Operator's Manual

13
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de benzinetank in de open lucht wanneer de
motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf
de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de
benzine ruimte om uit te zetten.
Als u werkt met benzine, mag u nooit roken en
moet u uit de buurt blijven van open vuur of
plaatsen waar benzinedampen door een vonk
tot ontbranding kunnen komen.
Benzine in een goedgekeurd benzinevat en
buiten bereik van kinderen bewaren.
Koop nooit meer benzine dan u in 30-dagen
kunt opmaken.
Gevaar
Tijdens het bijvullen van benzine kan in bepaalde
omstandigheden een statische lading ontstaan die
de benzine tot ontbranding kan brengen. Brand of
explosie van benzine kan letsel van u of anderen
en materiële schade veroorzaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van de machine zetten alvorens de
brandstoftank bij te vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren, waardoor de
afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij
voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet
met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Gebruik regelmatig een brandstofstabilisator/conditioner
tijdens gebruik en stalling. Een stabilisator/conditioner
houdt tijdens het gebruik de motor schoon en voorkomt
dat er tijdens de stalling harsachtige afzettingen in de
motor worden gevormd.
Belangrijk Gebruik nooit andere brandstofadditieven
dan een brandstofstabilisator/conditioner. Gebruik geen
stabilizers op basis van alcohol zoals ethanol, methanol,
of isopropanol.
1. Maak de omgeving van de dop van de brandstoftank
schoon (Fig. 9).
2. Verwijder de dop van de tank.
3. Vul de brandstoftank met loodvrije benzine tot 6 tot
13 mm van de bovenrand van de tank. Niet tot in de
vulbuis bijvullen omdat de benzine ruimte nodig
heeft om te kunnen uitzetten.
4. Doe de dop weer op de tank en veeg eventueel
gemorste benzine weg.
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning, omdat de banden in de
fabriek met het oog op de verzending opzettelijk te hard zijn
opgepompt. Zorg ervoor dat de banden de voorgeschreven
spanning hebben. Controleer de spanning bij het ventiel om
de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode
moet worden aangehouden (Fig. 11). De bandenspanning
kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning 83–103 kPa (12–15 psi) achterbanden en
124–138 kPa (18–20 psi) voorzwenkwiel.
1
Figuur 11
1. Ventiel