NR. 3323–397 Z–320 Z RECHT VOORUIT Model nr. 74191– 895001 en hoger Gebruikershandleiding BELANGRIJK: Lees deze handleiding aandachtig door. De handleiding bevat informatie ten behoeve van uw veiligheid en die van anderen. Zorg dat u vertrouwd bent met de plaats en functie van de bedieningsorganen voordat u de machine gaat gebruiken.
Inleiding Dank u voor de keuze van een Toro produkt. Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met dit nieuwe produkt. Aarzel daarom niet contact op te nemen met uw erkende Toro Service Dealer voor eventuele hulp, service, originele Toro onderdelen of andere informatie. Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u de model- en serienummers van de machine altijd te vermelden.
Inleiding Belangrijk: Deze motor is niet uitgerust met een vonkenvanger. In bepaalde gebieden kan het verboden zijn de machine in met bos, struiken of gras begroeid land te gebruiken.
Inhoud Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Benzine en olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aanbevolen benzine . . . . . . . . . . . . . . . . . Stabilizer/Conditioner . . . . . . . . . . . . . . . . Brandstoftank vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . Motoroliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . Montage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Los geleverde onderdelen . . . . . . . . . . . . . Zwenkwiel installeren . . . . .
Inhoud 2
Veiligheid Instructies voor veilige bediening van cirkelmaaiers met zittende bestuurder zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen. onjuiste aankoppeling en verdeling van last. Instructie Voor ingebruikname 1. Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de maaimachine gaat gebruiken. Let op de plaats en functie van de bedieningselementen en hoe u de machine moet gebruiken. 1.
Veiligheid 5. 6. Controleer de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging voor het gebruik. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • 6. Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait. Gebruiksaanwijzing 1. Laat de motor niet in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich giftige koolmonoxydedampen kunnen verzamelen. 2.
Veiligheid • voordat u de maaier gaat controleren, schoonmaken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren. • als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaier op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit alvorens hem weer te gebruiken. • als de maaier abnormaal trilt (direct controleren). 14. Aandrijving naar werktuig(en) uitschakelen bij transport of als de machine niet in gebruik is. 15. Motor afzetten en aandrijving naar werktuig(en) uitschakelen: 6.
Veiligheid Hellingsdiagram Lees alle veiligheidsinstructies op pagina 3-10.
Veiligheid 7
Veiligheid Overzicht van symbolen Veiligheidsalarm–symbool in de driehoek geeft gevaar aan Veiligheidsalarm Vuur, open vlammen en roken verboden Vuur of open vlammen Explosie Lees de bedieningshandleiding Raadpleeg technische handleiding voor juiste onderhoudsprocedures Motor stoppen en sleutel uit contactslot verwijderen alvorens onderhoud of reparatie uit te voeren Bijtende vloeistoffen, brandwonden aan vingers of hand Accu buiten bereik van kinderen houden Loodbatterij niet bij huisvuil deponere
Veiligheid Overzicht van symbolen Veiligheidsschermen niet openen of verwijderen terwijl de motor loopt Uitgeworpen voorwerpen gevaar voor alle lichaamsdelen Uitgeworpen voorwerpen gevaar voor alle lichaamsdelen Zorg dat beschermkappen en -platen gemonteerd zijn Opgeslagen energie, terugslag of opgaande beweging Verlies van ledematen, machine rijdt achteruit Geen passagiers meenemen Verlies van ledematen, Z recht vooruit rijdt vooruit Afsnijden van tenen en vingers, draaiend maaimes Machine kantelt
Veiligheid Overzicht van symbolen Snel Remsysteem Langzaam Parkeerrem Toename/afname Houder Aan/Lopen Smeernippel Uit/stop Aftakas Motor starten In werking stellen Motor loopt Buiten werking stellen Motor afzetten Verstreken bedrijfsuren Hulpstarter 10 Alarm
Benzine en olie Aanbevolen benzine Gebruik LOODVRIJE normaalbenzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is, kan gelode normaalbenzine worden gebruikt. MOGELIJK GEVAAR • Benzine is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief.
Benzine en olie Stabilizer/Conditioner MOGELIJK GEVAAR • Bij het bijvullen van brandstof kan zich onder bepaalde omstandigheden een statische lading ontwikkelen, die de benzine kan ontsteken. Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe. Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine: • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen. • reinigt de motor als die loopt.
Montage Los geleverde onderdelen NB.: Controleer aan de hand van het onderstaande schema of alle onderdelen meegeleverd zijn.
Montage Zwenkwiel installeren Bandenspanning controleren 1. Verwijder moer, ringen, bus en as van vork (Fig. 1). Controleer de spanning van alle banden, zie Bandenspanning in het hoofdstuk Onderhoud op pagina 42. 2. Achterkant van machine opkrikken en achterwiel in zwenkwielvork plaatsen (Fig. 1). 3. Wiel met gemonteerde bus en ringen tussen vork en glijbout door lagers installeren (Fig. 1). 4. Bout vastzetten met 13 mm (1/2”) moer (Fig. 1). 5. Moer vastdraaien met 55 N⋅m (75 ft.-lbs). 6.
Montage Accu activeren 1 Accuzuur met een s.g. van 1,260 is verkrijgbaar bij een leverancier van accu’s. 1. Verwijder de accu uit de machine. Belangrijk: Let op dat de lange ontluchtingsslang niet beschadigd wordt bij verwijderen van de accubak. 2 3 m-1262 Figuur 2 MOGELIJK GEVAAR • Accuzuur bevat zwavelzuur, een dodelijk gif dat ernstige brandwonden kan veroorzaken. WAT ER KAN GEBEUREN • Inslikken van accuzuur is dodelijk en accuzuur veroorzaakt brandwonden op de huid. 1. Vuldoppen 2.
Montage Accu installeren 4 1. Accu met zuur vullen en opladen, zie Accu, pagina 50. 2. Accu op zijn plaats zetten met de accupolen naar de motor toe (Fig. 4). 3. De rode kap over de rode accukabel schuiven. 4. De pluskabel (rood) aan de pluspool (+) bevestigen, daarna de minkabel aan de minpool (–) bevestigen. Kabels vastzetten met (2) 19 mm (1/4 x 3/4”) bouten, 6 mm (1/4”) ringen, 6 mm (1/4”) borgringen en 6 mm (1/4”) moeren. 2 3 1 m-1254 Belangrijk: Figuur 3 1. Pluspool 2. Minpool 3.
Montage Recycler-platen installeren 4 3 9 9 1. Kantel de maaier in verticale stand, zie Maaier kantelen, pagina 27. 2. Bouten, linker en rechter grasvangplaat, moeren, bevestigingsbouten en linker en rechter afvoerplaat van de maaier verwijderen (Fig. 7). 8 NB.: 2 7 5 Alle onderdelen opbergen voor gebruik bij installatie van grasvangzak.
Montage Bediening van de Recycler Als u de maaier met geïnstalleerde Recycler-platen gebruikt, moet u de aandrijving van de blazer door de drijfriem uitschakelen. 1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van de bougie(s). 2. Verwijder de R-pen en pen van de spanpoeliebeugel (Fig. 6). 3. Druk de spanpoeliebeugel, achter het drijfwerk van de aftakas, tegen de veerdruk in omhoog, om de drijfriem van de blazer te ontspannen (Fig. 6). 4.
Montage 3 6 Gebruik van de grasvangzak 4 Bij gebruik van de maaier met grasvangplaten moet u de aandrijving van de blazer door de drijfriem inschakelen. 2 5 1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van de bougie(s). 2. Leg de riem om de poelies van blazer, spanpoelie en aftakas. 3. Druk de spanpoeliebeugel, achter het drijfwerk van de aftakas, tegen de veerdruk in omhoog, om de veer te ontspannen (Fig. 6). 4.
Gebruiksaanwijzing Veiligheid staat voorop Bedieningsorganen Lees aandachtig alle veiligheids- instructies op pagina 3–8. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en u zelf voorkomen. Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Fig. 1). 1 2 MOGELIJK GEVAAR • Lawaai kan gehoorbeschadiging en doofheid veroorzaken. 3 WAT ER KAN GEBEUREN • Gevaar van gehoorbeschadiging of doofheid.
Gebruiksaanwijzing Parkeerrem Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Parkeerrem in werking stellen 1. Zet de rijbedieningshendels in neutraal (Fig. 1). 2. Trek de parkeerremhendel omhoog om de parkeerrem in werking te stellen (Fig. 2). De parkeerrem moet stevig in de aangetrokken positie blijven zitten. Parkeerrem lossen 1. Druk de knop op de parkeerremhendel in en breng de hendel omlaag om de parkeerrem te lossen (Fig. 2).
Gebruiksaanwijzing Motor starten en stoppen 2 1 Starten 1. 2. Zet de rijbedieningshendels in neutraal. 3. Schakel de aftakas “UIT” (Fig. 3). 4. Zet het handgas midden tussen “LANGZAAM” en “SNEL” voordat u een koude motor start. 5. Zet de choke in de stand “AAN” voordat u een koude motor start. NB.: 6. Belangrijk: 22 1 m-2721 Figuur 3 Bij een warme of hete motor kan gebruik van de choke nodig zijn. Zodra de motor loopt, de choke “UIT” zetten.
Gebruiksaanwijzing Bediening van de aftakas Stoppen 1. Zet het handgas in de stand LANGZAAM (Fig. 5). 2. Parkeerrem in werking stellen. 3. Contactsleutel naar OFF draaien (Fig. 6). NB.: 4. Als de motor zwaar belast of heet is, laat u hem een minuut stationair lopen voordat u de contactsleutel naar “OFF” draait. Hierdoor kan de motor afkoelen alvorens hij wordt gestopt. In een noodgeval kan de motor direct worden gestopt door de contactsleutel naar “OFF” te draaien.
Gebruiksaanwijzing Het veiligheidssysteem 4. Stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas “UIT”. Houd de rijbedieningshendels in neutraal. Start de motor. Terwijl de motor loopt, beweegt u de rijbedieningshendels naar voren of naar achteren. De motor moet nu stoppen. 5. Kantel de grasvangbak omhoog. Stel de parkeerrem in werking en zet de aftakas “UIT”. Houd de rijbedieningshendels in neutraal. Start de motor. Terwijl de motor loopt, beweegt u de rijbedieningshendels naar voren of naar achteren.
Gebruiksaanwijzing NB.: De motor stopt als de rijbedieningshendels worden bewogen terwijl de parkeerrem in werking gesteld is. Achteruit 1. Los de parkeerrem, zie Parkeerrem in werking stellen, pagina 21. Om recht te rijden, beide rijbedieningshendels dezelfde afstand bewegen (Fig. 9). 2. Om achteruit te rijden, de rijbedieningshendels langzaam naar achteren trekken (Fig. 9). Om een bocht te maken, de rijbedieningshendel aan de kant waar u een bocht wilt maken naar neutraal toe bewegen (Fig. 9).
Gebruiksaanwijzing Bestuurdersstoel instellen Afstellen van maaihoogte U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. De maaihoogte is instelbaar van 25 tot 115 mm (1” tot 4-1/2”) in stappen van 13 mm (1/2”), door vier pennen in verschillende gaten te steken. 1. Om de stoel af te stellen, de moer en ring verwijderen en de stoel naar voren kantelen (Fig. 10). 1.
Gebruiksaanwijzing Rollen afstellen Maaier kantelen De rollen zijn vooraf ingesteld voor maaihoogten boven 51 mm (2”). Als de maaihoogte op 25 of 39 mm (1 of 1–1/2”) wordt gezet, moeten de rollen in het bovenste gat worden gezet. Ten behoeve van onderhoud of om de lengte voor transport en stalling te beperken, kan de maaier worden gekanteld. 1. Maaier omhoog zetten 2. Na instelling van de maaihoogte de maaier kantelen om de rollen af te stellen, Zie Maaier kantelen.
Gebruiksaanwijzing Grasvangbak leeg maken De grasvangbak is uitgerust met een “grasvangbak vol” sensor, die controleert of de grasvangbak vol is. Als de zoemer klinkt, moet de grasvangbak worden geleegd. 1 m-3375 1. Plaats de tractor zo dat de grasvangbakdeur zich bevindt waar u het maaisel wilt storten. 2. Aftakasschakelaar uitschakelen, rijbedieningshendels in neutraal zetten en parkeerrem in werking stellen. Figuur 15 1. Maaier omhoog Belangrijk: Maaier laten zakken 1.
Gebruiksaanwijzing Belangrijk: De vergrendeling linksvoor moet worden vastgezet om te voorkomen dat de grasvangbak tijdens transport kantelt. 1 Tractor met de hand duwen Belangrijk: De tractor altijd met de hand duwen; de tractor nooit slepen, omdat de hydrauliek hierdoor beschadigd kan worden. m-3305 Figuur 18 1. Bypass-ventiel Tractor duwen 1. Aftakas uitschakelen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor te stoppen. 2.
Onderhoud Onderhoudsschema Werkzaamheden Hydrauliekoliepeil controleren Motoroliepeil controleren Elk gebruik 8 uur Eerste X 25 uur 50 uur 100 uur 200 uur X X Olie ververst* X Eerste X Oliefilter vervangen (elke 200 uur of elke 2e olieverversing) Hydrauliekoliefilter vervangen Eerste Veiligheidssysteem controleren X Grasvangbak reinigen X X X X X X X X X Roosters reinigen (naar behoefte) Maaierhuis reinigen Onderhoud voor stalling X X X X Maaimessen controleren X X Chassis
Onderhoud MOGELIJK GEVAAR • Als u de sleutel in het contactslot laat zitten, kan een onbevoegde de motor starten. WAT ER KAN GEBEUREN • Per ongeluk starten van de motor kan leiden tot lichamelijk letsel van u of omstanders. GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN • Sleutel uit contactslot verwijderen en kabel(s) van bougie(s) af trekken alvorens onderhoud te verrichten. Kabel(s) opzij drukken, zodat die geen contact met de bougie(s) kunnen maken.
Onderhoud vervangen als het beschadigd of defect is, of niet grondig kan worden gereinigd. 3. Het schuimelement voorzichtig van het papierelement af schuiven (Fig. 19). 4. Moer losdraaien en deksel en papierelement verwijderen (Fig. 19). Schuim- en papierelement reinigen 1. Schuimelement 1 A. Het schuimelement wassen in warm water met vloeibare zeep. Als het element schoon is, het grondig uitspoelen. 2 B. Het element drogen door het in een schone doek droog te knijpen (niet wringen). C.
Onderhoud Motorolie Motoroliepeil controleren Olie verversen: • Na de eerste 5 bedrijfsuren. • Na elke 100 bedrijfsuren. NB.: Olieverversing moet vaker plaatsvinden bij gebruik in zeer stofFige of zanderige omstandigheden. Type olie: detergente olie (API serviceklasse SG of SH) 1. Parkeer de machine op een vlakke ondergrond. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en de contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. 2.
Onderhoud Olie verversen/aftappen Motoroliefilter vervangen 1. Start de motor en laat die vijf minuten lopen. Hierdoor wordt de olie warm, zodat die beter kan worden afgetapt. Vervang het oliefilter elke 200 bedrijfsuren of bij elke tweede olieverversing. 2. Parkeer de machine zo dat de aftapzijde iets lager dan de andere zijde is, zodat alle olie eruit kan lopen. Daarna aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor te stoppen.
Onderhoud Controleren van de bougie Bougie controleren Controleer de bougie(s) na elke 200 bedrijfsuren. Controleer of de afstand tussen de midden- en zijelektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel om bougies te verwijderen en te monteren en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen. Indien nodig nieuwe bougie(s) monteren. 1. Controleer het midden van de bougie(s) (Fig. 26).
Onderhoud Smeren 2. Smeernippels van aandrijfas en kruiskoppelingen doorsmeren (Fig. 28). De machine moet regelmatig worden gesmeerd. Zie het onderhoudsschema op pagina 30. Type vet: universeelvet nr. 2 lithiumverzeept of molybdeenvet. Methode van smeren mĆ3203 1. Aftakas uitschakelen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. 2. Smeernippels schoonmaken met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippels afkrabben. 3.
Onderhoud Drijfwerkolie 3 Drijfwerkolie verversen: • 2 1 3 4 Na de eerste 100 bedrijfsuren. NB.: De olie behoeft na verversing na de eerste 100 bedrijfsuren niet meer te worden ververst. mĆ4533 Type olie: olie voor automatische transmissies (Dexronr III of gelijkwaardig) Belangrijk: Geen oliesoorten vermengen. Gebruik uitsluitend olie voor automatische transmissies. Inhoud drijfwerk:129,6 ml (5–1/2 oz.) per drijfwerk. Figuur 31 1. Drijfwerkkap 2. Aftakaskap 3.
Onderhoud Drijfwerkoliepeil controleren 2 Het drijfwerkoliepeil moet na elke 100 bedrijfsuren worden gecontroleerd. Controleer alle drie drijfwerken. 2 3 1. Olie in drijfwerk warm laten worden, door maaier enkele minuten te laten draaien. 2. Maaidek optillen en rechtop zetten. 3. Verwijder de plug uit de zijkant van het drijfwerk. Het oliepeil moet tot aan het gat in de zijkant van het drijfwerk staan (Fig. 32). 4.
Onderhoud Bussen van zwenkwielvork vervangen 4. Steek een drevel in de ophangbuis en tik de bussen er voorzichtig uit (Fig. 34). De binnenkant van de ophangbuis schoonmaken. De zwenkwielvorken zijn gemonteerd in bussen die in de boven- en onderkant van de ophangbuizen van het draagframe zijn geperst. Om de bussen te controleren, de zwenkwielvorken naar voren en naar achteren en zijwaarts bewegen. Als een zwenkwielvork los zit, zijn de bussen versleten en moeten die worden vervangen. 5.
Onderhoud Onderhoud van zwenkwielen en lagers De zwenkwielen draaien op een rollager, ondersteund door een spanbus. Als het lager altijd goed gesmeerd wordt, is de slijtage minimaal. Onvoldoende smering leidt tot snelle slijtage. Een wiebelig zwenkwiel duidt meestal op een versleten lager. 1. Verwijder de moer en bout waarmee het zwenkwiel aan de zwenkwielvork bevestigd is (Fig. 35). 2. Verwijder de ring en bus. Trek de spanbus en het rollager uit de wielnaaf (Fig. 35). 3.
Onderhoud Bussen van duwstang vervangen 2 2 De duwstangen zijn uitgerust met ingeperste bussen aan de zijde van de aandrijfeenheid. Om de bussen te controleren, de duwstangen heen en weer bewegen en op slijtage controleren. Als een duwstang los zit, zijn de bussen versleten en moeten die worden vervangen. 1. Verwijder de maaier. Zie Maaier verwijderen in het hoofdstuk Installatie. 2. Controleer de draaipen op slijtage. Indien nodig vervangen. 3.
Onderhoud 4. Rooster vanaf achterzijde monteren en over oliekoeler heen tillen. Vastzetten met eerder verwijderde bouten (Fig. 38). 3 1 Brandstoffilter Vervang het brandstoffilter na elke 200 bedrijfsuren of elk jaar, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. 3 ÑÑÑÑÑÑÑÑ ÑÑÑÑÑÑÑÑ ÑÑÑÑÑÑÑÑ Brandstoffilter vervangen Nooit een vuil filter opnieuw installeren nadat het uit de brandstofleiding verwijderd is. 2 2 1.
Onderhoud Brandstoftank 5. Brandstoftank aftappen Monteer de brandstofleiding aan de brandstofkraan. Schuif de slangklem naar de brandstofkraan toe om de brandstofleiding vast te zetten (Fig. 41). 4 MOGELIJK GEVAAR • Benzine is onder bepaalde omstandigheden uitermate brandbaar en explosief. WAT ER KAN GEBEUREN • Brand of explosie van benzine kan brandwonden of schade aan eigendommen veroorzaken. GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN • Benzine uit de tank aftappen als de motor koud is.
Onderhoud 3. Verwijder de dop van de vulbuis en kijk erin om het peil te controleren. De vloeistof moet tot boven de onderkant van de zeef staan (Fig. 42). 4. Als het peil te laag is, hydrauliekolie bijvullen totdat het peil boven de onderkant van de zeef staat (Fig. 42). 5. Plaats de dop weer op de vuilbuis. 3. Opvangbak onder filter plaatsen, oude filter verwijderen en afdichtring van filteraansluiting schoonvegen (Fig. 43). 1 1 m-3291 2 Figuur 43 3 m-3292 1. Hydrauliekoliefilter 4.
Onderhoud 1 3 MOGELIJK GEVAAR • Hydrauliekolie die onder druk ontsnapt kan onder de huid komen en letsel veroorzaken. 2 WAT ER KAN GEBEUREN • Hydrauliekolie die onder de huid is gekomen, moet binnen enkele uren chirurgisch worden verwijderd door een arts die vertrouwd is met dergelijk letsel, anders kan gangreen (koudvuur) ontstaan. m-1256 Figuur 44 1. Hydrauliekoliefilter 2. Afdichtring 3.
Onderhoud Belangrijk: 5. Rijbedieningshendel moet contact maken met de voorste aanslag voordat de pomp de inwendige aanslag bereikt, anders kan de pomp beschadigd worden. Als de rijbedieningshendels in neutraal niet gelijk staan, stelt u de regelstang van de hendel die zich het dichtst bij de stoel bevind af. Draai de stang om deze iets langer te maken. Draai de moeren daarna weer vast. 1 3 m-3290 5 Referentiesnelheid instellen 1. Draai de moeren op de aanslagbout onder de regeleenheid los (Fig.
Onderhoud Veerdruk van referentie-aanslag afstellen Riemen van aftakas vervangen De weerstand die in de rijbedieningshendels wordt gevoeld kan worden afgesteld, zodat ze meer of minder gevoelig aanvoelen. Controleer de riemen van de aftakas op slijtage na elke 50 bedrijfsuren. 1. Om de veerdruk af te stellen, de moeren op de oogbouten waarmee de veren aan de bevestigingsplaat bevestigd zijn losdraaien (Fig. 46). 2. Om de veerdruk te verminderen, de moer van de oogbout af draaien (Fig. 46).
Onderhoud 4. 5. Drijfriem vervangen Plaats de nieuwe aftakasriemen over de koppeling heen en leidt ze rond de drijfwerkpoelies en over de spanpoelie (Fig. 48). Houd de spanpoelie tegen de riemen aan en trek de veer omlaag om die aan de onderste bevestigingsbout te bevestigen (Fig. 47). 6. Monteer de koppelingsaanslag (Fig. 47). Bevestigingsbouten goed vastdraaien. 7. Sluit de stekker van de koppeling aan op de kabelboom. 1 2 3 Controleer de drijfriem op slijtage na elke 50 bedrijfsuren. 1.
Onderhoud Ventilatorriem vervangen Zekering Een gierend geluid als de riem draait, slippen van de ventilator waardoor vaak verstopping van tunnel en blazer optreedt, gerafelde randen van de riem, schroeiplekken en scheurtjes duiden op een versleten ventilatorriem. Vervang de ventilatorriem als één van deze verschijnselen zich voordoet. Onderhoudsinterval/Specificatie 1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van de bougie(s).
Onderhoud Accu 3. Controleer het zuurpeil van de accu elke 8 uur. Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een tissue om de accubak schoon te maken. Als de accupolen geoxydeerd zijn, deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout. Breng een laagje zuurvrij vet (vaseline) op de accupolen aan om oxydatie te voorkomen. 4. Stop de motor. Open de celdoppen om in de cellen te kijken. Het accuzuur moet tot aan de onderkant van de celbuis staan (Fig. 52).
Onderhoud Roosters van grasvangbak reinigen “Grasvangbak vol” sensor reinigen Voor optimaal verzamelen van maaisel is een maximale luchtstroom door de grasvangbak nodig. Hiervoor moeten de roosters van de grasvangbak schoon worden gehouden. De “grasvangbak vol” sensor, rechtsboven in de grasvangbak, vangt een uitgezonden lichtstraal op. Als de lichtstraal onderbroken wordt, klinkt er een zoemer.
Onderhoud Maaimessen Ten behoeve van een goede maaikwaliteit de messen scherp houden. Om het slijpen en vervangen te vereenvoudigen, is een extra set messen handig. MOGELIJK GEVAAR • Een versleten of beschadigd mes kan breken en stukken mes kunnen naar omstanders of naar de bestuurder van de maaier worden uitgeworpen. Maaimessen controleren 1. Controleer de snijkanten (Fig. 55). Als de kanten niet scherp zijn of knikken vertonen, de messen verwijderen en slijpen.
Onderhoud Op verbogen messen controleren 1. 2. Draai de messen totdat de uiteinden naar voren en naar achteren wijzen (Fig. 56). Meet vanaf een horizontaal oppervlak tot aan de snijkanten van de messen (Fig. 56). Noteer de afstand. Draai de tegenoverstelde uiteinden van de messen naar voren. Meet vanaf een horizontaal oppervlak tot aan de snijkanten van de messen op dezelfde positie als in stap 1 hierboven. Het verschil tussen de afstanden gemeten in stap 1 en 2 mag niet meer dan 3 mm (1/8”) bedragen.
Onderhoud Voorzijde Maaimessen slijpen 1. 1 Gebruik een vijl om de snijkant aan beide zijden van het mes te slijpen (Fig. 59). Zorg ervoor dat de oorspronkelijke hoek gehandhaafd blijft. Het mes blijft in balans als van beide snijkanten dezelfde hoeveelheid materiaal wordt verwijderd. m-3372 Figuur 57 1. Snijkant 1 1. Plaats het mes op de meshouder en bevestig het met de bout, bus en ring (Fig. 53).
Onderhoud Onjuiste afstelling van maaier corrigeren Als één maaimes lager maait dan het andere, corrigeert u dat als volgt: 1. Stop de motor, verwijder de sleutel uit het contactslot en verwijder de bougiekabel(s) van de bougie(s). 2. Breng alle banden op de voorgeschreven spanning en controleer of de messen niet verbogen zijn. Zie Op verbogen messen controleren, pagina 53. 3. Vlakstelling voor - achter instellen 1. Controleer de bandenspanning bij maaidek en machine. 2.
Onderhoud Zijwaartse vlakstelling instellen 1. Controleer de bandenspanning bij maaidek en machine. 2. Draai de maaimessen zo dat ze opzij wijzen (Fig.63 ). Meet bij punt “A” en “B” (Fig. 63) vanaf een horizontaal oppervlak tot aan de snijkant van de mespunten (Fig. 64). 3. Het verschil tussen afmetingen “A” en “B” mag niet meer dan 6 mm (1/4”) bedragen. Voorzijde A B m-3372 Figuur 63 m-3372 Figuur 64 56 4.
connector bargger Optional BAG SENSOR PINK GREEN BUZZER connector Optional SW4 (PTO) PINK 1 D4 GND BLACK K4 TAN CLOSED WHEN TRACTION DRIVE IS IN NEUTRAL SW2 (NEUTRAL) CLOSED WHEN TRACTION DRIVE IS IN NEUTRAL D3 GREY WHITE RED/WHT (INTERLOCK RELAY) YELLOW SW3 (NEUTRAL) RED/WHT DIODE MODULE D2 PINK PINK BLACK PINK 2 K1 2 BROWN BLACK (NEUTRAL RELAY) PINK TAN (START RELAY) YELLOW BROWN JUMPER S6 BROWN CLOSED WHEN PARK BRAKE IS SET K3 RED/WHT SW1 CLOSED WHEN (SEAT)OPE
58 C A B I VOOR POMP 94-4705 94-4705 C A POMP ACHTER B I 94-4714 RECHTS MOTOR A B 94-4712 94-4710 98-4384 FILTER 98-4384 HYDRAULIEKOLIETANK MOTOR LINKS B A 94-4713 94-4709 Onderhoud Hydraulisch schema KOELER
Onderhoud Reiniging en stalling 1. 2. Aftakas uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en de contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het contactslot. Verwijder maaisel, vuil en stof van de buitenkant van de machine, met name van de motor. Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van de koelribben van de cilinderkop en het koelinghuis. 3. Verwijder vuil en kaf van maaier, tunnel, blazer en grasvangbak. 4.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Startmotor draait niet. Motor start niet,, start moeilijk, j , of blijft niet i t llopen. 60 MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Aftakas is INGESCHAKELD. 1. Zet aftakas op UITGESCHAKELD. 2. Parkeerrem is niet in werking gesteld. 2. Parkeerrem in werking stellen. 3. Rijbedieningshendels staan niet in neutraal. 3. Rijbedieningshendels in neutraal zetten. 4. Accu leeg. 4. Accu opladen. 5. Elektrische verbindingen geoxydeerd of los. 5.
Problemen, oorzaak en remedie PROBLEEM Motor verliest kracht. Motor raakt oververhit. Abnormale trillingen. Machine rijdt niet. MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Motor te zwaar belast. 1. Rijsnelheid verlagen. 2. Luchtfilter is vuil. 2. Luchtfilterelement reinigen. 3. Oliepeil in carter te laag. 3. Carter met olie bijvullen. 4. Koelribben en luchtwegen onder motor blazerhuis verstopt. 4. Obstructie van koelribben en luchtwegen verwijderen. 5.