Documentnr. 3326–964 Z350 Z-Master met 122 cm Maaidek en Opzakmachine Modelnr. 074804TE—Serienr.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de Canadese ICES-002. Machine met de hand duwen . . . . . . . . . . . . . . . . . Maaidek en draagframe verwijderen . . . . . . . . . . . Maaidek en draagframe monteren . . . . . . . . . . . . . Mulchplaat monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Gebruik met mulchplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Platen van opvanginrichting en afvoer monteren . . . Gebruik met opvanginrichting . . . . . . . . . . . . . . . .
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw bijzondere aandacht verdient. Inleiding Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen letsel en schade te voorkomen.
• Controleer voor het gebruik de messen, bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten of beschadigde messen en bouten altijd als complete set om een goede balans te behouden. • Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij professionele en praktische instructie krijgt.
• Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in een afgesloten ruimte stalt. • Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen. • Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen. • Gebruik de machine niet als schermen, schilden of andere beveiligingsmiddelen defect zijn of ontbreken.
Hellingsdiagram BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.) LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN VOORBEELD: VERGELIJK HELLING MET OMGEVOUWEN RAND.
Veiligheids- en instructiestickers Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers. 100-3613 93-1265 1. Risico om gegrepen te worden met gehele lichaam – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 1. Heet oppervlak/gevaar voor brandwonden – Blijf op een veilige afstand van een heet oppervlak. 93-6696 1.
98-1975 1. Heet oppervlak/gevaar voor brandwonden – Blijf op een veilige afstand van een heet oppervlak. 98-4363 1. Waarschuwing – Draai de mesbout/-moer vast met een torsie van 115–149 Nm. 98-1977 1. Risico om gegrepen te worden, riem – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen. 98-4369 1. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd, maaimes – Blijf op een veilige afstand van de machine. 98-4387 1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming 98-4358 1.
104-4163 1. Risico van explosie 2. Geen vonken of vuur en niet roken. 3. Risico van bijtende vloeistof/chemische brandwonden 104-7808 1. 2. 3. 4. 5. 6. Choke Claxon LANGZAAM Continu snelheidsregeling SNEL Aftakas 7. 8. 9. 10. Motor – Afzetten Motor – Lopen Motor – Starten Parkeerrem in werking stellen. 11. Parkeerrem vrijzetten. 4. Draag oogbescherming 5. Lees de Gebruikershandleiding 6. Houd omstanders op veilige afstand van de accu. 105-9350 104-5091 1. Bevat lood; niet weggooien. 2. Recyclen 3.
Benzine en olie Waarschuwing Aanbevolen benzine Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname. Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden tot ernstig letsel en ziekte. Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is. • Voorkom dat u dampen lange tijd inademt. • Houd uw gezicht uit de buurt van de vulpijp en de opening van een tank of een blik met conditioner.
Montage Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Losse onderdelen Opmerking: Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd. Hoeveelheid Omschrijving Gebruik Mulchplaat 1 Voor mulch-modus Sleuteltje 2 Gebruiken in contactschakelaar Veiligheidsbrochure 1 Gebruikershandleiding 1 Gebruikershandleiding van motor 1 Onderdelencatalogus 1 Registratiekaart 1 Lezen voordat de machine in gebruik wordt genomen.
1. Verwijder de accu uit de machine. Zie Accu verwijderen, blz. 49. Haal de machine uit het krat 2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue. 1. Kantel het maaidek omlaag en vergrendel dit in deze positie. Opmerking: Vul de accu nooit met accuzuur als de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan leiden. 2. De machine kan nu voorwaarts uit het krat worden geduwd. 3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 3).
Bedieningsorganen Parkeerrem gebruiken Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt (Fig. 5). Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. 1 Parkeerrem in werking stellen 2 1. Zet de schakelhendels in de neutraalstand (Fig. 5). 3 2. Trek de parkeerrem uit om deze in werking te stellen (Fig. 7). De parkeerremhendel moet vast blijven staan in deze stand. 4 8 Parkeerrem vrijzetten 5 9 1.
6. Draai het contactsleuteltje op START om de startmotor in werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor start. Motor afzetten Opmerking: Als de startmotor niet aanslaat, beweegt u de schakelhendels iets naar voren of naar achteren om de neutraalstand te vinden. 2. De parkeerrem in werking stellen. 1. Zet de gashendel op LANGZAAM (Fig. 10). 3. Draai het contactsleuteltje op UIT (Fig. 11).
Het Veiligheidssysteem 4. Stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en houd de schakelhendels in de neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor loopt, beweegt u de schakelhendels naar voren of naar achteren. De motor moet nu stoppen. Voorzichtig 5. Kantel de hopper omhoog, stel de parkeerrem in werking, schakel de aftakas uit en houd de schakelhendels in de neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor loopt, beweegt u de schakelhendels naar voren of naar achteren.
Achteruitrijden Bestuurdersstoel instellen 1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 15. U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit. 2. Om achteruit te rijden, trekt u de schakelhendels naar achteren (Fig. 13). 1. Om de stoel in te stellen, verwijdert u de borgmoer en de ring en kantelt u de stoel naar voren (Fig. 14).
De maaihoogte instellen Maaidek opheffen De maaihoogte kan worden ingesteld van 25 tot 115 mm in stappen van 13 mm door de gaffelpen in verschillende openingen te plaatsen. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Maak de bougiekabel(s) los en verwijder het sleuteltje. Opmerking: Fijnafstelling is mogelijk door de ringen te verwijderen. 2. Licht de zijkant van het draagframe op om het gewicht op de vergrendelpen weg te nemen. 1.
Maaidek neerlaten 6. Laat de hopper neer. Zorg ervoor dat klep van de hopper goed sluit, en zet de vergrendeling van de hopper vast (Fig. 19). 1. Trek de vergrendelpennen naar buiten en draai de pennen in de inkeping zodat deze in de ontgrendelde stand blijven (Fig. 17). Belangrijk De vergrendeling van de hopper moet stevig vastzitten om te voorkomen dat deze tijdens het transport per ongeluk kantelt. Zorg ervoor dat de vergrendeling van de klep van de hopper volledig is gesloten. 2.
Maaidek en draagframe verwijderen 7. Controleer of er nog spanning op het verenstel is. Als er nog spanning op het verenstel is, moet u meer blokjes plaatsen om het draagframe hoger op te heffen. Als de spanning te hoog is, moet u een kleiner blokje gebruiken (Fig. 23). 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het contactsleuteltje. 8.
12. Verwijder de R-pennen en de draaipennen van de duwarmen op de draaibeugels van de tractie-eenheid (Fig. 25). 14. Verwijder het maaidek en het draagframe van de tractie-eenheid. Belangrijk Maak de aandrijfas los van de as van de versnellingsbak als u niet direct een maaidek monteert of een optioneel werktuig aankoppelt. Opmerking: Bewaar alle bevestigingselementen om ze te gebruiken voor montage van het maaidek. Item 3 en 4 zijn onderdelen van de tractie-eenheid. 15.
Maaidek en draagframe monteren 2 4 1 Opmerking: Monteer de aandrijfas aan de as van de versnellingsbak als deze niet aan elkaar zijn bevestigd. Ga verder met stap 2 als de aandrijfas is bevestigd aan de as van de versnellingsbak. 1. Schuif de aandrijfas op de as van de versnellingsbak. Monteer de 2 bouten (3/8 x 1-5/8 inch) en borgmoeren (3/8 inch) in de kruiskoppeling (Fig. 28). 3 Opmerking: De as van de versnellingsbak heeft een gleuf zodat de assen op correcte wijze kunnen worden gericht.
12. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die correspondeert met de gewenste stand. Licht de zijkant en de voorkant op om de gaten te richten en steek de R-pen in (Fig. 33). 7. Monteer de borstbouten (3/8 x 7/8 inch) en borgmoeren (3/8 x 7/8 inch) waarmee de kopplaat van het verenstel wordt bevestigd aan de tractie-eenheid (Fig. 31). 3 3 2 1 1 m–3209 2 Figuur 31 1. Verenstel 2. Borstbout, 3/8 x 7/8 inch m–4856 Figuur 33 3. Borgmoer, 3/8 inch 1. Draagframe 2. R-pen 3. Maaihoogtebeugel 8.
15. Monteer de stuwkamer op het ventilatorhuis en wind de kabel rond de geleider. Zie Stuwkamer monteren en verwijderen, blz. 27. 16. Monteer de rubberen kap met de stang, moeren en bouten onder de schakelhendels (Fig. 35). 3 1 4 4 2 2 3 m–5271 Figuur 36 1 1. Mulchplaat 2. Tapbout 5 3. Bevestigingsmoer (op bovenkant van maaidek) 4. Ring m–4858 Figuur 35 1. Stang 2. Rubberen kap 3. Moer Gebruik met mulchplaat 4. Machinepaneel 5.
Platen van opvanginrichting en afvoer monteren Gebruik met opvanginrichting Als de maaimachine wordt gebruikt wanneer de platen van de opvanginrichting zijn gemonteerd, moet u de drijfriem van de ventilator uitschakelen. Als u het maaisel niet wilt fijn maken, maar opzakken, moet u de platen verwijderen en vervangen. 1. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 1. Kantel het maaidek in verticale positie; zie Maaidek kantelen, blz. 19. 2.
Stuwkamer monteren en verwijderen 5. Trek de stuwkamer uit het ventilatorhuis en zet deze op de grond (Fig. 40). 6. Trek of schuif de stuwkamer tussen het maaidek en het tractiewiel weg (Fig. 40). Om te voorkomen dat de stuwkamer schade oploopt, moet u deze verwijderen als de machine niet in de opzak-modus staat. 1 3 2 4 5 7 8 Voorzichtig U kunt snijwonden aan handen en vingers oplopen als u de onderdelen van de opvanginrichting verwijdert.
Onderhoud Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine. Aanbevolen onderhoudsschema Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure Na het eerste gebruik • Controleer het peil van de hydraulische vloeistof. • Olie verversen. • Hydraulisch filter vervangen. Na elk gebruik • • • • • Oliepeil controleren.1 Veiligheidssysteem controleren. De hopper reinigen. Maaikast reinigen. Koelsystemen reinigen.
Voorzichtig Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen. Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel (s) los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel(s) opzij, zodat hij niet onbedoeld contact kan maken met de bougie(s). De messen controleren Onderhoud van de maaimessen 1. Controleer de snijranden (Fig. 41).
Controle op kromme messen Maaimessen verwijderen 1. Draai de messen totdat de uiteinden naar voren en naar achteren wijzen (Fig. 42). Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen (Fig. 42). Noteer deze afstand. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke handschoen. Verwijder de bevestigingsbout, met de ring en het afstandsstuk, en de breekbouten uit de meshouder (Fig. 44). 2. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen naar voren.
Ongelijke meshoogten corrigeren 5. Zet de breekbouten van het mes vast met een torsie van 10,2 Nm. 2 10 1 3 Als een maaimes lager maait dan het andere, moet u dit als volgt corrigeren: 5 1. Zet de motor af, verwijder het sleuteltje en maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s). 2. Pomp alle banden op de voorgeschreven spanning en controleer of de messen en de assen niet krom of verbogen zijn. Zie Controleren op kromme messen, blz. 30. 9 4 8 6 7 3. Zet de machine op een maaihoogte van 63 mm.
De maaihoogte gelijk stellen 1. Controleer de spanning van de banden van het maaidek en de tractie-eenheid. U moet de maaihoogte controleren en corrigeren alvorens het maaidek de correcte schuinstand te geven en horizontaal te stellen. 2. Zet een mes in de lengterichting (Fig. 49). Meet bij C en D (Fig. 49) de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen (Fig. 50). 1. Controleer de spanning van de banden van het maaidek en de tractie-eenheid. 3.
Horizontale stand van het maaidek controleren 4. Om de desbetreffende kant van het maaidek lager te zetten, moet u ringen verwijderen van de maaihoogtebeugels. U moet de maaihoogte controleren en corrigeren voordat u het maaidek horizontaal stelt. 5. Controleer nogmaals de schuinstand en de horizontale stand van het maaidek. 1. Controleer de spanning van de banden van het maaidek en de tractie-eenheid. Onderhoud van het luchtfilter 2. Zet de messen horizontaal in de dwarsrichting (Fig. 51).
Het filter verwijderen 3 4 1 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het contactsleuteltje. 2. Verwijder de vleugelmoer van de bout in de kap van het luchtfilter. Draai de kap rond zodat u bij het filter kunt komen (Fig. 54). 5 2 m–4387 1 1 Figuur 55 1. Sluitingen 2. Luchtfilterdeksel 3. Luchtfilterhuis 4 2 3 Voorfilter reinigen m–4845 Blaas perslucht van binnen naar buiten door het voorfilter. Figuur 54 1. Filterkap 2.
Motoroliepeil controleren 3 2 1 Olie verversen: • Na de eerste 8 bedrijfsuren. • Om de 100 bedrijfsuren. Opmerking: De motorolie moet vaker worden ververst als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandigheden. Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SG of SH) m–4853 Figuur 56 Carterinhoud: met filter, 2,0 liter 1. Oliepeilstok 2. Vuldop Viscositeit: zie onderstaande tabel GEBRUIK UITSLUITEND OLIESOORTEN MET DEZE SAE-VISCOSITEIT 1.
Motoroliefilter vervangen Monteer de bougies Het oliefilter moet na de eerste 8 bedrijfsuren worden vervangen. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het contactsleuteltje. Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of wanneer u de olie ververst. 2. Trek de kabel(s) van de bougie(s) (Fig. 59). Maak de omgeving van de bougie(s) schoon om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken.
Bougie monteren(s) Onderhoud van de brandstoftank 1. Monteer de bougie(s). Controleer of de elektrodenafstand correct is. Benzine aftappen uit de brandstoftank 2. Draai de bougie(s) vast met een torsie van 27 N m (20 ft.-lb.). Gevaar 3. Druk de kabel(s) op de bougie(s) (Fig. 59). In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
De koelsystemen reinigen Smeren Motorscherm reinigen De machine moet regelmatig worden gesmeerd. Zie Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 28. Voor elk gebruik moet u het motorscherm controleren en reinigen. Verwijder aangekoekt gras, vuil of andere rommel van het scherm van de oliekoeler en de luchtinlaat van de motor (Fig. 63). Type vet: Smeren met Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden. ÔÔÔ ÔÔÔ ÔÔÔ ÔÔÔ ÔÔÔ Methode van smeren 1.
Versnellingsbakolie verversen 3. Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Fig. 67). De versnellingsbakolie moet na de 100 bedrijfsuren worden ververst. Ververs de olie in alle drie versnellingsbakken. Belangrijk Gebruik nooit verschillende typen olie door elkaar. Gebruik uitsluitend de gespecificeerde olie; zie blz. 39. 1. Laat de olie in de versnellingsbak warm worden. Laat de motor van het maaidek een paar minuten lopen. 2. Kantel het maaidek in verticale positie; zie Maaidek kantelen, blz. 19.
Versnellingsbakolie controleren 1 2 3 De olie in de versnellingsbak moet om de 100 bedrijfsuren worden gecontroleerd. Controleer de olie in alle drie versnellingsbakken. 4 1. Laat de olie in de versnellingsbak warm worden. Laat de motor van het maaidek een paar minuten lopen. 2. Kantel het maaidek in verticale positie; zie Maaidek kantelen, blz. 19. 2 5 3. Verwijder de plug aan de zijkant van de versnellingsbak. Het oliepeil moet tot aan de opening in de zijkant van de versnellingsbak staan (Fig 69).
Hulp-pitmanarm vervangen 4 Er zijn hulp-pitmanarmen voor de ventilatorriem, de aftakasriem en de tractieriem. Alle drie hulp-pitmanarmen worden in de lagers gedrukt. Om de lagerbussen te controleren, moet u de hulp-pitmanarmen van links naar rechts bewegen en controleren op slijtage. Als de armen los zitten, zijn de lagerbussen versleten en moeten deze worden vervangen. 6 1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op UIT. Verwijder het contactsleuteltje. 3 2 2.
Onderhoud van de lagers van de zwenkwielen en het achterwiel 3. Verwijder de borgring en de platte ring waarmee de duwarm is bevestigd aan het maaidek (Fig. 75). 2 De zwenkwielen en het achterwiel draaien op een rollager die wordt ondersteund door een hol asje. Als het lager steeds goed gesmeerd is, zal de slijtage zeer gering zijn. Indien dat niet het geval is, zal het lager snel slijten. Een slingerend zwenkwiel duidt erop dat het lager is versleten. 1 1.
Bandenspanning controleren 1. Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de parkeerrem in werking. Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden (Fig. 78 and 79). De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd. Spanning: 2.
Hydraulisch filter vervangen 10. Start de motor en laat deze ongeveer 15 minuten lopen om lucht uit het systeem te verwijderen Zet de motor af en controleer op olielekkages. Als een of beide wielen niet willen draaien, zie Hydraulisch systeem ontluchten, blz. 44. Hydraulisch filter vervangen • Na de eerste 8 bedrijfsuren • Om de 200 bedrijfsuren 11. Controleer nogmaals het peil als de vloeistof wam is. Indien nodig vloeistof bijvullen totdat het peil de bovenkant van de beschermplaat bereikt.
Hydraulische leidingen controleren Schakelhendels afstellen Om de 100 bedrijfsuren moet u de hydraulische leidingen en slangen controleren op op lekkages, losgeraakte aansluitingen, kinken, loszittende steunen, slijtage, beschadigingen als gevolg van weersinvloeden en de inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt. Als de schakelhendels niet in één lijn staan, moeten zij worden afgesteld. Stel elke hendel afzonderlijk af. 1.
Aftakasriem vervangen 7 4 Controleer de aftakasriem om de 50 bedrijfsuren op slijtage. 1. Verwijder de stootrand en de kap die aftakasriem en de poelies beschermt (Fig. 84). 8 5 2 1 6 1 3 2 3 m–5286 Figuur 85 m–4881 5 4 Aanslag van koppeling Bout Koppeling Elektrische connector van koppeling 5. Plaats een nieuwe aftakasriem op de koppeling en laat deze rond de poelie van de versnellingsbak en boven de veerbelaste spanpoelie lopen (Fig. 86). m–4881 Figuur 84 1. Stootrand 2. Kap 3. Frame 5.
Tractieriem vervangen Ventilatorriem vervangen Controleer de tractieriem om de 50 bedrijfsuren op slijtage. Tekenen dat een ventilatorriem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens het draaien van de riem, slippen van ventilator waardoor de afvoeropening en de ventilator veelvuldig verstopt raken, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren. Vervang de ventilatorriem als u deze zaken constateert. 1. Verwijder de aftakasriem, zie Aftakasriem vervangen, blz. 46. 2.
Hefhaak van motor draaien 4 De hefhaak van de motor moet worden gedraaid als de motor moet worden opgeheven. De hefhaak wordt zodanig geplaatst dat de slang van het lichtfilter onbelemmerd kan bewegen. 3 1. Ga naar hefhaak op de motor, zoals wordt aangegeven in figuur 89. 2 2. Verwijder de hefhaak van de motor. Draai de hefhaak 180º en monteer deze weer. 1 3. Gebruik de hefhaak van de motor. m–5281 Figuur 90 4. Draai de hefhaak 180º en monteer deze weer in zijn oorspronkelijke positie. 1.
2 4 3 Gevaar 9 Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden veroorzaakt. 9 • U mag accuzuur nooit innemen en moet elk contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen. • Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen. • Neem alle instructies in acht en houd u aan alle veiligheidsberichten op de accuzuurcontainer.
Accu bijvullen met water 3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot 30 A of 30 minuten bij 4–6 A. U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water voordat u het voertuig gaat gebruiken. Het water vermengt zich dan goed met het accuzuur. 4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de oplader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 93). 1. Verwijder de accu uit de machine. 2.
Roosters van de hopper reinigen VOL-sensor van de hopper reinigen Om het maaisel optimaal te verzamelen, moet de lucht zo goed mogelijk door de hopper stromen. Ten behoeve van een maximale luchtstroom moeten de roosters van de hopper schoon worden gehouden. De VOL-sensor van de hopper, rechtsboven aan de binnenkant van de hopper, registreert een lichtbundel van de zender naar de ontvanger. Als de bundel wordt geblokkeerd, klinkt de zoemer van de sensor.
PK BK BAG SENSOR GN BK GY D1 PK GND BK PTO CLUTCH PK BUZZER PK BK 7 4 PK 1 Y SW5 (BRAKE) BU D2 Y SHOWN WITH PARK BRAKE DISENGAGED BU SHOWN IN OFF POSITION Y W BN (SEAT) SW1 Y BN BN W K1 (KILL RELAY) GN CLOSED WHEN TRACTION DRIVE IS IN NEUTRAL SW2 (NEUTRAL) CLOSED WHEN TRACTION DRIVE IS IN NEUTRAL Y GY W CLOSED WHEN OPERATOR PRESENT SW3 (NEUTRAL) BN 5 BU 5 2 F1 30A VIO B 4 A 3 R VIO REG S 5 W 5 Y 2 OR X I S S4 (IGNITION) KEY SWITCH PN 88–9830 OFF NO
Hydraulisch schema HYDRAULIC TANK B I A C FILTER REAR PUMP 53 B I A C FRONT PUMP B A RIGHT MOTOR A LEFT MOTOR B
Reiniging en stalling 11. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan; zie Onderhoud van de bougie, blz. 36. Nadat de bougie(s) uit de cilinder zijn verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in het gat van de cilinder. Gebruik de startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken. 1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op UIT.
Storingen, oorzaak en remedie PROBLEEM Startmotor draait niet. Motor start niet, start moeilijk j of blijft niet i t lopen. l Motor levert te weinig g vermogen. g Motor raakt oververhit. MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Aftakas is ingeschakeld. 1. Schakel de aftakas uit (in de stand UITGESCHAKELD zetten) 2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 2. Stel parkeerrem in werking. 3. De schakelhendels staan niet in de neutraalstand neutraalstand. 3. Zet de schakelhendels in de neutraalstand neutraalstand.
PROBLEEM Abnormale trillingen. Machine rijdt niet. MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE 1. Bevestigingsbouten van motor zitten los. 1. Bevestigingsbouten van motor aandraaien. 2. Losse motorpoelie, spanpoelie of mespoelie. 2. Desbetreffende poelie vastzetten. 3. Motorpoelie beschadigd. 3. Neem contact op met erkende Service Dealer. 1. Parkeerrem in werking gesteld. 1. Stel parkeerrem buiten werking. 2. Tractieriem versleten, los of gebroken. 2. Neem contact op met erkende Service Dealer. 3.
