6092 RevF, Blad 2 of 2 Bladz.
Kabelboomtekening - Cabine (pagina 1 van 2) G036105 g036105 Bladz. A–16 Modelnr.
Kabelboomschema - Cabine (pagina 2 van 2) G036106 g036106 Modelnr.: 31598, 31599, 31698, and 31699, Tekening 119-1343 RevD, Blad 2 of 2 Bladz.