Form No. 3355-130 Rev A Z597-D Z Master® met een 62 of 72 maaidek met achteruitworp Modelnr.: 74280TE—Serienr. 260000001 og højere Modelnr.: 74281TE—Serienr. 260000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
This spark ignition system complies with Canadian ICES-002 wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Inleiding Figuur 2 Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden en letsel en schade aan de machine kunt voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. 1.
Maaihoogte instellen.......................... 27 Hefmechanisme bedienen.................. 27 Antiscalpeerrollen afstellen................ 27 Bestuurdersstoel instellen .................. 29 Bestuurdersstoel ontgrendelen..................................... 29 Machine met de hand duwen .............. 30 Transport van de machine.................. 30 Machine inladen ................................ 31 Gebruik van de Z Stand® .................. 32 Tips voor bediening en gebruik..............................
Veiligheid worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: ◊ onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras; ◊ te snel rijden; ◊ onjuist gebruik van de rem; ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk; ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen; ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait. • Gebruik de machine nooit als schermen, afdekplaten of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.
• Als er zich brandstof in de tank bevindt, mag u de machine niet opslaan in een afgesloten ruimte waar brandstofdampen in contact met open vuur of vonken kunnen komen. • Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt. • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen. • Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen.
Trillingsniveau • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden. Hand-arm • U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van 1,26 m/s2 op de handen en armen, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens EN 1033 procedures.
Hellingdiagram 8
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 58-6520 1. Smeervet 93-7824 1. 2. 3. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit.
7-1866 1. Kans op slippen, omkiepen en verlies van controle over de machine, steile hellingen – Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, hellingen van meer dan 15 graden, of water; blijf op een veilige afstand van steile hellingen; maak geen scherpe bocht als u met hoge snelheid rijdt, maar verminder uw vaart en ga langzaam de bocht in; als de rolbeugel omhoog is geklapt, moet u de veiligheidsgordel omdoen; als de rolbeugel omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel niet omdoen.
107-3961 1. Maaihoogte in millimeters 107-3069 1. Waarschuwing – Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt. 2. Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine omkiept, moet u de rolbeugel in de omhoog geklapte en vergrendelde positie houden en de veiligheidsgordel omdoen. Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is; als de rolbeugel omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel niet omdoen. 3.
107-3963 1. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Neem geen passagiers mee en houd omstanders op een afstand. 2. Handen of voeten kunnen 3. De machine kan voorwerpen 4.
107-7705 107-3968 1. Uitschakelen 2. Inschakelen 3. Parkeerrem 107-3969 107-7706 1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 2. Ledematen kunnen bekneld raken, maaimachine – Stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact voordat u werkzaamheden onder de maaimachine gaat verrichten. 1. Gebruikershandleiding lezen. 2. Onderbroken toon geeft aan dat de oliedruk te laag is of de wisselstroomdynamo niet oplaadt. 3.
107-9309 1. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding voor informatie over het opladen van de accu; bevat lood; niet weggooien. 2. Gebruikershandleiding lezen. Merkteken van fabrikant 1. Geeft aan dat het mes onderdeel van een originele Toro-maaimachine is. 110-5609 1. Lees de Gebruikershandleiding. 110-5593 14 1. Lees de Gebruikershandleiding alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 2. Onderhoudsinterval 3. Motorolie 5. Bandenspanning 6. 7. 4. Peil hydraulische vloeistof 8.
110-5724 1. Waarschuwing Water in brandstof 2. Motor – Voorgloeien 3. Motor – Afzetten 4. Motor – Lopen 5. Motor – Starten 6. Aftakasschakelaar 7. 8. 9. 10. 11. Temperatuur Elektriciteit (volt) Langzaam Snel Continu snelheidsregeling 107-3967 1. Snel 3. Neutraalstand 5. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 2. Langzaam 4. Achteruit 6. Gevaar voor vergiftiging en risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden – Houd kinderen op veilige afstand van de accu. 15 7.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 4 1. Contactschakelaar 2. Gashendel 3. Indicatielampje van gloeibougie 4. Aftakasschakelaar 5. Urenteller 6. 7. 8. 9. Brandstoftankdop Voltmeter Temperatuurmeter motorkoelvloeistof Waarschuwingslampje water in brandstof Urenteller De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen (Figuur 4). Figuur 3 1. 2. 3. 4.
raakt. Zie Onderhoud van het koelsysteem in Onderhoud koelsysteem, blz. 47. Voltmeter De voltmeter registreert het vermogen van het opladingssysteem (Figuur 4).
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Determine the left and right sides of the machine from the normal operating position. Brandstof bijvullen De motor loopt op schone verse dieselbrandstof met een octaangetal van minimaal 40. Koop niet meer brandstof dan u in 30 dagen kunt opmaken, zodat u verzekerd bent van verse brandstof. Gebruik zomerdieselbrandstof (Nr. 2-D) bij temperaturen boven -7° C en winterdieselbrandstof (Nr. 1-D of Nr. 1-D/2-D-mengsel) bij temperaturen beneden -7° C.
Brandstoftank vullen 1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen. In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. 2. Omgeving van beide brandstoftankdoppen reinigen en doppen afnemen. Beide brandstoftanks vullen tot 6–13 mm vanaf de onderkant van de hals van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. De brandstoftanks nooit helemaal vullen.
Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt. • Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is. • Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel omlaag is geklapt. • Rij langzaam en voorzichtig. • Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit toelaat. Figuur 5 1. Linker brandstoftank 2.
4. Om de rolbeugel omhoog te klappen, moet u de R-pennen losmaken en de twee pennen verwijderen (Figuur 7). Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest. 5. Klap de rolbeugel omhoog, plaats de twee pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 7). Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkiept, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken.
Werking van de akoestische waarschuwingssignalen Deze machine is voorzien van een akoestisch signaal om de gebruiker te waarschuwen dat hij de motor moet afzetten, omdat er anders schade kan ontstaan aan de motor. Figuur 8 1. Veilige zone – gebruik de Z Master op hellingen van minder dan 15 graden of op vlak terrein. 2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen en water. 3.
4. Schakel de aftakas uit (Figuur 12). 5. Zet de gashendel in de middelste stand (Figuur 12). De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet in stilstaande toestand houdt als deze op een helling is geparkeerd; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan. 6. Draai het contactsleuteltje naar rechts op Lopen (Figuur 12). Het indicatielampje van de gloeibougie gaat dan branden. 7. Als het indicatielampje van de gloeibougie dooft, draait u het contactsleuteltje op Start.
Motor afzetten 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking (Figuur 15). 2. Zet de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel (Figuur 14). 3. Laat de motor 60 seconden stationair draaien. 4. Draai het contactsleuteltje op Uit (Figuur 13). Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bedieningspositie te verlaten. Figuur 13 1. Contactschakelaar 2. Uit 3. 4. Lopen Starten 5.
Het Veiligheidssysteem Aftakas inschakelen 1. Een koude motor moet u 5 tot 10 minuten warm laten worden voordat u de aftakas inschakelt. Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. 2. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de schakelhendels van de tractie in de neutraalstand. 3. Zet de gashendel op Snel. • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
en zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen. Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide schakelhendels (Figuur 16). Om te draaien, beweegt u de schakelhendel naar de neutraalstand, in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 16). 4.
De machine stoppen Om de machine te stoppen, moet u de schakelhendels in de neutraalstand zetten in de vergrendelde stand, de aftakas uitschakelen, en het contactsleuteltje op Uit draaien om de motor af te zetten. Als u de machine achterlaat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen in Gebruiksaanwijzing, blz. 18. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.
tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, moet u de flensmoer, de lagerbus, het afstandsstuk en de bout verwijderen om de rollen in te stellen (Figuur 19, Figuur 20 en Figuur 21). Opmerking: De twee middelste rollen hebben geen afstandsstuk (Figuur 20). 4. Kies een opening en let er hierbij op dat de antiscalpeerrol is geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u gewenste corresponderende maaihoogte. 5.
Bestuurdersstoel instellen rugleuning in een positie die voor u het meest comfortabel is. De bestuurdersstoel verstellen Om de rugleuning te verstellen, draait u de knop onder de rechter armsteun in een van beide richtingen om de meest comfortabele positie te verkrijgen (Figuur 23). U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 1.
De machine zal niet rijden als de omloopkleppen niet zijn ingedraaid. Figuur 24 1. Stoelvergrendeling 2. Brandstoftankdop 3. Stoel Machine met de hand duwen Figuur 25 Belangrijk: U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen van de machine kan schade aan het hydraulische systeem veroorzaken. 1. Zijkant bedieningspaneel 2. Omloopklep 3. Hydraulische pompen Transport van de machine De machine duwen Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat de kans dat de machine dan achteroverkiept. Deelname aan het wegverkeer zonder richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord met de aanduiding "Langzaam rijdend voertuig", is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
1. Hef het maaidek op in de transportstand. 2. Verwijder de pen van de beugel (Figuur 27). Figuur 27 1. Z Stand 2. Sluiting 3. Beugel Figuur 26 1. Aanhanger 2. Hellingbaan 3. 4. 4. 5. Pen van beugel Onderkant van gleuf 3. Zet de vergrendeling omhoog. Draai het voetstuk van de Z Stand aan de voorkant naar buiten en schuif de Z Stand in de richting van de machine in de onderkant van de gleuf (Figuur 27 en Figuur 28).
machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen. De kans bestaat dat de parkeerrem de machine niet houdt als deze op de Z Stand staat; hierdoor kan lichamelijk letsel of schade aan eigendommen ontstaan. Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in de grasmat volledig worden weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen gebruikte maaihoogte worden gekozen.
Lang gras Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien. Stoppen tijdens het maaien Als u de machine tijdens het maaien moet stoppen, kan er een kluit maaisel op het gazon achterblijven. Om dit te voorkomen, moet u de messen inschakelen en de maaimachine rijden naar een gedeelte van het gazon dat al is gemaaid.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 8 bedrijfsuren • Peil van de koelvloeistof controleren. • Drijfriemen afstellen. • Hydraulische vloeistof controleren. Na de eerste 25 bedrijfsuren • Hydraulische lter vervangen en hydraulische vloeistof verversen. Na de eerste 50 bedrijfsuren • De motorolie verversen. • Motorolielter vervangen. Bij elk gebruik of dagelijks • • • • • • • Veiligheidssysteem testen. Het motoroliepeil controleren.
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u en andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie. Smering 3. Pomp smeervet in de verloopnippel totdat er vet bij het bovenste lager naar buiten komt. 4. Trek de verloopnippel uit de opening.
Belangrijk: Controleer elke week of de assen van het maaidek overvloedig zijn gesmeerd. De armen van de spanpoelie smeren 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 1. Smeer de arm van de spanpoelie van de koelventilator (Figuur 32). 2. Smeer de armen van de spanpoelie van de drijfriem.(Figuur 32). 2.
Belangrijk: Probeer nooit een veiligheidsfilter te reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat het voorfilter is beschadigd, en moet u beide filters vervangen. Veiligheidsfilter: Vervang dit om de 600 bedrijfsuren. Opmerking: U moet de filters vaker een onderhoudsbeurt geven als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden. 8. Inspecteer het filterelement op beschadiging door een felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten en er doorheen te kijken.
Filters monteren Motoroliepeil controleren Belangrijk: U mag de motor nooit laten lopen zonder dat beide luchtfilters zijn gemonteerd, omdat anders de motor schade kan oplopen. Opmerking: Controleer het oliepeil als de motor koud is. 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 1. Als u nieuwe filters monteert, moet u elk filter controleren op transportschade. Een beschadigd filter mag niet worden gebruikt. 2.
Motorolie bijvullen 1. Kantel de stoel naar voren en verwijder het frontpaneel van de motor (Figuur 38). Figuur 38 1. Frontpaneel van motor 3. Knop 2. Verwijder de vuldop en de peilstok (Figuur 39). Figuur 37 1. Oliepeilstok 2. Metalen deel 2. Rechterkant van machine Motorolie verversen 1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme olie kan beter worden afgetapt. 2. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak. 3.
Belangrijk: Vul de olie zeer langzaam bij en zorg ervoor dat de vulopening niet verstopt raakt (Figuur 40). Al u te snel olie bijvult of de opening verstopt raakt, bestaat de kans dat de olie overloopt en de luchtinlaten verstopt raken. Hierdoor kan de motor schade oplopen. Opmerking: U moet het oliefilter op de juiste wijze afvoeren. Verwerk dit volgens de plaatselijk geldende voorschriften. 3. Voordat u het filter monteert, moet u een dun laagje verse en schone olie op de pakking van het filter smeren.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. draai het filter vervolgens nog eens 1/3 slag (Figuur 43). 9. Plaats de aftapplug met een nieuwe O-ring en sluit de sensorkabel aan. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 10.
Accu verwijderen Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine. • Voorkom dat metalen gereedschappen kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
Belangrijk: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,265). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0°C. 1. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 10-6 A. 2. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Figuur 46). 3.
Onderhoud aandrijfsysteem 1. Om toegang te krijgen tot de hoofdzekering, moet u de stoel ontgrendelen en naar voren kantelen. Om toegang te krijgen tot de zekeringen van de ventilator en de wisselstroomdynamo, zet u de stoel omhoog en klapt u de motorkap naar voren. De sporing afstellen Onder de stoel zit een knop waarmee de sporing van de machine kan worden afgesteld. 2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog (Figuur 47).
De gleufmoer moet worden aangedraaid met een torsie van 170 Nm. 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Verwijder de borgpen. 4. Draai de gleufmoer aan met een torsie van 170 Nm (Figuur 50). Figuur 48 1. Sporingsknop 4. 2. Hydraulische tank 5. 3.
Onderhoud koelsysteem 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. Onderhoud van het koelsysteem 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de borgmoer aan (Figuur 51).
Belangrijk: Alvorens de motor te starten, dient u het gras te verwijderen van de behuizing van de aandrijfriem van de pomp. Vaker controleren als de machine wordt gebruikt in droge omstandigheden. Type vloeistof: mengsel dat half uit antivries/DexCool® met verlengde levensduur en half uit water bestaat Inhoud van koelsysteem: 3,8 l Opmerking: U mag de radiatordop niet verwijderen. Anders kan er lucht in het koelsysteem komen. 2.
5. Stel de parkeerrem in werking, hendel omhoog. Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen. 6. Meet de afstand tussen de veerbeugel en de stelmoer onder de veerbeugel. De lengte tussen de ringen moet 5-8 mm zijn (Figuur 53). Drijfriem van maaidek vervangen 7. Als afstelling nodig is, draait u de contramoer direct boven de taatsroller los Draai aan de borgmoer onder de taatsroller totdat de afstand correct is (Figuur 53).
Figuur 54 1. Drijfriemkap 2. Sluiting 3. 4.
Figuur 56 1. 4. Trek aan de veerbelaste spanpoelie om de riem te ontspannen (Figuur 57). Figuur 55 1. Drie boven elkaar geplaatste poelies 2. Drijfriem van maaidek Achterpaneel van motor 3. Aspoelie van maaidek 5. Verwijder de versleten drijfriem. 4. Spanpoelie van maaidek 6. Plaats de nieuwe drijfriem rond de koppelingspoelie, de afstelbare spanpoelies, de veerbelaste spanpoelie en de drie boven elkaar geplaatste poelies (Figuur 57). Drijfriemen vervangen 7.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. Opmerking: Meet alleen de spiraalveren. 3. Meet de lengte van de veer. Controleer of de veerwindingen op de veerbelaste spanpoelie onderstaande lengte hebben (Figuur 58 en Figuur 59). • Lengte van linkerveer: 14,6 ± 0,3 cm (Figuur 58). • Lengte van rechterveer: 14,0 ± 0,3 cm (Figuur 58). Figuur 59 1. Afstelbare poelie, links 4. 2.
Riem van wisselstroomdynamo vervangen en spannen 3. Draai de bouten van de wisselstroomdynamo vast. 4. Controleer nogmaals de speling van de riem en stel zo nodig de riem af. Controleer de riem van de wisselstroomdynamo om de 50 bedrijfsuren op slijtage. 5. Als de speling correct is, draait u de bovenste bout vast met een torsie van 170 in-lb (19 Nm) en de onderste bout met een torsie van 61 Nm (Figuur 62). Riem van wisselstroomdynamo vervangen 1.
Opmerking: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op de hendel, zal de pen op het einde van de gleuf blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste positie kunnen brengen. 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 10.
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof: • voordat de motor voor de eerste keer wordt gestart. • na de eerste 8 bedrijfsuren. • om de 25 bedrijfsuren. Opmerking: De hydraulische vloeistof kunt u op twee manieren controleren. Als de vloeistof warm is en als de vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft twee niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is. Figuur 65 1. 2. 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de parkeerrem in werking. Dop Keerplaat 3. 4.
• na de eerste 25 bedrijfsuren. • na de eerste 25 bedrijfsuren jaarlijks. 9. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af en controleer op olielekkages. Als een of beide wielen niet willen draaien, zie Hydraulisch systeem ontluchten. Gebruik een zomerfilter bij temperaturen boven 0°C Gebruik een winterfilter bij temperaturen beneden 0°C 1.
en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt. Opmerking: Houd de omgeving van het hydraulische systeem vrij van aangekoekt gras en rommel. Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan door de huid heen dringen en letsel veroorzaken. • Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren operatief worden verwijderd door een arts die bekend is met dit type verwondingen.
Een mechanische of hydraulische krik kan een machine niet altijd dragen. Als de machine dan valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. • Plaats de machine altijd op een kriksteun. • Gebruik nooit een hydraulische krik. Laat de motor lopen zodat u de schakelhendels kunt afstellen. Contact met bewegende onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel veroorzaken. Figuur 69 1. Sporingsknop 4. 2. Hydraulische tank 5. 3.
Onderhoud van het maaidek 5. Zet de gashendel op Snel. Het wiel moet stil blijven staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw afstellen. 6. Draai de borgmoeren op de kogelverbindingen vast (Figuur 70). Maaidek horizontaal stellen in drie standen Belangrijk: Er zijn slechts 3 meetstanden nodig om het maaidek horizontaal te stellen. De machine instellen 1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak. 2.
4. Zet het linker maaimes in de schuinstand (Figuur 71). 5. Meet het linkermes bij punt C (Figuur 71). Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes. 6. Noteer deze afstand. Deze afstand moet ongeveer 79 tot 82 mm bedragen. Figuur 72 1. 2. 3. 4. Achterste ketting Achterste steunarm Bout Contramoer 5. 6. 7. Stelbout Voorste wartel Voorste steunarm Schuinstand van het maaidek instellen 1. Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Figuur 73). Figuur 71 1.
4. Meet het rechtermes bij punt B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 73). 5. Noteer deze afstand. 6. Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt A dan bij puntB(Figuur 73) Indien dit niet het geval is, gaat u als volgt te werk. Opmerking: Beide voorste wartels moeten in dezelfde mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige kettingspanning. 7.
Controleer de messen om de 8 bedrijfsuren. Voor controle en onderhoud van de maaimessen Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. Draai het contactsleuteltje op Uit. Verwijder het sleuteltje. De maaimessen controleren 1. Controleer de snijranden (Figuur 75). Als de snijranden niet scherp zijn of inkepingen vertonen, moet u de messen verwijderen en deze slijpen. Zie Maaimessen slijpen. 2.
kan worden gebruikt, moet u ter vervanging uitsluitend originele TORO-messen gebruiken. Gebruik ter vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen. Figuur 78 1. Contact met een scherp mes kan ernstig letsel veroorzaken. Mes 2. Mesbalans Maaimessen monteren Draag handschoenen of wikkel een lap om de scherpe kanten van het mes. 1. Monteer het mes op de as (Figuur 79).
Reiniging Onderkant van het maaidek reinigen Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant van het maaidek. 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Hef het maaidek op in de transportstand. 4.
Stalling 12. Als de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling: Reiniging en stalling 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor en het hydraulische systeem.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Startmotor draait niet. Mogelijke oorzaak 1. De aftakas is ingeschakeld. 2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 3. Bestuurder zit niet op de stoel. 4. Accu is leeg. 5. Elektrische aansluitingen gecorrodeerd of los. 6. Zekering doorgebrand. 7. Relais of schakelaar defect. Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen. 1. Brandstoftank leeg. 2. Luchtlter vuil. 3. Vuil in brandstoflter. 4. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
Probleem Motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaak 1. Motor overbelast. 2. Oliepeil in carter te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt. Machine rijdt niet. Abnormale trillingen. Remedie 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het carter bijvullen met olie. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 1. De omloopklep is niet goed gesloten. 2. De aandrijfriem van de pomp is versleten, los of stuk. 3. De aandrijfriem van de pomp zit niet op een poelie. 4.
Probleem Mogelijke oorzaak Remedie Onregelmatige maaihoogte. 1. Maaimes(sen) bot. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 1. Mes(sen) slijpen. 2. Nieuwe maaimes(sen) monteren. 3. Maai dek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen. 4. Onderkant van het maaidek schoonmaken. 5. Banden op juiste spanning brengen. 6. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 4. De onderkant van het maaidek is vuil. 5. De bandenspanning is niet correct. 6.
Schema's Elektrisch schema (Rev.