Form No. 3358-166 Rev A TimeCutter® ZD530 Zitmaaiers Modelnr.: 74434—Serienr.: 270000001 en hoger Registreer uw product op www.Toro.com.
Inleiding Figuur 2 1. Veiligheidssymbool. Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden en letsel en schade aan de machine kunt voorkomen. U bent verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine. Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om uw aandacht op bijzondere informatie te vestigen.
Veiligheid Onderhoud van het luchtfilter............................. 28 Motoroliepeil controleren. .................................. 29 Onderhoud van de bougie .................................. 31 Onderhoud brandstofsysteem ................................ 32 Brandstof aftappen uit de brandstoftank ............. 32 Brandstoffilter vervangen ................................... 33 Onderhoud elektrisch systeem ................................ 34 Onderhoud van de accu......................................
◊ ◊ ◊ ◊ onvoldoende grip van de wielen; te snel rijden; onjuist gebruik van de rem; het type machine is niet geschikt voor het specifieke werk; ◊ zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke omstandigheden van het terrein, met name op hellingen; ◊ onjuiste bevestiging en verdeling van lasten. • Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen, omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen. • Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
– voordat u verstoppingen losmaakt of de afvoertunnel ontstopt; – voordat u de maaimachine gaat controleren, schoonmaken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren; – als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit alvorens deze weer te gebruiken; – als de machine abnormaal trilt (direct controleren). • Schakel de aandrijving naar de werktuigen uit als u de machine transporteert of niet gebruikt.
• Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling, want dit kan tot gevolg hebben dat de machine achteroverkiept. • Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen. • Nooit starten of stoppen op een helling. Als de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
Hellingdiagram 7
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 106-7043 1. U mag de machine niet slepen; trek de hendel uit om de machine te laten rijden of druk de hendel in om de machine te duwen. 93-7010 1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine. 2.
Symbolen op accu Sommige of alle symbolen staan op de accu 1. Risico van explosie 108-8769 1. Stand Gras opvangen 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 2. Recycler® stand 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 4. Draag oogbescherming. 5. Raadpleeg de Gebruikershandleiding. 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 7. Draag oogbescherming; explosieve gassen kunnen blindheid en ander letsel veroorzaken 8. Accuzuur kan blindheid of ernstige brandwonden veroorzaken. 9.
Algemeen overzicht van de machine Figuur 3 1. Rijhendel 2. Maaihoogtehendel 4. Grasvanger 5. DFS-hendel 3. Schakelbord 6. Bestuurderspositie, stoel 7. Maaidek 10. Bekerhouder 8. Recycle-on-Demand 11. Voetsteun hendel 9. Wiel van achterwielaandrij- 12. Voorste zwenkwiel ving G005884z Figuur 4 Grasvanger verwijderd 1. Rijhendel 2. Maaihoogtehendel 3. Dop van brandstoftank 4. Sensoren van opvangsysteem 5. Inspectieluik, achter 6. Wiel van achterwielaandrijving 10 7. Maaidek 10. Achterframe 8.
Bedieningsorganen vanuit de middelste stand naar buiten beweegt, stelt u de parkeerrem in werking en kunt de machine verlaten (Figuur 5). Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen in Figuur 3, Figuur 4, Figuur 5 en Figuur 6 voordat u de motor start en de machine gebruikt. Parkeerrem De parkeerrem wordt automatisch in werking gesteld als de rijhendels in de remstand staan. Zet de rijhendels altijd in de remstand als u de machine stopt of onbeheerd achterlaat (Figuur 5).
Gebruiksaanwijzing sleuteltje op UIT draait, wordt de motor afgezet; het verdient echter aanbeveling het sleuteltje altijd uit het contact te verwijderen als u de machine verlaat om te voorkomen dat iemand per ongeluk de motor start (Figuur 6). Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Gas-/Chokehendel Veiligheid staat voorop Met de gas-/chokehendel kunt u zowel de gasklep als de choke bedienen.
In bepaalde omstandigheden is brandstof uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer de motor koud is. Eventueel gemorste brandstof opnemen. • Vul de brandstoftank nooit als de machine op een aanhanger in een afgesloten ruimte staat. 1. Veilige zone – hier kunt de TimeCutter gebruiken 2.
• Houdt de benzine vers gedurende stalling van 30 dagen of minder. Als u de machine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen uit de brandstoftank. In bepaalde omstandigheden kan tijdens het tanken statische elektriciteit worden ontladen waardoor vonken ontstaan die brandstofdampen tot ontbranding kunnen brengen. Brand of explosie van brandstof kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken. • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Motor afzetten 1. Zet vervolgens de gashendel weer op SNEL (Figuur 10). 2. Schakel de maaimessen uit door de aftakasschakelaar op UIT te zetten (Figuur 9). 3. Draai het contactsleuteltje op UIT (Figuur 11). 4. Maak de bougiekabel los van de bougie(s) om te voorkomen dat iemand per ongeluk de machine start, alvorens deze te transporteren of te stallen. Figuur 9 1. Aftakasschakelaar – AAN 5.
2. Zet de gashendel op SNEL. 3. Trek de aftakasschakelaar uit om de maaimessen in te schakelen (Figuur 13). Figuur 12 1. Centrale onvergrendelde stand 2. Vooruit 3. Achteruit Figuur 13 1. Aftakasschakelaar – AAN 4. Remstand 2. Aftakasschakelaar – UIT Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk uitoefenen op beide rijhendels (Figuur 12). De maaimessen uitschakelen Om te draaien, vermindert u de druk op de rijhendel in de richting waarin u wilt draaien (Figuur 12).
Het veiligheidssysteem De maaihoogte instellen De maaihoogte kan worden ingesteld van 38 tot 114 mm in stappen van 13 mm door de maaihoogtehendel in verschillende openingen te plaatsen. Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken. 1. Zet de maaihoogtehendel omhoog in de transportstand (eveneens de maaihoogte-stand van 114 mm) (Figuur 14). • Laat de interlockschakelaars ongemoeid. 2.
grasvanger. Om kort, droog maaisel door de tunnel naar de grasvanger te voeren, is minder kracht nodig. Milieufactoren kunnen invloed uitoefenen op de hoeveelheid maaisel die wordt afgevoerd naar de grasvanger, en de snelheid waarmee dit gebeurt. Als u hoog gras maait bij een lage maaistand, zal dit de luchtstroom belemmeren die nodig is om het maaisel naar de grasvanger te jagen. De afvoer van lang, nat of vochtig maaisel naar de grasvanger vereist veel meer kracht.
Figuur 16 1. DFS-hendel naar beneden 2. Opgeheven opvangzak, maaisel wordt uitgestort Figuur 17 4. Laat de grasvanger neer en laat de DFS-hendel los. 1. Grasvanger 2. Motorkap 3. Doorboorde beugel 4. Pen, grasvanger 5. Beugel met inkeping Als het alarm van de grasvanger overgaat terwijl de zak nog niet vol is, moet u de sensoren vrijmaken van maaisel of vuil dat de infrarode lichtstraal blokkeert. Hef de grasvanger op en veeg het oppervlak van de sensoren schoon met een zachte doek.
C. Als de bocht zichtbaar is, draait u de tunnel een kwart slag linksom. of vuil dat tijdens de verwijdering van de tunnel is losgeraakt. D. Trek aan de tunnel totdat de spie zichtbaar is. Houd de spie in de tunnel op een lijn met de spiebaan. Als vuil dat zich ophoopt in het motorcompartment, niet wordt verwijderd, bestaat de kans dat dit door een hete motor gaat branden. Brand in het motorcompartiment kan brandwonden bij u of anderen en materiele schade veroorzaken. E. Verwijder de tunnel.
Gebruik in de Recycler® modus E. Schuif de tunnel op het tussenstuk van het maaidek totdat de tunnel vastzit op het frame van de machine. Om het gras goed te maaien en het maaisel fijn te maken in de maaikast is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg ervoor dat de maaikast niet helemaal door ongemaaid gras omgeven is. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen naar het maaidek.
De machine duwen 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 2. Beweeg de rijhendels naar buiten om de parkeerrem in werking te stellen, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 3. Trek de twee omloophendels naar binnen en duw ze in totdat de ring op de stang door de gleuf schuif (Figuur 22). Figuur 20 4.
Maai met de juiste regelmaat Normaal gesproken moet u om de vier dagen maaien. Houd er echter rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaistand. Maai twee dagen later op een lagere maaistand. Figuur 23 1. Voetsteun 2. Stang 3.
het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een origineel Toro mes. Veilige sleepmethoden Sleep uitsluitend met een machine die is voorzien van een trekhaak. Bevestig materiaal dat wordt gesleept, uitsluitend aan het sleeppunt.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Na de eerste 10 bedrijfsuren Bij elk gebruik of dagelijks Onderhoudsprocedure • De motorolie verversen. • • • • • • Controleer het veiligheidssysteem. Het luchtfilter controleren Motoroliepeil controleren. Maaimessen controleren. De sensoren van het opvangsysteem schoon vegen. De maaikast reinigen. Om de 25 bedrijfsuren • Alle smeerpunten smeren.
Procedures voorafgaande aan onderhoud Toegang tot de machine Om bij sommige inwendige onderdelen te kunnen komen, hoeft u enkel de stoel omhoog te zetten. Ga als volgt te werk om toegang tot inwendige onderdelen te krijgen als dit nodig is om de in deze handleiding beschreven onderhoudswerkzaamheden te verrichten. G005900 Figuur 25 Motorkap verwijderen Motorleiding verwijderen Verwijder de motorkap om toegang te krijgen tot het motorcompartiment.
Smering De lagers smeren Smeer de draaipunten van de voorste zwenkwielen en de wielen (Figuur 29). 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit. 2. Zet de rijhendels in de remstand, schakel de motor uit, verwijder het contactsleuteltje en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. Figuur 27 1. Inspectieluik, achter 2. Bevestiging 3. Frame 3. Reinig de smeernippels (Figuur 29 met Figuur 30) een doek.
Onderhoud motor Onderhoud van het luchtfilter Reinig het luchtfilter om de 100 bedrijfsuren of om de 3 maanden, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Vervang het luchtfilter om de 300 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Opmerking: Geef het luchtfilter vaker een onderhoudsbeurt als u de machine gebruikt in stoffige vuile omstandigheden. Schuim- en papierelement verwijderen 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en schakel de aftakas uit.
Schuimelement en papierelement installeren Belangrijk: Motor nooit laten lopen zonder dat het complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor kan worden beschadigd. 1. Leg het rooster op het papierelement en plaats beide in het onderstuk van het luchtfilter (Figuur 31). Figuur 33 1. Schone motorolie 2. Goed uitknijpen Opmerking: De rubberen afdichting moet vlak tegen de bodem van het luchtfilter aan liggen. 2. Plaats het schuimelement op het rooster (Figuur 31).
1 3. Maak de omgeving van de peilstok (Figuur 36) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in motorschade kan resulteren. 2 Figuur 36 1. Oliepeilstok 2. Vulbuis 3. Uiteinde van peilstok 4. Vol 5. Bijvullen 3 G005895 4 Figuur 37 1. Olieaftapplug 2. Olieaftapbuis 4. Verwijder de peilstok en veeg het uiteinde schoon (Figuur 36). 5. Steek de peilstok helemaal in de vulbuis, maar draai deze er niet in. 3. Opvangbak voor olie 4. Wiel van achterwielaandrijving 7.
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen pakking van het nieuwe filter (Figuur 38). dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken. Figuur 38 1. Sleutel voor oliefilter 2. Oliefilter Figuur 39 3. Filterbasis 4. Pakking 1. Bougiekabel 4. Monteer het nieuwe filter met de hand op de filterbasis. Draai het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact maakt met het filterbasis. Draai het filter vervolgens nog eens 7/8 slag (Figuur 38). Torsie van oliefilter: 20-24 Nm 5.
Onderhoud brandstofsysteem bougie een 1/2 slag aan met een bougiesleutel. Als u een eerder verwijderde bougie terugplaatst, hoeft u deze maar 1/8 tot 1/4 slag aan te draaien. 3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Figuur 39). Brandstof aftappen uit de brandstoftank 4. Sluit het inspectieluik en zet de bevestigingen vast zodat het goed dicht zit. Belangrijk: Controleer altijd of het luik is teruggeplaatst en vastgezet met de bevestigingen voordat u de machine in gebruik neemt.
5. Trek het filter uit de brandstofslangen. 4. Verwijder de motorkap en de motorleiding om bij de motoronderdelen te kunnen komen. 5. Maak de slangklem op het brandstoffilter los en schuif deze over de brandstofslang weg van het brandstoffilter (Figuur 42). 6. Monteer het nieuwe filter zodanig dat de pijl voor de stroomrichting van de brandstoftank af naar de motor wijst en schuif de slangklemmen terug tot dicht bij het filter (Figuur 42). 7. Open de brandstofafsluitklep. Figuur 42 1. Slangklem 2.
Onderhoud elektrisch systeem Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, waardoor lichamelijk letsel kan ontstaan. Onderhoud van de accu Controleer het accuzuurpeil om de 25 bedrijfsuren. Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg de accubehuizing schoon met een tissue.
Zuurpeil van de accu controleren 2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue. 3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Figuur 44). 4. Giet langzaam gedistilleerd water in elke cel van de accu totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Figuur 44) op de accubehuizing bereikt. Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt. • U mag accuzuur nooit inslikken en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Accu monteren 1. Plaats de accu in de bak met de accupolen weg uit de buurt van het bedieningspaneel (Figuur 43). Onderhoud aandrijfsysteem 2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de accu. Bandenspanning controleren 3. Bevestig de minkabel aan de minpool (–) van de accu. Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten.
Onderhoud van het maaidek Onderhoud van de maaimessen Figuur 48 Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. 1. Snijrand 2. Gebogen deel 3. Slijtage/groefvorming Controle op kromme messen Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd zijn.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of omstanders ernstig letsel toebrengen. Figuur 51 • Vervang altijd een krom of beschadigd mes door een nieuw mes. 1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen • Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de snijranden of het oppervlak van het mes. 2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans (Figuur 52). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik.
Schuinstand van het maaidek (lengterichting) instellen 4. Zet de maaihoogtehendel in stand D (76 mm). 5. Draai het maaimes (de maaimessen) voorzichtig evenwijdig (Figuur 53). Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Figuur 53). Als beide afstanden groter zijn dan 5 mm, moeten deze worden bijgesteld; ga verder met de rest van deze procedure. Controleer de schuinstand van het maaidek telkens wanneer u dit monteert.
10. Meet de afstand tussen de rand van zowel het voorste mes als de rand van het achterste mes tot het horizontale oppervlak (Figuur 56). Als de rand van het voorste mes niet 1,6–7,9 mm lager staat dan de rand van het achterste mes, moet u de voorste borgmoeren afstellen. Figuur 57 1. Borgmoer en stelmoer 2. Voorwiel: 3. Stelmoer 4. Borgmoer 14. Als de schuinstand correct is, moet u nogmaals controleren of het maaidek horizontaal staat; zie Maaidek horizontaal stellen.
6. Verwijder de R-pen en de ring op de stelbeugels van het maaidek (Figuur 59) aan beide kanten van het maaidek. Onthoud in welk gat de stelbeugel is geplaatst voor latere montage. Schuif de beugels van de bevestigingspen. 6. Trek de arm van de spanpoelie in de richting die wordt aangegeven in Figuur 60, en verwijder de riem van de poelies. Figuur 59 1. Stelbeugel 2. R-pen en ring 3. Stelstang 7. Til de voorkant van de machine omhoog en plaats deze op kriksteunen. 8.
Reiniging alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen alvorens de bestuurdersstoel te verlaten. 3. Zet de voorkant van de machine omhoog en plaats deze op steunen. Sensoren van het opvangsysteem reinigen 4. Schuif het maaidek onder de machine. De sensoren van het opvangsysteem hoeven niet volgens een bepaald schema te worden onderhouden, maar als het alarm van de grasvanger overgaat terwijl de grasvanger nog niet vol is, moet u de vlakken van de sensoren met een zachte doek afvegen.
Stalling Reiniging en stalling 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje. 2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele machine verwijderen, met name van de motor. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis verwijderen. Belangrijk: U kunt de machine met een mild reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit met een hogedrukreiniger.
Bedien de choke of hulpstarter. Start de motor en laat deze lopen totdat de motor niet meer start. Bedien de hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er zeker van te zijn dat er geen brandstof meer in de hulpstarter aanwezig is. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren. Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk geldende voorschriften. Belangrijk: Brandstof waaraan stabilizer/conditioner is toegevoegd, niet langer dan 30 dagen bewaren. 11.
Problemen, oorzaak en remedie Probleem Mogelijke oorzaak De motor raakt oververhit. 1. De motor is te zwaar belast. 1. De rijsnelheid verminderen. 2. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. De koelribben en luchtkanalen onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt. 4. Het luchtfilter is vuil. 2. Het carter met olie vullen. 3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen. De startmotor slaat niet aan. De motor start niet, start moeilijk of slaat af. 5.
Probleem De machine drijft niet aan. De machine trilt abnormaal. Mogelijke oorzaak 1. De tractieriemen zijn versleten, los of stuk. 1. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 2. De tractieriemen zitten niet op de poelies. 2. Neem contact op met een erkende Service Dealer. 1. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 1. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien. 2. De motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los. 3. De motorpoelie is beschadigd. 2. Desbetreffende poelie vastzetten.
Probleem Messen draaien niet. Mogelijke oorzaak Remedie 1. De drijfriem is versleten, los of stuk. 1. Een nieuwe drijfriem monteren. 2. De drijfriem zit niet op de poelie. 2. Drijfriem monteren en assen en riemgeleiders op juiste stand controleren. 3. Een nieuwe drijfriem monteren. 3. De drijfriem van het maaidek is versleten, los of stuk. 4. De grasvanger is niet goed gemonteerd. 47 4.
Schema's G005894 Installatieschema (Rev.
Opmerkingen: 49
Opmerkingen: 50
Toro Warranty Voorwaarden en producten waarvoor de garantie geldt Aanwijzingen voor aanvraag van garantieservice The Toro® Company en de hieraan gelieerde onderneming, Toro Warranty Company, geven de oorspronkelijke koper* krachtens een overeenkomst tussen beide ondernemingen gezamenlijk de garantie alle Toro producten die worden gebruikt voor normale huiselijke doeleinden*, te zullen repareren als deze materiaalgebreken en fabricagefouten vertonen.
International Distributor List—Consumer Products Distributor: Atlantis Su ve Sulama Sisstemleri Lt Balama Prima Engineering Equip B-Ray Corporation Casco Sales Company Ceres S.A CSSC Turf Equipment (pvt) Ltd Cyril Johnston & Co Equiver Femco S.A. G.Y.K. Company ltd. Geomechaniki of Athens Guandong Golden Star Hako Gorund and Garden Hydroturf Int. Co Hydroturf Egypt LLC Ibea S.p.A. Irriamc Jean Heybroek b.v. Lely (U.K. ) Limited Maquiver S.A. Maruyama Mfg. Co. Inc. Metra Kft Mounteld a.s. Munditol S.A.