Form No. 3352-227 Rev - TimeCutter® Z380 en Z420 Zitmaaiers Modelnr.: 74402—Serienr. 250000001 og højere Modelnr.: 74403—Serienr. 250000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. Onderhoud motor..................................... 24 Onderhoud van het luchtfilter ............ 24 Motoroliepeil controleren. ................. 25 Onderhoud brandstofsysteem ................... 27 Benzine aftappen uit de brandstoftank.................... 27 Brandstoffilter vervangen .................. 27 Onderhoud elektrisch systeem ................... 28 Onderhoud van de bougie.................. 28 Onderhoud van de accu ..........
product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder. Figuur 1 1. Plaatje met modelnummer en serienummer U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder: Modelnr.: Serienr.
Veiligheid – als de machine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: ◊ onvoldoende grip van de wielen, ◊ te snel rijden, ◊ onjuist gebruik van de rem, ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk, ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen, ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
• Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken. • Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd. • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. • Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt.
Geluidsniveau bij Model 74403 overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u macht over de machine verliest. Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Hellingdiagram 8
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 93-6677 1. Waarschuwing – Gebruik de maaimachine niet als de grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg ervoor dat de grasgeleider is gemonteerd. 2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 93-7009 1.
6-2223 106-8742 1. Parkeerrem 106-2224 1. 2. 3. 4. 5. 6. Gashendel 7. 8. Choke SNEL 9. Continu snelheidsregeling 10. LANGZAAM 11. Aftakasschakelaar 106-8743 Koplampen Motor – Stoppen Motor – Lopen Motor – Starten Ontsteking 1. Maaihoogte Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 108-6109 1. Om de machine te duwen, zet u de sleephendels naar voren en dan naar buiten om ze te vergrendelen. 1. Risico van explosie 6. 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 7. 3.
107-2514 1. Waarschuwing—Lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren; beweeg de hendels naar buiten om de parkeerrem in werking te stellen en verwijder het sleuteltje uit het contact alvorens de machine te verlaten. 2. Waarschuwing – Raadpleeg de Gebruikershandleiding. 3. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 4.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 3 1. Stoel 2. Schakelhendels 3. Maaihoogtehendel 4. 5. 6. Maaidek Motorkap Bedieningspaneel 7. Voorste zwenkwiel 10. 8. Voetsteun 9. Wiel van achterwielaandrijving Bedieningsorganen Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen Figuur 4 voordat Figuur 5 u de motor start en de machine gebruikt.
Figuur 4 1. Contactschakelaar 2. Gashendel/Choke 3. Aftakas Figuur 5 1. Schakelhendel 2. Maaihoogtehendel Parkeerrem De parkeerrem wordt automatisch in werking gesteld als de schakelhendels in de remstand staan. Zet de schakelhendels altijd in de remstand als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Veiligheid staat voorop Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. Figuur 6 1. Veilige zone – hier kunt de 3. TimeCutter gebruiken 2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen en water.
Gebruik van stabilizer/conditioner Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen: • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Als u de machine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen uit de brandstoftank. • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon. • Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden. In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief.
Motor afzetten 2. Schakel de aftakas uit (Figuur 7). 1. Zet vervolgens de gashendel weer op SNEL (Figuur 8). 2. Schakel de aftakas uit (Figuur 7). 3. Draai het contactsleuteltje op UIT (Figuur 9). 4. Maak de bougiekabel los van de bougie(s) om te voorkomen dat iemand per ongeluk de machine start, alvorens deze te transporteren of te stallen. Figuur 7 1. Aftakas-Aan 2. Aftakas-Uit 3. Zet de gashendel op CHOKE voordat u een koude motor start (Figuur 8). 5.
Het Veiligheidssysteem Vooruit- en achteruitrijden Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de beste prestaties te verkrijgen. Gebruik de machine altijd met de motor op vol gas. Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. De machine kan zeer snel ronddraaien.
Achteruit 1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 2. Om achteruit te rijden, trekt u de schakelhendels naar achteren (Figuur 11). Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide schakelhendels (Figuur 11). Om te draaien, vermindert u de druk op de schakelhendel in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 11). Om te stoppen, zet u beide schakelhendels in de neutraalstand.
Machine met de hand duwen Belangrijk: U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen kan schade aan de machine veroorzaken. De machine duwen 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 2. Beweeg de schakelhendels naar buiten om de parkeerrem in werking te stellen, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. Figuur 13 1. Instelknoppen 3.
De voetsteun instellen Tips voor bediening en gebruik De voetsteun kan maar voren of naar achteren worden gezet overeenkomstig de wensen van de bestuurder. SNEL-stand gashendel Til de voetsteun omhoog en plaats de stangen in de gaten met dezelfde positie (Figuur 16). Voor een optimaal maairesultaat en een maximale luchtcirculatie moet u de gashendel op SNEL zetten.
Maaisnelheid gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt. Dit product heeft een beperkt trekvermogen voor kleine werktuigen, zoals bladvegers of walsen met een gewicht van maximaal 227 kg of wagens met een inhoud van maximaal 0,14 m3. Deze werktuigen mogen uitsluitend over vlak terrein worden gesleept. Laat kinderen of andere personen nooit plaatsnemen in of op gesleepte werktuigen.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na de eerste 8 bedrijfsuren Bij elk gebruik of dagelijks Onderhoudsprocedure • Ververs de motorolie. • • • • Controleer het veiligheidssysteem. Controleer het motoroliepeil. Maaimessen controleren. Maaikast reinigen. Om de 25 bedrijfsuren • Smeer alle smeerpunten.
Procedures voorafgaande aan onderhoud Smering De lagers smeren Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen en de wielen (Figuur 19). Motorkap verwijderen en monteren 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 1. Om de motorkap te verwijderen, moet u de knoppen losdraaien en daarna de motorkap naar achteren en omhoog trekken (Figuur 17). 2.
Onderhoud motor Onderhoud van het luchtlter Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks reinigen, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks vervangen, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden. Figuur 21 1. Luchtlterdeksel 2. Hendel van luchtlterdeksel 4.
Belangrijk: Vervang het schuimelement als het gescheurd of versleten is. Belangrijk: U mag het schuimelement of het papierelement nooit bestrijken met olie. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd. Schuimelement en papierelement installeren Belangrijk: Motor nooit laten lopen zonder dat het complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor kan worden beschadigd. Figuur 23 1. Plaats het schuimelement en het papierelement op het ventilatorhuis.
Figuur 25 1. Oliepeilstok 2. Figuur 26 Metalen deel 1. Olieaftapplug 4. Draai de peilstok helemaal in de vulbuis. Trek de peilstok uit en controleer het oliepeil op het metalen deel. Als het oliepeil te laag is, moet u langzaam net genoeg olie in de vulbuis gieten totdat het peil precies de VOL-markering op de peilstok bereikt. 2. Olieaftapbuis 7. Als alle olie is weggelopen, draait u de aftapplug dicht. 8. Verwijder de aftapslang (Figuur 26). Opmerking: De oude olie afgeven bij een inzamelcentrum.
zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 3. Open de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de brandstoftank. 4. Maak de slangklem op het brandstoffilter los en schuif deze over de brandstofslang weg van het brandstoffilter (Figuur 28). Figuur 27 1. Olielter 2. Pakking 3. Tussenstuk 4. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk. Draai het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filtertussenstuk.
Bougie verwijderen zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. 3. Open de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de brandstoftank. 4. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (Figuur 29). 2. Trek de kabel van de bougie (Figuur 30).
Accu verwijderen Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Figuur 31 1. Centrale elektrode met isolator 2. Massa-elektrode 3. • Zorg ervoor dat bij het verwijderen of installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
5. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) terug over de kabel. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Figuur 32). 6. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Figuur 32) en til de accu uit de accubak. Figuur 33 1. Vuldoppen 2. Bovenste streep 3. Onderste streep 3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu bijvullen met water in.Onderhoud elektrisch systeem, blz. 28.
Accu opladen 5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu. 6. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 32). Belangrijk: Zorg ervoor dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu te voorkomen bij temperaturen beneden 0°C. 1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen. 2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren, 3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst.
bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Figuur 36). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen. • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes. Figuur 38 1. Snijrand 2. Gebogen deel 3. • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes. Slijtage/groefvorming Maaimessen verwijderen Controle op kromme messen Een mes moet worden vervangen als u vast voorwerp heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is.
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 3. Controleer of alle vier banden de voorgeschreven spanning hebben. Indien nodig moet u de banden oppompen totdat ze de correcte spanning hebben; zie Bandenspanning controleren in Onderhoud aandrijfsysteem, blz. 31. Figuur 41 1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen 2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 42). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
3. Controleer of alle vier banden de voorgeschreven spanning hebben. Indien nodig moet u de banden oppompen totdat ze de correcte spanning hebben; zie Bandenspanning controleren in Onderhoud aandrijfsysteem, blz. 31. 4. Controleer of de maaimessen horizontaal staan en stel deze bij als u de instelling niet hebt gecontroleerd; zie Maaidek horizontaal stellen. 5. Meet de lengte van de stang die uitsteekt uit het stelblok aan de zijkanten van het chassis (Figuur 46). Figuur 44 1. R-pen en ring 2.
Figuur 48 Figuur 47 1. Messen in lengterichting 2. Buitenste snijranden 3. 1. Borgmoer en stelmoer 2. Voorwiel Hier meten 3. 4. Stelmoer Borgmoer 14. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of het maaidek horizontaal staat; zie Maaidek horizontaal stellen. 11. Om de schuinstand in te stellen, moet u de borgmoeren verwijderen en aan de stelmoeren op de voorkant van het maaidek draaien (Figuur 48). Maaidek verwijderen 12.
Onderhoud drijfriem van maaidek De riemen controleren Controleer alle riemen om de 100 bedrijfsuren. Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen, schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde riemen. Drijfriem van maaidek vervangen Figuur 49 2. 1. R-pen en gaffelpen Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de riem als u deze zaken constateert.
9. Draai de bout van de riemgeleider vast (Figuur 51). 10. Monteer de drijfriemkappen op de buitenste assen. Maaidek monteren 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 2. Zet de schakelhendels in de remstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 3. Schuif het maaidek onder de machine. 4. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand. 5.
4. 5. 6. 7. (Figuur 52). Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider. Plaats de grasgeleider en de inwendige borgring terug (Figuur 52). Schuif de stand bij het rechte uiteinde door achterste beugel van de grasgeleider. Plaats de veer op de stang, met de einddraden omlaag, tussen de beugels van de grasgeleider. Schuif de stang door de tweede beugel van de grasgeleider en de binnenste borgring (Figuur 52). Steek de stang aan de voorkant van de grasgeleider in de korte afstandhouder op het maaidek.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken. • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt. • Gaten in de machine dichtmaken met bouten en moeren. • Steek nooit uw handen of voeten onder de machine of door openingen in de machine.
Stalling stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden. Reiniging en stalling Zet de motor af, laat deze afkoelen en tap de brandstoftank af; zie Brandstoftank aftappen in Onderhoud brandstofsysteem, blz. 27. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem De motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 2. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. Het luchtlter is vuil. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het carter bijvullen met olie. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 5. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem. De startmotor slaat niet aan. 1. De aftakas is ingeschakeld. 2.
Probleem De motor start niet, start moeilijk of slaat af. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De brandstoftank is leeg. 2. Brandstofklep dichtgedraaid 3. De choke staat niet op AAN. 4. Het luchtlter is vuil. 1. De brandstoftank vullen. 2. Brandstofklep openen. 5. De bougiekabel(s) los of niet aangesloten. 6. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 7. Er zit vuil in het brandstoflter. 8. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem. 9.
Probleem De motor verliest vermogen. Mogelijke oorzaak 1. De motor is te zwaar belast. 2. Het luchtlter is vuil. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 6. De ventilatieopening in de dop van de brandstoftank is verstopt. 7. Er zit vuil in het brandstoflter. 8. Vuil, water of oude benzine in het brandstofsysteem. 9.
Probleem Mogelijke oorzaak De machine trilt abnormaal. 1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los. 3. De motorpoelie is beschadigd. 4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans. 5. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los. 6. Mesas verbogen. Onregelmatige maaihoogte. 1. Maaimes(sen) bot. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 4. Een antiscalpeerwiel is niet correct afgesteld.
Schema's Installatieschema (Rev.