Form No. 3328-617 17-44HXLE Wheel Horse Gazontractor Modelnr. 71283 – Serienr.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. Onderhoud van de koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . Reiniging en opslag van de tractor . . . . . . . . . . . . . Elektrisch schema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Storingen, oorzaak en remedie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Inhoud Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
• Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren. Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. • Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt.
• Let op het verkeer als u in de buurt van de openbare weg werkt of deze oversteekt. • Vervang geluiddempers die gebreken vertonen. • Controleer voor het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt.
Onderhoud en stalling Veilige Bediening Toro Rijdende Maaimachine • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is. De volgende paragraaf bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm. • Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 92-5730 1. Choke 2. Snel 3. Continu snelheidsregeling 4. Langzaam 93-6676 1.
99-2986 1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden worden bij het achteruitrijden – Draai nooit het sleuteltje om als er kinderen in de buurt zijn. Houd kinderen op een veilige afstand van de machine. 100-7449 1. Trek de hendel uit om de machine te duwen. 2. Duw de hendel in om de machine te laten rijden. 3. Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 4. U mag de machine nooit slepen. 99-5340 1.
104-4164 1. Bevat lood; niet weggooien. 2. Recyclen. 3. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken. 4. Geen vonken of vuur en niet roken. 5. Zwavelzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 6. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. 7. Maximale vulstreep 11 8. Minimale vulstreep 9.
Benzine en olie Aanbevolen benzine Gebruik van stabilizer/conditioner Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). U mag ook gelode normale benzine gebruiken als er geen gewone loodvrije benzine verkrijgbaar is. Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen: • Houdt de benzine vers gedurende een stalling van maximaal 90 dagen. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen.
Gebruiksaanwijzing 1 Bedieningsorganen 2 Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Fig. 2) voordat u de motor start en de tractor in gebruik neemt. 1 10 2 9 3 4 m-1858 11 Figuur 3 6 1. Koppeling/rempedaal 2. Parkeerremhendel 5 8 2. Beweeg de parkeerremhendel (Fig. 3) omhoog en laat het koppeling/het rempedaal langzaam opkomen. De koppeling/Het rempedaal moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan. 7 12 Parkeerrem vrijzetten 1.
Gebruik van de koplampen De maaihoogte instellen De koplampen worden bediend via een Aan-/Uit-schakelaar op het dashboard (Fig. 2). De lampen werken alleen als de motor loopt en de schakelaar op Aan staat. Met de maaihoogtehendel stelt u het maaidek in op de gewenste maaihoogte. 1. De maaihoogte kan in zeven standen worden gezet, van ongeveer 25–102 mm. Bediening van de aftakas 2. Trek aan de maaihoogtehendel en zet deze in de gewenste stand (Fig. 6).
Het Veiligheidssysteem gebruiken 1 2 Werking van het veiligheidssysteem Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer: 3 • De koppeling/Het rempedaal ingetrapt is, 1859 • De aftakas is uitgeschakeld. Figuur 8 1. Choke 2. Snel Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt gestopt wanneer: 3. Langzaam • U de bestuurdersstoel verlaat als het koppelingspedaal of rempedaal niet is ingetrapt. 5.
Danger Wanneer u achteruitrijdt terwijl de maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn, bestaat het gevaar dat u een kind of een andere omstander overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg. 1 • Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat strikt noodzakelijk is. • Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de KeyChoice-schakelaar als dit strikt noodzakelijk is. • Kijk altijd omlaag en achterom vóór het achteruitrijden.
4. Schakel de aftakas uit, zet het rijsnelheidspedaal in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Start de motor. Terwijl de motor loopt, moet u de aftakas inschakelen, de koppeling intrappen en het rijsnelheidspedaal in de achteruit-stand zetten. De motor moet afslaan. Gebruik van de machine 5. Schakel de aftakas uit, zet het rijsnelheidspedaal in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Start de motor. Schakel de aftakas in, draai het KeyChoice-sleuteltje om en laat dit weer los.
• Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt. De tractor stoppen Om de tractor te stoppen, moet u het tractiepedaal laten opkomen, de messen (aftakas) uitschakelen en het contactsleuteltje op Uit draaien om de motor af te zetten. Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 13.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na de eerste vijf bedrijfsuren Elk gebruik Onderhoudsprocedure • Motorolie verversen. • Motoroliepeil controleren. • Veiligheidssysteem controleren. • Accuzuur controleren. Om de 5 bedrijfsuren • Remmen controleren. Om de 25 bedrijfsuren • • • • Om de 50 bedrijfsuren • Motorolie verversen.2 Om de 100 bedrijfsuren • • • • • • Oliefilter vervangen.2 Papieren luchtfilter onderhoudsbeurt geven.1 Bougie vervangen. Brandstoffilter vervangen.
Motorolie controleren 2 1 Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks. Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna om de 50 bedrijfsuren. Note: Ververs de olie vaker als de machine in zeer stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt. Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF, SG, SH, SJ of hoger) 1868 Figuur 14 Carterinhoud: 1400 cc/1,4 liter zonder het oliefilter; 1700 cc/1,7 liter met het oliefilter 1.
Motoroliefilter vervangen Schuim- en papierelement verwijderen Vervang het oliefilter om de 100 bedrijfsuren of om de olieverversingsbeurt. 1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit. 2. Stel de parkeerrem in werking. Note: Vervang het oliefilter vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn. 1. Tap de motorolie af; zie Olie verversen, blz. 20. 4. Verwijder het contactsleuteltje. 2.
Schuimelement en papierelement reinigen Bougie verwijderen Schuimelement: 1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit. 1. Schuimfilter in warm water met vloeibare zeep wassen. Grondig in schoon water uitspoelen. 2. Stel de parkeerrem in werking. 3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn. 2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen. Geen olie smeren op het element. 4. Verwijder het contactsleuteltje.
Bougie monteren Rem afstellen 1. Monteer de bougie en de metalen afdichtring. Controleer of de elektrodenafstand correct is. 1. Controleer de rem voordat u deze afstelt; zie Rem controleren, blz. 23. 2. Draai de bougie vast met een torsie van 20 Nm. 2. Verwijder de veer van de remarm (Fig. 20). 3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 18). 3. Verwijder de pen die de stelmoer van de rem vasthoudt en draai de stelmoer van de rem ietsjes los (Fig. 20). 4. Sluit de motorkap. 4.
Smeerpunten Accu verwijderen Smeer de voorwielen en de assen van de wielophangingen totdat er wat vet bij de lagers naar buiten komt (Fig. 21). Warning Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Important Het zuurpeil mag niet beneden de Onderste streep komen (Fig. 24). Warning 3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu bijvullen met water, blz. 25. Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Accu opladen Benzine aftappen uit de brandstoftank Warning Danger Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen. In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen. • Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is.
8. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 26) en laat de benzine in een jerrycan of opvangbak lopen. 5. Verwijder het contactsleuteltje. 6. Reinig de omgeving van de vulplug (Fig. 27) zodat er geen vuil in het reservoir kan komen wanneer u vloeistof moet bijvullen. Note: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen. 9. Monteer de brandstofslang op het filter.
Onderhoud van de koplampen Gloeilamp monteren Monteer gloeilamp nr. 1156, type voor automobielen. 1. Aan de zijkant van de lampvoet zitten metalen pennen. Houd de pennen voor de sleuven in de lamphouder en steek de lampvoet in de houder (Fig. 30). De lamp in de houder drukken en rechtsom draaien tot de aanslag. Gloeilamp verwijderen 1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit. 1 2. Stel de parkeerrem in werking. 3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn.
Reiniging en opslag van de tractor C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de brandstoftank leeglopen; zie Benzine aftappen uit de brandstoftank, blz. 26. 1. Schakel de maaimessen (aftakas) uit. D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat. 2. Stel de parkeerrem in werking. E. Bedien de choke of hulpstarter. 3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn. F. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start.
Elektrisch schema KEY SWITCH OFF NO CONNECTION ON BIA START AND X Y WIRE COLOR CODES BIS S4 (IGNITION) X A I S I A BU OR R PK PINK BU BK BLACK GY GREY Y YELLOW W WHITE T TAN B VIO VIOLET GN GREEN R RED OR ORANGE KEY SW PK BROWN BLUE S B Y BN F2 R R 10A BATTERY 1 SHOWN WITH S2 (PTO) GND PTO DISENGAGED 2 PK 3 GY FUEL SOLENIOD BU GY T S5 ALTERNATOR F1 VIO SEAT CLOSED WHEN OPERATOR S3 IS IN THE SEAT 10A R STARTER OVER RIDE T R MOMENTARY KEY SW
Storingen, oorzaak en remedie Probleem De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk of slaat af. De motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De maaimessen (aftakas) zijn ingeschakeld. 1. Aftakas uitschakelen. 2. De parkeerrem is niet in werking. 2. De parkeerrem in werking stellen. 3. De accu is leeg. 3. Accu opladen. 4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los. 4. Controleren of de elektrische aansluitingen goed contact maken. 5.
Probleem De motor verliest vermogen. De tractor rijdt niet. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 1. Lagere versnelling inschakelen voor lagere rijsnelheid. 2. Het luchtfilter is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. Het carter bijvullen met olie. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 5.