NR. 3321-916 Wheel Horse 14-38 XLE Gazontractor Model nr. 71220 - 9900001 en hoger Gebruikershandleiding BELANGRIJK: Lees deze handleiding aandachtig door. De handleiding bevat informatie ten behoeve van uw veiligheid en die van anderen. Zorg dat u vertrouwd bent met de plaats en functie van de bedieningsorganen voordat u de machine gaat gebruiken.
Inleiding Dank u voor de keuze van een Toro produkt. Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met dit nieuwe produkt. Aarzel daarom niet contact op te nemen met uw erkende Toro Service Dealer voor eventuele hulp, service, originele Toro onderdelen of andere informatie. Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u de model- en serienummers van de machine altijd te vermelden.
Inhoud Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veilige bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geluidsdruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geluidsniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Trillingsniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hellingsdiagram . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Overzicht van symbolen . . . . . . . . . . . . . . . Benzine en olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid Deze machine voldoet ten minste aan de Europese normen, van kracht op het moment van produktie. Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent VOORZICHTIG, WAARSCHUWING, of GEVAARLIJK - “instructie voor persoonlijke veiligheid”.
Veiligheid 10. Schakel de maaimessen uit als u niet maait. • 11. Handen, voeten, haar en losse kleding uit de buurt houden van het afvoergedeelte van werktuigen, de onderkant van de maaier of bewegende onderdelen terwijl de motor loopt. Rijd langzaam en in een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of te schakelen terwijl u op de helling rijdt. • Volg de aanbevelingen van de fabrikant voor wielgewichten of contragewichten op, ten behoeve van een goede stabiliteit. 12.
Veiligheid Kinderen Onderhoud Er kunnen ernstige ongevallen gebeuren als de bestuurder niet let op de aanwezigheid van kinderen. Kinderen worden vaak aangetrokken door de machine en het maaien. Ga er nooit vanuit dat kinderen blijven waar u ze het laatst hebt gezien. De volgende voorschriften moeten worden opgevolgd om letsel van kinderen te voorkomen. 1. Stop de motor en maak de bougiekabel(s) los alvorens service, reparatie, onderhoud of afstellingen te verrichten. 2.
Veiligheid 5. Nooit proberen veiligheidsvoorzieningen te omzeilen. Controleer de veiligheidsvoorzieningen op een goede werking vóór elk gebruik. 6. Houd de machine vrij van gras, bladeren of ander vuil. Gemorste olie of brandstof direct opvegen. De machine laten afkoelen voordat u hem stalt. 7. De machine stoppen als u een object raakt. Indien nodig repareren alvorens de machine opnieuw te gebruiken. 8. 9.
Veiligheid Hellingsdiagram Lees alle veiligheidsinstructies op pagina 2 - 9.
Veiligheid Overzicht van symbolen Veiligheidsalarm Amputatiegevaar - maaier in achterwaartse beweging Veiligheidsalarm Blijf altijd op veilige afstand van de maaier Lees de bedieningshandleiding Lees de bedieningshandleiding voor de juiste onderhoudsprocedures Blijf altijd op veilige afstand van de maaier Uitgeworpen voorwerpengevaar voor alle lichaamsdelen Houd kinderen op veilige afstand van de maaier Uitgeworpen voorwerpenaan zijkant gemonteerde cirkelmaaier.
Veiligheid Overzicht van symbolen Maaimes basissymbool Maaimes instelling maaihoogte Maaier - zakken Meerijden op deze machine uitsluitend toegestaan op passagierszitplaats en als zicht van de bestuurder niet belemmerd wordt Vingers of hand kunnen bekneld raken - zijwaartse kracht Maaier - heffen Terugslag of opwaartse beweging - opgeslagen energie Maaitrommel - kan voet afsnijden of afknellen Rotor - kan vingers of hand afsnijden Motor afzetten en contactsleutel verwijderen alvorens onderhoud of repa
Veiligheid Overzicht van symbolen Snel Langzaam Brandstof Brandstofvoorraad Toename/afname Aan/Lopen Leeg Uit/Stop Vol Motor Laadtoestand van de accu Motor starten KoplampenDim-/grootlicht Motor stoppen Remsysteem Choke Parkeerrem Motortemperatuur Koppeling Aftakas Motoroliedruk Inschakelen Uitschakelen Motoroliepeil Openen Sluiten Keuzeschakelaar 9
Benzine en olie Aanbevolen benzine Gebruik LOODVRIJE normaalbenzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normaalbenzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. MOGELIJK GEVAAR • Benzine is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief.
Benzine en olie Stabilizer/Conditioner Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe. Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine: • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen. • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon. • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Gebruiksaanwijzing Veiligheid staat voorop Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veiligheid. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en u zelf voorkomen. 1 11 2 10 3 4 11 Bedieningsorganen 5 Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (fig. 1) voordat u de motor start en de machine gebruikt. 8 6 7 12 Figuur 1 1. Stuurwiel 2. Lichtschakelaar - aan/uit (bepaalde modellen) 3. Contactschakelaar 4. Koppeling/rempedaal 5.
Gebruiksaanwijzing Parkeerrem Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. 1 2 Parkeerrem in werking stellen 1. Trap het koppeling/rempedaal (fig. 2) in en houd het ingetrapt. 2. Beweeg de parkeerremhendel (fig. 2) omhoog en laat het koppeling/rempedaal langzaam opkomen. Het koppeling/rempedaal moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan. m–1880 Parkeerrem lossen Figuur 2 1. Trap het koppeling/rempedaal (fig. 2) in.
Gebruiksaanwijzing Bestuurdersstoel instellen U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 1. Til de zitting op en draai de afstelknop los (fig. 3). 2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de knop weer vast. 1 Bedienen van de maaikoppelingshendel (aftakas) Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de aandrijving naar het maaimes (de maaimessen) in of uit.
Gebruiksaanwijzing Maaimes(sen) uitschakelen 1. 2. 2 Trap het koppeling/rempedaal in om de machine te stoppen. 4 Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand “UITGESCHAKELD” (fig. 4). 1 Instellen van de maaihoogte Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt u de maaier op de gewenste maaihoogte in. 1. De maaihoogte kan in zeven standen worden gezet, van ongeveer 25 tot 102 mm (1 tot 4 ”). 2. Trek aan de maaihoogtehendel en zet deze in de gewenste stand (fig. 5). 3 1505 Figuur 6 1.
Gebruiksaanwijzing Belangrijk: 7. Wanneer de motor na 30 seconden draaien van de startmotor nog niet is aangeslagen, draait u de contactsleutel in de stand “OFF”. Laat de startmotor afkoelen, zie: Problemen, oorzaak en remedie, pagina 47. Stoppen 1. Zet het handgas in de stand LANGZAAM (fig. 9). 2. Draai de contactsleutel in de stand “OFF” (fig. 10). Nadat de motor is aangeslagen, beweegt u het handgas langzaam in de stand “SNEL” (fig. 9).
Gebruiksaanwijzing Maai nooit terwijl u achteruit rijdt, tenzij dat absoluut noodzakelijk is. Als u in de achteruit moet maaien of andere door de aftakas aangedreven werktuigen moet gebruiken (sneeuwruimer, grondwerktuig), kan de beveiliging werktuig-inachteruit tijdelijk worden uitgeschakeld. Voordat u de beveiliging uitschakelt, moet u zich ervan verzekeren dat zich geen kinderen op of in de nabijheid van het werkterrein bevinden of daar zullen komen terwijl u maait of een ander werktuig gebruikt.
Gebruiksaanwijzing 1 2. Met de rijsnelheidshendel op neutraal “N” zet u de maaikoppelingshendel (aftakas) op “UITGESCHAKELD” en lost u de parkeerrem. Draai de contactsleutel in de stand “START”. De startmotor mag niet gaan draaien. 3. Met de rijsnelheidshendel op neutraal “N” stelt u de parkeerrem in werking. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) op “UITGESCHAKELD.” Start nu de motor. Als de motor loopt, lost u de parkeerrem en komt u iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen. 4.
Gebruiksaanwijzing NB.: Om achteruit te rijden met ingeschakelde aftakas moet de beveiliging werktuig-in-achteruit worden uitgeschakeld met behulp van de keuzeschakelaar met sleutel, aan de voorzijde onder de stoel. MOGELIJK GEVAAR • Als u het koppeling/rempedaal te snel op laat komen terwijl de machine in een versnelling is geschakeld, kan de machine zich plotseling in beweging zetten. WAT ER KAN GEBEUREN • Door een plotseling inschakelen van de aandrijving kunt u de controle over de machine verliezen.
Gebruiksaanwijzing Zijafvoer of fijnmaken van gras MOGELIJK GEVAAR • Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvangbak kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Aanbrengen van de zijafvoer-afsluiter Om gemaaid gras fijn te maken, brengt u de zijafvoer-afsluiter aan in de opening aan de zijkant van de maaier. 1. Stop de motor en verwijder de contactsleutel. 2.
Gebruiksaanwijzing Tips voor het maaien van gras Handgas op “SNEL” Voor het beste maairesultaat en een maximale luchtcirculatie zet u het handgas op “SNEL”. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg dat de maaier niet helemaal door ongemaaid gras omgeven is. Probeer altijd één zijkant van de maaier vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Onderhoud Onderhoudsschema Werkzaamheden Elk Elke Elke gebruik 5 uur 25 uur Olie verversen - eerste keer Onderhoud voor Voorjaars stalling onderhoud X Olie verversen - periodiek (elke 50 uur of elk seizoen) X Oliepeil controleren X Veiligheidssysteem - controleren X X X Maaimes controleren X X X Rem controleren X X X Chassis doorsmeren X X Luchtfilter - schuimfilterelement reinigen X X Luchtfilter - papierfilterelement vervangen X X X Drijfriemen controleren op slijtage/barst
Onderhoud MOGELIJK GEVAAR • Als u de sleutel in het contactslot laat zitten, kan een onbevoegde de motor starten. WAT ER KAN GEBEUREN • Per ongeluk starten van de motor kan leiden tot lichamelijk letsel van u of omstanders. GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN • Om per ongeluk starten van motor tijdens onderhoud te voorkomen sleutel uit contactschakelaar nemen en kabel van bougie trekken. Druk de kabel opzij, zodat hij niet per ongeluk contact met de bougie kan maken.
Onderhoud • Bandenspanning: 138 kPa (20 psi) (banden gemerkt “Kenda”, “Super Turf”) voor tractoren met serienummer 9905001 en hoger. 1 Rem afstellen 1. Controleer de rem voordat u die afstelt. Zie Rem controleren, pagina 24. 2. Om de remkracht te verhogen, de stelmoer (fig. 16) 1/8 slag rechtsom draaien. Daarna opnieuw de rem controleren. Afstellen en controleren indien nodig herhalen totdat de rem goed afgesteld is. 3. Trap het koppeling/rempedaal in om de parkeerrem te lossen.
Onderhoud Schema elektrische installatie ! ! * " ! # % & " ! ! % ! ! % & " " "$ '$ ! & & $ $ ! ! ! " # # ! ! ! " " ! $ # ! ! " ! & ! " & ! &
Onderhoud Zekeringen Gloeilamp verwijderen Onderhoudsinterval/Specificatie De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op kortsluiting worden gecontroleerd. Om een zekering te vervangen, deze omhoog uit de houder trekken (fig. 17). Zekering aanbrengen door die omlaag in de houder te drukken. Zekeringen: 10 A steekzekeringen 1 1.
Onderhoud Gloeilamp monteren Accu verwijderen 1. 1. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen, versnelling in neutraal zetten, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. 2. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de accu. 3. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (fig. 20). 4. Schuif het rubber kapje van de pluskabel (rood) terug over de kabel. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (fig. 20). 5.
Onderhoud Accu monteren Zuurpeil controleren 1. 1. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de accu. 2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuur moet tot aan de bovenste lijn staan (fig. 22). Het zuurpeil mag nooit onder de onderste lijn komen (fig. 22). 3. Als het zuurpeil te laag is, de benodigde hoeveelheid gedestilleerd water bijvullen, zie Accu bijvullen met gedestilleerd water, pagina 28. Zet de accu in de accubak.
Onderhoud 4. Draai de vuldoppen weer op de accu. Bougie Accu opladen Onderhoudsinterval/Specificatie Belangrijk: Vervang de bougie na elke 100 bedrijfsuren. Controleer de bougie elke 25 bedrijfsuren. Controleer of de luchtspleet tussen de elektroden correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van bougie en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. 1. 2. 3. Zorg dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,260).
Onderhoud Brandstoftank Bougie controleren 1. Bekijk de binnenkant van de bougie (fig. 24). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter. Belangrijk: 2. Brandstoftank aftappen Bougie nooit schoonmaken. Bougie altijd vervangen bij: zwarte laag op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren. MOGELIJK GEVAAR • Benzine is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief.
Onderhoud 5. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter, om de slang op het filter vast te zetten. 1 2 2. Open de motorkap. 3. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (fig. 25). 4. Trek het filter uit de brandstofslangen. 5. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter. 6. Sluit de motorkap. 3 Luchtfilter m–1873 Figuur 25 1. Slangklem 2.
Onderhoud 3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt. Knop losdraaien en luchtfilterdeksel verwijderen (fig. 26). 5. Rubbermoer eraf draaien en papierfilter verwijderen (fig. 28). 1 2 1 m–1865 Figuur 28 2 m–1884 1. Rubbermoer 2. Papierfilterelement Figuur 26 1. Knop 4. Schuimfilter en papierfilter reinigen 2. Luchtfilterdeksel 1. Schuif het schuimfilter voorzichtig van het papierfilter af (fig. 27). Schuimfilterelement A.
Onderhoud 2 1 1 m–1866 Figuur 29 1. Schuimfilterelement 2 2. Olie m–1867 Figuur 30 2. Papierfilterelement 1. Papierfilterelement A. Klop het filter voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen (fig. 30). Schuimfilter en papierfilter monteren B. Belangrijk: Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubber afdichting. Belangrijk: Het papierfilter nooit reinigen met perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of petroleum.
Onderhoud Motorolie 3. Maak de omgeving van de peilstok (fig. 31) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat tot motorschade kan leiden. 4. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek schoonvegen (fig. 31). 5. Peilstok helemaal in de vulbuis draaien (fig. 31). Peilstok opnieuw eruit draaien en oliepeil op metalen deel controleren. Als het oliepeil te laag is, olie via de vulbuis bijvullen totdat het oliepeil tegen de markering “FULL” staat.
Onderhoud versnelling in neutraal zetten, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. 3. Open de motorkap. 4. Plaats een opvangbak onder de peilstok/vulbuis en draai de aftapplug eruit (fig. 32). 5. Nadat alle olie eruit is gelopen de aftapplug weer aanbrengen. NB.: 6. Maaimes Om een goed maairesultaat te behouden, maaimes(sen) scherp houden. Een of meer extra maaimessen vergemakkelijken het slijpen en vervangen.
Onderhoud 3. Controleer het mes (de messen), met name het gebogen deel (fig. 33). Als u beschadiging, slijtage of een gevormde sleuf in dit deel constateert (fig. 33), het mes direct vervangen. 4 3 2 5 2 1 1 m–1886 Figuur 34 3 4. As 5. Klemring 1. Bout 2. Meshouder 3. Mes m–151 Figuur 33 1. Snijrand 2. Gebogen deel 3. Slijtage/gevormde sleuf Maaimes(sen) slijpen 1. Maaimes verwijderen 1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van de maaieenheid, pagina 37. 2.
Onderhoud 2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (fig. 36). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, wat materiaal van de achterkant van het mes afvijlen. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is. 4. Verwijder de veer van de maaihoogte-instelling van de bout (fig. 37), met behulp van de bij de tractor geleverde veertrekker. De veer bevindt zich tussen het frame en het rechter achterwiel.
Onderhoud 8. Leg de kabel opzij in de framerand, zodat die niet in de drijfriemen of poelies vast komt te zitten. 11. Verwijder de R-pen en ring van de stelbeugel van de maaier (fig. 40). Schuif de beugel van de pen af. De ring en R-pen er weer op aanbrengen, zodat ze niet zoekraken. 4 12. Draai de stelbeugel omhoog naar het frame toe en haak de stang zolang in één van de gaten. Zet de stang vast met de ring en R-pen. Herhaal dit aan de andere kant van de maaieenheid. 1 2 5 3 13.
Onderhoud 3 aanbrengen. Als u de riem niet op deze manier kunt aanbrengen, draait u de bevestigingsbouten en -moeren van de riemgeleiders los. 2 1 3 Belangrijk: De riemgeleiders niet van de poelie af buigen. De ruimte tussen de riemgeleider en de rand van de poelie mag maximaal 3,175 mm (1/8”) bedragen, om te zorgen dat de riem om de poelie blijft zitten bij gebruik van de maaier. Als de ruimte meer dan 3,175 mm (1/8”) is, moet u de riemgeleiders bijstellen en goed vastzetten.
Onderhoud 1 12. Zet de maaikoppelingshendel op het dashboard op “INGESCHAKELD”. Meet de afstand tussen de haken aan de uiteinden van de veer (fig. 45). Moeren afstellen totdat een lengte van 150 mm (6”) wordt bereikt (fig. 45). 2 13. Moeren goed vastdraaien en maaikoppeling uitschakelen. 4 3 3 2 4 m–1805 Figuur 43 1. Stang 2. R-pen en ring 1 3. Stelbeugel 4. Bevestigingsbeugel 2 9. Kijk onder de tractor en pak de maaikoppelingskabel, die u eerder in de framerand hebt geplaatst. m–2385 10.
Onderhoud 16. Controleer de horizontale stand van de messen; zie Horizontaal stellen van de maaier (dwarsrichting), pagina 41. 3 1 1 Mesdrijfriem 2 Verwijderen van de mesdrijfriem 1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van de maaieenheid, pagina 37. 2. Verwijder de bevestigingsschroeven en de kappen van beide poelies van de mesaandrijving (fig. 47). 90 ° m–1890 Figuur 47 3. 4. De bevestigingsbout en -moer van de spanpoelie en riemgeleider losdraaien, maar niet verwijderen (fig. 47). 1.
Onderhoud 3. Zet de maaihoogtehendel in stand “C”. 4. Draai de maaimessen voorzichtig totdat ze evenwijdig staan (fig. 48). Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (fig. 48). Als beide afstanden meer dan 5 mm (3/16”) bedragen, is afstelling nodig. Zie stap 5 en 6. 2 3 1 1 2 4 m–1889 Figuur 49 1. R-pen en ring 2. Stelbeugel 3. Gat aan voorkant 4. Gat aan achterkant 2 6. m–1891 3 3 Figuur 48 1. Maaimessen evenwijdig 2. Buitenste snijranden 5.
Onderhoud 3. Meet de lengte van de stang die uitsteekt aan de voorkant van het stelblok aan de zijkanten van het chassis (fig. 50). Als de lengte niet 16 mm (5/8”)bedraagt, verwijdert u de R-pen en ring van het uiteinde van de stang (fig. 50). Draai de stang totdat de uitsteeklengte 16 mm (5/8”) bedraagt. Steek het uiteinde van de stang weer in het gat in de bevestigingsbeugel en zet hem vast me de ring en R-pen. Herhaal dit aan de andere kant. 2 1 16 mm (5/8”) 1 2 3 4 1805 m–1892 1 Figuur 50 1.
Onderhoud 7. 8. Nadat u de moeren op de oogbouten gelijk hebt afgesteld, controleert u de schuinstand opnieuw. Stel de moeren indien nodig bij, totdat de voorste punt van het maaimes 0-9,2 mm (0-3/8”) lager staat dan de achterste punt (fig. 51). 2. Bevestig een tuinslang met slangkoppeling aan de wasaansluiting op de maaier en draai de waterkraan helemaal open (fig. 53). NB.: Als de schuinstand van de maaier correct is, draait u de bevestigingsbouten van de plaat weer vast (fig. 52).
Onderhoud MOGELIJK GEVAAR • Door een beschadigde of ontbrekende wasaansluiting kunnen voorwerpen worden uitgeworpen of is contact met het maaimes mogelijk. 4. Luchtfilteronderhoud, zie: Luchtfilter, pagina 31. 5. Chassis doorsmeren, zie: Smeren, pagina 23. 6. Motorolie verversen, zie: Motorolie, pagina 34. 7. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan, zie: Bougie, pagina 29. Laat de bougie(s) uit de cilinder en giet twee eetlepels motorolie in het gat van de cilinder.
Onderhoud 9. Controleer de bandenspanning, zie: Bandenspanning, pagina 23. 10. Voor langdurige opslag (meer dan 90 dagen) stabilizer/conditioner aan benzine in de tank toevoegen 8 ml/l (1oz./ga). A. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden. B. Motor stoppen, laten afkoelen en alle benzine uit de tank aftappen, zie Brandstoftank, pagina 30, of de motor laten lopen totdat alle benzine verbruikt is en de motor afslaat. C.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Startmotor draait niet. Motor start niet,, start moeilijk j off blijft niet i t llopen. Motor werkt niet op maximaal vermogen. e oge MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Maaikoppeling (aftakas) is INGESCHAKELD. 1. Maaikoppeling (aftakas) UITSCHAKELEN. 2. Parkeerrem is niet in werking gesteld. 2. Parkeerrem in werking stellen. 3. Accu is leeg. 3. Accu opladen. 4. Elektrische aansluitingen geoxydeerd of los. 4.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Motor werkt niet op maximaal vermogen e oge (vervolg). ( e o g) Motor raakt oververhit. Abnormale trillingen. Maaimes(sen) draait (draaien) niet. et Machine rijdt niet. Onregelmatige maaihoogte. 48 MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 6. Beluchtingsopening van tankdop verstopt. 6. Tankdop reinigen of vervangen. 7. Vuil in brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen. 8. Vuil, water of oude benzine in brandstofsysteem. 8.