Form No. 3351-223 13-32G Wheel Horse Rijdende maaimachine met achterin gemonteerde motor Modelnr. 70185 – Serienr.
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust met een vonkenvanger. In sommige landen is het verboden deze machine te gebruiken in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein. Machine smeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Parkeerrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Benzine aftappen uit de brandstoftank . . . . . . . . . Brandstoffilter vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderhoud van de zekeringen . . . . . . . . . . .
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN 836:1997. U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder: Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig of mogelijk fataal letsel te voorkomen. Modelnr.: Serienr.: Instructie • Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de maaimachine gaat gebruiken.
• Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt: Voor ingebruikname • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen en loop niet op blote voeten.
• Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor afzetten en bougiekabel losmaken of sleuteltje uit het contact verwijderen: Veilige Bediening van Toro rijdende maaimachine – voordat u verstoppingen losmaakt of de afvoertunnel ontstopt; De volgende paragraaf bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheids- en instructiestickers zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 105-0532 1. Maaimes inschakelen. 99-2986 1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden worden bij het achteruitrijden – Draai nooit het sleuteltje om als er kinderen in de buurt zijn; houd kinderen op een veilige afstand van de machine. 105-0535 1. Grasvanger vol 2.
6-2943 106-1802 1. Machine kan voorwerpen uitwerpen en snijwonden veroorzaken – gebruik de machine nooit met onafgedekte afvoeropening; gebruik de machine uitsluitend als de recycle-kap, de achterafvoergeleider of de grasvanger is gemonteerd. 1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 2. Handen kunnen worden afgesneden – Verwijder het sleuteltje uit het contact en lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 3.
Gebruik van stabilizer/conditioner Benzine en Olie Aanbevolen benzine Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen: Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). U mag ook gelode normale benzine gebruiken als er geen gewone loodvrije benzine verkrijgbaar is. • Houdt de benzine vers gedurende een stalling van maximaal 90 dagen. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen.
Gebruiksaanwijzing Bestuurdersstoel instellen Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 1. Til de stoel op en draai de 4 bouten los (Fig. 3). Bedieningsorganen Zorg dat u vertrouwd bent met de bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Het maaimes uitschakelen Motor starten 1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen. 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel. 2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand Uitgeschakeld (Fig. 4). 2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 12. Opmerking: De motor start alleen wanneer u het rempedaal intrapt. De maaihoogte instellen 3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand (N) (Fig. 6).
Motor afzetten 5. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8). 1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 8). 2. Draai het contactsleuteltje op Stop (Fig. 9). 3. Verwijder het contactsleuteltje. Vooruit en achteruit rijden Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). 1 2 1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten, blz. 12. 3 Figuur 8 1. Choke 2. Snel 2. Trap het rempedaal in. 3. Langzaam 3.
De machine stoppen Het veiligheidssysteem gebruiken 1. Trap het rempedaal in. 2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand. Voorzichtig 3. Schakel de aftakas uit. 4. Draai het contactsleuteltje op Uit om de motor af te zetten. Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. 5. Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen. • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
KeyChoice schakelaar instellen voor werken in de achteruit-stand. 1. Schakel de aftakas in. 2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de KeyChoiceschakelaar (Fig. 10). Dankzij een interlockschakelaar op de machine wordt de aftakas uitgeschakeld als u achteruit rijdt. Als u de rijsnelheidshendel in de achteruit-stand zet terwijl de messen (aftakas) zijn ingeschakeld (dat wil zeggen als er maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn), zal de motor afslaan.
Veiligheidssysteem testen 5. Schakel de aftakas uit, zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand en start de motor. Terwijl de motor loopt, moet u de aftakas inschakelen, de koppeling intrappen en het rijsnelheidspedaal in de achteruit-stand zetten. De motor moet afslaan. Voorzichtig Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. 6.
De Recycler kap monteren 7. Til de grasvanger op en verwijder de R-pen, de 2 ringen en de gaffelpen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de achterplaat (Fig 13). De machine wordt geleverd met een Recycler-kap. Deze kap kunt u gebruiken als u het grasmaaisel niet wilt opvangen. 2 4 Gevaar 3 Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvanger kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen.
Afvoertunnel monteren 10. Verwijder de bout, de ring en de moer waarmee de uiteinden van de 2 strips aan elkaar vastzitten (Fig. 15). Gevaar Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvanger kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
• Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. 15. Verbind de uiteinden van de 2 strips rond de afvoertunnel zoals wordt getoond in Figuur 15. 16.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na elk gebruik Onderhoudsprocedure • • • • • • De bandenspanning controleren. Motoroliepeil controleren. Veiligheidssysteem controleren. Maaikast reinigen. De parkeerrem controleren. Controleren op losse onderdelen. Om de 5 bedrijfsuren • Maaimes controleren. Om de 25 bedrijfsuren • Voorwielen smeren.
Motoroliepeil controleren 8. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 17) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in motorschade kan resulteren. Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks. Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna om de 50 bedrijfsuren. 1 2 Opmerking: Ververs de olie vaker als de machine in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.
Accu verwijderen 9. Plaats de aftapbuis over de aftapplug (Fig. 18). 2 Waarschuwing Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. 1 • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Accu monteren Accu bijvullen met water 1. Plaats de accu in de accubak in het chassis. U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water voordat u de machine gaat gebruiken. Het water vermengt zich dan goed met het accuzuur. 2. Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout, de ringen en de moer aan de pluspool (+) van de accu. 3. Schuif het rubberen kapje over de accupool heen. 1. Verwijder de accu uit de machine; zie Accu verwijderen, blz. 23. 4.
2. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt. Trek de hendel van het luchtfilterdeksel omhoog en draai deze in de richting van de motor (Fig. 21). Verwijder het luchtfilterdeksel. 4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de oplader uit het stopcontact. 5. Daarna maakt u de oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 20). 2 1 4 2 1 3 m-4970 Figuur 20 1. Pluspool van de accu 2. Minpool van de accu Figuur 21 3.
Schuimelement en papierelement reinigen Onderhoud van de bougie 2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen. Geen olie smeren op het element. Controleer de bougie om de 25 bedrijfsuren. Monteer om de 100 bedrijfsuren een nieuwe Champion RJ-19LM of een bougie van een equivalent type. Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode 0,76 mm is voordat u de bougie monteert.
Bougie controleren Machine smeren 1. Bekijk de binnenkant van de bougie (Fig. 24). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter. U dient de machine om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks te smeren, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 2 3 1. Schakel de aftakas uit. 2.
Benzine aftappen uit de brandstoftank 11. Schuif de slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter om de slang op het filter vast te zetten. 12. Plaats de motorkap terug. Gevaar Brandstoffilter vervangen In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden.
Onderhoud van het maaimes Het maaimes verwijderen Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u het maaimes scherp houden. Een extra maaimes vergemakkelijkt het slijpen en vervangen. 1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn. 2. Verwijder het contactsleuteltje. 3. Verwijder de bougiekabel van de bougie. Gevaar 4. Zet de transaxle in de eerste versnelling.
Het maaimes slijpen Maaidek horizontaal stellen 1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Fig. 29). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert. Als de machine ongelijkmatig maait en het maaimes is niet krom, moet u het maaidek horizontaal stellen. 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak. 2. Stel de parkeerrem in werking. 3.
Onderkant van het maaidek wassen 11. Verwijder het contactsleuteltje. 12. Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van de wasaansluiting. Telkens nadat u de machine heeft gebruikt, moet u de onderkant van het maaidek wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid. Opmerking: Als de machine na één wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure. 1.
Reiniging en stalling C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de brandstoftank leeglopen; zie Benzine aftappen uit de brandstoftank, blz. 28. 1. Schakel de aftakas uit. 2. Stel de parkeerrem in werking. D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat. 3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand gekomen zijn. E. Bedien de choke of hulpstarter. 4. Verwijder het contactsleuteltje. F. Start de motor totdat deze niet meer start. 5.
1 S B Y A X I I A S B NO CONNECTION B I A AND X Y BIS S1 (IGNITION) OFF ON START KEY SWITCH GND BLACK RED 3 RED/BLACK RED/BLACK 6 5 ORANGE TURQUOISE 7 RED/WHITE 8 7.5A F2 21 9 8 2 RED 12V DC BATTERY 2 3 SM 9 30 GND WHITE/BLACK 20 22 23+24 27 GND 19 25 ORANGE LAMP RED LAMP (BAG FULL) (OVER RIDE) SOLENOID 4 ORANGE 7.
Storingen, oorzaak en remedie Probleem De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk of slaat af. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Schakel de aftakas uit. 2. De parkeerrem is niet in werking. 2. Stel de parkeerrem in werking. 3. De accu is leeg. 3. Accu opladen. 4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los. 4. Controleren of de elektrische aansluitingen goed contact maken. 5. Een van de zekeringen is doorgebrand. 5.
Probleem De motor verliest vermogen. De motor raakt oververhit. De machine trilt abnormaal. Het mes draait niet. De machine drijft niet aan. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 1. Lagere versnelling inschakelen voor lagere rijsnelheid. 2. Het luchtfilterelement is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. Het carter bijvullen met olie. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4.
Probleem De maaihoogte is ongelijk. De maaikwaliteit is slecht. De grasvanger wordt niet gevuld. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De bandenspanning is niet correct. 1. Zorg ervoor dat de banden de correcte spanning hebben. 2. Het maaidek staat niet horizontaal. 2. Het maaidek horizontaal stellen. 3. De onderkant van het maaidek is vuil. 3. Reinig de onderkant van het maaidek. 1. Het maaimes is versleten. 1. Maaimes slijpen of vervangen. 2. De maaihoogte is verkeerd. 2. Maaihoogte instellen. 1.