NR. 3321-935 Wheel Horse 17–44 HXLE Gazontractor Model nr. 71280 – 9900001 en hoger Bedieningshandleiding BELANGRIJK: Lees deze handleiding aandachtig door. De handleiding bevat informatie ten behoeve van uw veiligheid en die van anderen. Zorg dat u vertrouwd bent met de plaats en functie van de bedieningsorganen voordat u de machine gaat gebruiken.
Inleiding Dank u voor de keuze van een Toro produkt. Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met dit nieuwe produkt. Aarzel daarom niet contact op te nemen met uw erkende Toro Service Dealer voor eventuele hulp, service, originele Toro onderdelen of andere informatie. Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u de model- en serienummers van de machine altijd te vermelden.
Inhoud Blz. Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Instructies voor veilige bediening van (rijdende) cirkelmaaiers met zittende bestuurder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Veilige bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Geluidsdruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Geluidsniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Trillingsniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Hellingsdiagram . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid Instructies voor veilige bediening van (rijdende) cirkelmaaiers met zittende bestuurder 4. Onthoud dat de gebruiker verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen. 5. Vervoer van passagiers is niet toegestaan. 6. Elke bestuurder moet op professionele en praktische wijze worden geïnstrueerd. Bij dergelijke instructie moet de nadruk liggen op: Deze machine voldoet ten minste aan de Europese normen, van kracht op het moment van produktie.
Veiligheid • Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het bijvullen niet roken. • Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk bij achteruit rijden. • Vul brandstof bij voordat u de motor start. Verwijder nooit de dop van de brandstoftank en vul nooit benzine bij wanneer de motor loopt of heet is. • Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten, als dit in de bedieningshandleiding wordt geadviseerd. • Als er benzine gemorst is de motor niet aanzetten, maar eerst de maaier verplaatsen.
Veiligheid • • als de maaier abnormaal begint te trillen (direct controleren). 12. Aandrijving naar werktuig(en) uitschakelen bij transport of als de machine niet in gebruik is. 13. Motor stoppen en aandrijving naar werktuig(en) uitschakelen: • alvorens brandstof bij te vullen, • voor het afnemen van een grasvanger, • voor het instellen van de maaihoogte, tenzij die vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld. 14. Zet het handgas terug voordat u de motor afzet.
Veiligheid Geluidsniveau Deze machine produceert een geluidsniveau van: 100 Lwa, op basis van metingen van identieke machines, uitgevoerd volgens Richtlijn 84/538/EEG en wijzigingen daarop. Trillingsniveau Deze machine produceert een maximum hand-arm trillingsniveau van10,0 m/s2 en over het gehele lichaam van 0,4 m/s2 op basis van metingen van identieke machines volgens EN 1033 en EN 1032.
Veiligheid Hellingsdiagram Lees alle veiligheidsinstructies op pagina 2 - 8.
Veiligheid 7
Veiligheid Overzicht van symbolen Veiligheidsalarm Amputatiegevaar-maaier in achterwaartse beweging Veiligheidsalarm Blijf altijd op veilige afstand van de maaier Lees de bedieningshandleiding Raadpleeg technische handleiding voor juiste onderhoudsprocedures Uitgeworpen voorwerpengevaar voor alle lichaamsdelen Uitgeworpen voorwerpen – aan zijkant gemonteerde cirkelmaaier.
Veiligheid Overzicht van symbolen Maaimes - basissymbool Maaimes instelling maaihoogte Maaier - zakken Meerijden op deze machine uitsluitend toegestaan op passagierszitplaats en als zicht van de bestuurder niet belemmerd wordt Vingers of hand kunnen bekneld raken - zijwaartse kracht Maaier - heffen Maaitrommel-kan voet afsnijden of afknellen Terugslag of opwaartse beweging - opgeslagen energie Rotor-kan vingers of hand afsnijden Motor afzetten en contactsleutel verwijderen alvorens onderhoud of re
Veiligheid Overzicht van symbolen Snel Langzaam Brandstof Brandstofvoorraad Toename/afname Aan/lopen Leeg Uit/Stop Vol Motor Laadtoestand van de accu Motor starten KoplampenDim-/grootlicht Motor afzetten Remsysteem Choke Parkeerrem Motortemperatuur Koppeling Aftakas Motoroliedruk Vast Los Motoroliepeil Openen Sluiten Keuzeschakelaar 10
Benzine en olie Aanbevolen benzine Gebruik LOODVRIJE normaalbenzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normaalbenzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. MOGELIJK GEVAAR • Benzine is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief.
Benzine en olie Stabilizer/Conditioner Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe. Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine: • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen. • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon. • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Gebruiksaanwijzing Veiligheid staat voorop Bedieningsorganen Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en u zelf voorkomen. Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (fig. 1) voordat u de motor start en de machine gebruikt. 1 10 2 9 3 4 11 6 5 8 7 12 Figuur 1 1. Stuurwiel 2. Lichtschakelaar — aan/uit (bepaalde modellen) 3. Contactschakelaar 4.
Gebruiksaanwijzing Parkeerrem 1 Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. 2 Parkeerrem in werking stellen 1. Trap het koppeling/rempedaal (fig. 2) in en houd het ingetrapt. 2. Beweeg de parkeerremhendel (fig. 2) omhoog en laat het koppeling/rempedaal langzaam opkomen. Het koppeling/rempedaal moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan. 1858 Figuur 2 Parkeerrem lossen 1. Trap het koppeling/rempedaal (fig. 2) in.
Gebruiksaanwijzing Bestuurdersstoel instellen U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 1. Til de zitting op en draai de afstelknop los (fig. 3). 2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de knop weer vast. 1 Bedienen van de maaikoppelingshendel (aftakas) Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de aandrijving naar het maaimes (de maaimessen) in of uit.
Gebruiksaanwijzing Maaimes(sen) uitschakelen 1. Trap het koppeling/rempedaal in om de machine te stoppen. 2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand “UITGESCHAKELD” (fig. 4). Starten en stoppen van de motor Starten 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel. 2. Stel de parkeerrem in werking, zie: Parkeerrem in werking stellen, pagina 14. Instellen van de maaihoogte NB.: Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt u de maaier op de gewenste maaihoogte in. 1.
Gebruiksaanwijzing Het veiligheidssysteem 2 1 Werking van het veiligheidssysteem 1 1852 3 Figuur 6 2 Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer: 3 • de bestuurder op de stoel zit, • het koppeling/rempedaal ingetrapt is, • de maaikoppelingshendel (aftakas) op “UITGESCHAKELD” staat. 1859 Figuur 7 1. Uitgeschakeld 2. Ingeschakeld 3. Maaikoppelingshen del (aftakas) 3 1. Choke 2. Snel 3.
Gebruiksaanwijzing Voordat u de beveiliging uitschakelt, moet u zich ervan verzekeren dat zich geen kinderen op of in de nabijheid van het werkterrein bevinden of daar zullen komen terwijl u maait of een ander werktuig gebruikt. Let extra goed op nadat u de beveiliging hebt uitgeschakeld, omdat u door het geluid van de tractor waarschijnlijk niet merkt wanneer een kind of omstander het werkterrein betreedt.
Gebruiksaanwijzing 1 2. Met het rijpedaal op neutraal “N” zet u de maaikoppelingshendel (aftakas) op “UITGESCHAKELD” en lost u de parkeerrem. Draai de contactsleutel in de stand “START”. De startmotor mag niet gaan draaien. 3. Met het rijpedaal op neutraal “N” stelt u de parkeerrem in werking. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) op “UITGESCHAKELD”. Start nu de motor. Als de motor loopt, lost u de parkeerrem en komt u iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen. 4.
Gebruiksaanwijzing Machine met de hand duwen Vooruit en achteruit rijden Belangrijk: Met het handgas regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet het handgas in de stand “SNEL” voor de hoogste prestaties. De machine altijd met de hand duwen. Nooit slepen, omdat dit schade aan de transmissie kan veroorzaken. Machine duwen 1.
Gebruiksaanwijzing Machine stoppen Om de machine te stoppen, rijpedaal loslaten, maaikoppelingshendel (aftakas) uitschakelen en contactsleutel op “OFF” draaien om de motor te stoppen. Tevens de parkeerrem aantrekken als u de machine onbeheerd achterlaat. Zie Parkeerrem in werking stellen, pagina 14. Verwijder de sleutel uit de contactschakelaar. Een gazon voor de eerste keer maaien Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid.
Gebruiksaanwijzing Lang gras Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien, of als het een hoog vochtgehalte heeft, de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien. Stoppen tijdens het maaien Als u de machine terwijl die in beweging is moet stoppen, kan er een klont maaisel op het gazon achterblijven. Dit kunt u als volgt voorkomen: 1.
Onderhoud Onderhoudsschema Werkzaamheden Elk gebruik Olie — eerste verversing Elke 5 uur X X X X X X X Chassis doorsmeren X X Luchtfilter — schuimfilterelement reinigen X X Rem controleren Luchtfilter — papierfilterelement vervangen X X X Drijfriemen controleren op slijtage/barsten X Benzine aftappen X Motor — buitenkant reinigen X X X Vaker in stoffige, vuile omstandigheden t di h d X X X Lakbeschadigingen bijwerken X X X X X Accu — opladen, kabels demonteren X Brandst
Onderhoud MOGELIJK GEVAAR • Als u de sleutel in het contactslot laat zitten, kan een onbevoegde de motor starten. WAT ER KAN GEBEUREN • Per ongeluk starten van de motor kan leiden tot lichamelijk letsel van u of omstanders. GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN • Om per ongeluk starten van motor tijdens onderhoud te voorkomen sleutel uit contactschakelaar nemen en kabel van bougie trekken. Druk de kabel opzij, zodat hij niet per ongeluk contact met de bougie kan maken.
Onderhoud 1 3. Om de rem af te stellen, de splitpen verwijderen en de stelmoer iets losdraaien (fig. 15). 4. Steek voorzichtig een voelermaat van 0,5 mm (0.020”) tussen de twee buitenste remschoenen (fig. 15). 5. Draai de stelmoer aan, totdat een lichte weerstand op de voelermaat voelbaar is wanneer u die erin en eruit schuift. Monteer de splitpen. 6. Controleer de werking van de rem opnieuw, zie Rem controleren, pagina 25. 1872 Figuur 14 1.
Onderhoud Schema elektrische installatie CONTACTSCH. OND.NR. 88Ć9830 UIT GEEN VERBINDING AAN BIA START BIS EN X Y KLEURCODES BEDRADING (ONTSTEKING) A I S A OR R ROSE ZWART BLAUW BK GY GRIJS Y GEEL S W WIT T LICHTBRUIN B VIO VIOLET GN GROEN R ROOD OR ORANJE I CONTACTSCH. BU PK BU X B Y PK BRUIN BN S4 XL SCH.
Onderhoud Zekeringen 4. Onderhoudsinterval/Specificatie De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op kortsluiting worden gecontroleerd. Om een zekering te vervangen, deze omhoog uit de houder trekken (fig. 16). Zekering aanbrengen door die omlaag in de houder te drukken. Gloeilamp indrukken, linksom draaien tot aan aanslag (ca. 1/4 slag) en uit de lamphouder nemen (fig. 18).
Onderhoud 2. 3. Aan de lamphouder zitten twee lippen (fig. 17). Houd de lippen voor de sleuven in de reflector, steek de lamphouder in de reflector en draai deze 1/4 slag rechtsom tot aanslag. 2 5 Druk de stekkers op de polen van de lamphouder. Accu 1 Onderhoudsinterval/Specificatie Controleer het zuurpeil van de accu voor elk gebruik. Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een tissue om de accubak schoon te maken.
Onderhoud 1 2 2 3 3 4 1 1878 5 Figuur 21 Figuur 20 1. Accu 2. Accubak 3. Ontluchtingsslang 2. 3. 4. 2347 4. Sleuf in accubak 5. Gat in frame Plaats de accubak en de accu in het chassis (fig. 20). Steek het uiteinde van de ontluchtingsslang door het gat in het frame (fig. 20). Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout en vleugelmoer aan de pluspool (+) van de accu (fig. 19). Schuif het rubber kapje over de pluspool heen.
Onderhoud 1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen, pagina 28. 2. Controleer het zuurpeil, zie: Zuurpeil controleren, pagina 29, stap 2–3. 3. Verwijder de vuldoppen van de accu en sluit een batterijlader van 3 - 4 A aan op de accupolen. Laad de accu gedurende 4 uur op met 4 A of minder (12 V). De accu niet overladen. Breng de vuldoppen weer aan nadat de accu volledig opgeladen is. Bougie verwijderen 1.
Onderhoud Brandstoftank Bougie controleren 1. Bekijk de binnenkant van de bougie (fig. 23). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter. Belangrijk: 2. Brandstoftank aftappen Bougie nooit schoonmaken. Bougie altijd vervangen bij: zwarte laag op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren. MOGELIJK GEVAAR • Benzine is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief.
Onderhoud 5. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter, om de slang aan het filter vast te zetten. Luchtfilter Onderhoudsinterval/Specificatie Schuimfilter: reinigen en olie aanbrengen na elke 25 bedrijfsuren of elk jaar, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Papierfilter: na elke 100 bedrijfsuren of jaarlijks vervangen, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. 1 2 NB.
Onderhoud 4. Schuif het schuimfilter voorzichtig van het papierfilter af (fig. 26). Schuimfilter en papierfilter reinigen 1. Schuimfilterelement A. Schuimfilter in warm water met vloeibare zeep wassen. Grondig in schoon water uitspoelen. 1 B. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen. C. Ca. 25 - 50 ml (1 - 2 oz.) olie op het filter aanbrengen (fig. 28). Knijpen om de olie in het filter verdelen. 2 1864 Belangrijk: Schuimfilter vervangen wanneer het gescheurd of beschadigd is.
Onderhoud wanneer het beschadigd of defect is, of niet naar behoren kan worden gereinigd. Motorolie Onderhoudsinterval/Specificatie Olie verversen: • Na de eerste 5 bedrijfsuren. • Na elke 25 bedrijfsuren. NB.: De motorolie moet vaker worden ververst bij gebruik in zeer stoffige of vuile omstandigheden. 1 Type olie: detergente olie (API-klasse SF, SG of SH) 2 Carterinhoud: 1400 cc/1,4 l (48 oz./1–1/2 qt.) zonder vervanging van filter; 1700 cc/1,7 l (56 oz.) met vervanging van filter.
Onderhoud Motoroliepeil controleren Olie verversen/aftappen 1. 1. Start de motor en laat hem vijf minuten lopen. Warme olie kan beter afgetapt worden. 2. Parkeer de machine zo dat de rechter voorkant iets lager dan de linkerkant staat, zodat de olie volledig kan worden afgetapt. Daarna maaikoppeling (aftakas) uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel op “OFF” draaien om de motor te stoppen. 3. Open de motorkap. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale ondergrond.
Onderhoud Reiniging en stalling Oliefilter vervangen — Onderhoudsinterval/Specificatie Vervang het oliefilter elke 50 uur of bij elke 2e olieverversing. NB.: Het oliefilter moet vaker worden vervangen bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 1. Tap de motorolie af, zie Olie verversen/aftappen, pagina 35. 2. Verwijder het oude filter en veeg het aanlegvlak van de filteraansluiting schoon (fig. 34A). 3.
Onderhoud temperaturen onder 0°C (32°F). Een volledig opgeladen accu behoudt zijn lading ongeveer 50 dagen bij temperaturen onder 4°C (40°F). Bij temperaturen boven 4°C elke 30 dagen het zuurpeil van de batterij controleren en de batterij opladen. 9. Controleer de bandenspanning, zie: Bandenspanning, pagina 24. 10. Voor langdurige opslag (meer dan 90 dagen) stabilizer/conditioner aan benzine in de tank toevoegen 8 ml per liter (1 oz./ga). A.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Startmotor draait niet. Motor start niet,, start moeilijk j of blijft niet i t llopen. 38 MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Maaikoppeling (aftakas) is INGESCHAKELD. 1. Maaikoppeling (aftakas) UITSCHAKELEN. 2. Parkeerrem is niet in werking gesteld. 2. Parkeerrem in werking stellen. 3. Accu is leeg. 3. Accu opladen. 4. Elektrische aansluitingen geoxydeerd of los. 4. Controleer elektrische aansluitingen op goed contact. 5. Zekering doorgebrand. 5.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Motor werkt niet op p maximaal vermogen. Motor raakt oververhit. Machine rijdt niet. MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Motor overbelast. 1. Rijd met lagere snelheid. 2. Luchtfilter vuil. 2. Luchtfilterelement reinigen. 3. Oliepeil in carter te laag. 3. Carter bijvullen met motorolie. 4. Koelribben en luchtkanalen onder motorkoelinghuis verstopt. 4. Obstructie van koelribben en luchtkanalen verwijderen. 5.