Form No. 3328-606 Rev A 14-38HXLE en 16-38HXLE Wheel Horse Gazontractoren Modelnr. 71242 – Serienr. 230000001 en hoger Modelnr. 71245 – Serienr.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES–002. Benzine aftappen uit de brandstoftank . . . . . . . . . Brandstoffilter vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Transaxle-vloeistof controleren . . . . . . . . . . . . . . Onderhoud van de zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . Onderhoud van de koplampen . . . . . . . . . . . . . . . Onderhoud van de maaimessen . . . . . . . . . . . . . . Maaidek verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Maaidek monteren . .
Instructie Modelnr.: • Lees deze handleiding aandachtig door. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en weet hoe u de machine moet gebruiken. Serienr.: • U dient erop toe te zien dat de machine nooit door kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
– Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank verwijderen of brandstof bijvullen als de motor draait of heet is. – Alleen goedgekeurde trekstangbevestigingspunten gebruiken. – Probeer de motor niet te starten als er brandstof is gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van open vuur of vonken totdat de brandstofdampen volledig zijn verdwenen. – Maak geen scherpe bochten.
Geluidsvermogen – voor de instelling van de maaihoogte, tenzij die vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld. • Neem gas terug terwijl de motor uitloopt. Als de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is. Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Hellingsdiagram 7
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 92-5730 1. Choke 2. Snel 3. Continu snelheidsregeling 4. Langzaam 93-6676 1.
93-6677 1. Waarschuwing – Gebruik de maaimachine niet als de grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg ervoor dat de grasgeleider is gemonteerd. 2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 93-7010 1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand. 2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 3.
104-4163 1. Risico van explosie 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 99-8141 1. Maaien in de achteruitstand ingeschakeld 2. Motor – Afzetten 3. Motor – Lopen 4. Motor – Starten 5. Koplampen 100-7449 1. Trek de hendel uit om de machine te duwen. 2. Duw de hendel in om de machine te laten rijden. 3. Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 4. U mag de machine nooit slepen. 11 4. Draag oogbescherming 5.
104-4164 1. Bevat lood; niet weggooien. 2. Recyclen. 3. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken. 4. Geen vonken of vuur en niet roken. 5. Zwavelzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 6. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. 7. Maximale vulstreep. 12 8. Minimale vulstreep. 9. Instructies om accu te gebruiken.
Gebruik van stabilizer/conditioner Benzine en olie Aanbevolen benzine Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen: Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). U mag ook gelode normale benzine gebruiken als er geen gewone loodvrije benzine verkrijgbaar is. • Houdt de benzine vers gedurende een stalling van maximaal 90 dagen. Als u de maaimachine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen.
Parkeerrem in werking stellen Gebruiksaanwijzing 1. Trap het rempedaal in (Fig. 3) en houdt dit ingetrapt. Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. 1 2 Bedieningsorganen Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Fig. 2) voordat u de motor start en de machine gebruikt. 1 9 2 8 m-1858 3 Figuur 3 1. Rempedaal 4 2. Parkeerremhendel 10 2. Beweeg de parkeerremhendel (Fig. 3) omhoog en neem uw voet langzaam van het rempedaal.
Gebruik van de koplampen 1. Trek aan de maaihoogtehendel en zet deze in de gewenste stand (Fig. 6). Uitsluitend model 71242 De koplampen worden bediend via een Aan/Uit schakelaar op het dashboard (Fig. 2). De lampen werken alleen als de motor loopt en de schakelaar op Aan staat. 25 mm 1 Bediening van de aftakas 38 mm Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de aandrijving naar de maaimessen in of uit. 64 mm 51 mm 76 mm 89 mm De maaimessen inschakelen 102 mm m-1881 1.
3. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand Uitgeschakeld (Fig. 5). 3. Verwijder het contactsleuteltje. 4. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8). Het Veiligheidssysteem gebruiken 1 Voorzichtig 2 Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. 3 4 m-1859 • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Een rood lampje op het voorste paneel gaat branden (Fig. 11) om aan te geven dat de interlockschakelaar is uitgezet. Gevaar Wanneer u achteruit rijdt terwijl de maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn, bestaat het gevaar dat u een kind of een andere omstander overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg. • Maai uitsluitend in de achteruit-stand, als dat strikt noodzakelijk is. • Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de KeyChoice-schakelaar als dit strikt noodzakelijk is.
4. Schakel de aftakas uit, zet de tractiepedaal in de neutraalstand, stel de parkeerrem in werking en start de motor. Als de motor loopt, schakelt u de aftakas in en zet u het tractiepedaal in de Achteruit-stand. De motor moet stoppen. Opmerking: U kunt de machine uitsluitend laten rijden als de aandrijfhendel in de stand In Werking staat. 5. Schakel de aftakas uit, zet de tractiepedaal in de neutraalstand, stel de parkeerrem in werking.
Voorzichtig 3. Til de grasgeleider op en schuif de lippen boven op de afvoerafsluiter onder de bevestigingsstang van de grasgeleider door. Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. 4. Draai de afvoerafsluiter naar beneden op de opening en op de onderste lip van de maaimachine (Fig. 14).
• Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt. • Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na elk gebruik Onderhoudsprocedure • • • • Motoroliepeil controleren. Veiligheidssysteem controleren. Maaikast reinigen. Accuzuur controleren. Om de 5 bedrijfsuren • Remmen controleren. • Maaimes controleren. Om de 25 bedrijfsuren • • • • Om de 50 bedrijfsuren • Motorolie verversen.2 Om de 100 bedrijfsuren • • • • • • Oliefilter vervangen.
Motoroliepeil controleren 7. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 16) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in motorschade kan resulteren. Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks. Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna om de 50 bedrijfsuren. 2 1 Opmerking: Ververs de olie vaker als het voertuig in zeer stoffige of zanderige omstandigheden moet werken.
8. Plaats een opvangbak onder de aftapplug en verwijder de aftapplug (Fig. 16). 3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe oliefilter (Fig. 17). 1 3 2 1 1256 Figuur 17 1. Oliefilter 2. Pakking 2 Figuur 16 1. Oliepeilstok 3. Filtertussenstuk 2. Aftapplug carterolie 4. Plaats het nieuwe oliefilter op het filtertussenstuk. 5. Draai het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk.
3. Schuif het rubberen kapje over de accupool heen. 3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn. 4. Verwijder het contactsleuteltje. 4. Bevestig de minkabel (zwart) aan de minpool (–) van de accu met behulp van de bout en vleugelmoer (Fig. 18). 5. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de accu. Zuurpeil controleren 6. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Fig. 18). 1. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de accu. 2.
5. Daarna maakt u de oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 20). 2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue. Belangrijk Vul de accu nooit met gedistilleerd water als de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan leiden. 4 2 3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 19). 3 1 4. Giet langzaam gedistilleerd water in elke cel van de accu totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 19) op de accubehuizing bereikt.
6. Zet de aandrijfstang in de stand Duwen; zie Machine met de hand duwen, blz. 18. 5. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippels afkrabben. 7. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u de tractor naar voren duwt, hoeft u de parkeerrem niet af te stellen. Als de wielen draaien en niet blokkeren, moet u de parkeerrem afstellen, zie Parkeerrem afstellen, blz. 26. 6. Zet een smeerpistool op elke smeernippel en pomp hier vet in. 7. Overtollig vet opnemen.
1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen. 7. Trek de hendel van het luchtfilterdeksel omhoog en draai deze in de richting van de motor (Fig. 23). 2 2. Reinig voorzichtig de rubberen afdichting op het papierelement om te voorkomen dat er vuil in de motor komt. 1 3. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.
6. Maak de bougiekabel los van de bougie (Fig. 25). Opmerking: Controleer of de elektrodenafstand correct is. 2. Draai de bougie vast met een torsie van 20 Nm. 3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 25). 1 4. Sluit de motorkap. Het koelsysteem reinigen Verwijder elke dag met een droge borstel gras en aangekoekt vuil van de motor. Belangrijk Om verontreiniging van het brandstofsysteem te voorkomen, mag u de motor niet schoonmaken met water. Figuur 25 1. Bougiekabel Bandenspanning controleren 7.
1. Parkeer de machine zo dat de linkervoorkant iets lager staat dan de rechterkant, zodat alle olie uit de tank kan lopen. 5. Open de motorkap. 6. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (Fig. 28). 2. Schakel de aftakas uit. 7. Trek het filter uit de brandstofslangen. 3. Stel de parkeerrem in werking. 8. Monteer een nieuw brandstoffilter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter. 4.
Onderhoud van de zekeringen 8. Draai de lamphouder 1/4 slag linksom en verwijder deze uit de reflector (Fig. 31). De elektrische installatie is beveiligd door middel van 10 A steekzekeringen. 5 5 1. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog (Fig. 30) uit de houder. 1 3 1 4 2 2 4 m-1874 Figuur 31 1. Lamphouder 2. Reflector 3. Lippen m-1672 Figuur 30 1. Zekering 4. Sleuven 5. Aansluitpolen 2. Zekeringhouder 9.
Onderhoud van de maaimessen 3. Verwijder de bout (16 mm, 5/8” sleutel), de klemring, de meshouder en het mes (Fig. 34). Plaats indien nodig een houten blok als een wig tussen het maaimes en het maaidek om het mes vast te zetten, zodat u de bout kunt losdraaien. Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u de maaimessen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben.
De maaimessen monteren Voorzichtig 1. Monteer beide messen, de meshouder, de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Fig. 34). Als u het maaidek verwijdert, kan de maaihoogtehendel, die onder veerspanning staat, onverwachts los schieten en uzelf of iemand anders letsel toebrengen. Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
14. Verwijder de bouten en de moeren en trek de twee bevestigingsbeugels van het maaidek omlaag uit de vooras (Fig. 39). 23. Verwijder de drijfriem van het maaidek van de onderste motorpoelie (Fig. 41). 3 1 2 2 3 1 1890 3 m-4630 Figuur 41 Figuur 39 1. Bevestigingsbeugel 2. Bout, 5/16 x 2-1/2 inch Bovenaanzicht 3. Borgmoer 1. Drijfriem van maaidek 2. Motorpoelie 15. Verwijder de R-pen en de ring van het uiteinde van de lange stang (Fig. 40). 2 3.
14. Kijk onder de machine en haal de maaikoppelingskabel uit de framerail. Belangrijk De riemgeleiders niet van de poelie af buigen. De ruimte tussen de riemgeleiders en de rand van de poelie mag maximaal 3 mm bedragen, zodat de riem tijdens het gebruik om de poelie blijft zitten. Als de ruimte meer dan 3 mm is, moet u de riemgeleides bijstellen en goed vastzetten. De riemgeleiders mogen geen contact maken met de poelie. 15. Verwijder de rubberen wisser en de eerste contramoer (Fig. 44). 4 6 1 9.
2. Plaats de riemgeleider van de spanpoelie zo dat die naar links wijst, in een hoek van 90° t.o.v. de arm van de spanpoelie (Fig. 46). 22. Draai de contramoeren goed vast. 23. Monteer de rubberen wisser. 24. Schakel de aftakas uit. 3. Draai de bevestigingsbout en de borgmoer van de spanpoelie en de riemgeleider vast. 25. Zet de maaihoogtehendel in inkeping “D” om de montage van de veer van de maaihoogte-instelling te vergemakkelijken. 4.
7. Controleer de horizontale stand van de machine en stel deze bij als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie De Maaimachine horizontaal stellen, blz. 35. 10. Verwijder de R-pen en de ring uit de stelbeugel (Fig. 48). 2 1 8. Zet de maaihoogtehendel in inkeping “C”. 9. Meet de lengte van de stang die uitsteekt uit de voorzijde van het stelblok op de zijkanten van het chassis (Fig. 49). Als de stang korter is dan is 16 mm, verwijdert u de R-pen en de ring aan het uiteinde van de stang (Fig.
12. U controleert de schuinstand van de maaimachine door de afstand tussen de onderkant van de maaimachine (middenvoor en middenachter) en de vlakke ondergrond te meten (Fig. 50). Als de voorkant niet 3–10 mm lager staat dan de achterkant, is bijstelling vereist. 17. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of de maaimachine horizontaal staat; zie Maaimachine horizontaal stellen, blz. 35.
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank op basis van de instructies van de fabrikant ervan. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol). Waarschuwing Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen gevaar lopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Elektrisch schema KEY SWITCH OFF NO CONNECTION ON BIA START AND X Y WIRE COLOR CODES BIS S4 (IGNITION) X A I S I A BU OR R PK PINK BU BK BLACK GY GREY Y YELLOW W WHITE T TAN B VIO VIOLET GN GREEN R RED OR ORANGE KEY SW PK BROWN BLUE S B Y BN F2 R R 10A BATTERY 1 SHOWN WITH S2 (PTO) GND PTO DISENGAGED 2 PK 3 GY FUEL SOLENIOD BU GY T S5 ALTERNATOR F1 VIO SEAT CLOSED WHEN OPERATOR S3 IS IN THE SEAT 10A R STARTER OVER RIDE T R MOMENTARY KEY SW
Problemen, oorzaak en remedie Probleem De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk of slaat af. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Schakel de aftakas uit. 2. De parkeerrem is niet in werking. 2. Stel de parkeerrem in werking. 3. De accu is leeg. 3. Accu opladen. 4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los. 4. Controleren of de elektrische aansluitingen goed contact maken. 5. Een van de zekeringen is doorgebrand. 5.
Probleem De motor verliest vermogen. g De motor raakt oververhit. De machine trilt abnormaal. Messen draaien niet. De machine rijdt niet. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het luchtfilter is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. Het carter bijvullen met olie. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
Probleem De machine maait ongelijkmatig. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De bandenspanning is niet correct. 1. Zorg dat de banden de correcte spanning hebben. 2. De maaimachine staat niet horizontaal. 2. De maaimachine horizontaal en in de correcte schuinstand stellen 3. De onderkant van het maaidek is vuil. 3. Onderkant van het maaidek schoonmaken.