Form No. 3361-766 Rev A Z580-D Z Master® met een 52" achterlossend maaidek Modelnr.: 74279TE—Serienr.: 290000001 en hoger Om uw product te registreren of om een gebruikershandleiding of onderdelencatalogus te downloaden, gaat u naar www.Toro.com.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. Figuur 2 Inleiding 1. Veiligheidssymbool Lees deze informatie zorgvuldig door, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze moet gebruiken en onderhouden en om schade aan de machine en letsel te voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. Er worden in deze handleiding nog 2 woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Veiligheid Smering.............................................................. 33 Maaidek en riemspanpoelies smeren.................... 34 Onderhoud motor.................................................. 35 Onderhoud van het luchtfilter............................. 35 Motoroliepeil controleren. .................................. 36 Onderhoud brandstofsysteem ................................ 39 Brandstoffilter/waterafscheider onderhoudsbeurt geven..................................
◊ onjuist gebruik van de rem, ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk, ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen, ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten. • Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling in vrij schakelen voordat u de motor start. • Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 15 graden. • Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is.
– als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit voordat u de machine weer gebruikt; als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren) • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
• Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkantelt. • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
Hellingdiagram 7
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 98-1977 1. Risico om gegrepen te worden, riem – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 58-6520 1. Smeervet 98-4387 1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming. 93-7010 1. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen – 2.
107-1866 1. Kans op slippen, omkantelen en verlies van controle over de machine, steile hellingen – Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, hellingen van meer dan 15 graden, of water; blijf op een veilige afstand van steile hellingen; maak geen scherpe bocht als u met hoge snelheid rijdt, maar verminder uw vaart en ga langzaam de bocht in; als de rolbeugel omhoog is geklapt, moet u de veiligheidsgordel omdoen; als de rolbeugel omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel niet omdoen.
7-7719 1. Ledematen kunnen worden gesneden/geamputeerd en worden gegrepen, ventilator, riem – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 2. Voordat u de motor start, moet u gras en vuil onder de aandrijfriemen en poelies van het maaidek verwijderen; steek vervolgens het sleuteltje in het contact en start de motor. 107-3962 1. Maaihoogte in millimeters 108-5955 107-3968 1. Uitschakelen 2. Inschakelen 3. Parkeerrem 108-5957 107-3969 1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 2.
0-0806 112-3858 1. Lees de Gebruikershandleiding. 2. Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 110-3842 3. Haal het sleuteltje uit het contact voordat u de maaihoogte afstelt. 4. Maaihoogte-instellingen 110-3852 1. Verwijder het sleuteltje uit het contact en lees de instructies voordat u service- of onderhoudswerkzaamheden uitvoert. 112-8651 2. Ononderbroken toon geeft aan dat de motor oververhit raakt. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 110-3853 1.
117-0912 1. Indrukken om in te schakelen. 2. Motor – Voorgloeien 3. Lees de Gebruikershandleiding. 4. Snel 5. Continu snelheidsregeling 6. Langzaam 114-1826 1. Verwijder het contactsleuteltje. 2. Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 114-9600 1. Lees de Gebruikershandleiding. 117-3865 Merkteken van fabrikant 1. Geeft aan dat het mes onderdeel van een originele Toro-maaimachine is.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 1. Risico van explosie 2. Niet roken. Geen open vuur of vonken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming. 5. Lees de Gebruikershandleiding. 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 7. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken 8. Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 9. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. 10.
107-3963 3. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine en zorg ervoor dat de grasgeleider is gemonteerd. 1. Handen of voeten 2. Handen of voeten kunnen worden kunnen worden gesneden/geamputeerd, gesneden/geamputeerd, maaimes – Neem geen maaimes – Verwijder het passagiers mee en houd contactsleuteltje en lees omstanders op een afstand. de instructies voordat u service- of onderhoudswerkzaamheden uitvoert; blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 4.
110-0820 1. Snel 2. Langzaam 5. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 6. Gevaar voor vergiftiging en risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden – Houd kinderen op veilige afstand van de accu. 7. Gevaar voor ontploffing – Geen vonken of vuur en niet roken. 8. Om de tractieaandrijving te ontgrendelen, draait u de omloopklep 1 hele slag linksom met behulp van een 16 mm sleutel. 3. Neutraalstand 4.
Algemeen overzicht van de machine Urenteller De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 4). Indicators veiligheidssysteem Er bevinden zich symbolen op de urenteller en deze geven met een zwarte driehoek aan dat het veiligheidssysteem zich in de juiste stand bevindt Figuur 5).
Neutrale vergrendelstand Gebruiksaanwijzing De neutrale vergrendelstand wordt gebruikt met het veiligheidssysteem en wordt gebruikt om de neutraalstand te bepalen. Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Contactschakelaar Brandstof bijvullen Deze schakelaar, waarmee u de motor van de maaimachine start, heeft drie standen. STARTEN, LOPEN en UIT. De motor loopt op schone verse dieselbrandstof met een octaangetal van minimaal 40.
Biodieselklaar Deze machine kan ook gebruik maken van een dieselmengsel tot maximaal B20 (20% biodiesel, 80% petrodiesel). Het deel petrodiesel moet een laag of ultralaag zwavelgehalte hebben. In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
De omkantelbeveiliging (rolbeugel) gebruiken (ROPS, Rollover Protection System) De brandstofafsluitklep bevindt zich achter de linkerkant van de stoel. De machine heeft twee brandstoftanks. Een tank bevindt zich op de linkerkant en een tank op de rechterkant. Elke tank is aangesloten op de brandstofafsluitklep. Hiervandaan loopt een gemeenschappelijke brandstofslang naar de motor (Figuur 6).
Veiligheid staat voorop Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen. Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkantelt, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken. Figuur 7 1. Volledig omlaag geklapt 2.
Parkeerrem in werking stellen 1. Zet de rijhendels (Figuur 17) in de vergrendelde neutraalstand. 2. Trek de parkeerrem naar achteren en omhoog om deze in werking te stellen (Figuur 11). De parkeerremhendel moet vast blijven staan op Ingeschakeld. De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan. Figuur 9 1.
Starten en stoppen van de motor Belangrijk: Start de motor telkens niet langer dan 30 seconden om te voorkomen dat de startmotor oververhit raakt. 10. Als de motor niet direct start, zet u de gashendel op Snel en draait u contactsleuteltje op Start. Starten in normale weersomstandigheden Opmerking: Meerdere startpogingen kunnen nodig zijn als u de motor voor de eerste keer start nadat er helemaal geen brandstof in het brandstofsysteem heeft gezeten. 1.
3. Houd de schakelaar van de gloeibougie 10 tot 15 seconden ingedrukt. Het lampje gaat dan branden. 4. Laat de schakelaar na 10–15 seconden los. Het lampje zal dan doven. Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. 5. Draai het contactsleuteltje op Start en het indicatielampje van de gloeibougies gaat weer branden. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Het Veiligheidssysteem Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende Service Dealer. 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas in. Probeer de motor te starten; de motor mag nu niet gaan draaien. Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. 2.
Vooruitrijden Achteruitrijden 1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten in , bladz. . 1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels naar achteren (Figuur 17). 3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 17). Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 17).
Figuur 18 1. Maaihoogtehendel 2. Pen 2. Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de pen uit de maaihoogtebeugel (Figuur 18). 3. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die overeenkomt met de gewenste maaihoogtestand, en steek daarin de pen (Figuur 18). 4. Zet de maaihoogtehendel in de gewenste stand. Figuur 19 1. Antiscalpeerrol 2. Afstandsstuk 3. Lagerbus Antiscalpeerrollen afstellen 4. Flensmoer 5.
Bestuurdersstoel instellen De bestuurdersstoel verstellen U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 1. Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u de stoel (Figuur 21). 2. Verschuif de stoel in de gewenste positie en laat de hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn positie.
De machine duwen Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. 1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op UIT. Zet de hendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Verwijder het sleuteltje. 2. Draai de omloopkleppen één slag naar links om de machine te duwen. Hierdoor kan de hydraulische vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen kunnen draaien (Figuur 24.
Belangrijk: Probeer de machine niet te keren als deze op de hellingbaan staat; u kunt de controle verliezen en de kans bestaat dat de machine van de zijkant van de hellingbaan afrijdt. U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat de kans dat de machine dan achteroverkantelt.
De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet houdt als deze op de Z Stand staat; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan. Plaats de machine nooit op de Z Stand tenzij de wielen zijn vastgezet of geblokkeerd. 8. Voer onderhoudswerkzaamheden uit. Figuur 26 1. Z Stand 2. Sluiting 3. Beugel 4. Pen van beugel 5. Onderkant van sleuf De machine van de Z Stand afrijden 1. Verwijder de blokjes. 2. Zet de vergrendeling omhoog in de ontgrendelde stand (Figuur 28). 3.
Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien. Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in de grasmat volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 8 bedrijfsuren • Peil van de motorkoelvloeistof controleren. • Hydraulische vloeistof controleren. Na de eerste 25 bedrijfsuren • Vervang het hydraulische filter. Na de eerste 50 bedrijfsuren • De motorolie verversen. • Motoroliefilter vervangen. Na de eerste 100 bedrijfsuren • Sleufmoer van wielnaaf controleren. • Wielmoeren controleren. • Olie in tandwielkast verversen.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie. Smering Smeerpunten Smering Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en Onderhoud (Figuur 29).
Maaidek en riemspanpoelies smeren Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren—Smeer het maaidek en de assen. Om de 25 bedrijfsuren—Smeer de arm van de riemspanpoelie van de pomp. Om de 25 bedrijfsuren—Smeer de arm van de spanpoelie van de drijfriem. Smeren met nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden. Belangrijk: Controleer elke week of de assen van het maaidek overvloedig zijn gesmeerd. 1.
Onderhoud motor Onderhoud van het luchtfilter Opmerking: U moet de filters vaker controleren als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden. Het luchtfilter verwijderen Onderhoudsinterval: Om de 250 bedrijfsuren (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden). 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2.
Motoroliepeil controleren Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks Opmerking: Controleer het oliepeil als de motor koud is. 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. 3.
Motorolie verversen Onderhoudsinterval: Na de eerste 50 bedrijfsuren Om de 100 bedrijfsuren 1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme olie kan beter worden afgetapt. 2. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. 3. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. 5.
Belangrijk: Het carter nooit overvullen met olie. Hierdoor kan de motor worden beschadigd. Motoroliefilter vervangen Onderhoudsinterval: Na de eerste 50 bedrijfsuren Om de 200 bedrijfsuren 1. Tap de motorolie af; zie Motorolie verversen. Plaats een druippan onder de olielekbak om olie op te vangen uit het oliefilter en de oliekanalen in de motor. 2. Draai het filter naar links om het te verwijderen (Figuur 41 en Figuur 42). Figuur 39 1.
Onderhoud brandstofsysteem Brandstoffilter/waterafscheider onderhoudsbeurt geven Onderhoudsinterval: Om de 40 bedrijfsuren—Brandstoffilter/waterafscheider aftappen. Om de 400 bedrijfsuren/Jaarlijks (houd hierbij de kortste periode aan)—Brandstoffilter vervangen (vaker als de machine wordt gebruikt in stoffige of vuile omstandigheden). Figuur 42 1. Oliefilter 2. Pakking 3. Tussenstuk Waterafscheider aftappen 1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak. 2.
Brandstoffilter vervangen Onderhoud van de brandstoftank Na verwijdering mag u nooit een vuil brandstoffilter opnieuw aan de brandstofslang monteren. Probeer de brandstoftank niet zelf af te tappen. Laat een erkende Service Dealer de brandstoftank aftappen en onderdelen van het brandstofsysteem een onderhoudsbeurt geven. 1. Laat de motor afkoelen. 2. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 3.
Onderhoud elektrisch systeem Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan. Onderhoud van de accu Waarschuwing • Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los voordat u de pluskabel (rood) losmaakt. CALIFORNIË Proposition 65 Waarschuwing Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen.
Accu opladen 8. Schuif de hydraulische tank weg van de accu. 9. Verwijder de accu. Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen. Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen. Belangrijk: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0 °C. 1. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst.
Onderhoud aandrijfsysteem 2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog. 3. Monteer een nieuwe zekering (Figuur 48). De sporing afstellen Onder de stoel zit een knop waarmee de sporing van de machine kan worden afgesteld. Belangrijk: U moet eerst de neutraalstand van de hendel en de neutraalstand van de hydraulische pomp afstellen voordat u de sporing afstelt. Zie Neutraalstand van hendel afstellen in , bladz. en Neutraalstand van hydraulische pomp afstellen in , bladz. . 1.
Figuur 50 Sleufmoer van wielnaaf controleren Onderhoudsinterval: Na de eerste 100 bedrijfsuren—Sleufmoer van wielnaaf controleren. Figuur 49 1. Sporingsknop 2. Hydraulische tank Om de 500 bedrijfsuren—Sleufmoer van wielnaaf controleren. 4. Draai in deze richting als de machine naar links trekt. 5. Draai in deze richting als de machine naar rechts trekt. Na de eerste 100 bedrijfsuren—Wielmoeren controleren. 3. Hydraulische pompen Om de 500 bedrijfsuren—Wielmoeren controleren.
Figuur 51 1. Sleufmoer 2. Maximaal twee schroefdraden zichtbaar 3. Opening in as met schroefdraad 4. Ring (indien nodig) Figuur 52 1. Veerringen 2. Borgmoer 5. Controleer de afstand van de onderkant van de sleuf in de moer tot de binnenrand van de opening. Er mogen maximaal twee schroefdraden zichtbaar zijn (Figuur 51). 6. Als er meer dan twee schroefdraden zichtbaar zijn, verwijdert u de moer en plaatst u een ring tussen de naaf en de moer. 7.
Figuur 54 1. Veerbelaste spanpoelie 2. Koppeling Figuur 53 1. Tandwielkast 2. Plug aan de zijkant 3. Aandrijfriem van aftakas 4. Tandwielkast 6. Maak de stekker voor de elektrische aansluiting van de koppeling los (Figuur 55). 3. Plug aan de achterkant 4. Poelie 7. Verwijder de twee bouten waarmee de rubberen band van de koppeling is bevestigd aan het frame van de maaier (Figuur 55). Olie in tandwielkast verversen 8.
Onderhoud koelsysteem 9. Steek een voelermaat van 0,381–0,533 mm door een inspectiesleuf in de zijkant van de armatuur. Controleer of deze tussen de wrijvingsvlakken van de armatuur en de rotor zit (Figuur 56). Onderhoud van het koelsysteem 10. Draai de borgmoeren aan totdat de voelermaat licht is vastgeklemd maar gemakkelijk binnen de spleet kan bewegen (Figuur 56). 11. Herhaal deze procedure bij de overige gleuven.
Type vloeistof: Mengsel dat half uit antivries/DexCool® met verlengde levensduur en half uit water bestaat Inhoud van koelsysteem: 4,6 l Opmerking: U mag de radiatordop niet verwijderen. Anders kan er lucht in het koelsysteem komen. 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak, zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. 2. Ontgrendel de stoel en kantel deze omhoog. 3. Als de motor is afgekoeld, controleert u het peil van de overloopfles.
Onderhouden remmen Onderhoud riemen Parkeerrem afstellen Riemen controleren Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren Onderhoudsinterval: Om de 100 bedrijfsuren—Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren. Om de 200 bedrijfsuren 1. Stel de parkeerrem in werking, hendel omhoog. Riemen controleren. Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren.
7. Plaats een dopsleutel met een kort verlengstuk of een onderbrekerstang in het vierkante gat in de arm van de vaste spanpoelie (Figuur 61). 8. Zet het maaidek op een maaihoogte van 76 mm. 9. Om de riemspanning te vergroten, draait u de dopsleutel of onderbrekerstang linksom zodat de arm van de vaste spanpoelie beweegt totdat de afstand tussen de haken van de veer 16,5 cm bedraagt (Figuur 61). Figuur 62 1. Aandrijfriemkap 2. Sluiting Aandrijfriem van aftakas vervangen Figuur 61 1.
Aandrijfriem van pomp vervangen Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren—Aandrijfriem van pomp controleren. Opmerking: Verwijder eerst de aandrijfriem van de aftakas als de aandrijfriem van de pomp moet worden vervangen. 1. Kantel de stoel naar voren en verwijder het frontpaneel van de motor. 2. Verwijder de aandrijfriem van de aftakas. 3. Haal de veer van de arm van de spanpoelie (Figuur 65). 4. Plaats een nieuwe riem rond de motorpoelie en de poelie van de pomp van het hydraulische systeem (Figuur 65).
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. 3. Verwijder de 4 bouten waarmee het scherm van de oliekoeler is bevestigd aan het achterframe (Figuur 66). 4. Verwijder de 3 bouten waarmee de beugels van de motor zijn bevestigd aan de zijkant van de machine (Figuur 66). 7. Draai de onderste bout los en verwijder de bovenste bout waarmee de wisselstroomdynamo en de kap vastzitten (Figuur 68). 8.
Onderhoud bedieningsysteem Neutraalstand van schakelhendel afstellen Als de schakelhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk in de sleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten zij worden afgesteld. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld. Opmerking: De schakelhendels moeten op de juiste wijze worden gemonteerd. Zie Schakelhendels monteren bij montage-instructies. 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
8. Als de schakelhendel moet worden afgesteld, draait u de moer en de contramoer tegen de gaffel (Figuur 70). Onderhoud hydraulisch systeem 9. Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de schakelhendel, draai de kop van de stelbout in de juiste richting totdat de hendel in de vergrendelde neutraalstand is gecentreerd (Figuur 70).
Jaarlijks—Hydraulische filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen. Gebruik een zomerfilter bij temperaturen boven 0 °C Gebruik een winterfilter bij temperaturen beneden 0 °C 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen voordat u de bestuurderspositie verlaat. Figuur 71 1.
tractie aan een kant in en draai het wiel met de hand rond. 7. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Figuur 74). 8. Monteer het nieuwe hydraulische filter op het filtertussenstuk. Niet te vast aandraaien. 3. Als het wiel uit zichzelf begint te draaien, moet u dit ingeschakeld houden totdat het wiel soepel draait. (minimaal 2 minuten) 9. Vul de hydraulische tank met hydraulische vloeistof totdat de vloeistof over het filter stroomt.
Neutraalstand hydraulische pomp afstellen 3. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen. Opmerking: Stel eerst de neutraalstand van de hendel af. Deze moet correct zijn voordat de volgende afstelling kan plaatsvinden. 4. Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen. Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.
3. U stelt de lengte van de pompstang af door de dubbele moeren op de stang in de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt (Figuur 76). 4. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen. 5. Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen. 6.
Onderhoud van het maaidek Maaidek horizontaal stellen in drie standen Belangrijk: Er zijn slechts 3 meetstanden nodig om het maaidek horizontaal te stellen. De machine instellen 1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak. 2. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Figuur 77 3.
5. Noteer deze afstand. 6. Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt A dan bij punt B (Figuur 79). Indien dit niet het geval is, gaat u als volgt te werk. Opmerking: Beide voorste wartels moeten in dezelfde mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige kettingspanning. 7. Draai de contramoeren op de voorkant van de rechter- en linkerwartel ongeveer 13 mm (Figuur 78) los. 8.
Voor controle en onderhoud van de maaimessen 1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. 2. Draai het contactsleuteltje op Uit en verwijder het sleuteltje. 3. Maak de bougiekabel(s) los van de bougie(s). De maaimessen controleren Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks 1. Controleer de snijranden (Figuur 81). Figuur 80 1. 29,2 cm tussen de grote ringen 2. Voorste moer 3. Contramoer van veer 4. Voorste wartel 5.
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel veroorzaken. Draag handschoenen of wikkel een lap om de scherpe kanten van het mes. 1. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke handschoen. 2. Verwijder de mesbout, de veerschijf en het mes van de spilas (Figuur 85). De maaimessen slijpen Figuur 82 1. Meet hier de afstand van het mes tot het harde oppervlak Als het mes wordt geslepen, kunnen delen van het mes worden weggeslingerd en ernstig letsel veroorzaken. 2.
Reiniging Onderkant van het maaidek reinigen Figuur 84 1. Mes 2. Mesbalans Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek. Maaimessen monteren 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 1. Monteer het mes op de as (Figuur 85). Belangrijk: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen. 2.
Stalling B. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden. Reiniging en stalling C. Zet de motor af, laat deze afkoelen en tap de brandstoftank af; zie Brandstoftank aftappen in , bladz. . 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk of slaat af. De motor verliest vermogen. De motor raakt oververhit. De machine drijft niet aan. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De aftakas is ingeschakeld. 1. De aftakas uitschakelen. 2. De parkeerrem is niet in werking. 3. De bestuurder zit niet op de bestuurdersstoel. 4. De accu is leeg. 5. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los. 6. Een zekering is doorgebrand. 7.
Probleem Abnormale trillingen. Mogelijke oorzaak 1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans. 1. Nieuwe maaimes(sen) monteren. 2. De bevestigingsbout van het maaimes zit los. 3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 4. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los. 5. De motorpoelie is beschadigd. 2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien. 3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien. 4. Desbetreffende poelie vastzetten. 6. Mesas verbogen. 7.
Schema's Elektrisch schema (Rev.
Landscape Contractor Equipment (LCE) De Toro totaalgarantie Voorwaarden en producten waarvoor de garantie geldt Overeenkomstig een overeenkomst tussen Toro Company en diens dochteronderneming, Toro Warranty Company, bieden deze de oorspronkelijke aankoper garantie op reparatie van de betreffende Toro producten als deze defect zijn wegens materiaal of arbeid.