Form No. 3352-185 Rev - TimeCutter® ZX525 Zitmaaier Modelnr.: 74407—Serienr. 250000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. Onderhoud van het luchtfilter ............ 27 Het koelsysteem reinigen ................... 28 Onderhoud brandstofsysteem ................... 28 Brandstoffilter vervangen .................. 28 Benzine aftappen uit de brandstoftank.................... 29 Onderhoud elektrisch systeem ................... 29 Bougie............................................... 29 Onderhoud van de accu ..................... 30 Onderhoud van de zekeringen .
product te vermelden. De locatie van het plaatje met het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1. U kunt de nummers noteren in de ruimte hieronder. Figuur 1 1. Plaatje met modelnummer en serienummer Modelnr.: Serienr.
Veiligheid – als de machine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: ◊ onvoldoende grip van de wielen, ◊ te snel rijden, ◊ onjuist gebruik van de rem, ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk, ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen, ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
• Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken. • Gebruik altijd originele Toro onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd. • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. • Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt.
overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u macht over de machine verliest. Geluidsdruk Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de gebruiker, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in EN11094 en EN836.
Hellingdiagram 8
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 93-7009 1. Waarschuwing – Gebruik de maaimachine niet als de grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg ervoor dat de grasgeleider is gemonteerd. 2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 93-7317 1. 2.
4-8009 99-8936 1. Snelheid van de machine 2. SNEL 3. LANGZAAM 4. 5. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Neutraalstand Achteruit Gashendel 7. Choke 8. Continu snelheidsregeling 9. LANGZAAM 10. AAN 11. UIT Koplampen Motor – Afzetten Motor – Lopen Motor – Starten Ontsteking 104-8061 1. Trek de hendel uit om de machine te laten rijden 2. U mag de machine nooit slepen. 3. Druk de hendel in om de machine te duwen. 99-8939 1. Gebruikershandleiding lezen. 2. Maaihoogte 3.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 104-8063 1. Maaihoogte 1. Risico van explosie 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden Draag oogbescherming 4. 5. Raadpleeg de Gebruikershandleiding. 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 7. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken 8. Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 9.
107-2482 1. Inschakelen 5. Waarschuwing – Lees de Gebruikershandleiding. 2. Uitschakelen 6. Machine kan voorwerpen uitwerpen – 10. Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. 3. Parkeerrem 7. Machine kan kantelen op hellingen van meer dan 12,5 graden – Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer dan 12,5 graden. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine en verwijder rommel voordat u gaat maaien. 4. Waarschuwing—Stel de parkeerrem 8.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 3 1. Stoel 2. Bedieningspaneel 3. Schakelhendels 4. 5. 6. Maaihoogtehendel Parkeerrem Maaidek 7. Antiscalpeerwiel 8. Voorste zwenkwiel 9. Voetsteun 10. Afvoertunnel 11. Benzinetank 12. Wiel van achterwielaandrijving Bedieningsorganen Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen Figuur 4 voordat Figuur 5 u de motor start en de machine gebruikt. Figuur 5 1. 2. Figuur 4 1. Contactschakelaar 2. Gashendel/Choke 3. 4.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Veiligheid staat voorop Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en –stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. Figuur 6 1. Veilige zone – hier kunt de 3. TimeCutter gebruiken 2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen en water.
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte. • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen. • Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp en de opening van een tank of een blik met conditioner.
Starten en stoppen van de motor benzine de kans om uit te zetten. Vul de brandstoftank niet helemaal vol. 3. Draai de tankdop stevig vast. Gemorste benzine opnemen. Motor starten 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de schakelhendels in de neutraaalstand. 2. Stel de parkeerrem in werking; zie hierboven Parkeerrem in werking stellen 3. Schakel de aftakas uit (Figuur 8).
Aftakas uitschakelen Zet de aftakasschakelaar op UIT (Figuur 11). Het veiligheidssysteem Figuur 10 1. UIT 2. LOPEN 3. 4. STARTEN Ontsteking Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. Motor afzetten 1. Zet de gashendel weer op LANGZAAM (Figuur 9). 2. Schakel de aftakas uit (Figuur 8). 3. Draai het contactsleuteltje op UIT (Figuur 10). 4.
3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en zet de schakelhendels in de neutraalstand. Start de motor. Als de motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen. 4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en zet de schakelhendels in de neutraalstand. Start de motor.
werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt. Belangrijk: Stel de parkeerrem niet in werking als de machine in beweging is. Hierdoor kan het aandrijfsysteem schade oplopen. Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. Figuur 13 1. 2.
Schakelhendels afstellen De schakelhendels kunnen hoger of lager worden gesteld overeenkomstig de wensen van de bestuurder. 1. Verwijder de 2 schroeven en de klemringen waarmee de schakelhendel is bevestigd aan de schacht van de bedieningsarm (Figuur 16). 2. Zet de schakelhendel in de volgende groep gaten. Zet de hendel vast met de twee schroeven en de klemringen. De holle kant van de ring moet zijn gericht naar de schacht van de bedieningsarm (Figuur 16). 3. Stel vervolgens ook de andere schakelhendel af.
Als u de maaimachine gebruikt zonder dat de frontplaat is gemonteerd, kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Contact met een draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan ernstig letsel veroorzaken. Gebruik de maaimachine nooit als de frontplaat niet is gemonteerd. Figuur 17 1. Duwstand 2. 3. Verwijder de borgmoeren uit het bovenste en het middelste stuk van de rechterplaat (Figuur 19). Gebruiksstand 4.
Het maaidek kan rommel uitwerpen uit niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Als u de maaimachine gebruikt zonder dat de frontplaat is gemonteerd, kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Contact met een draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan ernstig letsel veroorzaken. • Gebruik het maaidek nooit zonder dat alle openingen in de maaikast zijn afgedicht met bouten en moeren.
nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen. zet u de maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 8 bedrijfsuren • De motorolie verversen. Bij elk gebruik of dagelijks • Controleer het veiligheidssysteem. • Controleer het motoroliepeil (dit moet vaker gebeuren in stofge, vuile omstandigheden). • Luchtinlaatrooster reinigen. • Maaimessen controleren. • Maaikast reinigen.
Smeren met Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden. Methode van smeren 1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. Figuur 21 3. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf van de voorkant van de nippel(s) afkrabben. Bovenaanzicht 4.
2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 3. Maak de omgeving van de peilstok (Figuur 23) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in motorschade kan resulteren. 4. Verwijder de peilstok en veeg het metalen deel schoon (Figuur 23). 6. Plaats een opvangbak onder de aftapslang. Gebruik een platte-kopschroevendraaier of een 10 mm sleutel om de klep te openen (Figuur 24). 7.
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe filter. 3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt. Maak de twee vergrendelingen aan de zijkant los en verwijder het luchtfilterdeksel (Figuur 26). 4. Schuif het schuimelement voorzichtig van het papierelement af (Figuur 26). 5. Draai de vleugelmoer los en verwijder het papierfilter (Figuur 26). Figuur 25 1. Olielter 2. Tussenstuk 4.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Verwijder het luchtinlaatrooster, de cilinderdeksels en het ventilatorhuis. 4. Verwijder rommel en gras van de onderdelen. 5. Verwijder het luchtinlaatrooster, de cilinderdeksels en het ventilatorhuis. Figuur 27 1. Schuimelement 2. Olie 2. Papierelement A.
3. Open de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de brandstoftank. 2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 4. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (Figuur 30). 3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 5. Trek het filter uit de brandstofslangen. 6.
Bougie(s) monteren 1. Monteer de bougie(s). Controleer of de elektrodenafstand correct is. 2. Draai de bougie(s) vast met een torsie van 15 Nm. 3. Druk de kabel(s) op de bougie(s) (Figuur 31). om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken. 4. Verwijder de bougie(s) en de metalen ring. Onderhoud van de accu Controleer het accuzuurpeil om de 25 bedrijfsuren. Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg de accubehuizing schoon met een tissue.
4. Bevestig de kabels met 2 bouten (1/4 x 3/4 inch), ringen (1/4 inch) en moeren (1/4 inch) (Figuur 33). 5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu. 6. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Figuur 33). Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
1. Verwijder de accu uit de machine, zie Accu verwijderen. Belangrijk: Vul de accu nooit met gedistilleerd water als de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan leiden. 2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue. Figuur 35 3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Figuur 34). 1. Pluspool van de accu 2. Minpool van de accu 4.
Onderhoud van het maaidek Onderhoud van de maaimessen Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is.
groefvorming in dit deel constateert (punt 3 in Figuur 38), moet u het mes direct vervangen. Figuur 40 4. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren. Figuur 38 1. Snijrand 2. Gebogen deel 3. Slijtage/groefvorming 5. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 3. Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij stap 3 en stap 4, mag niet meer zijn dan 3 mm.
Belangrijk: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen. 2. Monteer de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 41). Draai de mesbout vast met een torsie van 35-65 ft-lb (47-88 N·m). Maaimachine horizontaal stellen Figuur 41 1. Wiek van het mes 2. Mes 3. Klemring 4. 5. Mesbout Mesversteviger De maaimessen moeten in dwarsrichting horizontaal staan.
het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in: 1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak. 2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 4. Controleer of alle vier banden de voorgeschreven spanning hebben.
van het voorste mes niet 1,6 - 7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste draaipenstangen afstellen. 12. Nadat u de gaffels van beide draaipenstangen in gelijke mate hebt afgesteld, zet u de gaffels vast met de R-pennen. Controleer nogmaals de schuinstand van de maaimachine. Stel de gaffels net zolang bij totdat het uiteinde van het voorste mes 1,6 - 7,9 mm lager staat dan het uiteinde van het achterste mes (Figuur 47). 13.
De veer is onder spanning gemonteerd en kan lichamelijk letsel veroorzaken. Laat de veer op de veeroogbout zitten. 5. Laat de nieuwe riem door de hulp-pitmanarm van de spanpoelie en rond de spanpoelie lopen (Figuur 51). Figuur 50 1. R-pen en gaffelpen 2. Achterste draaipenstang 3. 4. R-pen en ring Stelbeugel 8. Schuif het maaidek naar achteren om de drijfriem van het maaidek te verwijderen van de motorpoelie. 9. Schuif het maaidek weg van onder de machine.
Grasgeleider vervangen Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan het maaidek voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes. Gebruik de maaimachine nooit zonder afdekplaat, mulchplaat of een grasafvoer en een grasvanger. Figuur 52 1. Verwijder de borgmoer, bout en veer waarmee de grasgeleider vastzit aan de beugels van het maaidek (Figuur 53). Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.
Opmerking: Het kan hierbij handig zijn druk uit te oefenen bij het uiteinde van de bout met een 9/16 inch steeksleutel om de bouten op een lijn te brengen met de tweede rij gaten op de beugel van het maaidek en de grasgeleider. 5. Til de grasgeleider omhoog en controleer of deze veerbelast is en onbelemmerd volledig omlaag kan worden geklapt. Belangrijk: De grasgeleider moet onder veerspanning omlaag worden gehouden. Til de grasgeleider omhoog om te controleren of deze volledig omlaag klapt. Figuur 54 1.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken. • Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt. • Gaten in de machine dichtmaken met bouten en moeren. • Steek nooit uw handen of voeten onder de machine of door openingen in de machine.
Stalling A. Laat de motor vijf minuten lopen om de brandstof met de toegevoegde stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden. Reiniging en stalling 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. B. Zet de motor af, laat deze afkoelen en tap de brandstoftank af; zie Brandstoftank aftappen, Onderhoud brandstofsysteem, blz. 28. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.
het contact en bewaar deze op een plaats die u makkelijk kunt onthouden. Dek de machine af om deze te beschermen en schoon te houden.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem De motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 2. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. Het luchtlter is vuil. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het carter bijvullen met olie. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 5. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem. De startmotor slaat niet aan. 1. De aftakas is ingeschakeld. 2.
Probleem De motor start niet, start moeilijk of slaat af. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De brandstoftank is leeg. 2. Brandstofklep dichtgedraaid 3. De choke staat niet op AAN. 4. Het luchtlter is vuil. 1. De brandstoftank vullen. 2. Brandstofklep openen. 5. De bougiekabel(s) los of niet aangesloten. 6. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 7. Er zit vuil in het brandstoflter. 8. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem. 9.
Probleem De motor verliest vermogen. Mogelijke oorzaak 1. De motor is te zwaar belast. 2. Het luchtlter is vuil. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 6. De ventilatieopening in de dop van de brandstoftank is verstopt. 7. Er zit vuil in het brandstoflter. 8. Vuil, water of oude benzine in het brandstofsysteem. 9.
Probleem Mogelijke oorzaak De machine trilt abnormaal. 1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los. 3. De motorpoelie is beschadigd. 4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans. 5. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los. 6. Mesas verbogen. Onregelmatige maaihoogte. 1. Maaimes(sen) bot. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 4. Een antiscalpeerwiel is niet correct afgesteld.
Schema's Elektrisch schema (Rev.