Form No. 3354-748 Rev A TimeCutter® ZD380 en ZD420 zitmaaiers Modelnr.: 74432—Serienr. 260000001 og højere Modelnr.: 74433—Serienr. 260000001 og højere Registreer uw product op www.Toro.
Inleiding Figuur 2 Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden en letsel en schade aan de machine kunt voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. 1. Veiligheidssymbool. Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Tips voor bediening en gebruik.............................. 25 Onderhoud ....................................................... 27 Aanbevolen onderhoudsschema ............... 27 Procedures voorafgaande aan onderhoud ................................ 28 Toegang tot de machine ..................... 28 Smering..................................................... 29 De lagers smeren ............................... 29 Onderhoud motor..................................... 30 Onderhoud van het luchtfilter .........
Veiligheid – als de machine op een helling begint te glijden, kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn: ◊ onvoldoende grip van de wielen, ◊ te snel rijden, ◊ onjuist gebruik van de rem, ◊ het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk, ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen, ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Gebruik de machine nooit als schermen of andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken. • Verander de instellingen van de motor niet en voorkom overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen kan vergroten.
• Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken. • Gebruik altijd originele Toro onderdelen zodat de originele standaarden worden gehandhaafd. • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. • Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt.
overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. op het gehele lichaam, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens EN 1032 procedures. • Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over de machine verliest.
Hellingdiagram 8
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 106-7043 1. 93-7010 U mag de machine niet slepen; trek de hendel uit om de machine te laten rijden of druk de hendel in om de machine te duwen. 1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine. 2.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 108-8769 1. Stand Gras opvangen 2. Recycler® stand 1. Risico van explosie 6. 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 7. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming. 8. 9. 5. Lees de Gebruikershandlei- 10. ding. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 3 1. Rijhendel 2. Maaihoogtehendel 3. Bedieningspaneel 4. 5. 6. Grasvanger DFS-hendel Bestuurderspositie, stoel 7. Maaidek 10. Bekerhouder 8. Recycle-on-Demand hendel 11. Voetsteun 9. Wiel van achterwielaandrij- 12.
Figuur 4 Grasvanger verwijderd 1. Rijhendel 4. 2. Maaihoogtehendel 5. 3. Dop van brandstoftank 6. Sensoren van opvangsysteem Inspectieluik, achter Wiel van achterwielaandrijving 7. Motorkap 10. Maaidek 8. Afvoertunnel 11. Aanwezigheidssensor grasvanger 9. Achterframe Bedieningsorganen Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 3, Figuur 4, Figuur 5 en Figuur 6 voordat u de motor start en de machine gebruikt. Figuur 6 1. Contactschakelaar 2. Gashendel/Choke 3.
Parkeerrem de machine verlaat om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start (Figuur 6). De parkeerrem wordt automatisch in werking gesteld als de rijhendels in de remstand staan. Zet de rijhendels altijd in de remstand als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat (Figuur 5). Gas-/Chokehendel Met de gas-/chokehendel kunt u zowel de gasklep als de choke bedienen. De gashendel regelt het motortoerental en zorgt voor een continu verstelbare regeling van Langzaam tot Snel.
Gebruiksaanwijzing Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Veiligheid staat voorop Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen. Figuur 8 1. Veilige zone – hier kunt de TimeCutter gebruiken 2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van steile hellingen en water. 3.
... ... • Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de brandstoftank tot maximaal 6 mm tot 13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten. • Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur dergelijke machines op een truck of aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met behulp van een vulpistool van een pomp. • Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent en houd de brandstof weg van open vlammen of vonken.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden. Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft u de choke niet te gebruiken. 4. Draai het contactsleuteltje op Start om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat. Brandstoftank vullen 1. Zet de motor af en stel de parkeerrem in werking. 2.
machine start, alvorens deze te transporteren of te stallen. Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 12). 5. Sluit de brandstofafsluitklep onder de voorzijde van de brandstoftank alvorens de machine te transporteren of op te slaan. Om te draaien, vermindert u de druk op de rijhendel in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 12).
Het Veiligheidssysteem Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. • Laat de interlockschakelaars ongemoeid. Figuur 13 1. Aftakasschakelaar – Aan 2. • Controleer elke dag de werking van de interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen. 4. Verwijder de grasvanger. Neem plaats op de bestuurdersstoel, start de motor en schakel de aftakas in. De messen mogen niet gaan draaien. De maaihoogte instellen De maaihoogte kan worden ingesteld van 38 tot 114 mm in stappen van 13 mm door de maaihoogtehendel in verschillende openingen te plaatsen. 1. Zet de maaihoogtehendel omhoog in de transportstand (eveneens de maaihoogtestand van 114 mm) (Figuur 14). 2.
maaimessen, om het maaisel via een interne tunnel af te voeren naar de grasvanger. Om kort, droog maaisel door de tunnel naar de grasvanger te voeren, is minder kracht nodig. Milieufactoren kunnen invloed uitoefenen op de hoeveelheid maaisel die wordt afgevoerd naar de grasvanger, en de snelheid waarmee dit gebeurt. Als u hoog gras maait bij een lage maaistand, zal dit de luchtstroom belemmeren die nodig is om het maaisel naar de grasvanger te jagen.
B. Draai de tunnel een kwart slag omlaag en trek de tunnel verder naar buiten totdat de eerste bocht zichtbaar is. C. Als de bocht zichtbaar is, draait u de tunnel een kwart slag linksom. D. Trek aan de tunnel totdat de spie zichtbaar is. Houd de spie in de tunnel op een lijn met de spiebaan. E. Verwijder de tunnel. Figuur 17 1. Grasvanger 2. Motorkap 3. Doorboorde beugel 4. 5.
Als vuil dat zich ophoopt in het motorcompartment, niet wordt verwijderd, bestaat de kans dat dit door een hete motor gaat branden. Brand in het motorcompartiment kan brandwonden bij u of anderen en materiele schade veroorzaken. • Controleer voor gebruik en als de motor koud is of er geen rommel opgehoopt zit in het motorcompartiment. • Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere aangekoekte rommel. • Verwijder gemorste olie of brandstof en met brandstof doortrokken rommel.
Gebruik in de Recycler® modus in de tunnel op een lijn met de pen op het tussenstuk van het maaidek. E. Schuif de tunnel op het tussenstuk van het maaidek totdat de tunnel vastzit op het frame van de machine. Om het gras goed te maaien en het maaisel fijn te maken in de maaikast is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat de maaikast niet helemaal door ongemaaid gras omgeven is.
Machine met de hand duwen Belangrijk: U moet de machine altijd met de hand duwen. Slepen kan schade aan de machine veroorzaken. De machine duwen 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 2. Beweeg de rijhendels naar buiten om de parkeerrem in werking te stellen, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 3.
De voetsteun instellen wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit. De voetsteun kan maar voren of naar achteren worden gezet overeenkomstig de wensen van de bestuurder. Maairichting Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
in het maaidek verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat. Onderhoud van het maaimes Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na de eerste 5 bedrijfsuren • De motorolie verversen. Bij elk gebruik of dagelijks • • • • • Controleer het veiligheidssysteem. Motoroliepeil controleren. Maaimessen controleren. De sensoren van het opvangsysteem schoon vegen. Maaikast reinigen. Om de 25 bedrijfsuren • Alle smeerpunten smeren.
Procedures voorafgaande aan onderhoud Toegang tot de machine Om bij sommige inwendige onderdelen te kunnen komen, hoeft u enkel de stoel omhoog te zetten. Ga als volgt te werk om toegang tot inwendige onderdelen te krijgen als dit nodig is om de in deze handleiding beschreven onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Figuur 24 1. Motorkap 2. Bevestigingen 6. Pak de motorkap vast bij de voor- en achterkant.
Smering De lagers smeren Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen en de wielen (Figuur 28). 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 2. Zet de rijhendels in de remstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. Figuur 26 1. Inspectieluik, achter 2. Bevestiging 3. Frame 3. Reinig de smeernippels (Figuur 28 met Figuur 29) een doek.
Onderhoud motor Onderhoud van het luchtlter Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks reinigen, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks vervangen, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden. Figuur 31 Schuim- en papierelement verwijderen 1.
Opmerking: De rubberen afdichting moet vlak tegen de bodem van het luchtfilter aan liggen. 2. Houd de lipjes op het luchtfilterdeksel voor de sleuven van het ventilatorhuis (Figuur 31). Bevestig de hendel aan het luchtfilterdeksel en druk de hendel omlaag om het deksel vast te zetten op zijn plaats. Motoroliepeil controleren. Figuur 33 Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks. 1. 2. Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna om de 50 bedrijfsuren. Oliepeilstok Vulbuis 3.
Motorolielter vervangen (uitsluitend bij model 74433) tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten. 5. Verwijder de motorkap om bij de olieaftapplug te kunnen komen. Vervang het oliefilter om de 100 bedrijfsuren of wanneer u de olie ververst. 6. Plaats een opvangbak onder de aftapslang. Open de olieaftapplug om de olie in de bak te laten lopen (Figuur 35). Opmerking: Smeer het oliefilter vaker in stoffige, vuile omstandigheden. 1.
Bougie verwijderen 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. 2. Verwijder de grasvanger en open het inspectieluik (Figuur 26). 3. Trek de kabel van de bougie (Figuur 37). Maak de omgeving van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken. Figuur 38 1. 2. Centrale elektrode met isolator Massa-elektrode 3. Elektrodenafstand (niet op schaal weergegeven) Bougie monteren 1.
Onderhoud brandstofsysteem 5. Maak de slangklem op het brandstoffilter los en schuif deze over de brandstofslang weg van het brandstoffilter (Figuur 40). Benzine aftappen uit de brandstoftank In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Tap de brandstof af uit de brandstoftank wanneer de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste brandstof opnemen.
4. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe en schuif ze weg van het filter (Figuur 40). wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 5. Trek het filter uit de brandstofslangen. 3. Klap de stoel naar voren. Hieronder bevindt zich de accu. 6. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter (Figuur 40). 4. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool (Figuur 41). 7. Open de brandstofafsluitklep.
Zuurpeil van de accu controleren Belangrijk: Vul de accu nooit bij met gedistilleerd water terwijl de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan leiden. Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt. 2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue. • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden.
1. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de zekeringhouder (Figuur 44). 2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog (Figuur 44). Figuur 43 1. Pluspool van de accu 2. Minpool van de accu 3. 4. Rode (+) oplaadkabel Zwarte (-) oplaadkabel 5. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels aan; zie Accu monteren. Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben. Accu monteren Figuur 44 1.
remstand. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). De maaimessen controleren 1. Controleer de snijranden (Figuur 46). Als de randen niet scherp zijn of bramen vertonen, moet u de maaimessen verwijderen en slijpen; zie Maaimessen slijpen. Figuur 45 1. Ventiel 2. Controleer de messen, met name het gebogen deel (Figuur 46). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert (punt 3 in Figuur 46), moet u het mes direct vervangen.
fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke handschoen. Verwijder de mesbout, de klemring, de mesversteviger en het mes van de spilas (Figuur 48). Figuur 47 2. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren. Figuur 48 1. 3. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in bovengenoemde stap 1.
worden bijgesteld; ga verder met de rest van deze procedure. Figuur 50 1. Mes 2. Mesbalans Maaimessen monteren 1. Monteer het mes op de as (Figuur 48). Belangrijk: Het gebogen deel van het mes moet naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen. 2. Monteer de mesversteviger, de klemring (holle kant naar het mes toe) en de mesbout (Figuur 48). Figuur 51 3. Draai de mesbout vast met een torsie van 47-88 Nm. 1. Maaimessen evenwijdig 2.
Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen 8. Herhaal deze stappen 5-7aan de andere kant van het maaidek. 9. Zet de maaihoogte op stand D (76 mm) en draai de messen voorzichtig rond, zodat zij in de lengterichting wijzen (Figuur 54). Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer u dit monteert. Als de voorkant van het maaidek meer dan 7,9 mm lager staat dan de achterkant, stelt u de schuinstand als volgt in: 1.
6. Verwijder de R-pen en de ring op de stelbeugels van het maaidek (Figuur 57) aan beide kanten van het maaidek. Onthoud in welk gat de stelbeugel is geplaatst voor latere montage. Schuif de beugels van de bevestigingspen. Figuur 55 1. Borgmoer en stelmoer 2. Voorwiel: 3. 4. Stelmoer Borgmoer 14. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of het maaidek horizontaal staat; zie Maaidek horizontaal stellen. Figuur 57 1. Stelbeugel 2. R-pen en ring 3. Stelstang Maaidek verwijderen 7.
3. Zet de maaihoogte op stand A 38 mm. 9. Maak de bevestiging vast waarmee de riemgeleider vastzit aan de achterste poelie (Figuur 58). 4. Verwijder de drijfriemkappen op de buitenste assen. 10. Monteer de drijfriemkappen op de buitenste assen. 5. Maak de bevestiging los waarmee de riemgeleider vastzit aan de achterste poelie (Figuur 58). Maaidek monteren 6. Trek de arm van de spanpoelie in de richting die wordt aangegeven in Figuur 58, en verwijder de riem van de poelies. 1.
Als u klaar bent met maaien, moet u met een zachte doek aangekoekt of opgehoopte rommel (maaisel of bladeren) tussen de sensoren verwijderen. alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen. 7. Draai de kraan dicht en maak de slang los van de wasaansluiting. Onderkant van maaimachine wassen Opmerking: Als de maaimachine na één wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.
Stalling stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden. Reiniging en stalling Zet de motor af, laat deze afkoelen en tap de brandstoftank af; zie Brandstoftank aftappen in Onderhoud brandstofsysteem, blz. 34. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem De motor raakt oververhit. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De motor is te zwaar belast. 2. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. Het luchtlter is vuil. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het carter bijvullen met olie. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. 5. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem. De startmotor slaat niet aan. 1. De aftakas is ingeschakeld. 2.
Probleem De motor start niet, start moeilijk of slaat af. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De brandstoftank is leeg. 2. Brandstofklep dichtgedraaid 3. De choke staat niet op Aan. 4. Het luchtlter is vuil. 1. De brandstoftank vullen. 2. Brandstofklep openen. 5. De bougiekabel(s) zit(ten) los of is (zijn) niet aangesloten. 6. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 7. Er zit vuil in het brandstoflter. 8. Vuil, water of oude brandstof in brandstofsysteem.
Probleem De motor verliest vermogen. Mogelijke oorzaak 1. De motor is te zwaar belast. 2. Het luchtlter is vuil. 3. Het oliepeil in het carter is te laag. 4. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 5. De bougie(s) is (zijn) aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld. 6. De ventilatieopening in de dop van de brandstoftank is verstopt. 7. Er zit vuil in het brandstoflter. 8. Vuil, water of oude benzine in het brandstofsysteem. 9.
Probleem Mogelijke oorzaak De machine trilt abnormaal. 1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los. 3. De motorpoelie is beschadigd. 4. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans. 5. Een bevestigingsbout van een maaimes zit los. 6. Mesas verbogen. Grasvanger levert minder goede prestaties. 1. Laag motortoerental. 2. Tunnel, klep van maaidek verstopt. 3. De grasvanger is vol. Tunnel veelvuldig verstopt. 1.
Probleem Mogelijke oorzaak Remedie Het alarm van de sensor van het opvangsysteem gaat over. 1. De grasvanger is vol. 2. Rommel bedekt de sensor. 1. Grasvanger leegmaken. 2. Verwijder de grasvanger en reinig de sensoren met een zachte doek. Onregelmatige maaihoogte. 1. Maaimes(sen) bot. 2. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans. 3. Het maaidek staat niet horizontaal. 1. Mes(sen) slijpen. 2. Nieuwe maaimes(sen) monteren. 3. Maaidek horizontaal stellen en in de correcte schuinstand stellen. 4.
Schema's Installatieschema (Rev.