Form No. 3328–234 Z147 Z-Master met 112 cm Maaidek Modelnr. 074176TE – Serienr.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES–002. Bediening van de aftakas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het Veiligheidssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veiligheidssysteem testen . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vooruit en achteruit rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . De machine stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Maaihoogte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Anti-scalpeerrollers afstellen . . . . . . . . . . . .
Inleiding Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw bijzondere aandacht verdient. Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen letsel en schade te voorkomen.
• Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op: • Controleer voor het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden.
• Uitkijken voor verkeer bij het oversteken en in de buurt van de openbare weg. Onderhoud en stalling • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is. • Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt. • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 99-8937 1. Rechterbrandstoftank open 2. Afsluitklep van brandstoftank 3. Linkerbrandstoftank open 99-3943 1. Motor 99-8939 1. Lees de Gebruikershandleiding. 2. Maaihoogte 99-8936 1. Snelheid van de machine 2. Snel 3. Langzaam 4. Neutraalstand 5. Achteruit 9 3.
99-8941 1. Maaihoogte 99-8940 1. Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 2. Hydraulische vloeistof 3. 4. 5. 6. Motor Bandenspanning Uurlijks interval Smeer 99-8942 1. Maaihoogte 105-6183 1. 2. 3. 4. Lees de Gebruikershandleiding. Draai de omloopklep naar buiten om de machine te duwen. Draai de omloopklep naar binnen om de machine te laten rijden. Draai de omloopklep met een sleutel. 99-8943 1.
99-8944 1. Gevaar voor ontploffing – Draag oogbescherming. 2. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden – Afspoelen met water en eerste hulp verlenen. 3. Brandgevaar – Geen vonken of vuur en niet roken. 4. Gevaar voor vergiftiging – Houd kinderen uit de buurt van de accu. 1. 2. 3. 4. 9. 10. 11. 12. 99-8945 5. 6. 7. 8. Uitschakelen Parkeerrem Inschakelen Waarschuwing – Lees de instructies alvorens serviceof onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
100-3952 1. Peil hydraulische vloeistof. 2. Heet oppervlak/gevaar voor brandwonden – Blijf op een veilige afstand van een heet oppervlak. 93-7316 1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand. 2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 98-1977 1. Risico om gegrepen te worden, riem – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 98-4387 1.
104-4164 1. Bevat lood; niet weggooien. 2. Recyclen. 3. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken. 4. Geen vonken of vuur en niet roken. 5. Zwavelzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 6. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. 7. Maximale vulstreep. 8. Minimale vulstreep. 9. Instructies om accu te gebruiken. 104-4163 1. Risico van explosie. 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3.
Benzine en olie Gevaar Aanbevolen benzine In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Brandstoftank met benzine vullen Waarschuwing Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte. 1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen. 2. Omgeving van beide brandstoftankdoppen reinigen en doppen afnemen. Beide brandstof tanks vullen met loodvrije normale benzine tot 6–13 mm onder de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de benzine ruimte om uit te zetten. De brandstoftanks nooit helemaal vullen.
Montage Losse onderdelen Opmerking: Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd.
Bevestigingsstang van stoel monteren 3. Plaats de hendels zodanig dat de bouten zich in het midden van de gleuven op de bevestigingsplaat van de hendel bevinden, en draai deze met de hand vast. 1. Til de bestuurdersstoel omhoog. Verwijder de borgmoer (5/16 inch) van de bout waarmee de bevestigingsstang van de bestuurdersstoel vastzit aan het stoel-frame (Fig. 3). 4. Breng de voorste/achterste positie van de hendels in een lijn. Beide hendels moeten in de neutraalstand staan.
Grasgeleider monteren Spatplaten gebruiken De grasgeleider wordt uitsluitend gebruikt als de machine in de zijafvoer-modus staat. De spatplaten worden uitsluitend gebruikt als de machine in de zijafvoer-modus staat. Zie Spatplaten monteren en verwijderen, blz. 23. Waarschuwing Belangrijk De spatplaten mogen niet worden gebruikt als de machine in de recycling-modus staat. Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan de maaimachine voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien minuten. Vul zonodig accuzuur bij totdat het zuurpeil de bovenste streep (Fig. 7) op de accubehuizing bereikt. Pomp vet in de smeernippels op de drie aslagers. Pomp vet in de nippels totdat er vet bij de onderste afdichtingen naar buiten komt. 6. Plaats de vuldoppen weer op de accu. Zie De lagers smeren, blz.
Bedieningsorganen Om de rechterbrandstofank te gebruiken, moet u de brandstofafsluitklep een 1/4 slag naar rechts draaien vanuit de UIT-positie. De motor gebruikt dan alleen brandstof uit de rechtertank. Als de rechtertank leeg is, moet u de brandstofafsluitklep een 1/4 slag naar links draaien vanuit de UIT-positie. Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen (Fig. 9) voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Keerschotten monteren of verwijderen Keerschotten monteren of verwijderen Belangrijk De keerschotten worden uitsluitend gebruikt om maaisel fijn te maken. De keerschotten moeten worden verwijderd als de machine in de zijafvoer-modus staat. De keerschotten moeten als volgt worden verwijderd en gemonteerd. De keerschotten worden uitsluitend gebruikt om maaisel fijn te maken. Deze instructies hebben betrekking op de montage van de keerschotten.
3. Draai alle bevestigingselementen goed vast. 3. Plaats de uitstoters (Fig. 15) en zet deze vast met 3 bouten (5/16 x 1 inch), afstandstukken, platte ringen en borgmoeren (Fig. 16). 4. Draai de messen om te verzekeren dat de afstand tussen de messen en de keerschotten minstens 3 mm bedraagt. 1 2 5. Zorg ervoor dat alle openingen in het maaidek zijn afgedicht met moeren en bouten. Gebruik hiervoor de aanwezige bevestigingselementen.
Gevaar 5. Maak het maaidek grondig schoon. U moet alle rommel verwijderen zodat de spatplaat goed past op het maaidek. Het maaidek kan rommel uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. 6. Repareer alle verbogen of beschadigde delen van het maaidek en vervang ontbrekende onderdelen. Opmerking: Alle openingen voor de montage van de spatplaten zijn al uitgeboord (Fig. 17).
Starten en stoppen van de motor 1 1 2 Motor starten 3 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de schakelhendels in de neutraalstand. 2 2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 20. 3. Schakel de aftakas uit (Fig. 18). Figuur 20 4. Zet de choke op Aan voordat u een koude motor start (Fig. 19). 1. Snel 2. Langzaam Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke misschien niet te gebruiken. Zodra de motor start, zet u de chokehendel op Uit. 5.
Bediening van de aftakas Werking van het veiligheidssysteem Met de aftakas schakelt u de aandrijving naar de elektrische koppeling aan of uit. Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer: • De bestuurder op de stoel zit. Aftakas inschakelen • De parkeerrem in werking is gesteld. 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de schakelhendels van de tractie in de neutraalstand. • De aftakas is uitgeschakeld. • De schakelhendels in de neutraalstand staan.
Vooruit en achteruit rijden Achteruitrijden Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen. Gebruik de machine altijd met de motor op vol gas. 1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 2. Om achteruit te rijden, trekt u de schakelhendels naar achteren (Fig. 23). Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide schakelhendels (Fig. 23).
1 Middelste rollers 2 1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op Uit. Zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, verwijdert u de bout en de moer (Fig. 26). 3 3. Kies een opening en let er hierbij op dat het maatwiel is geplaatst bij de dichtstbijzijnde door u gewenste corresponderende maaihoogte (Fig. 26). m–4122 Opmerking: Stel de rollers niet in om het maaidek te ondersteunen. Figuur 24 1.
Machine met de hand duwen Omkiepbeveiliging gebruiken Belangrijk U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen van de machine kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken. Een omkiepbeveiliging is verkrijgbaar voor een groot aantal rijdende machines. Neem contact op met een erkende Service Dealer als u wilt weten hoe u in het bezit kunt komen van een omkiepbeveiliging voor uw machine. De machine duwen Gebruik met de grasgeleider 1.
Transport van de machines de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk. De aanhanger of de vrachtwagen moet zo horizontaal mogelijk staan. Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwacht is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies.
Maaitips Maaisnelheid Snel-stand gashendel Om de maairesultaten te verbeteren, moet u maaien bij een lagere rijsnelheid. Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op Snel zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat de maaimachine niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na het eerste gebruik • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof • Motorolie verversen • Hydraulische filter vervangen Voor elk gebruik • • • • Oliepeil controleren Veiligheidssysteem controleren Koelsystemen reinigen Maaikast reinigen Om de 5 bedrijfsuren • Maaimessen controleren • Lagers van mesas smeren Om de 25 bedrijfsuren • • • • • • • • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof Chassis smeren1 Lag
Voorzichtig Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden gaat uitvoeren. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie. Onderhoud van de maaimessen Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen.
3. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren. 1 2 4. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 2. 3 4 Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stappen 2 en 3, mag niet meer zijn dan 3 mm. 5 m–4318 Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie De maaimessen verwijderen en De maaimessen monteren, blz. 34. Figuur 32 1. Wiek van het mes 2. Mes 3.
De maaimessen monteren Schuimelement reinigen 1. Monteer het mes op de as (Fig. 32). 1. Schuimfilter in warm water met vloeibare zeep wassen. Grondig in schoon water uitspoelen. Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet omhoog naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen. 2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen. Niet uitwringen. 3. In verse motorolie drenken. (Fig. 36). Knijp in het filter om overtollige olie te verwijderen. 2.
Motorolie controleren Olie verversen: • Na de eerste 8 bedrijfsuren 2 • Om de 100 bedrijfsuren. 1 Opmerking: De motorolie moet vaker worden ververst als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 3 Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SG of SH) m–4291 Figuur 38 Carterinhoud: met filter, 1,8 liter 1. Oliepeilstok 2. Vulbuis Viscositeit: zie onderstaande tabel 3.
7. Controleer het oliepeil; zie Motoroliepeil controleren, blz. 35. Bougies verwijderen 8. Giet langzaam olie bij tot dat het oliepeil de Vol-markering bereikt. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op Uit. Verwijder het contactsleuteltje. 2. Maak de kabels los van de bougies (Fig. 41). Maak de omgeving van de bougies schoon om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken.
Bougies monteren Onderhoud van de brandstoftank 1. Monteer de bougies. Controleer of de elektrodenafstand correct is. Benzine aftappen uit de brandstoftank 2. Draai de bougies vast met een torsie van 15 Nm. 3. Druk de kabels op de bougies (Fig. 41). Gevaar Onderhoud van het brandstoffilter In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Het koelsysteem reinigen 3. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten komt. Verwijder voor elk gebruik gras en rommel van het luchtinlaatrooster. 4. Overtollig vet opnemen. Reinig de koelribben en de uitlaatringen om de 300 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Smeerpunten Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en onderhoug (Fig. 46). 1.
De lagers smeren periode moet worden aangehouden (Fig. 48). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd. Het maaidek moet regelmatig worden gesmeerd. Zie Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 31. Smeren met Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden. Bandenspanning: De banden van de aandrijfwielen en zwenkwielen moeten een spanning van 90 kPa (13 psi) hebben. 1.
Gleufmoer van wielnaaf Type vloeistof: Mobil 1 15W-50 synthetische motorolie of gelijkwaardige synthetische olie. Om de 500 bedrijfsuren controleren. Belangrijk Gebruik de voorgeschreven vloeistof of een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken. De gleufmoer moet worden aangedraaid met een torsie van 169,5 Nm. 1. Zet de motor af, stel de parkeerrem in werking, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies.
4. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Fig. 53). Waarschuwing 5. Monteer een nieuw hydraulisch filter op het filtertussenstuk. Niet te vast aandraaien. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. 6. Verwijder de plastic zak van de opening in de tank en laat het filter vollopen met hydraulische vloeistof.
Hydraulisch systeem ontluchten Neutraalstand van hendel afstellen Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden zijn verricht aan het systeem. Als de schakelhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk in de gleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten zij worden afgesteld. De hendels, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld. 1.
Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien. 8 1 1. Krik het frame omhoog en plaats de machine op blokken zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien. 4 3 9 2. Koppel de elektrische connector los van de veiligheidsschakelaar van de stoel. Monteer tijdelijk een verbindingsdraad op de polen van de stekker van de kabelboom. 3. Schuif de stoel naar voren, maak de steunstang los en kantel de stoel helemaal naar voren. 2 6 2 Neutraalstand linkse hydraulische pomp afstellen 7 1.
Neutraalstand rechtse hydraulische pomp afstellen De sporing afstellen De linkse handpomp heeft een knop waarmee de sporing kan worden afgesteld. 1. Draai de borgmoeren op de kogelverbindingen op de bedieningsstang van de pomp los (Fig. 55). Belangrijk U moet eerst de neutraalstand van de hendel en de neutraalstand van de hydraulische pomp afstellen alvorens de sporing af te stellen. Zie Neutraalstand van hendel afstellen, blz. 42 en Neutraalstand van hydraulische pomp afstellen, blz. 43. 2.
Parkeerrem afstellen Onderhoud van de zekering Controleer of de parkeerrem goed is afgesteld. Onderhoudsinterval/Specificatie 1. Stel de remhendel buiten werking (hendel omlaag). De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting. 2. Meet de lengte van de veer. De lengte tussen de ringen moet 70 mm zijn (Fig. 58). 3.
Accu monteren Onderhoud van de accu 1. Plaats de accu in een bak met de accupolen gericht naar de motor (Fig. 61). Waarschuwing 2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu. Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in aanraking bent geweest. 3.
Accu verwijderen Accu bijvullen met water U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water net voordat u het voertuig gaat gebruiken. Het water vermengt zich dan goed met het accuzuur. Waarschuwing Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. 1. Verwijder de accu uit de machine. 2.
Accu opladen Maaidek horizontaal stellen 1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak. Zet de motor af, stel de parkeerrem in werking, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels los van de bougies. Waarschuwing Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen. 2. Controleer de spanning van alle vier banden. Indien nodig, banden oppompen tot 90 kPa (13 psi). Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen. 3.
7. Draai de voorste en de achterste borgmoer aan beide zijden van de voorste wartel los. Draai ze los totdat de voorste kettingen los zijn en het maaidek wordt ondersteund door de blokken. Doe hetzelfde aan de andere kant (Fig. 64). 10. Stel de voorste wartel af met behulp van de achterste borgmoer totdat de voorste ketting strak staat en de voorkant van het maaidek nog het blok raakt. Draai de voorste borgmoer vast. Doe hetzelfde aan de andere kant. 7 9 11.
Duwarmen afstellen Riemen controleren 1. Om de duwarmen af te stellen, draait u de contramoer los en draait u de kogelverbinding telkens één slag linksom (Fig. 65). Controleer alle riemen om de 100 bedrijfsuren. 1. Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen. 2. Stel beide zijden in gelijke mate af. De nominale lengte van elke duwarm moet 389 mm zijn (Fig. 65).
Aandrijfriem van pomp vervangen 5. Verwijder de veerbelaste spanpoelie (Fig. 66). 6. Laat de nieuwe riem door de hulp-pitmanarm lopen (Fig. 66). Controleer de aandrijfriem van de pomp om de 50 bedrijfsuren op beschadiging. 7. Plaats de spanpoelie terug en laat de riem over de andere poelies lopen (Fig. 67). 1. Verwijder eerste de maaidekriem. Zie Maaidekriem vervangen, blz. 50. 8. Draai de buitenmoer weer vast op de veeroogbout (Fig. 66). 2.
Grasgeleider vervangen Waarschuwing Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan de maaimachine voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes. Gebruik de maaimachine nooit zonder afdekplaat, fijnmaakplaat of een grasafvoer en een grasvanger. 1. Verwijder de borgmoer, bout, veer en afstandsstuk waarmee de bevestigingen van de grasgeleider vastzitten op de draaibeugels (Fig. 69).
BK BK GND (NEUTRAL) SW5 DK.GN SHOWN WITH LEVER IN NEUTRAL POSITION LT.GN SHOWN WITH LEVER IN NEUTRAL POSITION LT.BU DK.GN LT.
Reiniging en stalling D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op Uit. Maak de bougiekabel los van de bougie. Verwijder het contactsleuteltje. E. Bedien de choke of hulpstarter. Start de motor totdat hij niet meer start. Bedien de hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er zeker van te zijn dat er zich geen brandstof meer in de hulpstarter bevindt. 2.
Storingen, oorzaak en remedie Probleem Startmotor draait niet. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Aftakas uitschakelen. 2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 2. Parkeerrem in werking stellen. 3. Bestuurder zit niet op de stoel. 3. Plaats nemen op de bestuurdersstoel. 4. Accu is leeg. 4. Accu opladen. Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen. Motor levert te weinig g vermogen. g 5. Elektrische aansluitingen gecorrodeerd of los. 5.
Probleem Motor raakt oververhit. Machine rijdt niet. Abnormale trillingen. Onregelmatige g g maaihoogte. g Messen draaien niet. Mogelijke oorzaken Remedie 1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Oliepeil in carter te laag. 2. Carter bijvullen met motorolie. 3. Koelribben en luchtkanalen onder ventilatorhuis verstopt. 3. Koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 1. Tractieriem versleten, los of gebroken. 1. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 2.