Form No. 3326-995 Z17-44 TimeCutter Z Rijdende Maaimachine Modelnr. 74401—Serienr.
Waarschuwing Gebruiksaanwijzing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veiligheid staat voorop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Starten en stoppen van de motor . . . . . . . . . . . . . Bediening van de aftakas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het veiligheidssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Veiligheidssysteem testen . . . . . . .
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Inleiding Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen letsel en schade te voorkomen.
• Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen. • Vervang geluiddempers die gebreken vertonen. • Controleer voor het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
• Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken dan grasvelden oversteekt. Onderhoud en stalling • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is. • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen. • Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken.
• Maai nooit heuvelafwaarts op een helling van meer dan 15 graden. Veilige bediening Toro rijdende maaimachine • Maai nooit heuvelopwaarts op een helling van meer dan 10 graden. De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm. • Als u een steile heuvel op moet rijden, rij dan achterwaarts omhoog, en rij voorwaarts als u de heuvel afdaalt.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheids- en instructiestickers zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 99-8936 1. Snel 2. Langzaam 3. Neutraalstand 4. Achteruit 104-8009 1. 2. 3. 4. 5. Gashendel Choke Snel Variabele snelheid Langzaam 6. 7. 8. 9. 10. Koplampen—Aan Koplampen—Uit Motor afzetten Motor laten lopen Motor starten 104-4163 1. Risico van explosie 2.
4-8086 1. Lees de gebruikershandleiding voor de onderhoudsprocedures. 2. Band 3. Uren 4. Smeer 104-8062 1. Maaihoogte 93-7316 1. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Houd omstanders op een afstand. 2. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd— Blijf uit de buurt van draaiende messen en bewegende onderdelen. 104-8063 1. Maaihoogte 104-8061 1. Trek de hendels uit om de machine in bedrijf te stellen. 2.
104-8064 1. 2. 3. 4. Uitschakelen Inschakelen Parkeerrem Waarschuwing—Lees de gebruikershandleiding voor de onderhoudsprocedures. Stel de parkeerrem in werking en haal het sleuteltje uit het contact voordat u de bestuurdersstoel verlaat. 5. Waarschuwing—Lees de gebruikershandleiding. 6. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 7.
Benzine en olie Waarschuwing Aanbevolen benzine Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte. Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 87). Gelode normale benzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt. • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de opening van een tank of een blik met conditioner.
Parkeerrem Gebruiksaanwijzing Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Veiligheid staat voorop Parkeerrem in werking stellen Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. 1. Zet de schakelhendels (Fig.
Stoppen 4. Schakel de aftakas uit (Fig. 5). 1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 6). 2 1 2. Schakel de aftakas uit (Fig. 5). 3. Draai het contactsleuteltje op Uit (Fig. 7). 4. Maak de bougiekabel los van de bougie(s) om te voorkomen dat iemand per ongeluk de machine start, alvorens deze te transporteren of te stallen. m–4201 Figuur 5 1. Aftakas—Aan 5. Sluit de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de brandstoftank alvorens de machine te transporteren of te stallen. 2.
Het veiligheidssysteem Vooruit en achteruit rijden Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen. Gebruik de machine altijd met de motor op vol gas. Voorzichtig Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. Voorzichtig • Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Achteruit 1 1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 2. Om achteruit te rijden, trekt u de schakelhendels langzaam naar achteren (Fig. 9). 2 Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide schakelhendels (Fig. 9). 3 Om te draaien, vermindert u de druk op de schakelhendel in de richting waarin u wilt draaien (Fig. 9). Om te stoppen, zet u beide schakelhendels in de neutraalstand. m-3654 Figuur 10 De machine stoppen 1. Maaihoogtehendel 2. Gaffelpen 3.
Bestuurdersstoel instellen Schakelhendels afstellen U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. De schakelhendels kunnen hoger of lager worden gesteld overeenkomstig de wensen van de bestuurder. 1. Verwijder de 2 schroeven en de klemringen waarmee de schakelhendel is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm (Fig. 13). 1. Til de stoel op en draai de instelknoppen los (Fig. 12). 2.
Machine met de hand duwen Zijafvoer Belangrijk U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen van de machine kan schade veroorzaken. De maaimachine is uitgerust met een scharnierende grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert. De machine duwen Gevaar 1. Schakel de aftakas uit, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Maaitips Maaisnelheid Snel-stand gashendel Om de maairesultaten te verbeteren, moet u maaien bij een lagere rijsnelheid. Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op Snel zetten. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat de maaimachine niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de maaimachine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na het eerste gebruik • Motorolie verversen. Na elk gebruik • • • • Controleer het motoroliepeil. Veiligheidssysteem controleren. Luchtinlaatrooster reinigen. Maaikast reinigen. Om de 5 bedrijfsuren • Maaimessen controleren.
Motorolie controleren Olie verversen/aftappen Ververs de motorolie na de eerste 8 bedrijfsuren en daarna om de 100 bedrijfsuren. 1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme olie kan beter afgetapt worden. Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SC, SD, SE, SF, SG of SH) 2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
Motoroliefilter vervangen 4. Monteer het luchtinlaatrooster, de cilinderdeksels en het ventilatorhuis. Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of om de olieverversingsbeurt. 1 Opmerking: Vervang het oliefilter vaker als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. 2 1. Tap de motorolie af; zie Olie verversen/aftappen, blz. 21. 2. Verwijder het oude filter (Fig. 17). 3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Fig. 17).
3 2. Papierelement 5 4 A. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak om vuil en stof te verwijderen (Fig. 21). 1 B. Controleer het filter op scheuren, een vettig oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting. Belangrijk Het papierfilter nooit reinigen met perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd. 2 6 m 4289 Figuur 19 1. Deksel 2. Schuimelement 3. Papierelement 4.
Bougie Bougie controleren Controleer de bougie(s) om de 100 bedrijfsuren. Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer een nieuwe bougie indien dit nodig is. 1. Bekijk het midden van de bougie(s) (Fig. 23). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren.
Onderhoud van de accu Waarschuwing Waarschuwing Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen bevatten lood en loodverbindingen. Van deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de voortplantingsorganen veroorzaken.
Zuurpeil controleren 4. Giet langzaam gedistilleerd water in elke cel van de accu totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 25) op de accubehuizing bereikt. Gevaar Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en beschadiging van het chassis veroorzaken. Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt. 5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien minuten.
Onderhoud van de zekering De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of circuit controleren op defecten of kortsluiting. 2 Zekering: Hoofdleiding F1– 30 A, steekzekering-type Laadcircuit F2– 25 A, steekzekering-type Optionele koplampenset – 10 A, steekzekering type 3 1. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de zekeringhouder (Fig. 27). 1 m–4294 Figuur 28 2.
Smeren Smeer de machine volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en Onderhoud (Fig. 29) onder de bestuurdersstoel. De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. Smeren met Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden. Methode van smeren 1. Schakel de aftakas uit, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. 2. Smeernippels reinigen met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippels afkrabben.
Onderhoud van de maaimessen Controle op kromme messen Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. 1. Zet de motor af, stel de parkeerrem in werking, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 2.
Maaimessen verwijderen 2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Fig. 37). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de wiek (Fig. 35). Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is. Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is.
Voorkant Schuinstand van de maaimachine (lengterichting) instellen 2 2 Controleer de schuinstand van de maaimachine telkens wanneer u het maaidek monteert. Als de voorkant van de maaimachine niet 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in: 1 1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. Maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 3 3 2.
6. Meet de afstanden tussen de rand van het voorste mes (Fig. 41) en de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak. Als de rand van het voorste mes niet 1,6– 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste draaipenstangen afstellen. 8. Draai aan de gaffels op de stangen om de instelling te veranderen (Fig. 42). Om de voorkant van de maaimachine hoger te zetten, draait u de gaffels vaster (maakt u de stangen korter).
Maaidek verwijderen 5. Laat de nieuwe riem door de arm van de spanpoelie en rond de spanpoelie lopen (Fig. 43). 1 4 5 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact. Maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 3 2. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand. 7 3. Verwijder de R-pen en de gaffelpen uit de gaffels van de voorste draaipenstangen (Fig. 45).
Maaidek monteren 1 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het contact. Maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 2. Schuif het maaidek onder de tractor. 3 3. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand. 2 4. Bevestig de achterste draaipenstang aan de tractor met de gaffelpen en de R-pen (Fig. 46) aan beide kanten van het maaidek. 5.
Grasgeleider vervangen 2. Plaats de veren in de beugels op het maaidek met de haakeinden over de opstaande achterkant (Fig. 48). 3. Houd de grasgeleider recht voor de gaten in de beugels en de rechte uiteinden van de veren onder het scharnier en boven de grasgeleider (Fig. 48). Waarschuwing Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan de maaimachine voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
BK BN PTO CLUTCH BLUE GREEN GREY ORANGE BU GN GY OR (NEUTRAL) W SW4 (NEUTRAL) SW5 GY SW2 (PTO) Y W VIO T R PK SHOWN WITH PARK BRAKE DISENGAGED SW3 (BRAKE) Y SHOWN WITH LEVER IN NEUTRAL POSITION PK YELLOW WHITE VIOLET TAN RED PINK SHOWN IN OFF POSITION SHOWN WITH LEVER IN NEUTRAL POSITION VIO VIO Y BROWN BN BN BLACK 4 7 BK WIRE COLOR CODES I BK BK Y SW6 (SEAT) SHOWN WITH OPERATOR IN SEAT PK Y 5 2 GN GN OR OR X S W R VIO R GND F3 10A A B F1 K1 SOLE
Reiniging en stalling C. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze afslaat. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. D. Bedien de choke of hulpstarter. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start. Bedien de hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er zeker van te zijn dat er geen brandstof meer in de hulpstarter aanwezig is. 2.
Storingen, oorzaak en remedie Probleem De motor raakt oververhit. De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk ilijk off slaat l t af. f Mogelijke oorzaken Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 1. Rijsnelheid verminderen. 2. Het oliepeil in het carter is te laag. 2. Het carter met olie bijvullen. 3. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 4. Het luchtfilter is vuil. 4.
Probleem De motor verliest vermogen. g De machine drijft niet aan. De machine trilt abnormaal. Onregelmatige g g maaihoogte. g Mogelijke oorzaken Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het luchtfilter is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. Het carter bijvullen met olie. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 5.
Probleem Messen draaien niet. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De drijfriem is versleten, los of stuk. 1. Een nieuwe drijfriem monteren. 2. De drijfriem zit niet op de poelie. 2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren. 3. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk. 3. Een nieuwe drijfriem monteren.