Form No. 3358-960 Rev A TimeCutter® Z5020 zitmaaier Modelnr.: 74399—Serienr.: 280000001 en hoger Registreer uw product op www.Toro.com.
letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Inleiding Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden en letsel en schade aan de machine kunt voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. Figuur 2 1. Veiligheidssymbool. Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Veiligheid Smering.................................................................. 25 De lagers smeren ................................................ 25 Onderhoud motor.................................................. 26 Onderhoud van het luchtfilter............................. 26 Motoroliepeil controleren. .................................. 26 Onderhoud van de bougie .................................. 28 Ventilatorhuis reinigen........................................ 29 Onderhoud brandstofsysteem ..
◊ ◊ ◊ ◊ onvoldoende grip van de wielen, te snel rijden, onjuist gebruik van de rem, het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk, ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen, ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten. • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen. • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
– voordat u verstoppingen losmaakt of het uitwerpkanaal ontstopt; – voordat u de maaimachine gaat controleren, schoonmaken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren; – als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit alvorens deze weer te gebruiken; – als de maaimachine abnormaal trilt (direct controleren). • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
• Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkiept. • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
Hellingdiagram 7
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 114-1606 1. Risico om gegrepen te worden, riem – Zorg ervoor dat alle beschermplaten op hun plaats zitten. 106-8717 1. Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 2. Controleer de bandenspanning om de 25 bedrijfsuren. 3.
112-9751 1. Parkeerstand 2. Snel 3. Langzaam 4. Neutraalstand 5. Achteruit 110-6824 1. Maaihoogte 112-9840 1. Lees de Gebruikershandleiding. 115-2501 1. Snel 2. Continu snelheidsregeling 3. Langzaam 4. Choke 3. Verwijder het sleuteltje uit het contact en lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 2. Maaihoogte 5. Aftakas, sommige modellen hebben een aftakasschakelaar 6. Aftakasschakelaar – UIT 7. Aftakasschakelaar – Aan 114-8531 1.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 1. Risico van explosie 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming. 5. Lees de Gebruikershandleiding. 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 7. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken 8. Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 9. Ogen direct met water spoelen en snel arts raadplegen. 10.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 3 1. Voetsteun 4. Bedieningspaneel 2. Maaihoogtehendel 3. Brandstofmeter 5. Rijhendels 6. Bestuurdersstoel 7. Wiel van achterwielaandrij- 10. Antiscalpeerrol ving 8. Wasaansluiting 11. Voorste zwenkwiel 9. Maaidek Figuur 4 1. Rijhendels 2. Maaihoogtehendel 3. Dop van brandstoftank 4. Motor 5. Grasgeleider 6. Motorscherm 11 7.
Bedieningsorganen Rijhendels en parkeerstand. Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 3, Figuur 4, en Figuur 5 voordat u de motor start en de machine gebruikt. De rijhendels zijn snelheidsgevoelig en bedienen onafhankelijke wielmotoren. Als u een hendel naar voren of naar achteren beweegt, draait het wiel aan dezelfde kant vooruit of achteruit; de snelheid van de wielen is evenredig aan hoever u de hendel beweegt.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Veiligheid staat voorop Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. Figuur 7 1. Veilige zone – hier kunt u de TimeCutter gebruiken 2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen en water. 3.
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die benzinedampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is.
• Houdt de benzine vers gedurende stalling van 30 dagen of minder. Als u de machine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen uit de brandstoftank. • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.. • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden. Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe. Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd.
Motoroliepeil controleren 6 2 Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Oliepeil controleren in het hoofdstuk Motoronderhoud. Starten en stoppen van de motor 1 3 G005183 Motor starten 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de rijhendels in de parkeerstand. 2 4 2. Schakel de maaimessen uit door de aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 10). 5 Figuur 11 1. Bedieningspaneel 2. Gashendel 3. Snel 4.
7 2 2 3 1 4 G005185 1 5 6 Figuur 13 1. Bedieningspaneel 2. Aftakasschakelaar – AAN-stand G005184 Figuur 12 1. Bedieningspaneel 2. Contactsleuteltje – LOPEN-stand 3. Contactsleuteltje – START-stand 4. UIT De maaimessen uitschakelen 5. LOPEN 6. START Zet de aftakasschakelaar omlaag op UIT en schakel de messen uit (Figuur 14). 7. Chokeknop 5. Zodra de motor start, duwt u de chokeknop in (Figuur 12).
Het Veiligheidssysteem zetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen. Vooruit en achteruitrijden Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen.
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 15). Om te draaien, vermindert u de druk op de rijhendels in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 15). Hoe verder u de rijhendels in een van beide richtingen beweegt, des te sneller zal de machine in de gewenste richting rijden. Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de neutraalstand. Achteruit 1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 2.
2. Zet de rijhendels in de volgende groep gaten. Zet de hendel vast met de 2 bouten (Figuur 19). 1 2 3 4 Figuur 17 1. Maaihoogtehendel 2. Maaihoogtestanden G005062 Bestuurdersstoel instellen Figuur 19 1. Schacht van bedieningsarm 2. Rijhendel U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 1. Zet de stoel omhoog en draai de stelknop zover dat u de stoel kunt bewegen (Figuur 18). 3.
3. Ga naar de omloophendels op de achterkant van de machine, op de linker- en rechterkant van het frame. Zonder aangebrachte grasgeleider, uitworpafsluiter of complete grasvanger kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken. 4. Beweeg de omloophendels naar achteren en vervolgens omlaag om ze vast te zetten zoals getoond in Figuur 20 om de wielmotoren af te zetten.
3. Verwijder het rechter maaimes. Zie Onderhoud van het maaidek. Het maaidek kan rommel uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. 4. Verwijder de 2 knoppen en de klemringen waarmee de rechterplaat is bevestigd aan het maaidek zoals wordt getoond in Figuur 21. • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.
Lang gras de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen. Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Bij elk gebruik of dagelijks Onderhoudsprocedure • • • • • • • Veiligheidssysteem controleren. Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen. Het motoroliepeil controleren. De luchtinlaat en de motorkoeling controleren, indien nodig repareren. Maaimessen controleren. Controleer de grasgeleider op schade. Maaikast reinigen.
Procedures voorafgaande aan onderhoud Smering De lagers smeren Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren—Alle smeerpunten smeren. De stoel omhoog zetten Type vet: Nr. 2 Smeervet voor algemene doeleinden op lithiumbasis Zorg ervoor dat de rijhendels in de parkeerstand staan. Kantel de stoel naar voren. 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. Om bij de volgende onderdelen te kunnen komen, hoeft u enkel de stoel omhoog te zetten. 2.
Onderhoud motor Papierelement een onderhoudsbeurt geven Onderhoud van het luchtfilter Onderhoudsinterval: Om de 50 bedrijfsuren—Papierelement een onderhoudsbeurt geven. (vaker in zeer stoffige, vuile omstandigheden) Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks—Controleer het luchtfilter op vuile, losse of beschadigde onderdelen. Om de 100 bedrijfsuren—Papierelement vervangen.
5. Haal de peilstok eruit en controleer het oliepeil (Figuur 28). Het oliepeil moet tot aan de VOL- of F-markering op de peilstok staan, maar niet hoger. 6. Als het oliepeil te laag is, moet u bijvullen met olie van het juiste type totdat het peil de VOL- of F-markering op de peilstok bereikt. Controleer altijd het oliepeil met de peilstok voordat u bijvult met olie.
het frame van de machine (Figuur 29). Reinig de omgeving van de dop van de aftapplug en de aftapslang. 6. Plaats een opvangbak onder de machine direct onder de aftapslang zoals wordt getoond in Figuur 29. 1 4 2 G005298 Figuur 30 1 3 1. Oliefilter 2. Tussenstuk 2 11. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe filter. G005189 Figuur 29 1. Olieaftapslang 2. Dop van olieaftapplug 12. Plaats het nieuwe oliefilter op het filtertussenstuk.
De bougie voldoet aan de eisen met betrekking tot elektromagnetische interferentie. Gelijkwaardige bougies van een ander merk kunnen ook worden gebruikt. Het verdient aanbeveling de bougie om de 500 bedrijfsuren te vervangen. bougie, versleten elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren. 2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode (Figuur 32). Verbuig de massa-elektrode (Figuur 32) om de juiste afstand in te stellen indien dit nodig is.
Onderhoud brandstofsysteem 6 1 In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. 3 5 • Verricht onderhoudswerkzaamheden in verband met het brandstofsysteem als de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Onderhoud elektrisch systeem 5. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) terug over de kabel. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 34). Bewaar alle bevestigingen. Accu opladen 6. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 34) en til de accu uit de accubak. Accu verwijderen 3 6 2 5 1 7 Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Figuur 35 1. Pluspool van de accu 2. Minpool van de accu G005073 3. Rode (+) oplaadkabel 4. Zwarte (-) oplaadkabel Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben. 1 2 Figuur 36 Accu monteren 1. Hoofdleiding – 30 A 1. Plaats de accu in een bak met de accupolen gericht naar de bedrijfstand (Figuur 34). 2.
Onderhoud aandrijfsysteem Onderhoud van het maaidek Bandenspanning controleren Onderhoud van de maaimessen Onderhoudsinterval: Om de 25 bedrijfsuren—Bandenspanning controleren. Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen. • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes. Figuur 38 1. Snijrand 2. Gebogen deel • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes. 3. Slijtage/groefvorming Maaimessen verwijderen Controle op kromme messen Een mes moet worden vervangen als u vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is.
4. Zet de maaihoogtehendel in stand D (76 mm). 5. Draai het maaimes (de maaimessen) voorzichtig evenwijdig (Figuur 43). Als beide afstanden groter zijn dan 5 mm, moeten deze worden bijgesteld; ga verder met de rest van deze procedure. Figuur 41 1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen G005278 2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 42). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
5. Zet de maaihoogte op stand D (76 mm) en draai de messen voorzichtig rond, zodat zij in de lengterichting wijzen (Figuur 45). 4 6. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak (Figuur 45). Als de rand van het voorste mes niet 1,6–7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste borgmoer afstellen. 1 3 3 6 2 2 5 1 G005074 2 3 3 Figuur 44 1. Ophangbeugel 2. Achterste borgmoer 3.
8. Om de voorkant van het maaidek hoger te zetten, draait u de stelmoer vaster. Om de voorkant van het maaidek lager te zetten, draait u de stelmoer losser. 9. Na de afstelling moet u de schuimstand van het maaidek nogmaals controleren. Stel de moer net zolang bij totdat het uiteinde van het voorste mes 1,6–7,9 mm lager staat dan het uiteinde van het achterste mes (Figuur 45). 2 2 3 10.
3. Zet de maaihoogte op stand A 38 mm. 6. Bevestig de voorste steunstang aan het maaidek met de gaffelpen en de R-pen (Figuur 47). 7. Monteer de drijfriem van het maaidek op de motorpoelie; zie Drijfriem van maaidek vervangen. 4. Verwijder de drijfriemkappen op de buitenste assen. 5. Trek de spanpoelie in de richting die wordt aangegeven in Figuur 49, en verwijder de riem van de poelies. Grasgeleider vervangen Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks—Controleer de grasgeleider op schade.
5. Schuif de stand bij het rechte uiteinde door achterste beugel van de grasgeleider. Reiniging 6. Plaats de veer op de stang, met de einddraden omlaag, tussen de beugels van de grasgeleider. Schuif de stang door de tweede beugel van de grasgeleider en de binnenste borgring (Figuur 50). Onderkant van maaimachine wassen Onderhoudsinterval: Bij elk gebruik of dagelijks—Maaikast reinigen. 7. Steek de stang aan de voorkant van de grasgeleider in de korte afstandhouder op het maaidek.
Stalling Opmerking: Als de maaimachine na één wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure. Reiniging en stalling 8. Laat de motor opnieuw één à drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen. 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels naar buiten in de parkeerstand, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.
Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat. Choke de motor. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk geldende voorschriften. Belangrijk: Benzine waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 30 dagen bewaren. 11. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan; zie Bougies vervangen in het hoofdstuk Motoronderhoud.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Mogelijke oorzaak De motor raakt oververhit. 1. De motor is te zwaar belast. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. Het luchtfilter is vuil. 2. Het carter bijvullen met olie. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk of slaat af. 5.
Probleem De machine drijft niet aan. De machine trilt abnormaal. Mogelijke oorzaak 1. De omloopkleppen zijn open. 1. Sluit de sleepkleppen. 2. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk. 3. De tractieriemen zitten niet op de poelies. 4. De transmissie is uitgevallen. 2. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 3. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 4. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 1.
Schema's Installatieschema (Rev.
Opmerkingen: 45
Opmerkingen: 46
International Distributor List—Consumer Products Distributor: Atlantis Su ve Sulama Sisstemleri Lt Balama Prima Engineering Equip B-Ray Corporation Casco Sales Company Ceres S.A CSSC Turf Equipment (pvt) Ltd Cyril Johnston & Co Equiver Femco S.A. G.Y.K. Company ltd. Geomechaniki of Athens Guandong Golden Star Hako Gorund and Garden Hydroturf Int. Co Hydroturf Egypt LLC Ibea S.p.A. Irriamc Jean Heybroek b.v. Lely (U.K. ) Limited Maquiver S.A. Maruyama Mfg. Co. Inc. Metra Kft Mounteld a.s. Munditol S.A.
Toro Warranty Voorwaarden en producten waarvoor de garantie geldt Aanwijzingen voor aanvraag van garantieservice The Toro® Company en de hieraan gelieerde onderneming, Toro Warranty Company, geven de oorspronkelijke koper* krachtens een overeenkomst tussen beide ondernemingen gezamenlijk de garantie alle Toro producten die worden gebruikt voor normale huiselijke doeleinden*, te zullen repareren als deze materiaalgebreken en fabricagefouten vertonen.