Form No. 3356-234 Rev A Z400 Z Master® met 122 cm 7-gauge zijlossend maaidek Modelnr.: 74418TE—Serienr. 270000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen. Inleiding Figuur 2 Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden en letsel en schade aan de machine kunt voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. 1.
Bestuurdersstoel ontgrendelen..................................... 24 Machine met de hand duwen .............. 24 Zijafvoer gebruiken ........................... 25 Transport van de machine.................. 25 Machine inladen ................................ 25 Tips voor bediening en gebruik.............................. 26 Onderhoud ....................................................... 28 Aanbevolen onderhoudsschema ............... 28 Smering.....................................................
Veiligheid oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: ◊ onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder op nat gras, ◊ te snel rijden, ◊ onjuist gebruik van de rem, ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk, ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen, ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten. Deze machine voldoet ten minste aan de Europese normen, van kracht op het moment van productie.
bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Let op dat bij machines met meer maaimessen andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait. • Gebruik de machine nooit als schermen of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
• Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken. • Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt. • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen. • Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en mankementen. • Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het oog op een veilig gebruik.
• U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of contragewichten te gebruiken overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest. Geluidsdruk Deze machine oefent een geluidsdruk van 90 dBA uit op het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens EN 11094 en EN 836 procedures.
Hellingdiagram 8
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 58-6520 1. Smeervet 93-7010 1. 2. 3. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen— Machine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd—Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 93-7818 1.
5-6183 1. Lees de Gebruikershandleiding. 3. 2. Draai de omloopklep met een sleutel. 4. Draai de omloopklep naar buiten om de machine te duwen. Draai de omloopklep naar binnen om de machine te laten rijden. 99-8936 1. Snelheid van de machine 2. Snel 3. Langzaam 4. 5. Neutraalstand Achteruit 99-8939 1. Lees de Gebruikershandleiding. 3. 2. Maaihoogte 107-1686 Verwijder het sleuteltje uit het contact en lees de instructies alvorens serviceof onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. 1.
107-1866 1. Kans op slippen, omkiepen en verlies van controle over de machine, steile hellingen—Gebruik de machine niet in de buurt van steile hellingen, hellingen van meer dan 15 graden, of water; blijf op een veilige afstand van steile hellingen; maak geen scherpe bocht als u met hoge snelheid rijdt, maar verminder uw vaart en ga langzaam de bocht in; als de rolbeugel omhoog is geklapt, moet u de veiligheidsgordel omdoen; als de rolbeugel omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel niet omdoen.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 108-1052 1. Risico van explosie 6. 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 7. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming. 8. 9. 5. Lees de Gebruikershandlei- 10. ding. 1. Maaihoogte-instelling 112-9028 Houd omstanders op veilige afstand van de accu. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken.
107-9309 1. Waarschuwing—Lees de Gebruikershandleiding voor informatie over het opladen van de accu; bevat lood; niet weggooien. 2. Lees de Gebruikershandleiding. 110-0439 1. Choke 2. Motor—Afzetten 3. 4. Motor—Lopen Motor—Starten 5. Snel 6. Continu snelheidsregeling 13 7. Langzaam 8.
Algemeen overzicht van de machine Urenteller gebruiken De urenteller (Figuur 5) registreert het aantal uren dat de motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaamheden te plannen. Figuur 5 1. Urenteller Gebruik van de Brandstofklep De machine heeft twee brandstoftanks, een op de linkerkant en een op de rechterkant. Iedere tank is verbonden met een afsluitklep en vervolgens met een tee.
Gebruiksaanwijzing ... • Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent, en houd de brandstof weg van open vuur of vonken. Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. • Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken. Brandstof bijvullen Gebruik normale loodvrije benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85).
4. Plaats de tankdoppen terug en zet ze goed vast. 5. Gemorste benzine opnemen. Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte. Motoroliepeil controleren • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt. Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Motoroliepeil controleren in Onderhoud motor, blz. 31.
2. Maak de R-pennen los en verwijder de twee pennen (Figuur 8). 3. Klap de rolbeugel omlaag. De rolbeugel kan in twee posities omlaag worden geklapt. Zie Figuur 7 voor deze posities. 4. Plaats de twee pennen en zet deze vast met de R-pennen (Figuur 8). Figuur 8 1. 2. Figuur 7 1. Volledig omlaag geklapt 2. Rolbeugel Omhoog geklapte positie 3. 4. Pen R-pen Omlaag geklapt met gemonteerde grasvanger Belangrijk: Klem de knoppen voorop tegen de uiteinden midden op de rolbeugel (Figuur 9).
Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat de kans dat de wielen slippen en u de macht over de machine verliest. Wielen die over randen heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine omkiept, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan veroorzaken. Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel omlaag is geklapt. Houd de rolbeugel altijd in de omhoog geklapte en vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om. Figuur 10 1.
Parkeerrem in werking stellen 1. Zet de rijhendels (Figuur 18) in de vergrendelde neutraalstand. 2. Trek de parkeerrem naar achteren en omhoog om deze in werking te stellen (Figuur 12). De parkeerremhendel moet vast blijven staan op Ingeschakeld. 2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen. 3. Schakel de aftakas uit (Figuur 13).
Belangrijk: Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is gesloten voordat u de machine transporteert of stalt omdat er benzine uit de machine kan lekken. Stel de parkeerrem in werking voordat u de machine transporteert. Verwijder het sleuteltje omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp in werking blijft waardoor de accu kan ontladen. Figuur 15 1. Gas—SNEL 2. Gas—LANGZAAM Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. 6.
vergrendelstand worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld of als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld. Veiligheidssysteem testen Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende Service Dealer. 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas in.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De bestuurder kan de controle over de machine verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en schade aan de machine. • Wees voorzichtig als u een bocht maakt. • Verminder de snelheid van de machine voordat u een scherpe bocht maakt. Vooruitrijden 1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten in Gebruiksaanwijzing, blz. 15. 2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand. 3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels langzaam naar voren (Figuur 18).
Antiscalpeerrollen afstellen Als u de machine achterlaat, moet u tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen in Gebruiksaanwijzing, blz. 15. Denk erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt. Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de antiscalpeerrollen in. 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
Bestuurdersstoel ontgrendelen Duw de stoelvergrendeling naar achteren om de stoel te ontgrendelen. Hierdoor kunt u bij het deel van de machine onder de stoel komen (Figuur 23). Figuur 21 1. Antiscalpeerrol 2. Lagerbus 3. 4. Flensmoer Bout Figuur 23 1. Stoelvergrendeling 2. Brandstoftankdop Bestuurdersstoel instellen U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 3.
Transport van de machine Opmerking: Draai de omloopkleppen niet te vast. Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de aanhanger of vrachtwacht is voorzien van alle benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.
De hellingbaan moet zo lang zijn dat de hoek van de hellingbaan met de grond niet groter is dan 15 graden (Figuur 25). Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen van het maaidek blijven haken als de machine van de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt. Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de machine achteroverkiept.
Lang gras zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen. Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien. Wanneer u een gazon voor de eerste keer maait Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat oneffenheden in de grasmat volledig worden weggemaaid.
Onderhoud Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 8 bedrijfsuren • De motorolie verversen. • Hydraulische vloeistof controleren. Na de eerste 25 bedrijfsuren • Hydraulische lter vervangen en hydraulische vloeistof verversen. Bij elk gebruik of dagelijks • • • • • Om de 25 bedrijfsuren Het veiligheidssysteem controleren. Motoroliepeil controleren. Luchtinlaatrooster reinigen. De maaimessen controleren. Maaidek reinigen.
Smering Smering Smeer de machine volgens het tijdschema op de instructiesticker Controle en Onderhoud (Figuur 26). De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. Type vet: Universeel smeervet. Methode van smeren 1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in de vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in werking. 2.
4. Smeer de drie aslagers onder de poelies totdat er vet bij de onderste afdichtingen naar buiten komt (Figuur 27). 5. Pomp vet in de arm van de spanpoelie op het maaidek (Figuur 27). 6. Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Figuur 27). Figuur 28 1. Zwenkwielvork 2. Bout 3. Afdichtinghouder 4. 5. Zwenkwiel Moer 6. Verwijderéén van de afstandsmoeren (met sleutelvlakken) van de as (Figuur 30). Opmerking: Op de afstandsmoeren is schroefdraadkit aangebracht. Figuur 27 7.
Figuur 30 1. 2. 3. Figuur 29 Afstandsmoer Lagerafdichting (nieuwe afdichtingen vereist) Lager 4. 5. Zwenkwiel Moer op as gemonteerd Onderhoud motor 1. Moer 3 mm voorbij de as Onderhoud van het luchtlter 12. Steek de as met de moer in het wiel aan de kant van het lager en de nieuwe afdichting (Figuur 30). Onderhoudsinterval/Specicatie 13. Houd het wiel met de open kant naar boven gericht en vul de ruimte in het wiel met vet voor algemene doeleinden. Schuimelement: om de 25 bedrijfsuren reinigen.
Papierelement van het luchtlter onderhoudsbeurt geven 3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt (Figuur 31). 1. U mag het papierfilter niet reinigen. Vervang het om de 200 bedrijfsuren (Figuur 31). 4. Draai de dekselknop los en verwijder het luchtfilterdeksel (Figuur 31). 5. Draai de 2 vleugelmoeren los en verwijder het luchtfilter (Figuur 31). 2.
gieten totdat het peil de VOL-markering bereikt. Belangrijk: Giet niet te veel olie in het carter; als de motor daarna gaat lopen, ontstaat schade aan de motor. Olie verversen 1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme olie kan beter worden afgetapt. 2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen. 3. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. 4.
10. Controleer het oliepeil; zie Motoroliepeil controleren. 11. Giet langzaam olie bij totdat het oliepeil de VOL-markering bereikt. Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougies en een voelermaat voor het meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer nieuwe bougies indien dit nodig is.
4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 5. Sluit de brandstofafsluitklep (Figuur 38). Figuur 37 1. Centrale elektrode met isolator 2. Massa-elektrode 3. Elektrodenafstand (niet op schaal weergegeven) Belangrijk: Bougies altijd vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren. 3.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat alle benzine kan weglopen uit de brandstoftanks. Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt. 2. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen. 3.
tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de pluspool (rood) van de accu. 3. Ontgrendel de stoel en kantel deze omhoog. 6. Zet de accu vast met J-bouten, een bevestigingsband, 2 ringen (1/4 inch) en 2 vleugelmoeren (1/4 inch) (Figuur 39). 4. Maak eerst de minkabel en de aardingskabel los van de minpool (-) van de accu (Figuur 39). Accu opladen 5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool van de pluspool (rood) van de accu.
Onderhoud aandrijfsysteem Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben. De sporing afstellen Onderhoud van de zekeringen Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud.
Bandenspanning controleren Controleer de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Figuur 43). De juiste bandenspanning voor de voor- en achterbanden is 90 kPa (13 psi). Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd. Figuur 44 1. Gleufmoer 3. 2. Maximaal twee schroefdraden zichtbaar 4.
Belangrijk: De veerringen moeten op de juiste wijze worden gemonteerd zoals wordt getoond in Figuur 45. 1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 5. Plaats de stofkap (Figuur 45). 3. Verwijder de luchtinlaatroosters, de terugloopstarter en het ventilatorhuis (Figuur 46). 4. Verwijder rommel en gras van de machineonderdelen.
deze afstand moet 22 tot 25 mm bedragen (Figuur 47). 4. Indien dit niet het geval is, gaat u als volgt te werk. 5. Verwijder de R-pen en de borgpen uit het remmechanisme (Figuur 48). Figuur 47 1. Remmechanisme 2. Gaffel 3. R-pen en borgpen Figuur 48 6. Beweeg de gaffel naar rechts om de afstand te verkleinen en naar rechts om deze te vergroten (Figuur 47). 7. Meet de verticale afstand tussen de voorkant van de remstaaf en de bovenkant van de band; deze afstand moet 22 tot 25 mm bedragen (Figuur 48).
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 3. Verwijder de drijfriemkappen op de buitenste assen. 4. Draai de arm van de vaste spanpoelie los en beweeg deze om de spanning van de spanpoelie te halen (Figuur 49). de arm van de vaste spanpoelie beweegt tot u verhoogde weerstand voelt en de veerbelaste spanpoelie niet meer beweegt.
Onderhoud bedieningsysteem Neutraalstand van rijhendel afstellen Als de rijhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk in de gleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten zij worden afgesteld. De hendel, de veer en de stang moeten afzonderlijk worden afgesteld. Opmerking: De rijhendels moeten op de juiste wijze worden gemonteerd. Zie Rijhendels monteren bij Montage-instructies. Figuur 51 1. Drijfriem 2. Elektrische kabels van koppeling 3. Aanslag van koppeling 4. 5. Bout Koppeling 6.
Onderhoud hydraulisch systeem Onderhoud van het hydraulische systeem Hydraulische vloeistof controleren Type vloeistof: Mobil 1 15W-50 synthetische motorolie of gelijkwaardige synthetische olie. Belangrijk: Gebruik de voorgeschreven vloeistof of een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade aan het systeem veroorzaken. Inhoud van het hydraulische systeem: 2,0 l Controleer het peil van de hydraulische vloeistof: • voordat de motor voor de eerste keer wordt gestart. Figuur 54 1. 2. 3. 4. 5.
7. Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met vloeistof. Hydraulisch lter vervangen en hydraulische vloeistof verversen Opmerking: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant van de Warm-markering op de keerplaat staan als de vloeistof warm is (Figuur 55). 8. Plaats de dop op de vulbuis. Hydraulische filter vervangen en hydraulische vloeistof verversen: • Na de eerste 25 bedrijfsuren. • Na de eerste 25 bedrijfsuren jaarlijks.
daarna met de hand nog een extra 1/2 slag vast (Figuur 57). 4. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en giet indien nodig vloeistof bij om het correcte peil te handhaven. 7. Neem gemorste vloeistof op. 5. Herhaal dit bij het andere wiel. 8. Vul vloeistof bij tot aan de Koud-markering op de keerplaat in de hydraulische tank. Hydraulische slangen controleren 9. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen.
Neutraalstand hydraulische pomp afstellen de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt (Figuur 58). Opmerking: Stel eerst de neutraalstand van de hendel af. Deze moet correct zijn voordat de volgende afstelling kan plaatsvinden. 3. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen. Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien. 4. Zet de gashendel op Snel.
4. Beweeg de rijhendel naar voren en naar achteren en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen. 7. Nadat de neutraalstand van beide pompen is afgesteld, schakelt u de machine uit. 8. Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar. 9. Monteer de bevestigingsstang van de stoel en laat de stoel neer. 10. Haal de kriksteunen weg. 5. Zet de gashendel op SNEL.
Maaidek horizontaal stellen 1. Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Figuur 60). 2. Meet het rechtermes bij punt B. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes (Figuur 60). 3. Noteer deze afstand. Deze afstand moet ongeveer 79 tot 83 mm bedragen. 4. Zet het linker maaimes in de schuinstand (Figuur 60). 5. Meet het linkermes bij punt C (Figuur 60). Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het maaimes. 6. Noteer deze afstand.
6. Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt A dan bij punt B (Figuur 62). Indien dit niet het geval is, gaat u als volgt te werk. Opmerking: Beide voorste wartels moeten in dezelfde mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige kettingspanning. 7. Draai de contramoeren op de voorkant van de rechter- en linkerwartel ongeveer 13 mm (Figuur 61) los. 8.
Vóór controle en onderhoud van de maaimessen 2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking. Draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje. 3. Draai de messen totdat de uiteinden in de lengterichting liggen (Figuur 65).
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen. Figuur 66 • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes. 1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes. 2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 67). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
Grasgeleider vervangen Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan het maaidek voorwerpen in de richting van de bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in contact komen met het mes. • Gebruik de maaimachine nooit zonder afdekplaat, mulchplaat of een grasafvoer en een grasvanger. • Controleer of de grasgeleider omlaag staat. Figuur 69 1.
Stalling 12. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De machine wordt als volgt voorbereid op stalling: 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het sleuteltje. A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol). 2.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Startmotor draait niet. Mogelijke oorzaak 1. De aftakas is ingeschakeld. 2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 3. Bestuurder zit niet op de stoel. 4. Accu is leeg. 5. Elektrische aansluitingen gecorrodeerd of los. 6. Zekering doorgebrand. 7. Relais of schakelaar defect. Motor start niet, start moeilijk of blijft niet lopen. 1. Brandstoftank leeg. 2. Luchtlter vuil. 3. Vuil in brandstoflter. 4. Vuil, water of oude brandstof in het brandstofsysteem.
Probleem Motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaak 1. Motor overbelast. 2. Oliepeil in carter te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen boven de motor zijn verstopt. Machine rijdt niet. Abnormale trillingen. Remedie 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het carter met olie vullen. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 1. De omloopklep is niet goed gesloten. 2. De aandrijfriem van de pomp is versleten, los of stuk. 3. De aandrijfriem van de pomp zit niet op een poelie. 4.
Probleem Mogelijke oorzaak Remedie Onregelmatige maaihoogte. 1. Maaimes(sen) bot. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 1. Mes(sen) slijpen. 2. Nieuwe maaimes(sen) monteren. 3. Maai dek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen. 4. Onderkant van het maaidek schoonmaken. 5. Banden op juiste spanning brengen. 6. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 4. De onderkant van het maaidek is vuil. 5. De bandenspanning is niet correct. 6.
Schema's Elektrisch schema (Rev.