Operation Manual
Woordenlijst-14 Gebruikershandleiding
TECRA A10/S10/M10/Satellite Pro S300
stopbit: een of meer bits van een byte die in asynchrone seriële
communicatie het verzonden teken volgen of codes groeperen.
stuurprogramma: een softwareprogramma dat een specifiek apparaat
bestuurt (vaak een randapparaat zoals een printer of muis) en dat
meestal deel uitmaakt van het besturingssysteem.
Stuurprogramma’s worden ook wel drivers genoemd.
synchroon: met een constant tijdsinterval tussen opeenvolgende bits,
tekens of gebeurtenissen.
systeemschijf: een diskette met besturingssysteembestanden die nodig
zijn voor het opstarten van de computer. Elke diskette kan worden
geformatteerd tot systeemschijf. Een systeemschijf wordt ook wel
‘opstartbare schijf’ of ‘opstartschijf’ genoemd. Vergelijk niet-
systeemschijf.
T
teken: elke letter en elk cijfer, leesteken of symbool waarvan de computer
gebruikmaakt. Ook synoniem voor byte.
terminal: een toetsenbord (zoals dat van een schrijfmachine) en een
CRT-beeldscherm die op de computer zijn aangesloten en waarmee
gegevens worden ingevoerd/weergegeven.
TFT-beeldscherm: LCD-scherm met een reeks vloeibare-kristallencellen.
Gebruikt actieve-matrixtechnologie met dunne-laagtransistors
(TFT’s).
toepassing: een reeks programma’s die gezamenlijk voor een specifieke
taak worden gebruikt, zoals boekhouding, financiële planning,
spreadsheets, tekstverwerking en games.
toetsenbord: een invoerapparaat met schakelaars die worden geactiveerd
door het indrukken van toetsen met opschriften. Elke toetsaanslag
activeert een schakelaar die een specifieke code naar de computer
zendt. De code die via een toets wordt verzonden, vertegenwoordigt
het (ASCII-)teken dat op deze toets is aangegeven.
touchpad: een aanwijsapparaat dat in de polssteun van de
TOSHIBA-computer is geïntegreerd. Ook wel aanraakvlak
genoemd.
U
uitschakelen: hiermee schakelt u een optie op de computer uit.
Zie ook inschakelen.
uitvoer: de resultaten van een computerbewerking. Uitvoer verwijst
gewoonlijk naar gegevens die
1) op papier zijn afgedrukt, 2) op een beeldscherm worden
weergegeven, 3) via de seriële poort of interne modem worden
verzonden of 4) op een magnetisch opslagmedium zijn vastgelegd.
uitvoeren: een instructie interpreteren en ten uitvoer brengen.