NR. 3319-219 NL Wheel Horse 523Dxi Tractor Model nr. 73551 - 8900001 en hoger Gebruikershandleiding BELANGRIJK: Lees deze handleiding aandachtig door. De handleiding bevat informatie ten behoeve van uw veiligheid en die van anderen. Zorg dat u vertrouwd bent met de plaats en functie van de bedieningsorganen voordat u de machine gaat gebruiken.
Inleiding Dank u voor de keuze van een Toro produkt. Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met dit nieuwe produkt. Aarzel daarom niet contact op te nemen met uw erkende Toro Service Dealer voor eventuele hulp, service, originele Toro onderdelen of andere informatie. Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u de model- en serienummers van de machine altijd te vermelden.
Inhoud Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veilige bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geluidsdruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geluidsniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Trillingsniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hellingsdiagram . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veiligheids- en instructieplaatjes . . . . . . . Controles vóór het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . Motorkap openen . . . . . . . .
Veiligheid Deze machine voldoet ten minste aan de specificaties van B71.1-1996 van het Amerikaanse National Standards Institute, van kracht op het moment van produktie. Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of eigenaar kan letsel veroorzaken. Om het risico van letsel te vermijden, dient u zich aan de volgende veiligheidsinstructies te houden en altijd op het veiligheidssymbool te letten, dat betekent VOORZICHTIG, WAARSCHUWING, of GEVAAR-“instructie voor persoonlijke veiligheid.
Veiligheid 11. Handen, voeten, haar en losse kleding uit de buurt houden van het afvoergedeelte van werktuigen, de onderkant van de maaier of bewegende onderdelen terwijl de motor loopt. • Rijd langzaam en in een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of te schakelen terwijl u op de helling rijdt. • Volg de aanbevelingen van de fabrikant voor wielgewichten of contragewichten op, ten behoeve van een goede stabiliteit. • Let goed op bij montage van grasvangers of andere werktuigen.
Veiligheid D. De machine of een brandstofvat nooit binnen in de buurt van een open vlam plaatsen, bijvoorbeeld bij een boiler of verwarmingsketel. en het maaien. Ga er nooit vanuit dat kinderen blijven waar u ze het laatst hebt gezien. De volgende voorschriften moeten worden opgevolgd om letsel van kinderen te voorkomen. 3. De motor nooit in een afgesloten ruimte laten lopen. 4. Zorg dat alle moeren, schroeven en bouten goed aangedraaid zijn, met name de bevestigings bouten van het maaimes.
Veiligheid 12. Accuzuur is giftig en bijtend. Vermijd contact met de huid, ogen en kleding. Draag gezichtsbescherming, veiligheidsbril en -kleding als u aan een accu werkt. 13. Accugassen kunnen exploderen. Sigaretten, vonken en vlammen uit de buurt van de accu houden. Geluidsdruk Deze machine produceert een continu-geluidsdruk volgens A-norm bij het oor van de bestuurder van: 90,0 dB(A) op basis van metingen uitgevoerd op identieke machines volgens 81/1051/EEC.
Veiligheid Hellingsdiagram Lees alle veiligheidsinstructies op pagina 2 - 5.
Veiligheid Veiligheids- en instructieplaatjes De veiligheids- en instructieplaatjes zijn duidelijk zichtbaar voor de bestuurder aangebracht in de buurt van een mogelijk gevaar. Plaatjes die beschadigd of verloren zijn direct vervangen. OP KAP VAN AANDRIJFAS (Onderdeel nr. 98-1608) (1) OP TUNNEL VAN AANDRIJFAS (2) ONDER ZIJKAP (Onderdeel nr. 98Ć5015) OP BESCHERMKAP VAN KOELĆ VENTILATOR (Onderdeel nr. 95Ć4143) (2) BINNENKANT GRILLE VOORZIJDE (Onderdeel nr. 93Ć8069) OP ACHTERSPATBORD (Onderdeel nr.
Controles vóór het gebruik Telkens voordat u de tractor gaat gebruiken, dient u het volgende te controleren: • Brandstofvoorraad • Af te tappen water uit brandstoffilter • Motoroliepeil • Vloeistofniveau in koelsysteem en radiateurrooster • Vuil op de (3) luchtinlaatroosters • Vuil in het motordeel • Vuil op de achterste kap van de cardanas • Het veiligheidssysteem • De rem Voor sommige stappen moet u de motorkap openen of de zijpanelen van de tractor verwijderen. 1 m–3584 Figuur 1 1.
Controles vóór het gebruik Motorkap sluiten 2 1. Til de steunstang op en laat de motorkap zakken. 2. Druk de motorkap omlaag totdat de vergrendeling sluit. 1 1 m–3438 Figuur 2 m–3318 1. Steunstang Figuur 3 1. Vergrendeling zijpaneel 2. Open sleuf Zijpanelen verwijderen 1. Parkeer de machine op een vlakke ondergrond. Aftakas uitschakelen, parkeerrem aantrekken, hefinrichting laten zakken en contactsleutel op “STOP” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel. 2. Til de motorkap op.
Controles vóór het gebruik Brandstof bijvullen De motor loopt op schone, verse dieselbrandstof met een minimum cetaangetal van 40. Koop nooit meer brandstof dan u in 30 dagen gebruikt, om het gebruik van verse brandstof te verzekeren. POTENTIEEL GEVAAR • Dieselbrandstof is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief. Gebruik zomerdiesel (nr. 2-D) bij temperaturen boven -7 C en winterdiesel (nr. 1-D of mengsel nr. 1-D/2-D) onder -7 C.
Controles vóór het gebruik Water aftappen uit brandstoffilter/waterafscheider Als er water aanwezig is in brandstoffilter/waterafscheider, moet dit vóór elk gebruik worden verwijderd. 1. Parkeer de machine op een vlakke ondergrond. Aftakas uitschakelen, parkeerrem aantrekken, hefinrichting laten zakken en contactsleutel op “STOP” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel. 2. Open de motorkap. 3. Verwijder het linker zijpaneel. 4.
Controles vóór het gebruik Koelsysteem controleren 2 Koelvloeistofpeil in radiateur controleren Het koelsysteem is gevuld met een 50/50 mengsel van water en permanente ethyleenglycol antivries. Controleer het peil van de koelvloeistof aan het begin van elke dag voordat u de motor start. 1 POTENTIEEL GEVAAR • Koelvloeistof is heet en staat onder druk. m–3741 WAT KAN ER GEBEUREN • Ontsnappende koelvloeistof onder druk kan ernstige brandwonden veroorzaken. Figuur 5 1. Peilstok 2.
Controles vóór het gebruik 1 1 ÎÎÎ ÎÎÎ ÎÎÎ 3 m–3412 Figuur 8 De pijlen geven de luchtinlaat- en uitlaatwegen aan. 2 4 m–3764 1. Luchtinlaatrooster (1 van 3 getoond) Figuur 7 1. Dop van reservoir 2. Koelvloeistofreservoir 3. Lijn voor maximum peil (koud) 4. Lijn voor minimum peil (koud) 4. Als het peil te laag is, verwijdert u de dop van het reservoir en vult u een mengsel van 50/50 water en permanente ethyleenglycol antivries bij. NIET OVERVULLEN. 5. Breng de dop weer op het reservoir aan.
Controles vóór het gebruik Belangrijk: Vuil kan beter worden weggeblazen (fig. 10) dan weggewassen. Bij gebruik van water ervoor zorgen dat dit niet op elektrische delen komt. Veiligheidsschakelaars controleren Controleer altijd de veiligheidsschakelaars voordat u de tractor gebruikt. Instructies voor het controleren van het veiligheidssysteem vindt u in het hoofdstuk Gebruiksaanwijzing, pagina 15. Rem controleren Zie Rem controleren en Rem afstellen, pagina 33. m–3615 Figuur 10 Belangrijk: 5.
Gebruiksaanwijzing Veiligheid staat voorop Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies op pagina 2 - 7. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en u zelf voorkomen. Bedieningsorganen Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (fig. 12) voordat u de motor start en de machine gebruikt. 6 4 14 7 5 10 8 1 15 2 9 3 11 12 13 m–3410 Figuur 12 1. Handgas 2. Aftakasschakelaar 3. Hendel voor stoelverstelling 4. Motortemperatuurmeter 5.
Gebruiksaanwijzing Parkeerrem Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Starten en stoppen van de motor Starten bij normaal weer Parkeerrem in werking stellen 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel. 1. Trap het rempedaal (fig. 12) in en houd het ingetrapt. 2. Trap het rempedaal in. 2. Beweeg de parkeerremhendel (fig. 12) omhoog en laat het rempedaal langzaam opkomen. Het rempedaal moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan. NB.
Gebruiksaanwijzing 1. Stoppen Start de motor met het handgas in de stand SNEL. NB.: Gebruik geen brandstof die van de zomer is overgebleven. Gebruik uitsluitend verse winterdieselbrandstof. 1. Zet het handgas in de stand LANGZAAM (fig. 13). 2. Laat de motor korte tijd stationair lopen om af te koelen. 3. Draai de contactsleutel in de stand STOP (fig. 14). 4. Verwijder de sleutel altijd uit het contactslot als u de tractor niet gebruikt of onbeheerd achterlaat. 1 2 m–3411 Figuur 13 1.
Gebruiksaanwijzing Bediening van de aftakas Veiligheidssysteem controleren Met de aftakasschakelaar schakelt u de elektrische koppeling van de aftakas in en uit. Werking van het veiligheidssysteem Als de contactsleutel in de stand LOPEN of VERLICHTING staat en de aftakas ingeschakeld is, brandt het indicatielampje voor de aftakas. Als dit lampje brandt, betekent dat: let op, de aftakas is ingeschakeld en de startmotor werkt niet als de aftakas ingeschakeld is.
Gebruiksaanwijzing 5. Trap het rempedaal helemaal in en stel de parkeerrem in werking. Druk de aftakasschakelaar omlaag in de stand UIT en start de motor. Trek de aftakasschakelaar omhoog in de stand AAN. Kom iets omhoog uit de stoel; de motor moet nu stoppen. Parkeerremlampje Als het parkeerremlampje AAN is, geeft dit aan dat de parkeerrem in werking is gesteld. De machine rijdt niet wanneer de parkeerrem in werking is gesteld. Aftakaslampje Instrumenten en indicatielampjes De indicatielampjes (fig.
Gebruiksaanwijzing Motortemperatuurlampje Het motortemperatuurlampje gaat branden als het koelsysteem van de motor oververhit is. Het lampje geeft aan dat u de temperatuurmeter moet controleren en onderstaande maatregelen moet nemen. Vooruit en achteruit rijden 1. Stop de tractor. Belangrijk: Nooit de transmissie schakelen terwijl de tractor in beweging is. Dit kan leiden tot beschadiging van de transmissie. Deze meter geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.
Gebruiksaanwijzing 4. 5. Plaats uw voet op het rijpedaal en druk de bovenkant van het pedaal langzaam in om vooruit te rijden, of druk de onderkant van het pedaal in om achteruit te rijden (fig. 17). Hoe verder u het pedaal in één van beide richtingen intrapt, hoe sneller de machine in die richting rijdt. MOGELIJK GEVAAR • Iemand zou de tractor kunnen bedienen of wegrijden wanneer u de tractor onbeheerd achterlaat. Om vaart te minderen, laat u het rijpedaal terugkomen en trapt u het rempedaal in.
Gebruiksaanwijzing Hefinrichting voor werktuigen De hefinrichting (fig. 18) wordt gebruikt om werktuigen te heffen en te laten zakken. Werktuig laten zakken 1. Start de tractor. 2. Druk de bedieningshendel OMLAAG om het werktuig te laten zakken (fig. 19). 1 1 2 m–3315 Figuur 19 1. Heffen - hendel omhoog 2. Zakken - hendel omlaag m–3258 Figuur 18 1. Bedieningshendel hefinrichting voor werktuigen Bestuurdersstoel instellen Werktuig heffen U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
Gebruiksaanwijzing Koplampen en achterlichten De koplampen en achterlichten worden ingeschakeld door de contactsleutel in de stand VERLICHTING te draaien. Ze kunnen ook ingeschakeld worden als de motor niet loopt. Verwijder de sleutel uit het contactslot als u de machine onbeheerd achterlaat, zodat de lichten niet kunnen worden ingeschakeld, anders zou de accu kunnen leeglopen. 1 Schuinstand van het stuurwiel instellen De schuinstand van het stuurwiel kan in vier posities worden gezet.
Gebruiksaanwijzing Gebruik van de Cruise Control De Cruise Control is een schakelaar (fig. 23) op het rechter spatbord, waarmee u een vaste positie van het rijpedaal instelt zonder uw voet te gebruiken. De Cruise Control werkt alleen bij vooruit rijden. 1 Cruise Control uitschakelen 1. Met de voet op het rijpedaal zet u de Cruise Control-schakelaar (fig. 12) in de stand “OFF”. 2. Hiermee schakelt u de Cruise Control uit. U moet nu weer het rijpedaal gebruiken om met de tractor te rijden. 3.
Gebruiksaanwijzing De Smart Turn stuurfunctie Tractor met de hand duwen De Smart Turn stuurfunctie verlaagt automatisch de rijsnelheid van de tractor bij scherpe bochten. De snelheidsreductie staat in directe verhouding met de scherpte van de bocht, tot een maximale snelheidsreductie van 40%. Dit maakt het mogelijk scherpe bochten te maken, zonder dat u de instelling van de rijsnelheid hoeft aan te passen. Na het maken van de bocht wordt automatisch de oorspronkelijke rijsnelheid hersteld.
Onderhoud Onderhoudsschema Werkzaamheden Elk gebruik Elke 5 uur Elke 25 uur Elke Elke Elke 50 uur 100 uur 200 uur Onderhoud voor stalling Motorolie-peil controleren X X Koelvloeistof-peil controleren X X Radiateurrooster-op vuil controleren * X X Rem-controleren X X Veiligheidssysteem- controleren X X (3) Luchtinlaatroosters-reinigen* X X Motorcompartiment-reinigen* X X Achterste kap cardanas-reinigen* X X Brandstoffilter-water aftappen X X Motorolie-verversen Eerste Moto
Onderhoud MOGELIJK GEVAAR • Als u de sleutel in het contactslot laat zitten, kan een onbevoegde de motor starten. WAT ER KAN GEBEUREN • Per ongeluk starten van de motor kan leiden tot lichamelijk letsel van u of omstanders. GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN • Stel de parkeerrem in werking en verwijder de sleutel uit het contactslot voordat u onderhoud gaat verrichten. Luchtfilter Onderhoudsinterval/Specificatie Het luchtfilterelement na elke 25 bedrijfsuren reinigen.
Onderhoud Motorolie Onderhoudsinterval/Specificatie MOGELIJK GEVAAR • Delen onder de motorkap zijn heet als de motor gelopen heeft. Olie verversen: • Na de eerste 50 bedrijfsuren. • Na elke 100 bedrijfsuren. WAT ER KAN GEBEUREN • Aanraken van hete delen kan brandwonden veroorzaken. Type olie detergente olie van goede kwaliteit, klasse “API Service CD” of hoger voor dieselmotoren. Met aanbevolen oliën geen speciale additieven gebruiken.
Onderhoud Motoroliefilter vervangen Onderhoudsinterval/Specificatie Het oliefilter na de eerste 50 bedrijfsuren vervangen en daarna na elke 200 uur. 1. Motorolie aftappen, zie Motorolie verversen/aftappen, pagina 28. 2. Plaats een opvangbak onder de oliedruipbak, om olie uit het oliefilter en oliekanalen in de motor op te vangen. 3. Filter linksom draaien om het te verwijderen. Figuur 25 1. Aftapplug 2. Oliefilter NB.: 4.
Onderhoud Koelvloeistof van de motor verversen 2 POTENTIEEL GEVAAR • Koelvloeistof is heet en staat onder druk. WAT KAN ER GEBEUREN • Ontsnappende hete koelvloeistof onder 1 druk kan ernstige brandwonden veroorzaken. m–3765 HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN • De radiateurdop nooit verwijderen als de motor heet is. Laat de motor altijd ten minste 15 minuten afkoelen, of totdat de radiateurdop voldoende afgekoeld is en u de dop kunt aanraken zonder uw hand te branden, voordat u de radiateurdop verwijdert. 1.
Onderhoud 3. 4. 5. 6. 7. Open beide aftapkranen onder aan de radiateur en laat de koelvloeistof in een opvangbak lopen. Als er geen koelvloeistof meer uitstroomt, sluit u de aftapkranen. De afgetapte koelvloeistof op milieuverantwoorde wijze afvoeren. Vul de radiateur langzaam met een 50/50 mengsel van water en permanente ethyleenglycol antivries. De radiateur helemaal vullen. Draai de dop weer op de radiateur. Vul het reservoir langzaam totdat het peil de bovenste lijn bereikt. NIET OVERVULLEN.
Onderhoud 3. Open het onderhoudsdeksel van de aandrijfas op de cardantunnel bij de stoel, door de twee bevestigingsschroeven eruit te draaien. Til het deksel er daarna af (fig. 29). 4. Smeer de drie smeernippels (fig. 30). m–3419 Figuur 30 1 m–3422 Figuur 29 1. Onderhoudsdeksel aandrijfas 5. Deksel weer aanbrengen en bevestigen. 6. Smeer de smeernippel van het rempedaal (fig. 31). POTENTIEEL GEVAAR • Draaiende as kan letsel veroorzaken. WAT KAN ER GEBEUREN • Vingers, handen, voeten, haar enz.
Onderhoud Bandenspanning Rem Onderhoudsinterval/Specificatie Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat. Controleer de rem vóór elk gebruik. Als de parkeerrem slipt of onvoldoende remvermogen heeft, moet die worden afgesteld. Houd de voor- en achterbanden op de voorgeschreven spanning. Controleer de bandenspanning via het ventiel na elke 25 bedrijfsuren of elke maand, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (fig. 32).
Onderhoud Brandstoftank 2” Brandstoftank aftappen POTENTIEEL GEVAAR • Dieselbrandstof is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief. m–3418 Figuur 33 WAT KAN ER GEBEUREN • Brand of explosie van dieselbrandstof kan 4. brandwonden of schade aan eigendommen veroorzaken. Draai de stelmoer (fig. 34) totdat de speling 51 mm bedraagt. HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN • Brandstof uit de tank aftappen als de motor koud is. Doe dit in de vrije buitenlucht. Gemorste brandstof opvegen.
Onderhoud 5. Monteer de brandstofleiding aan de brandstofkraan. Schuif de slangklem naar de brandstofkraan toe om de brandstofleiding vast te zetten (fig. 36). De brandstofkraan moet normaal gesproken open blijven, behalve bij onderhoud aan het brandstofsysteem of wanneer de tractor op een aanhanger wordt vervoerd. 1 m–3263 Figuur 35 1. Brandstofkraan 3 2 1 m–2487 Figuur 36 1. Slangklem 2. Brandstofleiding 3. Brandstofkraan 3.
Onderhoud Brandstoffilter Onderhoudsinterval/Specificatie Vervang het brandstoffilter na elke 200 bedrijfsuren. Brandstoffilter vervangen 1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen, hefinrichting laten zakken en de contactsleutel in de stand “STOP” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. 2. Draai de brandstofkraan aan de brandstoftank dicht (fig. 35 en 36). 3. Open de motorkap. 4.
Onderhoud Toesporing van de voorwielen Onderhoudsinterval/Specificatie Een correcte toesporing van de voorwielen is belangrijk voor de veiligheid, de werking van de Smart Turn stuurfunctie en het bedieningsgemak. Bij ongelijkmatige bandenslijtage, beschadiging van de graszode of zwaar sturen kan afstelling nodig zijn. Controleer de toesporing na elke 100 bedrijfsuren of eenmaal per jaar, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (fig. 38).
Onderhoud Belangrijk: Zorg ervoor dat het platte vlak aan de bovenkant van de voorste uiteinden van de stuurstangen evenwijdig is met de onderkant van de stuurarm (fig. 40). Transmissie-olie Onderhoudsinterval/Specificatie Controleer het oliepeil vóór elk gebruik. Zorg ervoor dat het oliepeil altijd tussen de markeringen op de peilstok staat, als de cardanas koud is. Type olie: SAE 10W-30 detergente olie (API service-klasse SG, SH of hoger) Oliepeil controleren 2 2 1 m–3583 1.
Onderhoud 6. Als het oliepeil te laag is, langzaam juist genoeg SAE 10W-30 detergente olie via de vulbuis bijvullen om het niveau tot aan de F-markering te doen stijgen. Belangrijk: 4. Nadat alle olie eruit is gelopen, de aftapplug weer aanbrengen. NB.: De oude olie afgeven bij een erkend inzamelpunt. Niet boven de F-markering vullen, om overlopen te voorkomen. 2 1 m–2467 1 Figuur 42 1. Bedrijfsgebied m–3322 2. F-markering (FULL) Figuur 43 1.
Onderhoud Transmissiefilter vervangen Filter van stuurbekrachtiging reinigen Onderhoudsinterval/Specificatie Het filter van de stuurbekrachtiging moet na de eerste 50 bedrijfsuren en daarna na elke 200 uur worden gereinigd. Laat het filter door een erkende Toro-dealer reinigen. Vervang het transmissiefilter na de eerste 50 bedrijfsuren, daarna na elke 200 uur. 1. 2. 3. De transmissie-olie aftappen, zie Transmissie-olie verversen/aftappen, pagina 39.
Onderhoud Koplampen Gloeilamp monteren Specificatie: gloeilamp nr. 1156, type voor automobielen 1. Gloeilamp verwijderen 1. 2. Aan de zijkant van de lampvoet zitten metalen pennen. Houd de pennen voor de sleuven in de lamphouder en steek de lampvoet in de houder (fig. 47). De lamp in de houder drukken en rechtsom draaien tot aanslag. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen, hefinrichting laten zakken en de contactsleutel in de stand “STOP” draaien om de motor te stoppen.
Onderhoud Achterlichten Accu Gloeilamp: GE 193 Onderhoudsinterval/Specificatie Gloeilamp verwijderen 1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen, hefinrichting laten zakken en de contactsleutel in de stand “STOP” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. 2. Verwijder de twee bouten. 3. Trek de lens er net ver genoeg uit zodat u de lamphouder kunt verwijderen. 4. Trek de lamp uit de lamphouder. Accu capaciteit: 12 V, 495 A (koude start) bij -18 C.
Onderhoud 4. 5. Als het zuurpeil te laag is, voegt u de benodigde hoeveelheid gedestilleerd water toe, zie Accu bijvullen met water. Accu verwijderen 1. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen, hefinrichting laten zakken en de contactsleutel in de stand “STOP” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. 2. Open de motorkap. 3. Maak de bevestigingsbeugels van de accu los (fig. 50). 4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (fig. 50). 5.
Onderhoud Accu opladen 2 1 Belangrijk: 1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen, pagina 43. 2. Controleer het zuurpeil, zie Zuurpeil controleren, pagina 42, stap 2 - 4. 3. Verwijder het cellendeksel van de accu en sluit een batterijlader van 3 - 4 A aan op de accupolen. Laad de accu gedurende 4 uur op met 4 A of minder (12 V). De accu niet overladen. Het cellendeksel weer aanbrengen nadat de batterij volledig opgeladen is. 3 m–3766 Figuur 50 1. Minkabel (zwart) 2.
Onderhoud Schema elektrische installatie HEADLIGHT HARNESS REAR HARNESS TAIL LIGHTS OR A BK B BK GN C GN Y E Y BN D BN 5 6 OR F4 OR L2 SW7 (CRUISE DISENGAGE SWITCH) P MAGNET P SWITCH OPENS WHEN BRAKE IS DEPRESSED W (MOMENTARY) CRUISE SWITCH OPERATION P 2 VIO SW3 5 AND 6 CONNECTED CRUISE MODULE C A (PTO SWITCH) 5 OFF NO CONNECTION ON 3 AND 2 CONNECTED MOMENTARY 3 AND 2 CONNECTED OR 10A 7 3 2 BK 8 4 SW8 OR 1 CRUISE SWITCH BK Y PTO SWITCH IS SHOWN IN OFF POSIT
Onderhoud Schema elektrische installatie SW4 (IGNITION SWITCH) KLEURCODES BEDRADING OFF-----------NO CONNECTION RUN/LIGHTS----------B I R L RUN---------------B I R START--------------B I R S L 4 OR I 3 R 2 S 1 PK S B 5 BU R B I L IGNITION SWITCH TERMINAL LOCATIONS VEIWED FROM BACK.
Onderhoud Reiniging en stalling 1. 2. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en de contactsleutel in de stand “STOP” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor. Verwijder vuil van de (3) luchtinlaatroosters, het radiateurrooster en de achterste kap van de cardanas, zie Controleren op vuil, pagina 13. Belangrijk: De machine met een zacht wasmiddel en water wassen.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Startmotor draait niet. Startmotor draait, maar startt niet. aa motor oto sta et 48 MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. De aftakas is AAN. 1. Schakel de aftakas UIT. 2. Rem is niet ingetrapt of parkeerrem niet in werking gesteld. 2. Parkeerrem in werking stellen. 3. Bestuurder zit niet op de stoel. 3. Neem plaats op de stoel. 4. Elektrische verbindingen geoxydeerd of los. 4. Elektrische verbindingen op goed contact controleren. 5.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Startmotor draait, maar motor start niet (vervolg). Motor start, maar blijft niet et lopen. ope Motor loopt, maar onregelmatig. MOGELIJKE OORZAAK 9. Startmotor draait te langzaam. REMEDIE 9. Controleer accu, viscositeit motorolie en startmotor (neem contact op met erkende Toro-dealer). 10. Luchtfilterelement is vuil. 10. Reinigen of vervangen. 11. Te weinig compressie. 11. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 12. Verstuivers defect. 12.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Motor loopt, maar onregelmatig (vervolg). Motor loopt niet goed stationair. stat o a Motor raakt oververhit. 50 MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 3. Lucht in de brandstof. 3. Verstuivers ontluchten en controleren op luchtlekken bij brandstofleidingaansluitingen en koppelingen tussen brandstoftank en motor. 4. Verstuivers defect. 4. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 5. Te weinig compressie. 5. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 6.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Motor raakt oververhit ((vervolg). e o g) Motor levert onvoldoende o o doe de vermogen. Extreem zwarte rook uitit uitlaat. itl t MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 6. Thermostaat is defect. 6. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 7. V-snaar te los of gebroken. 7. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 8. Onjuiste brandstof in brandstofsysteem. 8. Brandstofsysteem aftappen en spoelen. Vullen met verse brandstof. 9. Inspuitmoment onjuist. 9.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE Extreem zwarte rook uit uitlaat (vervolg). 6. Motor te zwaar belast. 6. Belasting verminderen. Rijsnelheid verlagen. Extreem witte rook uit uitlaat. itl t 1. Motortemperatuur te laag. 1. Thermostaat controleren. 2. Voorgloeispiralen werken niet. 2. Controleer zekering, voorgloeispiralen en bedrading. 3. Verstuivers defect. 3. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 4. Timing van inspuitpomp onjuist. 4.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Tractor functioneert niet naar behoren. MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Transmissie-oliepeil te laag. 1. Vullen tot aan “F”-markering op peilstok transmissie-olie bij koude transmissie. 2. Bedieningsoverbrenging van transmissie moet afgesteld of vervangen worden. 2. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 3. Transmissie defect. 3. Neem contact op met erkende Toro-dealer. 1. Oliepeil van transmissie te laag. 1.