Form No. 3325-978 Rev A 170-DH Gazontractor Modelnr.
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust met een vonkenvanger. In sommige landen is het verboden deze machine te gebruik in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein. Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aanbevolen onderhoudsschema . . . . . . . . . . . . . . Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bandenspanning . . . . .
Veilige bediening U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder: De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN 836:1997. Modelnr.: Dit product kan handen en voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen. Serienr.
• Onthoud dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Het rijden op met gras begroeide hellingen vereist bijzondere voorzichtigheid. Om te voorkomen dat de machine kantelt: Voor ingebruikname • Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen en loop niet op blote voeten.
• Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit contactschakelaar nemen: Onderhoud en stalling • Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is. – voordat u verstoppingen losmaakt of de afvoertunnel ontstopt; • Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken.
Veilige bediening Toro rijdende maaimachine De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm. • Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd. Geluidsdruk Deze machine oefent een A-gewogen equivalente continue geluidsdruk uit op het gehoor van de bestuurder.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 99-5340 99-7824 1. Key Choice-schakelaar 1. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Houd omstanders op een afstand. 2. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen—Zorg ervoor dat het veiligheidsscherm op zijn plaats zit. 3.
4-3238 104-2903 1. Startprocedure 2. Raadpleeg de gebruikershandleiding. 3. Controleer het motoroliepeil. 4. Stel in op een hogere maaistand. 5. Zet het tractiepedaal in de neutraalstand. 1. Machine kan kantelen—Gebruik de maaimachine niet dwars op hellingen van meer dan 5 graden, heuvelopwaarts op hellingen van meer dan 10 graden of heuvelafwaarts op hellingen van meer dan 15 graden. 2. Gevaar—Lees de gebruikershandleiding. 3. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Houd omstanders op een afstand. 4.
104-3243 1. Om de maaimachine te laten rijden, duwt u de hendel in. 2. Trek de hendel uit om de machine te duwen. 104-3236 1. Choke 2. Variabel van langzaam tot snel 3. Motor afzetten 104-2853 1. Maak de afvoeropening groter als u lang, nat gras maait. 2. Maak de afvoeropening kleiner als u kort, droog gras maait. 104-3235 1. Omhoog trekken om in te schakelen. 2. Induwen om uit te schakelen. 3. Aftakas 11 4. Koplampen aan 5. Motor aan 6.
Stabilizer/conditioner Benzine en olie Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine: Aanbevolen benzine • Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen of minder. Als u de maaimachine langer wilt stallen, moet u de benzine aftappen. Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. • Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Parkeerrem Gebruiksaanwijzing Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Parkeerrem in werking stellen Veiligheid staat voorop 1. Trap het rempedaal (Fig. 2) in en houd dit ingetrapt. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en -stickers in het hoofdstuk Veilige bediening.
Koplampen Waarschuwingslampje van de grasopvangbak De koplampen worden ontstoken met behulp van de contactschakelaar. Draai het contactsleuteltje naar rechts in de stand Lichten. Als de grasopvangbak vol is en moet worden geledigd, gaat het waarschuwingslampje branden (Fig. 5) en hoort u een zoemer. Bediening van de aftakas 2 1 3 Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de aandrijving naar het maaimes (de maaimessen) in of uit. Maaimes(sen) inschakelen 1.
Afvoerschot Maatwielen van de maaimachine afstellen Met het afvoerschot verandert u de grootte van de afvoeropening ten behoeve van de werking van de Vol-indicator van de grasopvangbak. Met behulp van de voorste maatwielen van de maaimachine kunt u de machine over ongelijk terrein laten rijden. De wielen van de maaimachine moeten zich altijd in het onderste (laagste) gat in de wielbeugel bevinden (Fig. 8). 1. Verwijder de grasopvangbak, zie Grasopvangbak verwijderen, blz. 36. 2.
Starten en stoppen van de motor Starten 1. Open de brandstofafsluitklep (Fig. 9). Deze bevindt zich tussen de brandstoftank en de motor. De hendel moet in één lijn met de brandstofslang staan. 2 3 1 1 Figuur 10 1. Maaikoppelingshendel (aftakas) 2. Ingeschakeld 3. Uitgeschakeld Figuur 9 4 1. Brandstofafsluitklep 2 2. Neem plaats op de bestuurdersstoel. 3 3. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 13.
Het veiligheidssysteem Gevaar Voorzichtig Wanneer u achteruitrijdt terwijl de maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn, bestaat het gevaar dat u een kind of een andere omstander overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg. Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. • Niet in de achteruit maaien, tenzij dat strikt noodzakelijk is.
Machine handmatig duwen 3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om. Een rood lampje op het voorste paneel gaat branden (Fig. 13) om aan te geven dat de interlockschakelaar is uitgezet. Belangrijk U moet de machine altijd handmatig duwen. Slepen van de machine kan schade aan de transaxle veroorzaken. 1 De machine duwen 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. 2.
Vooruit- en achteruitrijden Voorzichtig Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen. Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de tractor verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat. Om vooruit te rijden, zet u de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten, blz. 13.
Werktuigen slepen 1/3 van de lengte van het gras afmaaien De tractor is geschikt om werktuigen met een maximumgewicht van 150 kg te slepen. Aanbevolen wordt niet meer dan ca. 1/3 van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit. 1. Verwijder de grasopvangbak, zie Grasopvangbak verwijderen, blz. 36. Maairichting 2.
Onderkant van de maaikast schoonhouden Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant van de maaikast. Als zich gras en vuil in de maaimachine verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat. Onderhoud van maaimessen Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na het eerste gebruik • Olie verversen. Na de eerste 20 bedrijfsuren Na elk gebruik • Afstelling van drijfriem van maaimes controleren. • • • • • • • Oliepeil controleren. Veiligheidssysteem controleren Maaikast reinigen. Accuzuur controleren. Bandenspanning controleren. Maaimes controleren. Remmen controleren.
Motorolie Oliepeil controleren Onderhoudsinterval/specificatie Olie verversen 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. • Na de eerste 5 bedrijfsuren 2. Open de motorkap. • Om de 50 bedrijfsuren 3. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 18) schoon, zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in motorschade kan resulteren.
Olieverversen/aftappen Oliefilter vervangen 1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme olie kan beter afgetapt worden. Vervang het oliefilter om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. 2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. 1.
Rem Bandenspanning De rem bevindt zich aan de rechterkant van de achteras, in het achterwiel (Fig. 21). Als de tractor bij het remmen pas na meer dan één meter tot stilstand komt wanneer u op topsnelheid in de hoogste versnelling rijdt, moet de rem worden afgesteld. De voor- en achterbanden moeten een spanning van respectievelijk 120 kPa en 100 kPa hebben. Controleer de spanning bij het ventiel om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Fig. 22).
Waar moet worden gesmeerd Figuur 23 Smeerschema Onderdeel Naam Hoeveelheid Interval (uren) Smeermiddel 1 Voorwiel—Smeermiddel in nippel pompen 2 25 Smeer 2 Stuurkogels 4 50 Olie 3 Stuursector 1 50 Smeer 4 Stuurasmechanisme 1 25 Smeer 5 Stuuraslager 1 50 Olie 6 Stuuraslager 1 50 Olie 7 Schakelhendel—Smeermiddel in nippel pompen 1 50 Smeer 8 Asnaaf om maaidek op te heffen 1 50 Olie 9 Kogelverbindingen van bewegende verbinding 4 50 Olie 10 Rempedaalnaaf 2
Zekeringen 5 5 Onderhoudsinterval/specificatie 1 De elektrische installatie is beveiligd door middel van zekeringen. Deze bevinden zich onder de motorkap, bij de brandstoftank (Fig. 24). Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op kortsluiting worden gecontroleerd. 3 4 2 Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog uit de houder. Zekering plaatsen door deze omlaag in de houder te drukken.
Accu 4. Verwijder het rubberen kapje van de pluskabel (rood). Maak de pluskabel (rood) los van de accupool (Fig. 27). Onderhoudsinterval/specificatie 5. Verwijder de aandrukstang van de accu (Fig. 27). Controleer het zuurpeil van de accu voor elk gebruik. Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een tissue om de accubak schoon te maken. Als de accupolen geoxideerd zijn, deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout.
Zuurpeil controleren Accu opladen 1. Klap de zitting naar voren. Hieronder bevindt zich de accu. Belangrijk Zorg dat de accu altijd volledig geladen is (soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu bij temperaturen beneden 0°C te voorkomen. 2. Verwijder de vuldoppen. Als het zuurpeil beneden het lagere deel van de slang staat (Fig. 28), moet u de benodigde hoeveelheid gedestilleerd water toevoegen aan het accuzuur; zie Accu bijvullen met water, blz. 29. 1.
Bougie Bougie(s) controleren Onderhoudsinterval/Specificatie 1. Bekijk het midden van de bougie(s) (Fig. 30). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter. Vervang de bougie(s) om de 100 bedrijfsuren. Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie(s) monteert.
Benzine aftappen uit de brandstoftank Brandstoffilter De brandstoftank moeten worden afgetapt, als de machine meer dan 30 dagen niet zal worden gebruikt. Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of elk jaar, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Onderhoudsinterval/specificatie Gevaar Brandstoffilter vervangen U kunt het brandstoffilter (Fig. 31) het best vervangen als de brandstoftank leeg is. Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.
Luchtfilter 4. Schuif het schuimelement voorzichtig van het papierelement af (Fig. 34). Onderhoudsinterval/specificatie 1 Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks reinigen en met olie bestrijken waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks vervangen, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. 2 Opmerking: Onderhoud van het luchtfilter is vaker nodig (om de paar uren) in zeer stoffige of zanderige bedrijfsomstandigheden.
Schuimelement en papierelement reinigen Schuimelement en papierelement installeren 1. Schuimelement Belangrijk Motor nooit laten lopen zonder dat het complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor beschadigd kan worden. A. Schuimfilter in warm water met vloeibare zeep wassen. Grondig in schoon water uitspoelen. 1. Schuif het schuimelement voorzichtig over het papierelement (Fig. 34). B. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en droogknijpen. 2. Schuif het complete filter op het draadeind.
Maaimessen verwijderen 1. Verwijder de maaieenheid, zie De maaieenheid verwijderen, blz. 35. 2 1 2. De maaieenheid voorzichtig kantelen. 1855 Figuur 40 1. Mes 3. Verwijder de bout, de klemring en het mes (Fig. 38). Plaats indien nodig een houten blok tussen maaimes en maaieenheid om het mes vast te zetten, zodat u de bout kunt losdraaien. 2. Mesbalans Maaimes(sen) monteren Opmerking: Het rechter mes heeft een linkse draad. 1. Monteer het mes, de klemring en de mesbout (Fig. 38). 4.
De maaieenheid verwijderen De maaieenheid monteren 1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact. Trek de kabel van de bougie(s). Voer de procedure De maaieenheid verwijderen in omgekeerde volgorde uit, blz. 35. Drijfriem van maaimes afstellen 2. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand. 3. Trek de arm van de spanpoelie in en verwijder de V-riem van de poelie (Fig. 42).
Kabelstang voor maaihoogte-instelling afstellen Grasopvangbak Controleer de schuinstand van de maaimachine om de 100 bedrijfsuren, jaarlijks of telkens wanneer u de maaieenheid monteert. Alvorens de schuinstand van de maaimachine te controleren, moet u ervoor zorgen dat de voor- en achterbanden de aanbevolen spanning hebben; zie Bandenspanning, blz. 25. Als de voorkant van de maaimachine meer dan 3,5–10,5 mm lager dan de achterkant van de maaimachine is, moet de schuinstand als volgt worden afgesteld: 1.
4. Veeg de omgeving van de Vol-sensor van de grasopvangbak schoon. D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat hij afslaat. 5. Reinig de binnenkant van de tunnel helemaal tot aan de maaieenheid. E. Bedien de choke of hulpstarter. F. Start de motor totdat hij niet meer start. Bedien de hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er zeker van te zijn dat er zich geen brandstof meer in de hulpstarter bevindt. 6. Monteer de grasopvangbak, zie Grasopvangbak monteren, blz. 36.
Storingen, oorzaak en remedie Probleem De startmotor slaat niet aan. De motor raakt oververhit. De machine drijft niet aan. Mogelijke oorzaken Remedie 1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Aftakas uitschakelen. 2. De parkeerrem is niet in werking. 2. Stel de parkeerrem in werking. 3. De accu is leeg. 3. Accu opladen. 4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los. 4. Controleer of de elektrische aansluitingen goed contact maken. 5. Een van de zekeringen is doorgebrand. 5.
Probleem De motor start niet, start moeilijk of slaat af. De motor verliest vermogen. g Mogelijke oorzaken Remedie 1. De bestuurder zit niet op de bestuurdersstoel. 1. Neem plaats op de bestuurdersstoel. 2. De benzinetank is leeg. 2. Vul de tank met benzine. 3. Het luchtfilter is vuil. 3. Reinig of vervang het luchtfilterelement. 4. De bougiekabel zit los of is niet aangesloten. 4. Monteer de bougiekabel op de bougie. 5.
Probleem De machine trilt abnormaal. Het mes (de messen) draait ((draaien)) niet De maaihoogte is ongelijk. Mogelijke oorzaken Remedie 1. Het maaimes (de maaimessen) is (zijn) verbogen of niet in balans. 1. Monteer nieuw maaimes(sen). 2. De bevestigingsschroeven van het maaimes zitten los. 2. Draai de bevestigingsschroeven van het maaimes vast. 3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los. 3. Draai de bevestigingsbouten van de motor vast. 4. Een motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.