Operation Manual

Gebruikershandleiding Woordenlijst-13
L300/L300D-serie
seriële interface: heeft betrekking op een type gegevensuitwisseling
waarbij informatie met één bit tegelijk wordt verzonden.
SIO: Serial Input/Output. De elektronische methodologie die bij seriële
gegevensoverdracht wordt gebruikt.
sneltoets: een toetscombinatie van een bepaalde toets met de
functietoets, FN, die kan worden gebruikt om systeemparameters,
zoals het luidsprekervolume, in te stellen.
softkey: toetscombinaties waarmee toetsen op het IBM-toetsenbord
worden geëmuleerd, een aantal configuratieopties worden
gewijzigd, programma’s worden gestaakt en de geïntegreerde
numerieke toetsen worden geactiveerd.
software: de reeks programma’s, procedures en bijbehorende
documentatie die bij het computersysteem horen. Heeft vooral
betrekking op de computerprogramma’s die de activiteiten van het
computersysteem regelen en besturen. Zie ook hardware.
standaardinstelling: de parameterwaarde die automatisch door het
systeem wordt geselecteerd als de gebruiker of het programma
geen instructies verschaffen. Ook wel een vooraf ingestelde waarde
genoemd.
stopbit: een of meer bits van een byte die in asynchrone seriële
communicatie het verzonden teken volgen of codes groeperen.
stuurprogramma: een softwareprogramma dat een specifiek apparaat
bestuurt (vaak een randapparaat zoals een printer of muis) en dat
meestal deel uitmaakt van het besturingssysteem.
Stuurprogramma’s worden ook wel drivers genoemd.
subpixel: de drie elementen, rood, groen en blauw (RGB), waaruit een
pixel op een kleuren-LCD bestaat. De computer stelt subpixels apart
in; elk subpixel kan een andere helderheid hebben. Zie ook pixel.
S-Video: afkorting van Super-Video, een type aansluiting die onder andere
wordt gebruikt op S-VHS-videorecorders, videocamera’s en
DVD-spelers om kwalitatief hoogwaardige videosignalen te
verzenden.
synchroon: met een constant tijdsinterval tussen opeenvolgende bits,
tekens of gebeurtenissen.
systeemschijf: een schijf die is geformatteerd met een besturingssysteem.
In het geval van MS-DOS bevindt het besturingssysteem zich in
twee verborgen bestanden en het bestand COMMAND.COM. Met
behulp van een systeemschijf kunt u een computer opstarten. Wordt
ook wel besturingssysteemschijf genoemd.
T
teken: elke letter en elk cijfer, leesteken of symbool waarvan de computer
gebruikmaakt. Ook synoniem voor byte.
terminal: een toetsenbord (zoals dat van een schrijfmachine) en een
CRT-beeldscherm die op de computer zijn aangesloten en waarmee
gegevens worden ingevoerd/weergegeven.