Operation Manual

89
Een Patch creëren
Overzicht Geluid1 Geluid2 Geluid3 Pad Sampler
Menu/systeem
AppendixSequencer
6.
Draai aan de VALUE draaiknop of gebruik [INC] [DEC] om
het Patch nummer te selecteren.
Door [F6 (Compare)] in te drukken kunt u de Patch die als
opslagbestemming fungeert controleren (Compare functie).
7.
Druk op [F8 (Write)].
In een bericht wordt om bevestiging gevraagd.
Zet de Fantom-G nooit uit, terwijl data wordt opgeslagen.
8.
Druk op [F7 (OK)] om de opslag handeling uit te voeren.
Om de handeling te annuleren, drukt u op [F8 (EXIT)].
Voordat u een Patch opslaat, kunt u de Patch die zich in de opslagbe-
stemming bevindt beluisteren, om zeker te weten dat dit een Patch is
die overschreven mag worden. Op die manier kan het per ongeluk
overschrijven van belangrijke Patches, waardoor deze verloren gaan,
voorkomen worden.
1.
Volg de procedure van ‘Door u gecreëerde Patches opslaan
(Write)’ tot aan stap 6, om de opslagbestemming te selecte-
ren.
2.
Druk op [F6 (Compare)] om dit aan te zetten.
3.
Speel op het toetsenbord of een Pad om de Patch van de
opslagbestemming te laten klinken, en controleer of u deze
al dan niet wilt overschrijven.
De Patch die met gebruik van de Compare functie wordt beluis-
terd, kan iets anders klinken dan wanneer deze normaal wordt
gespeeld.
4.
Als u de opslagbestemming wilt veranderen, specificeert u
de opslagbestemming opnieuw, door aan de VALUE draai-
knop te draaien.
5.
Druk op [F8 (Write)].
In een bericht wordt om bevestiging gevraagd.
6.
Druk één keer op [F7 (OK)] om de Save handeling uit te voe-
ren.
In deze sectie worden de functies die verschillende Patch parameters
hebben uitgelegd, alsmede samenstelling van deze parameters.
Parameters gemarkeerd met een ‘
‘ kunnen bestuurd worden
met gebruik van gespecificeerde MIDI berichten (Matrix Con-
trol). Instellingen in het Matrix Ctrl scherm bepalen hoe deze
parameters bestuurd worden (p.109).
Als een nummer voor een parameternaam wordt weergegeven
( , , , ), kunt u de Realtime controller knop van
het corresponderende nummer gebruiken om de waarde in te stellen
(de knop uiterst links is nummer 1, de knop uiterst rechts is nummer
4).
fig.06-010
Patch Name
Specificeert de naam van de Patch.
Door [ENTER] in te drukken kunt u de Patch een naam geven.
Waarde
: spatie, A-Z, a-z, 0-9, ! '' # $ % & ‘( ) * + , - . / : : < = > ? @ [ \ ]
^_ `{ | }
Details over het invoeren van een naam vindt u bij ‘
Een naam
toewijzen
’ (p.42).
Patch Category
Specificeert het type (categorie) van de Patch.
Dit bepaalt ook de frase die zal klinken als de Phrase Preview functie
wordt gebruikt.
Details over de mogelijke categorie namen vindt u op (p.48).
Patch Level
Specificeert het volume van de Patch.
Waarde: 0-127
Patch Pan
Specificeert de pan van de Patch. ‘L64’ is uiterst links, ‘0’is midden,
en ‘63R’ is uiterst rechts.
Waarde: L64-0-63R
De opslagbestemming Patch
beluisteren (Compare)
Functies van de Patch
parameters
Instellingen gemeenschappelijk
voor de gehele Patch (General)