Form No. 3355-360 Rev A Z557 Z Master, met 152 cm Turbo Force® maaidek met zijafvoer Modelnr.: 74246TE—Serienr. 260000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
This spark ignition system complies with Canadian ICES-002 wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Inleiding Figuur 2 Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden en letsel en schade aan de machine kunt voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. 1.
Positie van afvoerplaat instellen............................. 26 Hefmechanisme bedienen.................. 27 Bestuurdersstoel instellen .................. 27 Bestuurdersstoel ontgrendelen..................................... 27 Machine met de hand duwen .............. 27 Zijafvoer gebruiken ........................... 28 Een nieuwe machine inrijden ............. 28 Transport van de machine.................. 28 Machine inladen ................................ 29 Gebruik van de Z Stand® ..................
Veiligheid oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: ◊ onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras; ◊ te snel rijden; ◊ onjuist gebruik van de rem; ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk; ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen; ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten. Deze machine voldoet ten minste aan de Europese normen, van kracht op het moment van produktie.
bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait. • Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
• Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen. • Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt. • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen. • Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen.
• Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden. • U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u macht over de machine verliest.
Hellingdiagram 8
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 1-643339 93-7824 1. 2. 3. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
99-8939 1. Gebruikershandleiding lezen. 3. 2. Maaihoogte Verwijder het sleuteltje uit het contact en lees de instructies alvorens serviceof onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 107-3069 1. Waarschuwing – Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt. 2. Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkiept, moet u de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde positie houden en de veiligheidsgordel omdoen.
107-3962 1. Maaihoogte in millimeters 107-3961 1. Maaihoogte in millimeters 107-3963 1. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Neem geen passagiers mee en houd omstanders op een afstand. 2. Handen of voeten kunnen 3. De machine kan voorwerpen 4.
107-3964 1. Waarschuwing – Gebruik geen drugs of 3. alcohol. 2. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding en zorg ervoor dat u instructie in het gebruik krijgt. 4. Waarschuwing – Stel de parkeerrem in 5. werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact alvorens de machine te verlaten. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming. Gebruikershandleiding lezen. 107-3978 1.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 1. 2. 3. 4. 5. Risico van explosie 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. Geen vonken of vuur en 7. Draag oogbescherming; niet roken. explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken. Risico van bijtende 8. Accuzuur kan blindheid vloeistof/chemische of ernstige brandwonden brandwonden veroorzaken. Draag oogbescherming 9. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. Lees de Gebruikershandlei- 10.
110-2068 1. Gebruikershandleiding lezen. 110-5721 1. 2. 3. 4. Motor – Afzetten Motor – Lopen Motor – Starten Aftakasschakelaar 5. 6. 7. 8. Snel Continu snelheidsregeling Langzaam Choke 107-8077 1. Snel 3. Neutraalstand 2. Langzaam 4. Achteruit 5. Waarschuwing – Raadpleeg 7. Gevaar voor ontplofng – de Gebruikershandleiding. Geen vonken of vuur en niet roken. 6. Gevaar voor vergiftiging 8.
Algemeen overzicht van de machine Bedieningsorganen Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Figuur 3 en Figuur 4). Figuur 4 1. 2. 3. Contactschakelaar Gashendel Choke 4. 5. 6. Aftakas Urenteller Brandstoftankdop Urenteller De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 4). Figuur 3 1. 2.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Brandstof bijvullen • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen. Gebruik normale loodvrije benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85).
Gebruik van stabilizer/conditioner Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen: In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder.
De omkiepbeveiliging (rolbeugel) gebruiken (ROPS, Rollover Protection System) Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkiept: houd de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om. Figuur 5 Controleer of het achterste deel van de stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling. 1. Volledig omlaag geklapt 2.
Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkiept, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken. Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt. Houd de rolbeugel altijd in de omhoog geklapte en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om.
Parkeerrem in werking stellen 1. Zet de schakelhendels (Figuur 16) in de vergrendelde neutraalstand. 2. Trek de parkeerrem naar achteren en omhoog om deze in werking te stellen (Figuur 10). De parkeerremhendel moet vast blijven staan op Ingeschakeld. De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan. Figuur 8 1.
Starten en stoppen van de motor 5. Zet de gashendel op Snel voordat u een koude motor start (Figuur 13). Motor starten 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de schakelhendels in de neutraalstand. 2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen. 3. Schakel de aftakas uit (Figuur 11). Figuur 13 1. Gas – snel 2. Gas – langzaam 6. Draai het contactsleuteltje op Start (Figuur 14). Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Opmerking: Als u de aftakas inschakelt met de gashendel op halfgas of minder, zullen de drijfriemen overmatig slijten. 2. Zet de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel (Figuur 13). 3. Laat de motor 60 seconden stationair draaien. 4. Trek de aftakasschakelaar uit om de aftakas in te schakelen (Figuur 15). 4. Draai het contactsleuteltje op Uit en verwijder het sleuteltje (Figuur 14). 5. Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine transporteert of stalt. Zie Onderhoud brandstofsysteem, blz. 38.
Vooruit en achteruitrijden • de aftakas is uitgeschakeld. • de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand staan. Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor tijdens het maaien altijd vol gas draaien.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een paar minuten. Maaihoogte instellen Figuur 16 1. Schakelhendel – onvergrendelde neutraalstand 2. Centrale onvergrendelde stand 3. Vooruit 4.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout verwijderen om de rollen in te stellen (Figuur 18, Figuur 19 en Figuur 20). Figuur 19 1. 2.
4. Plaats de plaat en de sluitnokken op zodanige wijze in de sleuven dat de machine de gewenste afvoer heeft. 5. Draai de hendel terug om de plaat en de sluitnokken vast te zetten (Figuur 21). 6. Als de nokken de plaat niet op zijn plaats houden of deze te vast zit, moet u hendel losmaken en aan de sluitnok draaien. Draai aan de sluitnok totdat u de gewenste sluitdruk hebt verkregen. Figuur 22 Positie B Zet de plaat in deze positie als u het maaisel opvangt. Figuur 21 1. Sluitnok 3. 2. Hendel 4.
Belangrijk: Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 26). Verschuif de stoel in de gewenste positie en laat de hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn positie. Figuur 24 Figuur 26 Hefmechanisme bedienen 1. Instelhendel De hendel van het hefmechanisme wordt gebruikt met de maaihoogtehendel voor het maaidek. Hierdoor kan de hoogte van het maaidek gemakkelijker worden ingesteld. Bestuurdersstoel ontgrendelen 1.
De machine duwen Zijafvoer gebruiken 1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op Uit. Zet de hendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Verwijder het sleuteltje. Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert. 2. Draai de omloopkleppen één slag naar links om de machine te duwen.
informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achteroverkiept. Als u de machine inlaadt op of in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de machine achterover kiept. Dit kan ernstig lichamelijk letsel of de dood veroorzaken. • Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine een hellingbaan op-/afrijdt. • Gebruik een enkele hellingbaan die de volle breedte van de machine beslaat. Gebruik geen afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de machine.
1. Hef het maaidek op in de transportstand. 2. Verwijder de pen van de beugel (Figuur 30). De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet houdt als deze op de Z Stand staat; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan. Plaats de machine nooit op de Z Stand tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd. 8. Voer onderhoudswerkzaamheden uit. De machine van de Z Stand afrijden Figuur 30 1. Z Stand 2. Sluiting 3. Beugel 4. 5. Pen van beugel Onderkant van gleuf 1.
gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen. voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid. Lang gras Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 8 bedrijfsuren • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren. Na de eerste 25 bedrijfsuren • Hydraulische lter vervangen en hydraulische vloeistof verversen. Bij elk gebruik of dagelijks • • • • Veiligheidssysteem controleren. Controleer het motoroliepeil. De maaimessen controleren. Maaidek reinigen. Om de 25 bedrijfsuren • Het peil van de hydraulische vloeistof controleren.
Smering Smering Smeer de machine volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en onderhoud (Figuur 33). De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. Type vet: Universeel smeervet. Methode van smeren 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2.
Figuur 35 1. 2. 3. Figuur 34 Luchtlterhuis Voorlter Sluiting 4. 5. Luchtlterdeksel Veiligheidslter 4. Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met perslucht. 4. Smeer het draaipunt van de spanpoelie (Fig. 38). 5. Schuif het filter voorzichtig uit het luchtfilterhuis (Figuur 35). Onderhoud motor Opmerking: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen de zijkant van het luchtfilterhuis stoot. Onderhoud van het luchtlter 6. Verwijder het veiligheidsfilter uitsluitend als u dit wilt vervangen.
Onderhoud van het veiligheidslter Vervang het veiligheidsfilter om de 600 bedrijfsuren. Belangrijk: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters. Filters monteren Belangrijk: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat beide luchtfilters zijn gemonteerd, omdat anders de motor schade kan oplopen. Figuur 36 1. Als u nieuwe filters monteert, moet u elk filter controleren op transportschade.
Motorolielter vervangen moet u langzaam net genoeg olie in de vulbuis gieten totdat het peil de Vol-markering bereikt. Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of wanneer u de olie ververst. Belangrijk: Giet niet te veel olie in het carter; als de motor daarna gaat lopen, ontstaat schade aan de motor. Opmerking: Vervang het oliefilter vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 1. Tap de motorolie af; zie Motorolie verversen. 2.
Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougies en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer nieuwe bougies indien dit nodig is. 3. Maak de bougiekabels los van de bougies (Figuur 41). Type: Champion® RC12YC, Champion® Platinum 3071 of een equivalent type. Elektrodenafstand: 0,76 mm Bougies controleren 1.
tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Laat de motor afkoelen. 4. Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 42). 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle benzine kan weglopen uit de brandstoftanks. 2. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. 3. Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 42). 4.
Accu verwijderen Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine. • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Onderhoud van de zekeringen Accu opladen Het elektrische systeem wordt beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting. Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen. Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Onderhoud aandrijfsysteem Bandenspanning controleren De sporing afstellen Controleer de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Figuur 47). Opmerking: Determine the left and right sides of the machine from the normal operating position. De juiste bandenspanning voor de voor- en achterbanden is 90 kPa (13 psi). Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten.
Figuur 48 1. Gleufmoer 3. 2. Maximaal twee schroefdraden zichtbaar 4. Opening in as met schroefdraad Ring (indien nodig) 5. Controleer de afstand van de onderkant van de gleuf in de moer tot de binnenrand van de opening. Er mogen maximaal twee schroefdraden zichtbaar zijn (Figuur 48). Figuur 49 6. Als er meer dan twee schroefdraden zichtbaar zijn, verwijdert u de moer en plaatst u een ring tussen de naaf en de moer. 1. 2. 7. Draai de gleufmoer aan met een torsie van 170 Nm (Figuur 48).
De lengte tussen de ringen moet 70 mm zijn (Figuur 52). Figuur 50 1. Motorscherm 2. Oliekoeler Koelribben van de motor reinigen Figuur 52 1. 2. 3. 4. Om de 100 bedrijfsuren moet u de cilinder en de koelribben van de cilinderkop reinigen. Reinig ook de omgeving van de carburateur, de regelhendels en de verbindingen. Hierdoor worden de hydraulische pompen, aandrijfmechanismen en de motor op adequate wijze gekoeld en vermindert de kans op oververhitting en mechanische schade.
Drijfriem van maaidek vervangen Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert. 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2.
Figuur 55 1. Centreerbout 2. Richtgat 3. 4. Linker steunplaat Veerbelaste spanpoelie 5. Indien afstelling nodig is, moet u de plaat van de spanpoelie losmaken en deze afstellen (Figuur 56). Figuur 54 1. Drijfriemkap 2. Sluiting 3. 4. Steek gleuf in de lip Bout 6. Steek een dopsleutel of een onderbrekerstang in het vierkante gat in de plaat van de spanpoelie om de spanning af te stellen (Figuur 56). Riemspanning afstellen 7.
afstand moet 0 tot 6 mm vanaf de rubberen aanslag zijn (Figuur 57). 1. Trek de veerbelaste spanpoelie naar beneden en verwijder de tractieriem van de motorpoelie en de poelie van de pomp van het hydraulische systeem (Figuur 59). Haal de riem tussen de poelies weg. Figuur 57 Figuur 59 1. Veerbelaste spanpoelie 2. Bovenste richtgat 3. 0 tot 6 mm 4. 5. 6. Arm van de spanpoelie Riem Rubberen aanslag 2.
4. Begin met de linker of de rechter schakelhendel. 5. Zet de hendel in de neutraalstand zonder deze te vergrendelen (Figuur 60). Figuur 60 1. Neutraalstand, vergrendeld 3. 2. Schakelhendel Figuur 61 Neutraalstand 1. 2. 3. 4. 5. 6. 6. Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de arm onder de taatsas) contact maakt met het uiteinde van de gleuf (en net druk op de veer begint uit te oefenen) (Figuur 60). Gaffelpen in gleuf Moer tegen gaffel Stelbout Pompstang Dubbele moeren Contramoer 7. 8.
Opmerking: De hydraulische vloeistof kunt u op twee manieren controleren. Als de vloeistof warm is en als de vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft twee niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de parkeerrem in werking.
tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 7. Neem gemorste vloeistof op. 8. Vul vloeistof bij tot aan de Koud-markering op de keerplaat in de hydraulische tank. 9. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af en controleer op olielekkages. Als een of beide wielen niet willen draaien, zie Hydraulisch systeem ontluchten. 10. Controleer nogmaals het peil als de vloeistof warm is.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. Laat de motor lopen zodat u de schakelhendels kunt afstellen. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken. • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen. Anders kan gangreen ontstaan.
Figuur 65 1. Sporingsknop 2. Pompstang 3. 4. Stelbout Gaffel Figuur 66 1. 2. 3. 4. 5. 6. 3. Beweeg de schakelhendel naar voren en naar achteren en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen. Gaffelpen in gleuf Moer tegen gaffel Stelbout Pompstang Dubbele moeren Contramoer 7. 8. 9. 10. 11. Veer Taatsas Gaffel Borgmoer Kogelverbinding 2. Start de motor, draai de gashendel half open en zet de parkeerrem vrij.
5. Zet het maaidek op een maaihoogte van 76 mm. 6. Controleer de vier kettingen. De kettingen moeten gespannen zijn. De beveiliging van het elektrische systeem zal niet goed werken als de verbindingsdraad is gemonteerd. Opmerking: Verstel de achterste kettingen t.o.v. de bovenkant van de gleuf, waar zij zijn bevestigd aan het maaidek. • Als een van de achterste kettingen slap is, moet u de voorste steunarm aan dezelfde kant lager (losser) zetten. Zie Schuinstand van het maaidek instellen.
6. Noteer deze afstand. Deze afstand moet ongeveer 79 tot 83 mm bedragen. 7. Als de afstanden bij punten B of C niet correct zijn, maakt u de bout los waarmee de achterste ketting is bevestigd aan de achterste steunarm (Figuur 68). Figuur 69 1. Meet hier de afstand van het mes tot het harde oppervlak Achterste ketting Achterste steunarm Bout Contramoer 5. 6. 7. Meten bij A en B 2. Meet het rechtermes bij punt A.
Drukveer afstellen regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro-mes. Om het slijpen en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen in voorraad te hebben. 1. Zet de hefhendel van het maaidek omhoog in de transportstand. 2. Controleer de afstand tussen de twee grote ringen; deze moet 26,7 cm bedragen (Figuur 70).
2. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren. 3. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 1. Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 1 en stap 2, mag niet meer zijn dan 3 mm. Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom en moet het worden vervangen; zie Maaimessen verwijderen en Maaimessen monteren. Figuur 71 1. Snijrand 2. Gebogen deel 3.
De maaimessen slijpen 2. Monteer de veerschijf en de mesbout. De conus van de veerschijf moet worden gemonteerd op de boutkop (Figuur 75). Als het mes wordt geslepen, kunnen delen van het mes worden weggeslingerd en ernstig letsel veroorzaken. Draag goede oogbescherming als u een mes slijpt. 1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden van het mes te slijpen (Figuur 73). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand.
Opmerking: Zorg ervoor dat het L-vormige eind van de veer is gemonteerd achter de rand van het maaidek voordat u de bout plaatst zoals wordt aangegeven in Figuur 76. tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Hef het maaidek op in de transportstand. Afvalverwijdering 4. Monteer de bout en de moer. Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften. 5.
Stalling A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol). 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op Uit. Maak de bougiekabel los van de bougie. Verwijder het sleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Startmotor draait niet. Mogelijke oorzaak 1. De aftakas is ingeschakeld. 2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 3. Bestuurder zit niet op de stoel. 4. Accu is leeg. 5. Elektrische aansluitingen gecorrodeerd of los. 6. Zekering doorgebrand. 7. Relais of schakelaar defect. Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen. 1. Brandstoftank leeg. 2. Luchtlter vuil. 3. Vuil in brandstoflter. 4. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
Probleem Motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaak 1. Motor overbelast. 2. Oliepeil in carter te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt. Machine rijdt niet. Abnormale trillingen. Remedie 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Vul het carter met olie. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 1. De omloopklep is niet goed gesloten. 2. De aandrijfriem van de pomp is versleten, los of stuk. 3. De aandrijfriem van de pomp zit niet op een poelie. 4.
Probleem Mogelijke oorzaak Remedie Onregelmatige maaihoogte. 1. Maaimes(sen) bot. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 1. Mes(sen) slijpen. 2. Nieuwe maaimes(sen) monteren. 3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen. 4. Onderkant van het maaidek schoonmaken. 5. Banden op juiste spanning brengen. 6. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 4. De onderkant van het maaidek is vuil. 5. De bandenspanning is niet correct. 6.
Schema's Elektrisch schema (Rev.