Form No. 3353-253 Rev - 420 en 430 Tuin- en Parktractoren Modelnr.: 72211—Serienr. 250000001 og højere Modelnr.: 72212—Serienr. 250000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. Smering..................................................... 30 Smering............................................. 30 Onderhoud motor..................................... 31 Motoroliepeil controleren. ................. 31 Onderhoud van het luchtfilter ............ 32 Onderhoud van de bougie.................. 33 Onderhoud brandstofsysteem ................... 34 De brandstoftank aftappen ................
Figuur 1 1. Plaatje met modelnummer en serienummer Modelnr.: Serienr.: Deze handleiding noemt een aantal mogelijke gevaren en bevat een aantal veiligheidsberichten (Figuur 2) met de volgende veiligheidssymbolen, die duiden op een gevaarlijke situatie die zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Figuur 2 1. Veiligheidssymbool.
Veiligheid • Verminder uw snelheid voordat u een bocht maakt. • U mag een machine met draaiende motor nooit onbeheerd achterlaten. U moet altijd de maaimessen uitschakelen, de parkeerrem in werking stellen, de motor afzetten en sleuteltjes uit het voertuig verwijderen voordat u uitstapt. • Schakel de maaimessen uit als de machine niet maait. • Zet de motor af voordat u de grasvanger verwijdert of de afvoertunnel ontstopt. • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
• U kunt de stabiliteit verbeteren door een wielgewicht of contragewichten te gebruiken overeenkomstig de aanwijzingen van Toro. • Laat kinderen nooit de machine bedienen. • Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde hoeken, struiken, bomen, het einde van een hek en andere objecten die het zicht kunnen belemmeren. • Wees extra voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken. Onderhoud • Ga op een helling altijd langzaam en behoedzaam te werk.
indien nodig door onderdelen die de fabrikant heeft aanbevolen. • Maaimessen zijn scherp en kunnen snijden. Omwikkel het maaimes of draag handschoenen, en wees extra voorzichtig bij onderhoud aan de maaimessen. • Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd. • Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken. Voorkom contact met de huid, ogen en kleding. Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u werkzaamheden verricht aan de accu.
Hellingdiagram 7
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 92-6727 1. Brandstofpeil 2. Brandstof 93-7255 1. 2. 3. 4. 5. 92-7090 1. Duw de hendel in om de machine te laten rijden. 2. Trek de hendel uit om de machine te duwen. 3. U mag de machine nooit slepen. 8 Gashendel SNEL LANGZAAM Continu snelheidsregeling Ontsteking 6. 7. 8.
9-2986 1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden worden bij het achteruitrijden – Draai nooit het sleuteltje om als er kinderen in de buurt zijn; houd kinderen op een veilige afstand van de machine. 99-5340 1. 93-7256 1. Choke 4. 2. AAN 5. 3. UIT 6. KeyChoice-sleuteltje – Omdraaien als u wilt maaien in de achteruit-stand. De knop uittrekken om de aftakas in te schakelen. De knop uittrekken om de aftakas uit te schakelen. Aftakas 99-8036 Model 420 1. 2. .
6-9871 Model 430 1. Cruise control, vergrendeld 4. 2. Aftakasschakelaar 5. 3. Accu-ontladingsindicator 6. Symbolen op accu Motoroliedruk Brandstofpeil .Maaien in de achteruit-stand ingeschakeld Sommige of alle symbolen staan op de accu. 1. Risico van explosie 6. 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 7. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming 8. 5. Raadpleeg de Gebruikershandleiding. 9. 10. Houd omstanders op veilige afstand van de accu.
Montage Losse onderdelen Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd.
1 2 Stuurwiel monteren De stoel monteren Benodigde onderdelen voor deze stap: Benodigde onderdelen voor deze stap: 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 Stuurwiel Borgmoer, 1/2 inch Moer, 1/2 inch Logokapje Procedure Stoel Afstandsstuk, grote binnendiameter Afstandsstuk, kleine binnendiameter Borstbout Knop Platte ring, 11/32 inch Procedure 1. Plaats het afstandsstuk met de grote binnendiameter en de 2 borstbouten in de achterste gaten van de stoel (Figuur 4). 1. Draai de voorwielen recht naar voren. 2.
Opmerking: Vul de accu nooit bij met accuzuur terwijl de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan leiden. 3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Figuur 5). en draai de 2 knoppen en de 2 platte ringen (11/32 inch) in de voorste gaten in de stoel (Figuur 4). Stel de stoel in en draai de knoppen vast. 4. Leid de kabel en de connector van de stoelschakelaar door de middelste opening in de stoelbasis.
4 8. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 6). Voorwielen monteren Benodigde onderdelen voor deze stap: 2 2 4 2 2 2 Voorwielen Borgpen Afstandsringen Ringen – dik Ringen Dop Procedure 1. Haal de wielen uit het krat (Figuur 7). 2. Monteer een dunne ring (20 mm) op de as (Figuur 7). Figuur 6 1. Pluspool van de accu 2. Minpool van de accu 3. 4. Rode (+) oplaadkabel Zwarte (-) oplaadkabel 9.
6 7. Doe hetzelfde aan de andere kant 2–6. 8. Smeer de wiellagers. 5 Bandenspanning en smering controleren Achterwielen monteren Geen onderdelen vereist Benodigde onderdelen voor deze stap: Procedure 2 10 Controleer of de voor- en achterbanden de correcte spanning hebben. Zie Bandenspanning controleren in het hoofdstuk Onderhoud Achterwielen Wielmoeren Belangrijk: Het carter van de motor van de machine is in de fabriek gevuld. Procedure 1.
• Vul de registratiekaart in. • Controlelampjes • Gebruik de olieaftapslang als u de motorolie ververst. • Aftakaskoppeling en rem • Hefsysteem 8 • Parkeerrem • Besturing • Gebruik van de machine in de vooruit- en achteruit-stand. Veiligheidssysteem controleren Geen onderdelen vereist Procedure Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 9 1. Stuurwiel 2. Contactschakelaar 5. 6. Rijsnelheidshendel Gashendel 3. Rempedaal 7. Chokehendel 4. Parkeerremhendel 8. Aftakas 9. Cruise control-schakelaar 10. Indicatorcontrolemodule/ Urenteller 11. Hendel om stuurwiel te verstellen 12. Opening motorkap 17 13.
Bedieningsorganen Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Figuur 10 voor model 420 of Figuur 11 voor model 430) voordat u de motor start en de machine gebruikt. Figuur 11 Model 430 Figuur 10 Model 420 1. Stuurwiel 2. Contactschakelaar 3. Rempedaal 8. 9. 10. 4. Parkeerremhendel 11. 5. Rijsnelheidshendel 6. Gashendel 7. Chokehendel 12. 13. Aftakas Cruise control-schakelaar Indicatorcontrolemodule/ Urenteller Hendel om stuurwiel te verstellen Opening motorkap Werktuiglift 1. Stuurwiel 2.
• Aftakas Het aftakaslampje gaat branden als het contactsleuteltje op LOPEN of LICHTEN staat en de aftakas is ingeschakeld. Als dit lampje brandt, wordt u eraan herinnerd dat de aftakas is ingeschakeld. De startmotor zal niet draaien en u dient de aftakas uit te schakelen, voordat u de machine verlaat. Figuur 12 1. Aftakas 2. Accu 3. Urenteller 4. 5. Oliedruk Werken in Achteruit • Urenteller De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest.
Gebruiksaanwijzing In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Aanbevolen benzine Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.
benzine de kans om uit te zetten. Vul de brandstoftank niet helemaal vol. ... 3. Draai de tankdop stevig vast. Gemorste benzine opnemen. • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.
Parkeerrem vrijzetten 1. Trap het rempedaal in (Figuur 14). De parkeerremhendel moet nu vrijkomen. 2. Laat het rempedaal nu langzaam opkomen. hapert, zet u de choke weer gedurende een paar seconden op AAN. Zet vervolgens de gashendel in de gewenste stand. Herhaal dit indien nodig. Starten en stoppen van de motor Motor starten 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel. 2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen in Onderhouden remmen, blz. 41.
• U de bestuurdersstoel verlaat terwijl het rempedaal niet is ingetrapt. • U de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld. Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de aftakas tot stilstand wordt gebracht, wanneer: U de machine in de achteruit-stand zet terwijl de aftakas is ingeschakeld. Veiligheidssysteem testen Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt.
AAN. Draai het KeyChoice® sleuteltje om laat dit los. Het lampje werken-in-achteruit moet nu oplichten. Zet het pedaal in de achteruit-stand. De aftakas moet ingeschakeld blijven en het aftakaslampje op het dashboard moet blijven branden. Zet de aftakasschakelaar op UIT. Het aftakaslampje en het lampje Werken-in-achteruit moeten doven.
Vooruit- en achteruitrijden Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Om vooruit of achteruit te rijden, zet u de parkeerrem vrij: zie Parkeerrem vrijzetten in Onderhouden remmen, blz. 41. Zet uw voet op het tractiepedaal en trap de bovenkant van het pedaal langzaam in om vooruit te rijden of trap de onderkant van het pedaal in om achteruit te rijden (Figuur 21).
uitschakelen en het contactsleuteltje op UIT draaien. Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen in Onderhouden remmen, blz. 41. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt. Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Figuur 24 Figuur 23 1. Sleuteltje 2. Hefschakelaar-OMHOOG 3. 1. Hefschakelaar-OMLAAG Stelknop Gebruik van de koplampen Bestuurdersstoel instellen De koplampen worden ontstoken door de contactschakelaar in een afzonderlijke stand, LICHTEN, te zetten (Figuur 25). De lampen branden als de contactschakelaar op LICHTEN staat, ook al is de motor afgezet. Haal het sleuteltje uit het contact als u de machine onbeheerd laat. Zo kunnen de koplampen niet ingeschakeld worden, waardoor de accu leeg raakt.
Stuurwiel verstellen Het stuurwiel kan in vier standen worden gekanteld. Zet het stuurwiel in een stand waarin u de machine het best kunt bedienen en comfortabel zit. 1. Trek de hendel om het stuurwiel te verstellen omhoog om de vergrendeling los te zetten (Figuur 26). 2. Zet het stuurwiel in een comfortabele stand; laat daarna de hendel los om het stuurwiel vast te zetten. Figuur 27 1. In Werking 2. Stand DUWEN 3.
Figuur 28 1. Vergrendeld-Ingesteld 2. Ontgrendeld-UIT 2. Hierdoor wordt het tractiepedaal vergrendeld in zijn positie en kunt u uw voet van het pedaal halen. De rijsnelheid zal constant blijven. Cruise control uitschakelen 1. Houd uw voet stil op het tractiepedaal en zet de cruise control-schakelaar (Figuur 28) op Vergrendeld-UIT 2. Hiermee ontgrendelt u het tractiepedaal en kunt u dit met uw voet bedienen. 3. Om snel te stoppen, trapt u het rempedaal in.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na de eerste 8 bedrijfsuren Bij elk gebruik of dagelijks Onderhoudsprocedure • Ververs de motorolie. • • • • • Veiligheidssysteem controleren. Controleer het motoroliepeil. Accuzuur controleren. Luchtinlaatrooster reinigen. Controleer de rem. Om de 25 bedrijfsuren • Reinig het schuimelement (dit moet vaker gebeuren als de machine wordt gebruikt in stofge of vuile omstandigheden). • Bandenspanning controleren.
Methode van smeren 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het contactsleuteltje. 2. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben. 3. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt. Figuur 30 4. Overtollig vet wegvegen. Smeerpunten Oliepeil van de motor controleren 1.
Olie verversen/aftappen 1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme olie kan beter afgetapt worden. 2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. 3. Plaats een opvangbak onder de aftapplug. Gebruik een platte-kopschroevendraaier of een 10 mm sleutel om de klep te openen (Figuur 32). 4.
Schuim- en papierelement verwijderen Papierelement reinigen 1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen (Figuur 35). 2. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting. 1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer nieuwe bougie(s) indien dit nodig is. Type: Champion RCJ8Y (of equivalent type) Elektrodenafstand: 0,76 mm Bougie(s) verwijderen 1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. Figuur 37 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 1. Centrale elektrode met isolator 2. Massa-elektrode 3.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen. 7. Monteer de brandstofslang op het filter. Schuif de slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter om de slang op het filter vast te zetten; zie Brandstoffilter vervangen in Onderhoud brandstofsysteem, blz. 34. tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Sluit de brandstofafsluitklep van de brandstoftank (Figuur 38).
te verwijderen, trekt u de zekering (Figuur 40) omhoog. 4. Draai de lamphouder 1/4 slag linksom en verwijder deze uit de reflector (Figuur 41). 5. Druk en draai de lamp zover mogelijk linksom (ongeveer 1/4 slag) en verwijder deze uit de lamphouder (Figuur 41).
in de reflector, steek de lamphouder in de reflector en draai deze 1/4 slag rechtsom tot aanslag. Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. 3. Druk de stekkers op de polen van de lamphouder. Onderhoud van de accu Waarschuwing • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Figuur 45 1. Vuldoppen 2. Bovenste streep Figuur 44 1. Minkabel 2. Moer 3. Bout 4. 5. 6. Rubberen kapje (rood) Pluskabel Bevestigingsband van accu 3. Onderste streep 3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu bijvullen met water. 6. Verwijder het rode kapje op de pluskabel. Maak de pluskabel (rode kapje) los van de accupool (Figuur 44). Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt. 7.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Figuur 46). 1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen. 2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren. 3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6–10 A. Als de accu volledig is ontladen, is de laadtijd 6 uur bij 3 A. Belangrijk: U mag de accu nooit te ver opladen. Hierdoor wordt levensduur van de accu bekort. 4.
Onderhoud aandrijfsysteem tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Duw de voorwielen aan de voorkant naar buiten zodat de wielen niet meer vrij kunnen bewegen. Bandenspanning controleren 4. Meet ter hoogte van de assen de afstand aan de voorkant en de achterkant van de wielvelgen (Figuur 49). Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben.
4. Houd de vlakke kanten van de kogelverbinding voor de vlakke kanten van de trekstang en draai de moer vast (Figuur 49). 5. Monteer de kogelverbinding op de stuurhefboom en controleer het toespoor; zie Toespoor meten. Belangrijk: Als u de kogelverbinding meerdere slagen moet draaien om aan de specificaties te voldoen, moet dit beurtelings bij de linker en de rechter stuurstang gebeuren om ervoor te zorgen dat het stuurwiel recht blijft.
in Gebruiksaanwijzing, blz. 20. De wielen moeten vrij kunnen draaien. 5. Lukt dit niet, dan moet de rem worden afgesteld. Rem afstellen 1. Controleer de rem voordat u deze afstelt; zie Rem controleren. 2. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten in Gebruiksaanwijzing, blz. 20 3. Om de rem af te stellen, verwijdert u de pen en draait u de stelmoer van de rem ietsjes los (Figuur 51). Figuur 51 1. Stelmoer van de rem 2. Borgpen 3. Rechter voorkant van transaxle 4.
Stalling C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de brandstoftank in Onderhoud brandstofsysteem, blz. 34. D. Start de motor opnieuw en laten de motor lopen totdat deze afslaat. E. Bedien de choke of hulpstarter. Start de motor totdat hij niet meer start. Bedien de hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er zeker van te zijn dat er zich geen brandstof meer in de hulpstarter bevindt. F. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
en het KeyChoice® sleuteltje en bewaar ze op een gemakkelijk te onthouden plaats. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Startmotor draait niet. Mogelijke oorzaak 1. De aftakas is ingeschakeld. 2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 3. Bestuurder zit niet op de stoel. 4. Accu is leeg. 5. Elektrische aansluitingen gecorrodeerd of los. 6. Zekering doorgebrand. 7. Relais of schakelaar defect. Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen. Remedie 1. Aftakas uitschakelen. 2. Stel de parkeerrem in werking. 3. Plaats nemen op de bestuurdersstoel. 4. Accu opladen. 5.
Probleem Motor levert te weinig vermogen. Mogelijke oorzaak 1. Motor overbelast. 2. Luchtlter vuil. 3. Oliepeil in carter te laag. 4. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorhuis verstopt. 5. Bougie is aangetast, vuil of heeft onjuiste elektrodenafstand. 6. Ventilatieopening in brandstoftankdop verstopt. 7. Vuil in brandstoflter. 8. Vuil, water of oude benzine in het brandstofsysteem. Motor raakt oververhit. 1. Motor overbelast. 2. Oliepeil in carter te laag. 3.
Schema's Elektrische schema (model 420) (Rev.
Elektrische schema (model 430) (Rev.