Operation Manual

Gebruikershandleiding Woordenlijst-3
TECRA A11/S11, Satellite Pro S500
A
aanwijsapparaat: een apparaat, zoals een touchpad of een muis,
waarmee u de cursor op het scherm kunt bewegen.
AC (wisselstroom): elektrische stroom die periodiek van richting
verandert.
AccuPoint: een aanwijsapparaat dat in het toetsenbord van de
TOSHIBA-computer is geïntegreerd.
adapter: een apparaat dat zorgt voor een compatibele verbinding tussen
twee apparaten. De adapter van het ingebouwde scherm van de
computer ontvangt bijvoorbeeld informatie van de software en
vertaalt dit naar beelden op het scherm. Een adapter kan variëren
van een microprocessor tot een eenvoudige connector. Een
intelligente adapter (die in staat is gegevens te verwerken) wordt
ook wel een controller genoemd.
alfanumeriek: toetsenbordtekens met inbegrip van letters, cijfers en
andere symbolen, zoals leestekens of rekenkundige symbolen.
analoog signaal: een signaal waarvan de kenmerken, zoals amplitude en
frequentie, evenredig variëren met (analoog zijn met) de te
verzenden waarde. In spraakcommunicatie worden analoge
signalen gebruikt.
apparaatstuurprogramma: een programma (‘driver’ genoemd) waarmee
een computer kan communiceren met een ander apparaat.
ASCII: American Standard Code for Information Interchange. ASCII is een
reeks van 256 binaire codes die de meest gangbare letters, cijfers
en symbolen vertegenwoordigen.
asynchroon: zonder vast tijdschema. In de context van
computercommunicatie heeft asynchroon betrekking op de methode
voor het verzenden van gegevens waarbij het niet nodig is om een
gelijkmatige stroom bits met vaste tussenpozen te verzenden.
B
back-up: een kopie van een bestand, gewoonlijk op een verwisselbare
schijf, die wordt bewaard in het geval dat het originele bestand
beschadigd of zoek raakt.
beeldscherm: een CRT-scherm, LCD-scherm of ander weergaveapparaat
dat wordt gebruikt om computeruitvoer op weer te geven.
bestand: een verzameling verwante gegevens, programma’s of beide.
besturingssysteem: een groep programma’s die bepaalt hoe een
computer werkt. Het besturingssysteem zorgt bijvoorbeeld voor het
interpreteren van programma’s, het maken van gegevensbestanden
en het besturen van de gegevensoverdracht (invoer/uitvoer) tussen
het geheugen en het randapparaat.