Auris Hybrid Touring Sports Auris Hybrid Touring Sports Handleiding 05-2014 01651-080TS-H2 Handleiding
Overzicht Zoeken op afbeelding 1 Veiligheid en beveiliging Zorg ervoor dat u dit leest 2 Instrumentenpaneel Het aflezen van de meters en tellers, het interpreteren van de verschillende waarschuwingslampjes en indicatoren, enz. 3 Bediening van elk onderdeel Openen en sluiten van de portieren en ruiten, afstellen vóór het rijden, enz. Handelingen en adviezen die voor het rijden moeten worden opgevolgd 4 Rijden 5 Voorzieningen in het interieur Gebruik van de voorzieningen in het interieur, enz.
2 INHOUDSOPGAVE Ter informatie.........................8 Over deze handleiding.........12 Zoekmethoden.....................13 Overzicht..............................14 2 Instrumentenpaneel 2. 1 Veiligheid en beveiliging 1-1. Voor een veilig gebruik Voordat u gaat rijden ...........24 Veilig rijden ..........................26 Veiligheidsgordels................28 SRS-airbags ........................33 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag ..................43 Veiligheidsinformatie voor kinderen.........
3 4-4. Tanken Openen van de tankdop.... 232 4 Rijden 4-1. Voordat u gaat rijden Rijden met de auto.............172 Lading en bagage ..............182 Rijden met een aanhangwagen ................185 4-2. Rijprocedures Startknop ...........................196 EV-modus ..........................202 Hybridetransmissie ............204 Richtingaanwijzerhendel....212 Parkeerrem ........................213 Claxon................................214 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar....
4 INHOUDSOPGAVE 5 Voorzieningen in het interieur 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning (zonder gescheiden regeling)...........................274 Automatische airconditioning (met gescheiden regeling)...........................282 Achterruit- en buitenspiegelverwarming ......................290 5-2. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting291 • Interieurverlichting .........292 • Make-upverlichting ........292 • Leeslampjes ......
5 6 Onderhoud en verzorging 7 Bij problemen 6-1. Onderhoud en verzorging Reinigen en beschermen van het exterieur ..............328 Schoonmaken en beschermen van het interieur ...............332 7-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten........... 404 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht .......................... 405 6-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften ..335 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto moet worden gesleept ...................
6 INHOUDSOPGAVE 8 Specificaties 8-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.).................................488 Informatie over brandstof...501 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen.......................503 8-3. Initialisatie Te initialiseren onderdelen.......................509 Trefwoordenlijst Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) .....512 Alfabetische index..............
7 1 2 3 4 5 6 7 8 Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE
8 Ter informatie Handleiding Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn. Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk.
9 Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie in uw auto kan elektronische systemen beïnvloeden, zoals: ● (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem ● Cruise control-systeem (indien aanwezig) ● Antiblokkeersysteem ● SRS-airbagsysteem ● Gordelspanner Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur.
10 WAARSCHUWING ■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan met ernstig letsel als gevolg. Defensief rijden: Rijd altijd defensief.
11 Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE
12 Over deze handleiding WAARSCHUWING: Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in ernstig letsel wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen. OPMERKING: Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in schade of storingen aan de auto of de uitrusting wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen. 1 2 3 Geeft bedienings- of werkingsprocedures aan. Volg de stappen in de aangegeven volgorde.
13 Zoekmethoden ■ Zoeken op naam • Alfabetische index ... Blz. 517 ■ Zoeken op montagepositie • Overzicht ................... Blz. 14 ■ Zoeken op symptoom of geluid • Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)................. Blz. 512 ■ Zoeken op titel • Inhoudsopgave............ Blz.
14 Overzicht Overzicht ■ Exterieur 1 Portieren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 148 Vergrendelen/ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 116, 146 Openen/sluiten van de portierruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 168 Vergrendelen/ontgrendelen met de mechanische sleutel . . . Blz. 473 Waarschuwingsmeldingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 424 2 Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht 5 Tankdopklep. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 232 Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 232 Brandstofsoort/inhoud brandstoftank. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 491 6 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 358 Bandenmaat/bandenspanning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 497 Winterbanden/sneeuwkettingen . . . . . . .
16 Overzicht ■ Instrumentenpaneel 1 Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 196 Starten van het hybridesysteem/wijzigen van de modi . . . . . Blz. 196 Noodstop van het hybridesysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 405 Als het hybridesysteem niet gestart kan worden . . . . . . . . . . Blz. 471 Waarschuwingsmeldingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 429 2 Selectiehendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht 4 Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 94 Energiemonitor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 105 Als er een waarschuwingsmelding of indicator verschijnt . . . Blz. 421 5 Parkeerrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 213 Activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 213 Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . .
18 Overzicht ■ Toetsen Type A Type B 1 Schakelaars buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 165 2 Draaiknop koplampverstelling*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 217 3 Schakelaar Simple-IPA*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 248 4 Schakelaar Toyota Parking Assist-sensor*2 . . . . . . . . . . .Blz. 241 5 Schakelaar AFS OFF*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 218 6 Blokkeerschakelaar ruitbediening . . . . . . . . . .
Overzicht 1 Afstandsbediening audiosysteem*1 2 Telefoontoetsen*1 3 Spraaktoets*1 4 Toets DISP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 95 5 Cruise control-schakelaar*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 236 1 Schakelaars stoelverwarming*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 319 2 Toets PWR MODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 207 3 Toets ECO MODE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
20 Overzicht ■ Interieur 1 SRS-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 33 2 Vloermatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 24 3 Voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 155 4 Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 160 5 Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.
Overzicht 1 Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 163 2 Zonnekleppen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 313 3 Make-upspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 313 4 Make-upverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 292 5 Interieurverlichting/leeslampjes. . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 292, 293 6 Schakelaar voor zonnescherm panoramadak*2 . . .
22 Auris Hybrid (OM12J03E) Overzicht Touring Sports_EE
23 Veiligheid en beveiliging 1 1-1. Voor een veilig gebruik Voordat u gaat rijden ...........30 Veilig rijden ..........................32 Veiligheidsgordels................34 SRS-airbags ........................38 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag ..................48 Veiligheidsinformatie voor kinderen.............................50 Baby- en kinderzitjes ...........51 Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen ....60 Belangrijke voorschriften in verband met uitlaatgassen .....................
24 1-1. Voor een veilig gebruik Voordat u gaat rijden Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking. 1 Steek de klemhaken (clips) in de ringen in de vloermat. 2 Draai het bovenste hendeltje van de klemhaken (clips) om de vloermatten te bevestigen. *: Breng de merktekens altijd in * lijn.
1-1. Voor een veilig gebruik 25 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toenemen of kan het moeilijk worden de auto tot stilstand te brengen, wat kan leiden tot een (ernstig) ongeval en mogelijk ernstig letsel. ● Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
26 1-1. Voor een veilig gebruik Veilig rijden Om veilig te kunnen rijden, moet u vooraf de stoel in de juiste positie zetten en de spiegels afstellen. De juiste houding achter het stuur 1 Pas de hoek van de rugleuning zo aan dat u rechtop zit en u niet voorover hoeft te leunen om te kunnen sturen. (Blz. 155) 2 Pas de zitting zo aan dat u de pedalen helemaal kunt intrappen en dat uw armen licht gebogen zijn bij de elleboog wanneer u het stuurwiel vasthoudt. (Blz.
1-1. Voor een veilig gebruik 27 Verstellen van de spiegels Zorg ervoor dat u goed achteruit kunt kijken door de binnen- en buitenspiegels goed af te stellen. (Blz. 163, 165) WAARSCHUWING ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning.
28 1-1. Voor een veilig gebruik Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt. ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af. Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning.
1-1. Voor een veilig gebruik 29 Afstellen van de hoogte van het bevestigingspunt van de veiligheidsgordel (voorstoelen) 1 Duw het schouderbevestigings- punt omlaag terwijl u de ontgrendelknop indrukt. 2 Duw het schouderbevestigings- 1 punt omhoog. Gordelspanners (voorstoelen) De gordelspanners helpen bij het op zijn plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel strak tegen het lichaam aantrekken bij bepaalde soorten frontale aanrijdingen en aanrijdingen van opzij.
30 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Gebruik van de gordels door kinderen De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik door volwassenen. ● Gebruik een geschikt baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel op de juiste wijze te gebruiken. (Blz. 46) ● Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te dragen, dient u de aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel op te volgen. (Blz.
1-1. Voor een veilig gebruik 31 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, plotseling uitwijken of een aanrijding te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Dragen van een veiligheidsgordel ● Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ● Elke veiligheidsgordel mag maar door een persoon gebruikt worden.
32 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Mensen met fysieke beperkingen Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (Blz. 28) ■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar.
1-1. Voor een veilig gebruik 33 SRS-airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
34 1-1.
1-1. Voor een veilig gebruik 35 WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags Neem met betrekking tot de SRS-airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich dicht bij de airbag bevindt.
36 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door een in werking tredende airbag. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby's of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby- of kinderzitjes. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen.
1-1. Voor een veilig gebruik 37 WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Bevestig geen voorwerpen aan onderdelen van de auto, zoals het portier, de voorruit, de portierruit, de voor- of achterstijl, de dakstijl en de handgreep. (Behalve het label voor de snelheidsbeperking Blz. 454, 459) ● Hang geen kleerhangers of andere harde voorwerpen aan de kledinghaakjes.
38 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Gebruik geen accessoires op de stoelen die het gedeelte van de stoel waarin de side airbags geactiveerd worden, afdekken omdat dat een negatieve invloed kan hebben op een juiste werking van de side airbags. Dergelijke accessoires kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-1. Voor een veilig gebruik 39 ■ Als de SRS-airbags worden geactiveerd ● Het contact met een geactiveerde SRS-airbag kan leiden tot kneuzingen en schaafwonden. ● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij. ● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onderdelen van de airbagmodule (stuurwielnaaf, afdekkap airbag en ontstekingsmechanisme) evenals de voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en het dak nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn.
40 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders dan bij een aanrijding De airbags voor en de curtain airbags kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
1-1. Voor een veilig gebruik 41 De side airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage snelheid. ● Aanrijding van voren ● Aanrijding van achteren ● Over de kop slaan 1 ● Aanrijding van achteren ● Over de kop slaan ■ Wanneer moet u uw auto laten nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur In de volgende gevallen kan controle en/of reparatie van de auto nodig zijn.
42 1-1. Voor een veilig gebruik ● Een gedeelte van een portier is beschadigd of vervormd of de auto was betrokken bij een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de side airbags en curtain airbags werden geactiveerd. ● Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan het stuurwielkussen of het dashboard bij de afdekkap van de voorpassagiersairbag of het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel.
1-1. Voor een veilig gebruik 43 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kan de voorpassagiersairbag worden uitgeschakeld. Schakel deze airbag alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel gebruikt wordt. PASSENGER AIR BAG Dit controlelampje gaat branden als het airbagsysteem is ingeschakeld (alleen als het contact AAN staat).
44 1-1. Voor een veilig gebruik Voorpassagiersairbag uitschakelen Steek de sleutel in de slotcilinder en zet de slotcilinder in stand OFF. Controlelampje OFF gaat branden. (Alleen als het contact AAN staat.) ■ Informatie over het controlelampje PASSENGER AIR BAG Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het systeem ontstaan. Laat de auto nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● ON noch OFF gaat branden.
1-1. Voor een veilig gebruik 45 Veiligheidsinformatie voor kinderen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Gebruik een geschikt baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel op de juiste wijze te gebruiken.
46 1-1. Voor een veilig gebruik Baby- en kinderzitjes Toyota raadt sterk aan gebruik te maken van zitjes. Punten om rekening mee te houden Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achterstoel veel veiliger is dan op de voorpassagiersstoel. ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij uw auto en dat geschikt is voor de leeftijd en de lengte van het kind. ● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
1-1.
48 1-1. Voor een veilig gebruik Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-1. Voor een veilig gebruik 49 Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L2: Geschikt voor een TOYOTA KIDFIX-zitje (15 - 36 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
50 1-1. Voor een veilig gebruik Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestigingssysteem) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-1. Voor een veilig gebruik 51 (1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspecifieke ISOfix-baby- of kinderzitje(s) voor elke positie aangeven. Verklaring van lettercodes in de tabel: IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfixbaby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
52 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst Als u een zitje op de voorpassagiersstoel moet gebruiken, moet u deze stoel als volgt instellen: ● De rugleuning in de meest rechte stand. Indien de rugleuning in de weg zit wanneer u het zitje op de steunvoet wilt bevestigen, verplaatst u de rugleuning naar achteren tot er voldoende ruimte is. ● Verwijder de hoofdsteun indien deze de werking van het zitje hindert.
1-1. Voor een veilig gebruik 53 WAARSCHUWING ■ Gebruik van een baby- en kinderzitje Het gebruik van een baby- of kinderzitje dat niet geschikt is voor deze auto vormt geen goede bescherming voor het kind. Het kind kan dan (bij plotseling remmen of bij een aanrijding) ernstig letsel oplopen. ● Toyota adviseert met klem gebruik te maken van een geschikt zitje dat past bij de lengte van het kind en dat achterin geplaatst is.
54 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar. ■ Als het baby- of kinderzitje niet in gebruik is ● Laat het baby- of kinderzitje goed vastzitten op de stoel, zelfs als het niet wordt gebruikt.
1-1. Voor een veilig gebruik 55 Plaatsen van baby- en kinderzitjes Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het zitje. Zet het veiligheidssysteem voor kinderen stevig vast op de zitplaatsen met de veiligheidsgordel of het ISOfix-bevestigingssysteem. Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. ISOfix-bevestigingssystemen Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn lage bevestigingspunten aanwezig. (Labels geven aan waar de bevestigingspunten zich in de stoelen bevinden.
56 1-1. Voor een veilig gebruik Een baby- of kinderzitje plaatsen met behulp van een veiligheidsgordel ■ Baby of kinderzitje waarin het kind met het gezicht tegen de rij- richting in zit 1 Plaats het zitje achterin, zodat het kind naar achteren kijkt. 2 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. 3 Plaats een blokkeerclip bij de gesp van de schouder- en heupgordel en haal de gordel door de openingen van de blokkeerclip.
1-1. Voor een veilig gebruik 57 ■ In de rijrichting geplaatst kinderzitje 1 Plaats het zitje zodanig op de stoel dat het kind in de rijrichting kijkt. 2 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. 3 Plaats een blokkeerclip bij de gesp van de schouder- en heupgordel en haal de gordel door de openingen van de blokkeerclip. Maak de gordel weer vast.
58 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Zitkussen 1 Plaats het zitje zodanig op de stoel dat het kind in de rijrichting kijkt. Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervolgens het zitje. (Blz. 160) Met hoge rugleuning 2 Plaats het kind op het zitkus- sen. Zet het kind vast met de veiligheidsgordel volgens de aanwijzingen van de fabrikant en steek de gesp in de gordelsluiting.
1-1. Voor een veilig gebruik 59 Verwijderen van een zitje dat is vastgezet met een veiligheidsgordel Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel helemaal oprollen.
60 1-1. Voor een veilig gebruik Plaatsing met het ISOfix-bevestigingssysteem 1 Zet de hoofdsteunen in de hoogste stand. Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervolgens het zitje. (Blz. 160) 2 Verwijder de bagageafdekking en het scheidingsnet als het zitje een bovenste gordel heeft (indien aanwezig). (Blz. 306, 309) 3 Bevestig de gespen aan de speciale bevestigingsstangen.
1-1. Voor een veilig gebruik 61 Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel 1 Zet de hoofdsteunen in de hoogste stand. Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervolgens het zitje. (Blz. 160) vast met de veiligheidsgordel of met het ISOfix-bevestigingssysteem. 3 Verwijder de bagageafdekking en het scheidingsnet (indien aanwe- zig). (Blz.
62 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst U moet bij het plaatsen van het zitje gebruikmaken van een borgclip. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota-dealer of erkende reparateur: Blokkeerclip voor baby- of kinderzitje (onderdeelnr.
1-1. Voor een veilig gebruik 63 WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst ● Een waarschuwingslabel op de zonneklep aan passagierszijde geeft aan dat het niet is toegestaan om een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel te plaatsen. In onderstaande afbeelding is het label in detail te zien.
64 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst ● Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes, neem dan contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor het vervangen of plaatsen van het baby- of kinderzitje. ● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel over het midden van de schouder van het kind loopt.
1-1. Voor een veilig gebruik 65 Belangrijke voorschriften in verband met uitlaatgassen Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing. 1 WAARSCHUWING ■ Belangrijke punten tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is. ● Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterklep gesloten is, moet u de ruiten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
66 1-2. Hybridesysteem Kenmerken hybridesysteem Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u de eigenschappen van uw auto goed leert kennen en gebruik de functies voorzichtig. Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofverbruik en de uitstoot van uitlaatgassen te verminderen.
1-2. Hybridesysteem 67 ◆ Bij stilstand/tijdens wegrijden De benzinemotor wordt uitgeschakeld als de auto tot stilstand komt. Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor). Bij het rijden met lage snelheid of wanneer de auto van een flauwe helling afrijdt, wordt de benzinemotor uitgeschakeld en wordt de elektromotor (tractiemotor) ingeschakeld.
68 1-2. Hybridesysteem ■ Regeneratief remmen In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische energie en wordt er een afremmingskracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen. ● Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B. ● Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
1-2. Hybridesysteem 69 ■ Als de 12V-accu leeg is, vervangen is of verwijderd is geweest De benzinemotor stopt mogelijk niet, ook niet als de auto op het batterijpakket (tractiebatterij) rijdt. Neem, als dit gedurende enkele dagen aanhoudt, contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Geluiden en trillingen die bij een hybrideauto voorkomen Mogelijk zijn er geen motorgeluiden hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de auto wel kan rijden.
70 1-2. Hybridesysteem Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem Wees voorzichtig met het hybridesysteem, aangezien dit een hoogspanningssysteem (maximaal ongeveer 650 V) bevat, evenals onderdelen die extreem heet worden als het hybridesysteem in werking is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
1-2. Hybridesysteem 71 Ventilatieopening batterijpakket (tractiebatterij) Uitschakelsysteem voor noodgevallen Het uitschakelsysteem voor noodgevallen zorgt ervoor dat het hoogspanningssysteem en de brandstofpomp worden uitgeschakeld als de botsingssensor een aanrijding met een kracht boven een bepaalde drempelwaarde heeft gesignaleerd, om de kans op kortsluiting en brandstoflekkage tot een minimum te beperken.
72 1-2. Hybridesysteem ■ Als er een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven of als de 12V-accu wordt losgekoppeld Mogelijk start het hybridesysteem niet. Probeer in dat geval het systeem opnieuw te starten. Neem als het controlelampje READY niet gaat branden contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
1-2. Hybridesysteem 73 WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen hoogspanningssysteem De auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) als een 12V-systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. ● Het hybridesysteem wordt na het starten heet, aangezien het systeem gebruikmaakt van hoogspanning.
74 1-2. Hybridesysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeluk betrokken raakt Neem, om de kans op ernstig letsel te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht wanneer uw auto betrokken is bij een aanrijding: ● Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand om een ongeval te voorkomen, activeer de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P en schakel het hybridesysteem uit. (Blz. 172) ● Raak de onderdelen, kabels en stekkers waar hoogspanning op staat, niet aan.
1-2. Hybridesysteem 75 WAARSCHUWING ■ Batterijpakket (tractiebatterij) ● Uw auto is uitgerust met een gesloten nikkel-metaalhydride batterij. U mag het batterijpakket nooit doorverkopen, overdragen aan iemand anders of op een of andere manier aanpassen. Om ongevallen te voorkomen, moeten batterijpakketten worden ingezameld door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Voer het batterijpakket niet zelf af.
76 1-2. Hybridesysteem OPMERKING ■ Ventilatieopening batterijpakket ● Dek de ventilatieopening niet af en plaats er geen voorwerpen voor. Het batterijpakket (tractiebatterij) kan oververhit en beschadigd raken. ● Reinig de ventilatieopening regelmatig om oververhitting van het batterijpakket (tractiebatterij) te voorkomen.
1-3. Antidiefstalsysteem 77 Startblokkering De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium is geregistreerd in de computer van de auto. 1 Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat. Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet om aan te geven dat het systeem in werking is.
78 1-3.
1-3.
80 1-3. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of tijdelijk verwijderen kan de werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
1-3. Antidiefstalsysteem 81 Alarm Het alarm Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een inbraakpoging wordt gedetecteerd. ● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te maken van de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening. (De portieren zullen automatisch opnieuw worden vergrendeld.) ● Als de motorkap wordt geopend. ● Indien aanwezig, signaleert de inbraaksensor een beweging in de auto. (Iemand dringt de auto binnen.
82 1-3. Antidiefstalsysteem Deactiveren of uitschakelen van het alarm Deactiveer of schakel het alarm uit volgens een van de onderstaande manieren: ● Ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening. ● Schakel het hybridesysteem in. (Het alarm wordt na enkele seconden gedeactiveerd of uitgeschakeld.) ■ Onderhoud van het systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem.
1-3. Antidiefstalsysteem 83 ■ Activeren van het alarm Het alarmsysteem kan in de volgende situaties geactiveerd worden: (Door het stopzetten van het alarm wordt het systeem gedeactiveerd.) ● De portieren worden met de sleutel ontgrendeld. 1 ● De 12V-accu is losgenomen. ■ Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling ● Als het alarm in werking is, worden de portieren automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden.
84 1-3. Antidiefstalsysteem Inbraaksensor (indien aanwezig) De inbraaksensor signaleert indringers of een beweging in de auto. Het alarm wordt geactiveerd wanneer een indringer of een beweging wordt gesignaleerd. Dit systeem is ontworpen om diefstal te voorkomen, maar een optimale beveiliging tegen elke vorm van inbraak kan niet worden gegarandeerd. ■ Inschakelen van de inbraaksensor Als het alarm wordt ingeschakeld, wordt de inbraaksensor automatisch ingesteld. (Blz.
1-3. Antidiefstalsysteem 85 ■ Uitschakelen en automatisch opnieuw inschakelen van de inbraaksensor ● Het alarm kan zelfs worden ingeschakeld wanneer de inbraaksensor is uitgeschakeld. ● Druk op de startknop of ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening om de inbraaksensor opnieuw in te schakelen. ● De inbraaksensor wordt automatisch opnieuw ingeschakeld als het alarmsysteem niet binnen 5 minuten nadat de inbraaksensor is uitgeschakeld wordt ingeschakeld.
86 1-3. Antidiefstalsysteem ● De auto is geparkeerd op een plek waar extreme trillingen of geluiden optreden, zoals in een parkeergarage. ● Er wordt ijs of sneeuw van de auto verwijderd, waardoor de auto herhaaldelijk wordt blootgesteld aan schokken of trillingen. ● De auto staat in een wasstraat of een hogedruk-wasinstallatie. ● De auto is blootgesteld aan schokken die het gevolg zijn van hagel, onweer of andere van buitenaf komende herhaalde schokken of trillingen.
1-3. Antidiefstalsysteem 87 OPMERKING ■ Om de inbraaksensor goed te laten functioneren ● Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet, omdat hierdoor de werking van de sensoren in negatieve zin beïnvloed kan worden. ● Als u andere accessoires installeert dan originele Toyota-onderdelen of wanneer u voorwerpen achterlaat tussen de bestuurdersstoel en de stoel van de voorpassagier, werkt de inbraaksensor mogelijk minder goed.
88 Auris Hybrid (OM12J03E) 1-3.
89 Instrumentenpaneel 2 2. Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Instrumentenpaneel Waarschuwingslampjes en controlelampjes .................90 Instrumentenpaneel .............94 Energiemonitor/verbruiksscherm.............................
90 2. Instrumentenpaneel Waarschuwingslampjes en controlelampjes De waarschuwingslampjes en controlelampjes op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto. Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende afbeelding alle waarschuwingslampjes en controlelampjes brandend afgebeeld.
2. Instrumentenpaneel 91 Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de aangegeven systemen van de auto. *1 Waarschuwingslampje remsysteem (Blz. 413) *1, 2, 3 Controlelampje AFS OFF (Blz. 415) (Rood) *1 *1 Motorcontrolelampje (Blz. 414) Waarschuwingslampje remsysteem (Blz. 415) *1 Waarschuwingslampje SRS (Blz. 414) Waarschuwingslampje laag brandstofniveau (Blz. 415) *1 Waarschuwingslampje ABS (Blz.
92 2. Instrumentenpaneel Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Controlelampje richtingaanwijzers (Blz. 212) *1, 2 *1, 2 *2, 3 Controlelampje Traction Control (Blz. 262, 265) Controlelampje grootlicht (Blz. 215) Controlelampje PASSENGER AIR BAG (Blz. 43) Controlelampje Automatic High Beamsysteem (Blz. 221) Controlelampje antidiefstalsysteem (Blz. 77, 81) Controlelampje mistlampen voor (Blz.
2. Instrumentenpaneel 93 WAARSCHUWING ■ Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat branden Als een lampje van een veiligheidssysteem, zoals het antiblokkeersysteem of airbagsysteem, niet gaat branden als u het hybridesysteem start, kan dat betekenen dat deze systemen niet beschikbaar zijn om u te beschermen in geval van een aanrijding, waardoor ernstig letsel zou kunnen ontstaan. Laat de auto onmiddellijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur als dit gebeurt.
94 2. Instrumentenpaneel Instrumentenpaneel 1 Hybridesysteemindicator De hybridesysteemindicator geeft het uitgaande vermogen en het regeneratieniveau van het hybridesysteem weer. (Blz. 102) 2 Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid aan. 3 Knop wijzigen weergave Schakelt de ritinformatie om. 4 Brandstofmeter Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit.
2. Instrumentenpaneel 95 7 Toets DISP Schakelt naar rijmonitor om. De toets DISP aan de rechterzijde van het stuurwiel kan ook worden gebruikt om de rijmonitor om te schakelen. Multi-informatiedisplay 2 Waarschuwingsmeldingen (Blz. 413) 3 Weergave buitentemperatuur (Blz. 315) 4 Ritinformatie (Blz. 96) Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Instrumentenpaneel 1 Rijmonitor (Blz.
96 2. Instrumentenpaneel Ritinformatie Geeft de kilometerteller, de dagteller en overige informatie met betrekking tot het rijden weer. De onderwerpen die worden weergegeven, kunnen worden gewijzigd door op de toets DISP te drukken. ■ Kilometerteller Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is. ■ Dagteller A/dagteller B Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste keer op nul is gezet.
2. Instrumentenpaneel 97 Rijmonitor Geeft de actieradius, het gemiddelde brandstofverbruik en de overige informatie met betrekking tot het rijden weer. U kunt overschakelen van de ene naar de andere weergave op het display met de toets DISP. ■ Het gemiddelde brandstofverbruik en het huidige brandstof- verbruik 1 Weergave van het gemiddelde brandstof- 2 verbruik sinds de functie is gereset. 2 Geeft het actuele brandstofverbruik weer Het weergegeven actuele brandstofverbruik is een globale waarde.
98 2. Instrumentenpaneel ■ Gemiddelde rijsnelheid Geeft de gemiddelde rijsnelheid aan sinds het contact AAN werd gezet. ■ Verstreken tijd Weergave van de verstreken tijd sinds het starten van het hybridesysteem. ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De taal, de eenheden en de instellingen van het HV-indicator kunnen worden gewijzigd. (Blz.
2. Instrumentenpaneel 99 Functies van de auto aanpassen aan de persoonlijke voorkeur De taal, de eenheden en de instellingen van de HV-indicator kunnen met de toets DISP worden gewijzigd. Zorg er bij het wijzigen van de instellingen voor dat de auto op een veilige plaats staat met de selectiehendel in stand P en de parkeerrem geactiveerd. ■ Taal 1 Druk, wanneer de auto stil- 2 Druk op de toets DISP, selec- teer het onderwerp dat u wilt instellen en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt.
100 2. Instrumentenpaneel ● Opties die kunnen worden gewijzigd Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling (Frans) (Duits) (Spaans) LANGUAGE (Taal) ENGLISH (Engels) (Italiaans) (Portugees) (Russisch)* (Turks)* *: Indien aanwezig ■ Eenheden 1 Druk, wanneer de auto stil- staat, op de toets DISP om het scherm met instellingen weer te geven en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt om het scherm Persoonlijke voorkeursinstelling weer te geven.
2. Instrumentenpaneel 101 3 Druk op de toets DISP, selec- teer de gewenste instelling en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt. Druk op de toets DISP, selecteer EXIT en houd de toets DISP ingedrukt om naar het vorige scherm te gaan of om het scherm Persoonlijke voorkeursinstelling te verlaten. Functie Standaardinstelling* Persoonlijke voorkeursinstelling “km (L/100km)” “km (km/L)” UNITS (Eenheden) “miles (MPG)” *: De standaardinstelling verschilt per land.
102 2. Instrumentenpaneel 3 Druk op de toets DISP, selec- teer de gewenste instelling en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt. Wanneer OFF wordt geselecteerd, dooft het controlelampje EV en verandert het PWRgebied van de hybridesysteemindicator van kleur. Druk op de toets DISP, selecteer EXIT en houd de toets DISP ingedrukt om naar het vorige scherm te gaan of om het scherm Persoonlijke voorkeursinstelling te verlaten.
2. Instrumentenpaneel 103 ● In het oplaadgebied wordt de regeneratiestatus* aangegeven. De geregenereerde energie wordt gebruikt om het batterijpakket te laden. *: Met “regenereren” wordt in deze handleiding het omzetten van bewegingsenergie van de auto in elektrische energie bedoeld. ■ Tellers en display worden verlicht als Het contact staat AAN.
104 2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Informatiedisplay bij lage temperaturen Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informatiedisplay te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het display trager reageren en worden wijzigingen mogelijk met enige vertraging weergegeven. ■ Waarschuwing bij het instellen van het display Aangezien de motor tijdens het instellen van het display moet draaien, dient de auto te worden geparkeerd op een plaats met voldoende ventilatie.
2. Instrumentenpaneel 105 Energiemonitor/verbruiksscherm U kunt de status van het hybridesysteem zien op het multi-informatiedisplay en op het navigatie-/multimediasysteem. 1 Navigatie-/multimediasysteem 2 Multi-informatiedisplay 2 Navigatie-/multimediasysteem Druk op de toets CAR op het navigatie-/multimediasysteem. Selecteer “Energiemonitor”. Multi-informatiedisplay Druk herhaaldelijk op de toets DISP tot de energiemonitor wordt weergegeven De toets DISP bevindt zich op het instrumentenpaneel.
106 2.
2. Instrumentenpaneel 107 Ritinformatie (navigatie-/multimediasysteem) 1 Druk op de toets CAR op het navigatie-/multimediasysteem. 2 2 Selecteer “Ritinformatie”. delde rijsnelheid sinds het starten van het hybridesysteem. 2 Actieradius (Blz. 109) 3 Het brandstofverbruik gedu- rende de laatste 15 minuten 4 De geregenereerde energie gedurende 15 minuten de laatste Eén symbool staat voor 30 Wh. Er worden maximaal 5 symbolen getoond.
108 2. Instrumentenpaneel Eerdere gegevens (navigatie-/multimediasysteem) 1 Druk op de toets CAR op het navigatie-/multimediasysteem. 2 Selecteer “Eerdere gegevens”.
2. Instrumentenpaneel 109 ■ De eerdere gegevens bijwerken Werk het gemiddelde brandstofverbruik bij door “Updaten” te selecteren om het actuele brandstofverbruik opnieuw te meten. ■ De gegevens resetten De gegevens van het brandstofverbruik kunnen gewist worden door “Wissen” te kiezen. ■ Actieradius Geeft de geschatte maximale afstand aan die nog met de in de tank aanwezige brandstof kan worden gereden.
110 Auris Hybrid (OM12J03E) 2.
111 Bediening van elk onderdeel 3 3-1. Informatie over sleutels Sleutels ..............................112 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Smart entry-systeem met startknop...................115 Startknopfunctie.................133 Afstandsbediening .............146 Portieren ............................148 Achterklep..........................151 3-3. Verstellen van de stoelen Voorstoelen........................155 Achterstoelen.....................157 Hoofdsteunen ..................
112 3-1. Informatie over sleutels Sleutels De sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. 1 Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entrysysteem met startknop*1 (Blz. 115) • Bedienen van de startknop*2 (Blz. 133) • Gebruik van de afstandsbediening (Blz.
3-1. Informatie over sleutels 113 ■ Als u uw sleutels verliest Een Toyota-dealer of erkende reparateur kan een nieuwe sleutel maken met behulp van de mechanische sleutel en het sleutelnummer op uw plaatje met sleutelnummer. Bewaar het plaatje met het sleutelnummer op een veilige plaats buiten de auto. ■ Aan boord van een vliegtuig Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig niet op de toetsen van de elektronische sleutel drukt.
114 3-1. Informatie over sleutels OPMERKING ■ In geval van storingen in het Smart entry-systeem met startknop of andere problemen met de sleutel Breng uw auto, inclusief alle elektronische sleutels die bij uw auto zijn geleverd, naar een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Wanneer u een elektronische sleutel verliest Als de elektronische sleutel zoek blijft, wordt het risico groter dat de auto gestolen wordt.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 115 Smart entry-systeem met startknop Overzicht van functies De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) 3 2 Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep (Blz. 116) 3 Inschakelen van het hybridesysteem (Blz.
116 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren (alleen handgrepen voorportieren) Pak de portiergreep vast om de portieren te ontgrendelen. Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de portiergreep aanraakt. De portieren en de achterklep kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Raak de vergrendelsensor (de uitholling aan de zijkant van de portiergreep) aan om alle portieren te vergrendelen.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 117 Plaats van de antennes en bereik ■ Plaats van antenne 1 Antennes aan de buitenzijde 2 Antenne aan de binnenzijde 3 Antenne in de bagageruimte 4 Antenne buiten de bagage- ruimte 3 naleerd) Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Het systeem kan worden bediend als de elektronische sleutel zich binnen ongeveer 0,7 m van een van de portiergrepen van de voorportieren of de achterklep bevindt.
118 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Wanneer het portier niet kan worden vergrendeld met de vergrendelsensor op het oppervlak van de portiergreep Raak de vergrendelsensor aan met uw handpalm. ■ Alarmsignalen en waarschuwingen Een combinatie van binnen- en buitenalarm en waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door een onjuiste bediening worden voorkomen.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 119 ■ Energiebesparende functie De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel en de accu leegraken wanneer de auto gedurende langere tijd niet wordt gebruikt. ● In de volgende situaties kan het enige tijd duren voordat de portieren met het Smart entry-systeem met startknop ontgrendeld kunnen worden.
120 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Omstandigheden die de werking beïnvloeden Het Smart Key-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de volgende situaties kunnen storingen optreden in de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto, waardoor het Smart entry-systeem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering mogelijk niet goed werken: (Oplossingen: Blz.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 121 ■ Aanwijzing voor de instapfunctie ● Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, werkt het systeem in de volgende gevallen mogelijk niet juist: ● Zolang de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, kunnen de portieren door een willekeurige persoon worden vergrendeld en ontgrendeld. De auto kan echter alleen worden ontgrendeld via de portieren die de elektronische sleutel signaleren.
122 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Aanwijzing voor het vergrendelen van de portieren ● Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt terwijl u handschoenen draagt, kan de reactie van het systeem trager zijn of worden de portieren mogelijk niet ontgrendeld. Trek de handschoenen uit en raak de vergrendelsensor opnieuw aan. ● Wanneer is vergrendeld met de vergrendelsensor, worden maximaal tweemaal achter elkaar identificatiesignalen getoond.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 123 ● Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld en ontgrendeld. Volg in dat geval de correctieprocedure hieronder bij het wassen van de auto: • Plaats de elektronische sleutel op een afstand van ten minste 2 meter van de auto. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.
124 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Levensduur batterij elektronische sleutel ● De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. ● Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als het hybridesysteem wordt uitgeschakeld. (Blz. 429) ● Omdat de elektronische sleutel altijd radiogolven ontvangt, raakt de batterij ook ontladen wanneer de elektronische sleutel niet wordt gebruikt.
3-2.
126 Auris Hybrid (OM12J03E) 3-2.
3-2.
128 Auris Hybrid (OM12J03E) 3-2.
3-2.
130 Auris Hybrid (OM12J03E) 3-2.
3-2.
132 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart entry-systeem met startknop. (Blz. 117) De radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 133 Startknopfunctie Overzicht van functies Het hybridesysteem kan worden gestart en gestopt door simpelweg de elektronische sleutel bij u te dragen, bijvoorbeeld in uw zak. Blz. 196) (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.
134 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Plaats en bereik van antenne ■ Plaats van antenne 1 Antenne aan de binnenzijde ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gede- tecteerd) Bij het starten van het hybridesysteem of veranderen van de standen van het contact Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 135 ■ Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen Blz. 429 ■ Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische sleutel Wanneer de energiebesparende functie is ingeschakeld, loopt de batterij veel minder snel leeg omdat de ontvangst van radiogolven door de elektronische sleutel wordt gestopt. Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE 3 Bediening van elk onderdeel Druk twee keer in terwijl u ingedrukt houdt.
136 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden De startknop maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de volgende situaties kan de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto beïnvloed worden, waardoor de startknopfunctie, de afstandsbediening en de startblokkering mogelijk niet goed werken: (Oplossingen: Blz.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 137 ■ Als de startknopfunctie niet goed werkt Starten van het hybridesysteem: Blz. 196 ■ Levensduur batterij elektronische sleutel ● De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. ● Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als het hybridesysteem wordt uitgeschakeld. (Blz.
138 3-2.
3-2.
140 Auris Hybrid (OM12J03E) 3-2.
3-2.
142 Auris Hybrid (OM12J03E) 3-2.
3-2.
144 Auris Hybrid (OM12J03E) 3-2.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 145 WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplanteerde hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het startknopsysteem. (Blz. 134) Radiogolven kunnen dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de startknopfunctie worden uitgeschakeld.
146 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Afstandsbediening Overzicht van functies Met de afstandsbediening kan de auto worden vergrendeld en ontgrendeld. 1 Vergrendelen van alle portieren 2 Ontgrendelen van alle portieren ■ Feedbacksignalen De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 147 ■ Als de afstandsbediening niet goed werkt Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische sleutel. (Blz. 473) ■ Levensduur batterij elektronische sleutel Blz. 124, 137 ■ Als de batterij van de elektronische sleutel volledig ontladen is Blz. 375 ■ Bevestiging van het aantal geregistreerde sleutels Het aantal al geregistreerde sleutels kan worden bevestigd.
148 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Portieren Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren De portieren kunnen worden vergrendeld en ontgrendeld met de instapfunctie (indien aanwezig), de afstandsbediening of de schakelaars van de centrale vergrendeling. ■ Instapfunctie (indien aanwezig) Blz. 115 ■ Afstandsbediening Blz.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 149 Vergrendelen van de voorportieren van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel 1 Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde stand. 2 Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken. Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in de stand ACC of AAN staat of als de elektronische sleutel zich nog in de auto bevindt.
150 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Voorkomen van ongevallen Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorschriften kan ertoe leiden dat er per ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Controleer of alle portieren volledig gesloten en vergrendeld zijn. ● Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 151 Achterklep De achterklep kan op de volgende manieren vergrendeld/ontgrendeld en geopend worden. Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep ■ Schakelaar centrale vergrendeling Blz. 148 ■ Instapfunctie (indien aanwezig) Blz. 116 3 ■ Afstandsbediening Openen van de achterklep Trek de achterklep omhoog terwijl u de ontgrendelschakelaar van de achterklep ingedrukt houdt.
152 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting gaat branden als de achterklep wordt geopend. ■ Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt De achterklep kan worden geopend van binnenuit. 1 Verwijder het klepje. Breng om het deksel te beschermen een doek aan tussen de sleufkopschroevendraaier en het deksel, zoals aangegeven in de afbeelding. 2 Beweeg de hendel.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 153 WAARSCHUWING ■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Laat kinderen niet in de bagageruimte komen. Als een kind per ongeluk in de bagageruimte wordt opgesloten, kan het bevangen worden door de hitte of verwondingen oplopen. ● Laat kinderen de achterklep niet openen of sluiten.
154 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ● Let bij het sluiten van de achterklep goed op dat er geen vingers, enz. bekneld raken. ● Controleer na het sluiten van de achterklep altijd of deze goed gesloten is door er even op te drukken. Als de achterklepgreep wordt gebruikt om de achterklep volledig te sluiten, kunnen uw handen of armen bekneld raken.
3-3.
156 3-3. Verstellen van de stoelen WAARSCHUWING ■ Wanneer de positie van de stoel wordt versteld ● Let er bij het verstellen van de positie van de stoel op dat de stoel de overige inzittenden van de auto niet raakt, omdat deze hierdoor wellicht letsel zouden kunnen oplopen. ● Houd uw handen niet onder de stoel of in de buurt van bewegende onderdelen om letsel te voorkomen. Uw vingers of handen zouden bekneld kunnen raken in het stoelmechanisme.
3-3. Verstellen van de stoelen 157 Achterstoelen De rugleuningen van de achterstoelen kunnen worden neergeklapt. Rugleuningen achter neerklappen 1 Schuif de voorstoelen naar voren. (Blz. 155) 2 Berg de armsteun achterop. (Blz. 321) 3 Berg de middelste gordelslui- ting achter op. 3 Van binnenuit 5 Trek de ontgrendelingshendel van de rugleuning naar u toe en klap de rugleuning neer. De delen van de rugleuning kunnen afzonderlijk worden neergeklapt.
158 3-3. Verstellen van de stoelen WAARSCHUWING ■ Bij het neerklappen van de rugleuningen van de achterstoelen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Klap de rugleuningen niet omlaag tijdens het rijden. ● Breng de auto op een vlakke ondergrond tot stilstand, activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P.
3-3. Verstellen van de stoelen 159 OPMERKING ■ Als het scheidingsnet is bevestigd aan de neergeklapte rugleuningen van de achterstoelen (auto's met scheidingsnet) Het scheidingsnet moet worden verwijderd voordat de rugleuningen in de oorspronkelijke positie kunnen worden teruggezet. (Blz.
160 3-3. Verstellen van de stoelen Hoofdsteunen Alle zitplaatsen zijn voorzien van een hoofdsteun. Hoogteverstelling 1 Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. 2 Omlaag Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop ■ Verwijderen van de hoofdsteunen Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
3-3. Verstellen van de stoelen 161 WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Plaats de hoofdsteunen altijd op de bijbehorende stoel. ● Stel de hoofdsteunen altijd goed af. ● Druk de hoofdsteunen na het plaatsen naar beneden om te controleren of ze goed geborgd zijn. ● Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
162 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels Stuurwiel Procedure voor het verstellen 1 Houd het stuurwiel vast en druk de hendel omlaag. 2 Zet het stuurwiel in de ideale positie door het in horizontale en verticale richting te bewegen. Trek na de verstelling de hendel omhoog om het stuurwiel te borgen. WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Verstel het stuurwiel niet tijdens het rijden. Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels 163 Binnenspiegel De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de bestuurder voldoende zicht naar achteren heeft. Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel (alleen auto's met binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand) De hoogte van de binnenspiegel kan worden afgestemd op uw houding achter het stuur. Stel de hoogte van de binnenspiegel af door de spiegel omhoog of omlaag te bewegen.
164 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt automatisch gereduceerd op basis van de helderheid van de koplampen van achteropkomend verkeer. De modus voor de automatische antiverblindingsstand wijzigen Aan/uit Wanneer de automatische antiverblindingsstand is ingeschakeld, brandt het controlelampje. De functie wordt ingeschakeld telkens wanneer het contact AAN wordt gezet.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels 165 Buitenspiegels Procedure voor het verstellen 1 Druk op de schakelaar om een buitenspiegel te selecteren. 1 Links 2 Rechts 3 2 Verstel de buitenspiegel met de 1 Omhoog 2 Rechts 3 Omlaag 4 Links Handmatig inklappen van de buitenspiegels Handmatige verstelling Klap de buitenspiegel naar de achterzijde van de auto in. Elektrische verstelling Druk op de schakelaar om de buitenspiegels in te klappen.
166 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels Automatisch inklappen en terugklappen van de spiegels (indien aanwezig) De automatische stand maakt het mogelijk om het wegklappen of terugklappen van de spiegels te koppelen aan het vergrendelen/ontgrendelen van de portieren. De automatische werking kan als volgt worden uitgeschakeld. 1 Zet het contact UIT. 2 Houd de toets voor inklappen van de spiegels en voor het wijzigen van de spiegelhoek tegelijkertijd en langer dan 2 seconden ingedrukt.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels 167 WAARSCHUWING ■ Belangrijke punten tijdens het rijden Neem tijdens het rijden de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Verstel de spiegels niet tijdens het rijden. ● Rijd niet met de auto als de spiegels zijn ingeklapt. ● Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn ingesteld alvorens met de auto wordt gereden.
168 3-5. Openen en sluiten van de ruiten Elektrisch bedienbare ruiten Openen en sluiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de schakelaars.
3-5. Openen en sluiten van de ruiten 169 Blokkeerschakelaar ruitbediening Druk de schakelaar in om de schakelaars voor de ruiten van de passagiers te blokkeren. Gebruik deze schakelaar om te voorkomen dat kinderen per ongeluk een ruit openen of sluiten. ■ De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als Het contact AAN staat.
170 3-5. Openen en sluiten van de ruiten 3 Houd de schakelaar ruitbediening weer in de one-touch sluitpositie. Blijf, nadat de ruit is gesloten, de schakelaar gedurende 2 seconden ingedrukt houden. Herhaal de procedure vanaf het begin als u de schakelaar hebt losgelaten terwijl de ruit nog in beweging was. Als de ruit ook na het op de juiste wijze uitvoeren van bovenstaande procedure sluit, maar vervolgens weer iets opent, laat dan uw auto controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
171 Rijden 4-1. Voordat u gaat rijden Rijden met de auto ............172 Lading en bagage..............182 Rijden met een aanhangwagen ................185 4-2. Rijprocedures Startknop ...........................196 EV-modus ..........................202 Hybridetransmissie ............204 Richtingaanwijzerhendel....212 Parkeerrem ........................213 Claxon ...............................214 4 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar..................
172 4-1. Voordat u gaat rijden Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures: Starten van het hybridesysteem Blz. 196 Rijden 1 Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D. (Blz. 204) Controleer of de positie-indicator D aangeeft. 2 Deactiveer de parkeerrem. (Blz. 213) 3 Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gas- pedaal in om de auto in beweging te brengen.
4-1. Voordat u gaat rijden 173 Wegrijden op een helling 1 Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand D. 2 Trap het gaspedaal geleidelijk in. 3 Deactiveer de parkeerrem. ■ Als u wegrijdt op een helling omhoog De Hill Start Assist Control is beschikbaar. (Blz. 265) ■ Rijden in de regen ● Rijd voorzichtig als het regent, omdat het zicht dan minder is, de ruiten beslagen kunnen zijn en de weg glad kan zijn.
174 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Voor een efficiënt gebruik ● Rijd zo veel mogelijk in stand D. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit worden opgewekt. Het batterijpakket (tractiebatterij) raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig vermogen van de benzinemotor nodig is om het weer op te laden. ● Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom onnodig snel accelereren en hard remmen.
4-1. Voordat u gaat rijden 175 ■ Tijdens het remmen Als het remsysteem bediend wordt, kunt u een geluid horen dat afkomstig is van de motor/generator. Dit duidt echter niet op een probleem. WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Bij het wegrijden met de auto Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en het hybridesysteem in werking is. Dit voorkomt kruipen van de auto.
176 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Tijdens het rijden ● Schakel het hybridesysteem tijdens normaal rijden niet uit. Door het uitschakelen van het hybridesysteem tijdens het rijden verliest u niet de controle over het stuurwiel of de remmen. De stuurbekrachtiging werkt echter niet meer. Hierdoor zal het sturen veel zwaarder gaan dan normaal.
4-1. Voordat u gaat rijden 177 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Rijden op een glad wegdek ● Door plotseling remmen, accelereren en sturen kunnen de banden hun grip verliezen, met controleverlies tot gevolg. ● Door plotseling accelereren, afremmen op de motor als gevolg van schakelen of wijzigingen in het motortoerental kan de auto in een slip raken.
178 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Als u een piepend of krassend geluid hoort (remblokslijtage-indicatoren) Laat de remblokken zo snel mogelijk nakijken en indien nodig vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. De remschijven kunnen beschadigd raken als de remblokken niet op tijd vervangen worden.
4-1. Voordat u gaat rijden 179 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Als de auto geparkeerd is ● Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de auto liggen als deze in de zon geparkeerd staat. Dit kan resulteren in het volgende: ● Plak geen parkeerschijven op de voorruit of andere ruiten.
180 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Als u even gaat slapen in de auto Schakel altijd het hybridesysteem uit. Anders zou u per ongeluk de selectiehendel kunnen verplaatsen of het gaspedaal in kunnen trappen, waardoor een ongeluk veroorzaakt zou kunnen worden of het hybridesysteem oververhit zou kunnen raken, waardoor brand kan ontstaan.
4-1. Voordat u gaat rijden 181 OPMERKING ■ Vermijd schade aan onderdelen van de auto ● Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de aanslag aan. Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingsmotor ontstaan. ● Rijd zo langzaam mogelijk over oneffenheden in de weg om schade aan de wielen, de onderzijde van de auto, enz. te vermijden. ■ Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt Een lekke of beschadigde band kan leiden tot de onderstaande situaties.
182 4-1. Voordat u gaat rijden Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door: WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de bagageruimte vervoerd mogen worden De volgende zaken kunnen brand veroorzaken als ze in de bagageruimte vervoerd worden: ● Jerrycans met benzine ● Spuitbussen ■ Voorzorgsmaatregelen bij het vervoer van goederen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
4-1. Voordat u gaat rijden 183 WAARSCHUWING ■ Lading en gewichtsverdeling ● Overlaad uw auto niet. ● Verdeel de belading altijd gelijkmatig. Een onjuiste belading kan de besturing en de remwerking in negatieve zin beïnvloeden, waardoor een ongeval met ernstig letsel zou kunnen ontstaan. ■ Voorzorgsmaatregelen imperiaal (indien aanwezig) Gebruik minimaal 2 originele Toyota-dwarsstangen (of gelijkwaardig) om de roofrail als imperiaal te kunnen gebruiken.
184 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING ■ Als er dwarsstangen geplaatst worden (auto's met roofrail) Controleer of de dwarsstangen goed vastzitten door te proberen ze naar voren en achteren te duwen. Het niet in acht nemen van de voorschriften kan een ongeval tot gevolg hebben.
4-1. Voordat u gaat rijden 185 Rijden met een aanhangwagen Bij deze uitvoering kunnen alleen auto's met een trekhaakpakket rijden met een aanhangwagen. Controleer voordat u gaat rijden met een aanhangwagen het treingewicht en het maximaal toelaatbare voertuiggewicht zoals vermeld op het informatielabel (typeplaatje). (Blz. 188) Als het treingewicht groter is dan het maximaal toelaatbare voertuiggewicht, is uw auto uitgerust met een trekhaakpakket en geschikt om te rijden met een aanhangwagen.
186 4-1. Voordat u gaat rijden Auto's met trekhaakpakket Uw auto is in eerste instantie ontworpen voor het vervoer van personen en hun bagage. Het rijden met een aanhangwagen zal een negatief effect hebben op de rijeigenschappen, prestaties, remvermogen, duurzaamheid en het brandstofverbruik. Met name bij het trekken van een aanhangwagen hangen uw veiligheid en comfort af van de juiste uitrusting en een voorzichtig rijgedrag.
4-1. Voordat u gaat rijden 187 Belangrijke punten met betrekking tot het beladen van een aanhangwagen ■ Totaal gewicht van de aanhangwagen en de maximaal toege- stane kogeldruk 1 Totaal gewicht van de aan- hangwagen Het gewicht van de aanhangwagen plus het gewicht van de lading mag het maximale aanhangwagengewicht niet overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. (Blz. 488) Als u met een aanhangwagen rijdt, raden wij u aan een stabilisator te gebruiken.
188 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Informatielabel (typeplaatje) 1 Treingewicht 2 Maximaal toelaatbaar voer- tuiggewicht 3 Maximaal toelaatbare achter- asbelasting ■ Treingewicht De som van het totale voertuiggewicht en het gewicht van de aanhangwagen kan worden gebruikt om te bepalen of de auto met een aanhangwagen kan rijden. Als het treingewicht groter is dan het maximaal toelaatbare voertuiggewicht, is uw auto uitgerust met een trekhaakpakket en geschikt om te rijden met een aanhangwagen.
4-1. Voordat u gaat rijden 189 WAARSCHUWING ■ Als de limiet voor het maximaal toelaatbare voertuiggewicht of de maximale asbelasting overschreden is Rijd niet harder dan 100 km/h of niet harder dan de wettelijke limiet voor auto's met een aanhangwagen. Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een ongeval en ernstig letsel.
190 4-1.
4-1. Voordat u gaat rijden 191 ■ Informatie over banden ● Verhoog de bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi) als er een aanhangwagen getrokken wordt. (Blz. 497) ● Verhoog de bandenspanning van de aanhangwagen tot de waarde die de fabrikant van de aanhangwagen opgeeft voor de combinatie van aanhangwagengewicht en belading.
192 4-1. Voordat u gaat rijden OPMERKING ■ Als de achterbumperversterking van aluminium is Controleer of het stalen deel van de trekhaak niet direct in contact komt met het aluminium. Als staal en aluminium met elkaar in contact komen, ontstaat er een reactie die te vergelijken is met corrosie, waardoor het desbetreffende gedeelte verzwakt wordt en er schade kan ontstaan. Breng daarom op het contactvlak een roestwerend middel aan.
4-1. Voordat u gaat rijden 193 Advies De auto zal anders aanvoelen als u met een aanhangwagen rijdt. Neem de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om een ongeval en ernstig letsel te voorkomen: ■ Controleer de elektrische aansluiting tussen de aanhangwa- gen en de auto Breng de auto tot stilstand na een korte afstand gereden te hebben en controleer, net als voor het wegrijden, of de verlichting van de aanhangwagen werkt.
194 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Belangrijke punten met betrekking tot de stabiliteit Een slecht wegdek en krachtige zijwind zullen de wegligging en het rijgedrag beïnvloeden. Ook bij het inhalen van bussen of grote vrachtwagens of het ingehaald worden door dergelijke voertuigen, kunnen de aanhangwagen en de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden langs dergelijke voertuigen veelvuldig in uw spiegels.
4-1. Voordat u gaat rijden 195 WAARSCHUWING Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk op. Anders kunnen zich ongevallen voordoen die tot ernstig letsel kunnen leiden. ■ Voorzorgsmaatregelen bij het rijden met een aanhangwagen Controleer bij het rijden met een aanhangwagen of de maximaal toegestane gewichten niet worden overschreden. (Blz. 187) ■ Rijsnelheid bij het rijden met een aanhangwagen Overschrijd de maximum snelheid voor het rijden met een aanhangwagen niet.
196 4-2. Rijprocedures Startknop Als u de volgende handelingen uitvoert terwijl u een elektronische sleutel bij u hebt, wordt het hybridesysteem gestart of de stand van het contact veranderd. Starten van het hybridesysteem 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. 2 Trap het rempedaal stevig in. wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven. Als dit niet wordt weergegeven, kan het hybridesysteem niet worden gestart. Wanneer stand N geselecteerd is, kan het hybridesysteem niet worden gestart.
4-2. Rijprocedures 197 Uitschakelen van het hybridesysteem 1 Breng de auto tot stilstand door het rempedaal in te trappen. 2 Activeer de parkeerrem. (Blz. 213) 3 Druk op de schakelaar voor stand P. (Blz. 204) Controleer of de positie-indicator op het instrumentenpaneel P aangeeft. (Blz. 90) 4 Rijden 4 Druk de startknop in. 5 Laat het rempedaal los en controleer of de melding POWER ON (contact AAN) op het multi-informatiedisplay verdwijnt.
198 4-2. Rijprocedures Wijzigen van de standen van het contact De standen kunnen worden gewijzigd door op de startknop te drukken als het rempedaal niet wordt ingetrapt. (De stand verandert iedere keer dat op de knop wordt gedrukt.) UIT De alarmknipperlichten worden gebruikt. kunnen Het multi-informatiedisplay wordt niet weergegeven. Stand ACC Sommige elektrische componenten zoals de accessoireaansluiting kunnen worden gebruikt. POWER ON (contact AAN) wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven.
4-2. Rijprocedures 199 ■ Auto power off-functie Als het contact langer dan 20 minuten in stand ACC of langer dan een uur AAN staat (hybridesysteem niet in werking) terwijl stand P is geselecteerd, wordt het contact automatisch UIT gezet. Deze functie kan echter niet geheel uitsluiten dat de 12V-accu ontladen raakt. Laat de auto niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN staan terwijl het hybridesysteem niet in werking is. ■ Geluiden en trillingen die specifiek bij een hybridevoertuig voorkomen Blz.
200 4-2. Rijprocedures ■ Bedienen van de startknop ● Eén keer kort en stevig indrukken van de startknop is voldoende om deze te bedienen. Als de startknop niet op de juiste manier wordt ingedrukt, kan het voorkomen dat het hybridesysteem niet start of dat de stand van het contact niet verandert. U hoeft de startknop niet ingedrukt te houden. ● Als u probeert het hybridesysteem opnieuw te starten direct nadat het contact UIT is gezet, dan start het hybridesysteem in sommige gevallen mogelijk niet.
4-2. Rijprocedures 201 WAARSCHUWING ■ Starten van het hybridesysteem Ga altijd op de bestuurdersstoel zitten wanneer u het hybridesysteem start. Trap onder geen enkele voorwaarde het gaspedaal in bij het starten van het hybridesysteem. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
202 4-2. Rijprocedures EV-modus In de EV-modus wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor), die zijn energie uit het batterijpakket (tractiebatterij) haalt. Deze modus is geschikt voor het 's nachts of in de vroege morgen door woonwijken rijden of het rijden in een parkeergarage, enz. zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over geluidsoverlast of uitlaatgassen. Schakelt EV-modus in/uit Als de EV-modus wordt ingeschakeld, gaat het controlelampje EVmodus branden.
4-2. Rijprocedures 203 ■ De EV-modus inschakelen wanneer de benzinemotor koud is Als de benzinemotor nog koud is en het hybridesysteem wordt gestart, wordt automatisch de benzinemotor gestart, zodat deze op temperatuur kan komen. In dat geval kan de EV-modus niet worden ingeschakeld. Druk zodra het hybridesysteem is gestart en het controlelampje READY brandt en voordat de benzinemotor start op de schakelaar EV MODE om de EV-modus in te schakelen.
204 4-2. Rijprocedures Hybridetransmissie Bedienen van de selectiehendel Bedien de selectiehendel soepel en op de juiste manier. Laat de selectiehendel na het schakelen steeds los, zodat hij kan terugkeren naar positie . Beweeg de selectiehendel bij het schakelen naar stand D of R door de schakelcoulisse. Beweeg de selectiehendel naar links en houd de hendel in deze positie om stand N in te schakelen. De schakelstand wijzigt naar N.
4-2. Rijprocedures 205 De actuele schakelstand wordt getoond. Controleer bij het selecteren van een schakelstand de positie-indicator op het dashboard om na te gaan of de gewenste stand ingeschakeld is. Wanneer een andere schakelstand dan D of B geselecteerd wordt, verdwijnt de pijl die naar B wijst uit de positie-indicator.
206 4-2. Rijprocedures Schakelaar stand P ■ Als stand P wordt ingeschakeld De schakelstand kan gewijzigd worden naar stand P met behulp van de schakelaar voor stand P. Breng de auto volledig tot stilstand en houd het rempedaal ingetrapt. Druk vervolgens op de schakelaar voor stand P. Wanneer de schakelstand gewijzigd is naar P, gaat de indicator in de schakelaar branden. Controleer of de indicator voor stand P brandt op de positieindicator.
4-2. Rijprocedures 207 Selecteren van een schakelstand De volgende standen kunnen afhankelijk van de rijomstandigheden geselecteerd worden. 2 POWER-modus Gebruik deze modus wanneer de auto snel en soepel moet reageren, bijvoorbeeld bij het rijden in bergachtige gebieden of tijdens het inhalen. Druk nogmaals op de schakelaar PWR MODE om de POWER-modus uit te schakelen. Door het contact UIT te zetten wordt de POWER-modus uitgeschakeld. Druk op de schakelaar ECO MODE om naar de ECO-modus te gaan.
208 4-2. Rijprocedures ■ Remwerking van de motor Selecteer stand B om gebruik te maken van de motorremwerking. ● Tijdens het rijden met hoge snelheden merkt u wellicht dat de vertraging door de motorremwerking kleiner is dan bij conventionele auto's. ● Rijd onder normale omstandigheden niet langdurig met de transmissie in stand B. Dit kan een ongunstige invloed op het brandstofverbruik hebben. Gebruik, om dit te voorkomen, stand D voor normale rijomstandigheden.
4-2. Rijprocedures 209 ■ Alarmmeldingen Als wordt getracht om de schakelstand te wijzigen door de selectiehendel in een andere stand te zetten of op de schakelaar stand P te drukken in één van de volgende situaties, klinkt er een zoemer en is schakelen niet meer mogelijk of wordt de schakelstand automatisch gewijzigd naar N. Selecteer in dat geval een geschikte schakelstand.
210 4-2. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Rijden op een glad wegdek Accelereer of wijzig de schakelstand niet plotseling. Door plotseling afremmen op de motor kan de auto in een slip raken hetgeen een ongeluk kan veroorzaken. ■ Selectiehendel Verwijder de selectiehendelknop niet en gebruik uitsluitend de originele Toyota selectiehendelknop. Hang ook niets aan de selectiehendel.
4-2. Rijprocedures 211 OPMERKING ■ Situaties waarbij storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk zijn Als een van de volgende situaties zich voordoet, zijn storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en een vlakke ondergrond, activeer de parkeerrem en neem vervolgens contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● Wanneer er een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay verschijnt. (Blz.
212 4-2. Rijprocedures Richtingaanwijzerhendel Bedieningsinstructies 1 Rechts afslaan 2 Veranderen van rijstrook (naar rechts) (beweeg de hendel enigszins omhoog en laat deze vervolgens los) De richtingaanwijzers aan de rechterzijde zullen drie keer knipperen. 3 Veranderen van rijstrook (naar links) (beweeg de hendel enigszins omlaag en laat deze vervolgens los) De richtingaanwijzers aan de linkerzijde zullen drie keer knipperen.
4-2. Rijprocedures 213 Parkeerrem Bedieningsinstructies 1 Activeer de parkeerrem door de parkeerremhendel helemaal aan te trekken terwijl u het rempedaal intrapt. 2 Deactiveer de parkeerrem door de hendel iets omhoog te trekken en deze dan volledig naar beneden te drukken terwijl u de knop op de hendel ingedrukt houdt. 4 Rijden ■ Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem De zoemer klinkt als de auto met een snelheid van ongeveer 5 km/h of meer rijdt met de parkeerrem geactiveerd. (Blz.
214 4-2. Rijprocedures Claxon Druk op of vlak bij het merkteken om de claxon te laten klinken. ■ Na het afstellen van het stuurwiel Controleer of het stuurwiel goed vergrendeld is. Als het stuurwiel niet goed vergrendeld is, klinkt de claxon wellicht niet. (Blz.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 215 Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. Bedieningsinstructies Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen: Type A De dagrijverlichting wordt ingeschakeld. 2 De parkeerlichten vóór, achterlichten, kentekenplaat- en dashboardverlichting gaan branden. 3 Auris Hybrid (OM12J03E) De koplampen en alle hierboven genoemde verlichting gaan branden.
216 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Type B 1 De koplampen, de dagrijverlichting en alle verlichting die hieronder genoemd is, worden automatisch in- en uitgeschakeld. (Wanneer het contact AAN staat.) 2 De parkeerlichten vóór, achterlichten, kentekenplaat- en dashboardverlichting gaan branden. 3 De koplampen en alle hierboven genoemde verlichting gaan branden. 4 De dagrijverlichting wordt ingeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 217 Follow Me Home-systeem Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden worden ingeschakeld wanneer het contact UIT staat. Trek nadat u het contact UIT hebt gezet de hendel naar u toe en laat hem los terwijl de lichtschakelaar in de stand (indien aanwezig) of staat. De lichten doven onder de volgende omstandigheden: • Het contact wordt AAN gezet. • De lichtschakelaar wordt ingeschakeld. • U trekt de lichtschakelaar naar u toe en laat hem los.
218 4-3.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 219 ■ Dagrijverlichting Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, worden de parkeerlichten vóór automatisch ingeschakeld wanneer het hybridesysteem wordt gestart en de parkeerrem wordt gedeactiveerd. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
220 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Energiebesparende functie Onder de volgende omstandigheden gaat de overige verlichting na 20 minuten automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt: ● De koplampen en/of achterlichten branden. ● Het contact wordt in stand ACC of UIT gezet. ● De lichtschakelaar staat in stand of . Deze functie wordt onder de volgende omstandigheden uitgeschakeld: ● Wanneer het contact AAN wordt gezet. ● Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 221 Automatic High Beam-systeem Het Automatic High Beam-systeem maakt gebruik van een ingebouwde camerasensor om de helderheid van bijvoorbeeld de straatverlichting en de verlichting van tegenliggers en voorliggers te meten, en schakelt indien nodig automatisch het grootlicht in of uit. Inschakelen van het Automatic High Beam-systeem Duw de hendel van u af terwijl de lichtschakelaar in de stand staat.
222 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Handmatig in- en uitschakelen van het grootlicht ■ Dimlicht inschakelen Trek de hendel naar u toe, zodat deze in de oorspronkelijke stand terugkomt. Het controlelampje van het automatische grootlichtsysteem dooft. Duw de hendel van u af om het Automatic High Beam-systeem weer in te schakelen. ■ Grootlicht inschakelen Zet de lichtschakelaar in stand .
4-3.
224 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen Het Automatic High Beam-systeem kan worden uitgeschakeld. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: Blz. 503) WAARSCHUWING ■ Beperkingen van het Automatic High Beam-systeem Vertrouw niet uitsluitend op het Automatic High Beam-systeem Rijd altijd voorzichtig, houd de omgeving in de gaten en schakel indien nodig handmatig het grootlicht in of uit.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 225 Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bij regen of mist. 1 Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht uit 2 Schakelt de pen voor in 3 Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht in mistlam- Door de schakelaarring nogmaals te draaien, wordt alleen het mistachterlicht uitgeschakeld.
226 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers en -sproeiers Bedienen van de ruitenwisserhendel Ruitenwissers met intervalafstelling De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel als volgt te bewegen: Als de intervalstand wordt geselecteerd, kan het wisinterval ook worden gewijzigd. 1 Intervalstand 2 Lage snelheid ruitenwissers 3 Hoge snelheid ruitenwissers 4 Enkele slag Het wisinterval kan worden gewijzigd als de intervalstand wordt geselecteerd.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 227 7 Gelijktijdig inschakelen ruiten- sproeier en ruitenwisser De ruitenwissers maken automatisch een aantal wisbewegingen nadat de sproeier in werking treedt. Auto's met koplampsproeiers: Als de koplampen aan zijn en u de hendel naar u toe getrokken houdt, werken de koplampsproeiers één keer. Daarna werken de koplampsproeiers elke vijfde keer dat u de hendel naar u toe trekt.
228 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 7 Gelijktijdig inschakelen ruiten- sproeier en ruitenwisser De ruitenwissers maken automatisch een aantal wisbewegingen nadat de sproeier in werking treedt. Auto's met koplampsproeiers: Als de koplampen aan zijn en u de hendel naar u toe getrokken houdt, werken de koplampsproeiers één keer. Daarna werken de koplampsproeiers elke vijfde keer dat u de hendel naar u toe trekt.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 229 WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van ruitensproeiervloeistof Gebruik bij koud weer de ruitensproeiervloeistof pas wanneer de voorruit warm is. De vloeistof kan anders op de voorruit bevriezen en zo het zicht belemmeren. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
230 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Achterruitenwisser en -sproeier Bedienen van de ruitenwisserhendel De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel als volgt te bewegen: 1 Intervalstand sers ruitenwis- 2 Normale stand ruitenwissers 3 Gelijktijdig inschakelen ruiten- sproeier en ruitenwisser De ruitenwisser maakt automatisch een aantal wisbewegingen nadat de sproeier in werking is getreden.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 231 OPMERKING ■ Als de achterruit droog is Gebruik de ruitenwisser niet als de achterruit droog is omdat de achterruit hierdoor beschadigd kan raken. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Bedien de schakelaar niet omdat anders de sproeierpomp oververhit kan raken. ■ Wanneer een sproeier verstopt raakt Laat in dat geval uw auto echter wel zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
232 4-4. Tanken Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: Voor het tanken ● Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT. ● Controleer de brandstofsoort.
4-4. Tanken 233 WAARSCHUWING ■ Bij het tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Plaats het vulpistool nauwkeurig in de vulpijp. ● Stop met het vullen van de tank wanneer het vulpistool automatisch uit klikt. ● Vul de brandstoftank niet tot de rand. OPMERKING ■ Tanken Mors geen brandstof tijdens het tanken.
234 4-4. Tanken Openen van de tankdop 1 Trek de ontgrendeling van de tankdopklep omhoog. 2 Draai de tankdop langzaam open. 3 Plaats de tankdop in de houder op de tankdopklep.
4-4. Tanken 235 Sluiten van de tankdop Draai na het tanken van brandstof de tankdop tot u een klik hoort. Als u de dop loslaat, zal hij iets in de andere richting draaien. WAARSCHUWING ■ Vervangen van de tankdop Gebruik alleen de originele Toyota-tankdop voor uw auto. Anders kan er brand ontstaan of kunnen zich andere ongevallen voordoen, wat kan leiden tot ernstig letsel.
236 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Cruise control Overzicht van functies Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 237 Instellen van de rijsnelheid 1 Druk op de toets ON-OFF om de cruise control in te schakelen. Het controlelampje cruise control wordt weergegeven op het multiinformatiedisplay. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen. 2 Accelereer of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de snelheid in te stellen.
238 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven. 1 Verhogen van de snelheid 2 Verlagen van de snelheid Fijne afstelling: Beweeg de hendel kort in de gewenste richting. Ruime afstelling: Houd de hendel in de gewenste richting gedrukt. De ingestelde snelheid wordt als volgt verhoogd of verlaagd: Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 239 ■ De cruise control kan worden gebruikt als ● Schakelstand D is geselecteerd. ● De rijsnelheid hoger is dan 40 km/h. ■ Accelereren na het instellen van de rijsnelheid ● Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto weer rijden met de ingestelde snelheid.
240 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen WAARSCHUWING ■ Onbedoeld inschakelen van de cruise control voorkomen Schakel de cruise control uit met de toets ON-OFF als deze niet wordt gebruikt. ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise control Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 241 Toyota Parking Assist-sensor De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en achteruit inparkeren in een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via het multi-informatiedisplay en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving.
242 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Display Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt dit grafisch weergegeven op het multi-informatiedisplay overeenkomstig de positie en afstand tot het obstakel.
4-5.
244 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Detectiegebied sensoren 1 Ongeveer 100 cm 2 Ongeveer 150 cm 3 Ongeveer 25 cm 4 Ongeveer 50 cm 5 Ongeveer 50 cm Het schema toont het detectiebereik van de sensoren. Merk op dat de sensoren geen obstakels kunnen detecteren die zich extreem dicht bij de auto bevinden. Het bereik van de sensoren kan verschillend zijn, afhankelijk van bijvoorbeeld de vorm van het object.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 245 ■ Detectie-informatie sensoren ● Bepaalde omstandigheden van de auto en de omgeving kunnen een negatieve invloed hebben op het vermogen van de sensor om obstakels correct te signaleren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieronder. • • • • • ● Door de vorm van het obstakel kan de sensor het niet signaleren. Let goed op bij de volgende obstakels: • • • • • Kabels, hekken, touwen, enz.
246 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen WAARSCHUWING ■ Wees alert tijdens het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kan een ongeval het gevolg zijn. ● Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h. ● Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor. OPMERKING ■ Aanwijzing bij het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor ● Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstralen of stoom.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 247 Simple-IPA (Simple-Intelligent Parking Assist) Simple-IPA is een systeem dat hulp biedt bij het fileparkeren. Bij het fileparkeren of het parkeren in de ruimte achter een geparkeerde auto, wordt met behulp van de sensoren op de zijkant van de voorbumper een ruimte gesignaleerd waar de auto kan worden geparkeerd. Het inparkeren wordt vervolgens geassisteerd door de automatische werking van het stuurwiel.
248 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Bediening van Simple-IPA Bedien de functie Simple-IPA aan de hand van het multi-informatiedisplay en de zoemer. Het systeem signaleert parkeerruimten aan de voorpassagierszijde van de auto en assisteert bij het parkeren in een gesignaleerde ruimte. Om in een ruimte aan de bestuurderszijde van de auto te parkeren, zet u de richtingaanwijzerschakelaar in de stand die aangeeft dat u van richting gaat veranderen aan de bestuurderszijde.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 249 3 Verlaag de rijsnelheid zodra de weergave van het multi-informatiedisplay verandert. Rijd langzaam vooruit tot de zoemer klinkt. 4 neer de zoemer klinkt. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert nu. Controleer visueel of er veilig kan worden geparkeerd in de gesignaleerde ruimte. Als de auto na het klinken van de zoemer nog 10 m of verder is gereden, wordt begonnen met het signaleren van een nieuwe parkeerruimte.
250 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 5 Zet de selectiehendel in stand R. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert en de automatische stuurwielbediening begint. Let op dat u het stuurwiel niet met uw handen vastpakt, controleer of de zone rondom de auto veilig is en rijd langzaam achteruit door het gas- en rempedaal te bedienen. Houd tijdens de automatische stuurwielbediening een rijsnelheid aan van 6 km/h of lager.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 251 7 Breng de auto onmiddellijk tot stilstand als de waarschuwingszoemer achter van de Toyota Parking Assist-sensor continu klinkt. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert als de waarschuwingszoemer continu gaat klinken. 4 Laat de auto, terwijl het stuurwiel draait, volledig stilstaan. Rijd langzaam vooruit als het stuurwiel niet meer draait en controleer daarbij tegelijkertijd of de zone voor de auto veilig is.
252 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 10 Zet de selectiehendel in stand R. Laat de auto, terwijl het stuurwiel draait, volledig stilstaan. Rijd langzaam achteruit als het stuurwiel niet meer draait en controleer daarbij tegelijkertijd of de zone achter de auto veilig is. 11 Herhaal de stappen tot en met 10 tot de Parking Assisthandeling voltooid is. 7 Als de Parking Assist-handeling voltooid is, klinkt de zoemer en verandert de weergave van het multiinformatiedisplay.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 253 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay Melding Oorzaak Wat u moet doen IPA SLOT NOT DETECTED, SPEED TOO De rijsnelheid was ho- Beperk de rijsnelheid tot HIGH (IPA-ruimte niet ger dan 30 km/h. 30 km/h of lager. gesignaleerd, snelheid te hoog) De schakelaar Simple- Zet de schakelaar SimIPA werd uitgezet. ple-IPA aan.
254 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding Oorzaak Wat u moet doen Wacht even en probeer De stuurbekrachtiging is de Simple-IPA daarna tijdelijk oververhit. opnieuw te gebruiken. IPA CANCELED, TAKE OVER (IPA uitgeschaLaat uw auto controlekeld, overnemen) Mogelijke systeemsto- ren door een Toyotaring.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding Oorzaak 255 Wat u moet doen Meer dan 6 minuten zijn verstreken sinds de schakelaar Simple-IPA aan werd gezet en de Parkeer de auto handselectiehendel in stand matig of signaleer een R werd gezet, voordat andere parkeerruimte. de automatische stuurwielbediening kon beginnen. De totale tijd van stilstand tijdens de auto- Parkeer de auto handmatische stuurwielbe- matig of signaleer een diening overschreed 2 andere parkeerruimte. minuten.
256 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding Oorzaak IPA NOT AVAILABLE, hoge rijsnelheid SPEED TOO HIGH (IPA Te niet beschikbaar, snel- (hoger dan 50 km/h). heid te hoog) IPA NOT AVAILABLE, STOP THE VEHICLE, TURN WHEEL FROM LEFT END TO RIGHT END (IPA niet beschikbaar, breng de auto tot stilstand, draai het stuurwiel geheel naar links en geheel naar rechts). Touring Beperk de rijsnelheid tot 30 km/h of lager en zet de schakelaar SimpleIPA aan.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 257 Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE 4 Rijden ■ Voorwaarden voor werking Simple-IPA ● Het hybridesysteem is gestart. ● De rijsnelheid is 30 km/h of lager. (De rijsnelheid is 6 km/h of lager tijdens de automatische stuurwielbediening.) ■ Uitschakelen van de Simple-IPA De Simple-IPA wordt uitgeschakeld als: ● De schakelaar Simple-IPA wordt uitgezet. ● Het ABS-, VSC-, VSC+- of TRC-systeem in werking is.
258 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Bij herhaaldelijk gebruik van Simple-IPA Als de Simple-IPA herhaaldelijk wordt gebruikt, kan de stuurbekrachtiging tijdelijk oververhit worden. Hierdoor kan de Simple-IPA worden gedeactiveerd of uitgeschakeld. Wacht in dat geval enkele minuten voordat u de Simple-IPA opnieuw gebruikt.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 259 WAARSCHUWING Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE 4 Rijden ■ Omstandigheden waarin het gebruik van Simple-IPA niet is toegestaan Gebruik de Simple-IPA niet onder de volgende omstandigheden. Als u dit wel doet, kan het een onjuiste werking tot gevolg hebben en kan een ongeval ontstaan. ● In scherpe bochten of op hellingen. ● Op een wegdek dat bedekt is met ijs of sneeuw of anderszins glad is. ● Op een oneffen ondergrond, zoals grind.
260 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen OPMERKING ■ Bij gebruik van de Simple-IPA ● Controleer of de parkeerruimte geschikt is. (Breedte van de ruimte, of er obstakels aanwezig zijn, staat van het wegdek enz.) ● De Simple-IPA werkt niet naar behoren als het voertuig voor of achter de parkeerruimte beweegt of als er een obstakel in de parkeerruimte komt nadat de sensoren de parkeerruimte hebben gesignaleerd. Controleer bij gebruik van de Parking Assist-functie ook altijd zelf de omgeving.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 261 Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen.
262 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ◆ Noodstopsignaal Als het rempedaal plotseling wordt ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten automatisch knipperen om het achteropkomende verkeer te waarschuwen. Als de TRC/VSC/ABS in werking is Het controlelampje Traction Control knippert wanneer de TRC/ VSC/ABS in werking is.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 263 ■ Beperkte bekrachtiging door EPS-systeem De mate van bekrachtiging door het EPS-systeem wordt gereduceerd om het systeem tegen oververhitting te beschermen als er gedurende langere tijd veel stuurbewegingen worden uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing zwaar aanvoelen. Probeer als dat het geval is minder frequent te sturen of breng de auto tot stilstand en schakel het hybridesysteem UIT. Het EPS-systeem moet binnen 10 minuten weer normaal werken.
264 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen WAARSCHUWING ■ De remweg met ABS in werking kan langer zijn dan onder normale omstandigheden Het ABS is niet ontworpen om de remweg van de auto te verkorten.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 265 Hill Start Assist Control Assisteert bij het wegrijden en houdt zelfs na het loslaten van het rempedaal kort de remdruk vast bij het wegrijden op een (gladde) helling. Schakel de Hill Start Assist Control in door het rempedaal helemaal in te trappen wanneer de auto volledig stilstaat. Er klinkt eenmaal een zoemer om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld. Ook gaat het controlelampje Traction Control knipperen.
266 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Zoemer Hill Start Assist Control ● Wanneer de Hill Start Assist Control wordt geactiveerd, klinkt de zoemer eenmaal. ● In de volgende situaties wordt de Hill Start Assist Control uitgeschakeld en klinkt de zoemer tweemaal. • Er wordt binnen ongeveer 2 seconden nadat het rempedaal is losgelaten niet weggereden. • De selectiehendel is in stand P gezet. • De parkeerrem wordt geactiveerd. • Het rempedaal wordt weer ingetrapt.
4-6. Rijtips 267 Rijden met een hybrideauto Besteed aandacht aan de volgende punten om zuinig en milieuvriendelijk te rijden: ■ Gebruik van de ECO-modus Bij gebruik van de ECO-modus kan het koppel dat correspondeert met de mate waarin het gaspedaal wordt ingetrapt geleidelijker worden afgegeven dan onder normale omstandigheden. Bovendien wordt de werking van de airconditioning (verwarmen/koelen) geminimaliseerd zodat er minder brandstof verbruikt wordt. (Blz.
268 4-6. Rijtips ■ Airconditioning Maak alleen gebruik van de airconditioning als dat nodig is. Dit helpt het benzineverbruik te beperken. In de zomer: Gebruik bij hoge temperaturen de stand recirculatie. Dit beperkt de belasting van de airconditioning en vermindert ook het brandstofverbruik. In de winter: De benzinemotor wordt pas automatisch uitgeschakeld als de benzinemotor en het interieur warm zijn en verbruikt dus brandstof.
4-6. Rijtips 269 Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. Voorbereiding voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid • Ruitensproeiervloeistof ● Laat de toestand van de 12V-accu controleren door een monteur.
270 4-6. Rijtips Voordat u met de auto gaat rijden Voer, afhankelijk van de omstandigheden, de volgende handelingen uit: ● Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de ruitenwissers niet aan als deze vastgevroren zijn. ● Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor de voorruit om zeker te kunnen zijn van een juiste werking van de aanjager van het airconditioningsysteem.
4-6. Rijtips 271 Sneeuwkettingen kiezen (15- en 16-inch-banden) Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen. De maat van de sneeuwkettingen is afgestemd op de bandenmaat. Zijketting: 1 diameter 3 mm 2 breedte 10 mm 3 lengte 30 mm Dwarsketting: 4 diameter 4 mm 5 breedte 14 mm 6 lengte 25 mm Wetgeving met betrekking tot gebruik van sneeuwkettingen 4 De wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschilt per land en per soort weg.
272 4-6. Rijtips WAARSCHUWING ■ Rijden met winterbanden Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik winterbanden met de voorgeschreven maat. ● Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet. ● Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de snelheidslimiet die geldt voor de gebruikte winterbanden.
273 Voorzieningen in het interieur 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning (zonder gescheiden regeling) ..........................274 Automatische airconditioning (met gescheiden regeling) ..........................282 Achterruit- en buitenspiegelverwarming ......................290 5-2. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting ...........291 • Interieurverlichting .........292 • Make-upverlichting ........292 • Leeslampjes ...........
274 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning (zonder gescheiden regeling) De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 275 Gebruiken van de automatische airconditioning 1 Druk op . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. 2 Draai rechtsom om de temperatuur te verhogen en draai linksom om de temperatuur te verlagen.
276 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Ontwasemen van de voorruit Druk op . De ontvochtigingsfunctie werkt en de aanjagersnelheid neemt toe. Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, de luchttoevoertoets in de buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit automatisch.) Verhoog de aanjagersnelheid en de temperatuur om de voorruit en zijruiten sneller te ontwasemen. Druk wanneer de voorruit is ontwasemd nogmaals op om terug te keren naar de vorige modus.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 277 Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt voornamelijk lucht naar de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking.
278 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Overschakelen tussen de buitenluchtmodus en de recirculatiemodus Druk op om naar de recirculatiemodus te schakelen. Druk op om naar de buitenluchtmodus te schakelen. Wanneer de stand recirculatie is geselecteerd, brandt het controlelampje op . Wanneer de stand buitenlucht is geselecteerd, brandt het controlelampje op . Voorkeursinstellingen aanjager De instellingen voor de aanjagersnelheid kunnen worden gewijzigd. 1 Druk op .
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 279 Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Uitstroomopeningen midden voor 1 Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. 2 Draai aan de knop om de uit- stroomopening te openen en te sluiten. Uitstroomopeningen voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
280 5-1.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 281 ■ Wanneer is geselecteerd voor de gebruikte uitstroomopeningen Voor uw rijcomfort kan de luchttoevoer naar de voetenruimte, afhankelijk van de temperatuurinstelling, warmer zijn dan de luchttoevoer naar het bovenlichaam. ■ Geuren ventilatie en airconditioning ● Zet de airconditioning in de buitenluchtmodus om frisse lucht binnen te laten.
282 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning (met gescheiden regeling) De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt, worden automatisch geselecteerd en de aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 283 Gebruiken van de automatische airconditioning 1 Druk op . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. 2 Draai rechtsom om de temperatuur te verhogen en draai linksom om de temperatuur te verlagen.
284 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 3 Druk op het gedeelte of op om de uitstroomopeningen te wijzigen. Iedere keer dat er op de toets gedrukt wordt, worden er andere uitstroomopeningen geselecteerd. Ontwasemen van de voorruit Druk op . De ontvochtigingsfunctie werkt en de aanjagersnelheid neemt toe. Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, de luchttoevoertoets in de buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit automatisch.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 285 Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking. Overschakelen tussen de buitenluchtmodus en de recirculatiemodus Druk op . Iedere keer als op wordt gedrukt, schakelt de luchttoevoer tussen de buitenluchtmodus (controlelampje uit) en de recirculatiemodus (controlelampje aan).
286 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voorkeursinstellingen aanjager De instellingen voor de aanjagersnelheid kunnen worden gewijzigd. 1 Druk op de toets 2 Druk op . . 3 Elke keer als de toets wordt ingedrukt, verandert de aanja- gersnelheid als volgt. MEDIUM (GEMIDDELD) SOFT (LAAG) FAST (HOOG) Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Uitstroomopeningen midden voor 1 Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 287 Uitstroomopeningen voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
288 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Beslaan van de ruiten ● Wanneer de luchtvochtigheid in de auto hoog is, zullen de ruiten gemakkelijk beslaan. Wanneer wordt ingeschakeld, wordt de lucht die via de uitstroomopeningen stroomt, ontvochtigd en wordt de voorruit efficiënt ontwasemd. ● Als u uitschakelt, zullen de ruiten mogelijk sneller beslaan. ● De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 289 WAARSCHUWING ■ Voorkomen dat de voorruit beslaat Gebruik niet in combinatie met koele lucht bij zeer vochtig weer. Het verschil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur van de voorruit zorgt ervoor dat de buitenkant van de voorruit beslaat, waardoor het zicht wordt belemmerd. OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Laat, als het hybridesysteem is uitgeschakeld, de airconditioning niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is.
290 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Achterruit- en buitenspiegelverwarming De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels te verwijderen. Schakelt de achterruit- en buitenspiegelverwarming in/uit De achterruitverwarming en de buitenspiegelverwarming worden na ongeveer 15 minuten automatisch uitgeschakeld.
5-2. Gebruik van de interieurverlichting 291 Overzicht interieurverlichting 5 2 Interieurverlichting voor/leeslampjes voor (Blz. 292, 293) 3 Verlichting selectiehendel 4 Interieurverlichting achter (indien aanwezig) (Blz. 292) Leeslampje achter (indien aanwezig) (Blz. 293) 5 Startknopverlichting Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Voorzieningen in het interieur 1 Make-upverlichting (Blz.
292 5-2.
5-2. Gebruik van de interieurverlichting 293 Leeslampjes ■ Voor Aan/uit Wanneer een lampje brandt nadat het door de bijbehorende portierkoppelingsschakelaar is ingeschakeld, gaat dit niet uit, zelfs niet wanneer op het afdekkapje wordt gedrukt.
294 5-2. Gebruik van de interieurverlichting ■ Instapverlichting Als de schakelaar van de interieurverlichting in de stand DOOR staat, worden de interieurverlichting en startknopverlichting automatisch in-/uitgeschakeld op basis van de stand van het contact en de aanwezigheid van de elektronische sleutel, ongeacht of de portieren vergrendeld/ontgrendeld zijn en of de portieren geopend/gesloten zijn.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 295 Overzicht van opbergmogelijkheden 5 1 Extra opbergvakken 4 Bekerhouders (Blz. 298) 5 Consolevak (Blz. 296) 2 Dashboardkastje (Blz. 296) 3 Fleshouders (Blz. 297) WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen in de opbergvakken liggen.
296 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Trek de hendel omhoog om het dashboardkastje te openen. Consolevak Consolevak Trek de knop aan de rechterzijde omhoog en til het deksel op. Bovenste vak Trek de knop aan de linkerzijde omhoog en til het deksel op.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 297 ■ Deksel van het achterste deel van de middenconsole Het deksel van het achterste deel van de middenconsole kan naar voren of naar achteren worden geschoven. Fleshouders ■ Voor 5 Voorzieningen in het interieur ■ Achter ■ De houder gebruiken als fleshouder ● Bij het opbergen van een fles dient de dop erop te worden gedraaid. ● De fles kan mogelijk niet worden opgeborgen als gevolg van de grootte of vorm ervan.
298 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die ongeschikt zijn om in de fleshouder te plaatsen Zet niets anders dan flessen in de fleshouders. Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar buiten worden geslingerd en letsel veroorzaken. Bekerhouders ■ Voor ■ Achter Trek de armsteun naar beneden.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 299 ■ Verwijder het inzetstuk van de bekerhouder (voorste bekerhouder) Het inzetstuk kan uit de bekerhouder worden verwijderd zodat het kan worden schoongemaakt. ■ De bekerhouder (voor) kan worden aangepast aan de grootte van de drinkbekers of blikjes Wijzig de positie van de houder.
300 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden Extra opbergvakken Dakconsole (indien aanwezig) Druk op het deksel. Dashboard bestuurderszijde Trek aan de lip om het vak te openen. WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Houd de extra opbergvakken gesloten. Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door een openstaand extra opbergvak of door items die erin zijn opgeborgen.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 301 Voorzieningen in de bagageruimte Bagageogen Klap de haken omhoog om ze te gebruiken. In de bagageruimte zijn haken aanwezig waaraan de bagage kan worden vastgezet. WAARSCHUWING ■ Als de bagagehaken niet in gebruik zijn Klap, om letsel te voorkomen, de bagagehaken in de ruststand als ze niet worden gebruikt. Voorzieningen in het interieur Tashaken OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging Hang geen voorwerpen zwaarder dan 4 kg aan de tashaken.
302 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden Middelste afdekplaten en opbergvak (indien aanwezig) ■ Middelste afdekplaat voor Til de middelste afdekplaat voor omhoog om het opbergvak te gebruiken. ■ Middelste afdekplaat achter Hoogste stand Til de middelste afdekplaat achter omhoog om het opbergvak eronder te gebruiken. Laagste stand 1 Til de middelste afdekplaat achter omhoog en trek hem naar u toe om hem los te maken.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 303 2 Plaats de middelste afdek- plaat achter op de afdekking van de bagageruimtevloer. ■ Verwijder de middelste afdekplaten en het opbergvak. Middelste afdekplaat voor Til de middelste afdekplaat voor omhoog en trek hem naar u toe om hem te verwijderen. 5 Middelste afdekplaat achter Til de middelste afdekplaat achter omhoog en trek hem naar u toe om hem te verwijderen.
304 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden Opbergvak 1 Verwijder de middelste afdekplaat voor en achter. 2 Til het opbergvak omhoog en trek het naar u toe om het te verwijderen. WAARSCHUWING ■ Bedienen van de middelste afdekplaten Plaats niets op de middelste afdekplaten wanneer u de afdekplaat bedient. Anders kunnen uw vingers bekneld raken of kan een ongeval ontstaan met letsel als gevolg. ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Rijd niet als de middelste afdekplaten geopend zijn.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 305 Extra opbergvakken Type A Type B Trek de afdekplaten aan de zijkant omhoog. WAARSCHUWING ■ Aandachtspunten tijdens het rijden (type B) Rijd niet als de afdekplaten aan de zijkanten geopend zijn. Er kunnen voorwerpen uit vallen, waardoor inzittenden letsel kunnen oplopen.
306 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bagageafdekking ■ Gebruik van de bagageafdekking Trek de bagageafdekking naar buiten en maak deze vast aan de bevestigingspunten. ■ Verwijderen van de bagageafdekking Druk beide zijden van de bagageafdekking in en til hem omhoog.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 307 ■ Openen van de bagageafdekking De bagageafdekking kan niet alleen volledig worden teruggerold, maar ook tijdelijk worden opgetild zodat de bagageruimte beter toegankelijk is. ● Terugrollen: Trek de bagageafdekking naar achter en naar beneden om hem los te maken van de bevestigingspunten, en laat hem terugrollen. ● Tijdelijk optillen: Trek de bagageafdekking iets naar u toe en til langs in de groef.
308 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden WAARSCHUWING ■ Bij het plaatsen van de bagageafdekking Controleer of de bagageafdekking veilig geplaatst is. Als dit niet het geval is, kunnen de inzittenden bij plotseling remmen of een aanrijding ernstig letsel oplopen. ■ Gebruik van de bagageafdekking Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 309 Scheidingsnet (indien aanwezig) ■ Gebruik van het scheidingsnet Voor 1 Klap de rugleuningen achter omlaag. (Blz. 157) 2 Maak het scheidingsnet vast aan de bevestigingspunten op de rechter rugleuning. Schuif het scheidingsnet, zodra het goed vastzit, naar links. 3 Open de klepjes van de bevestigingspunten aan beide zijden. 5 de linker en rechter haakjes in en maak ze vast aan de bevestigingspunten.
310 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden Achter 1 Maak het scheidingsnet ach- ter de achterstoelen vast aan de bevestigingspunten aan de zijkant. Als het scheidingsnet goed vastzit, zijn de ontgrendelknoppen ingedrukt en is de rode markering aan de zijkant van de knop niet zichtbaar. 2 Open de klepjes van de bevestigingspunten aan beide zijden. 3 Trek het net naar buiten, druk de linker en rechter haakjes in en maak ze vast aan de bevestigingspunten.
5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden 311 ■ Verwijderen van het scheidingsnet Voor Schuif het scheidingsnet naar rechts om de bevestigingen los te maken en til het omhoog. Nadat het scheidingsnet is verwijderd, moeten de rugleuningen van de achterstoelen weer in de oorspronkelijke positie worden teruggezet. Achter Druk de ontgrendelknoppen links en rechts in en til het scheidingsnet omhoog. 5 Ontgrendelen: Laat het net iets terugrollen en trek het vervolgens weer naar buiten.
312 5-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden WAARSCHUWING ■ Bij het plaatsen van het scheidingsnet Controleer of het scheidingsnet goed geplaatst is. Als dit niet het geval is, kunnen de inzittenden bij plotseling remmen of een aanrijding ernstig letsel oplopen. ■ Bij het gebruik van het scheidingsnet Controleer of de haken op de juiste manier vastzitten in de bevestigingspunten. Als dit niet het geval is, kunnen de inzittenden bij plotseling remmen of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 313 Zonnekleppen en make-upspiegels Zonnekleppen 1 Klap de zonneklep omlaag om deze in de vooruitgerichte stand te zetten. 2 Klap de zonneklep omlaag, maak de klep los en draai deze naar de zijkant om de zonneklep in de zijdelingse stand te zetten. Make-upspiegels Open het kapje.
314 5-4. Overige voorzieningen in het interieur Klok De klok kan worden ingesteld door op de toetsen te drukken. 1 Instellen van de uren 2 Instellen van de minuten 3 Afronden op het zijnde hele uur* dichtstbij- *: bijv. 1:00 tot 1:29 1:00 1:30 tot 1:59 2:00 ■ De tijd wordt weergegeven als Het contact in de stand ACC of AAN staat. ■ Als de 12V-accu wordt losgekoppeld Zal de klok 1:00 aangeven.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 315 Weergave buitentemperatuur Het temperatuurbereik geeft temperaturen binnen het bereik van -40C tot 50Cweer. ■ De buitentemperatuur wordt weergegeven als Het contact AAN staat.
316 5-4. Overige voorzieningen in het interieur Uitneembare asbak De asbak kan in een bekerhouder worden geplaatst. (Blz. 298) WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd de asbak gesloten. Een ongeval of plotseling remmen of uitwijken kan resulteren in letsel. ■ Voorkomen van brand ● Zorg ervoor dat lucifers en sigaretten volledig gedoofd zijn voordat u ze in de asbak stopt en controleer of de asbak geheel gesloten is. ● Stop geen papier of ander brandbaar materiaal in de asbak.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 317 Accessoireaansluitingen Voor en achter: Gebruik deze als voeding voor elektronische voorwerpen die minder dan 12 V/10 A verbruiken (stroomverbruik van 120 W). Zorg er bij het gebruik van elektronische voorwerpen voor dat het stroomverbruik van alle aangesloten accessoireaansluitingen lager is dan 120 W. Bagageruimte: Gebruik deze als voeding voor elektronische voorwerpen die minder dan 12 V/10 A verbruiken (stroomverbruik van 120 W). ■ Voor Open het deksel.
318 5-4. Overige voorzieningen in het interieur ■ Bagageruimte Open het deksel. ■ De accessoireaansluitingen kunnen worden gebruikt als Het contact in de stand ACC of AAN staat. OPMERKING ■ Schade aan de accessoireaansluitingen voorkomen Sluit de accessoireaansluitingen af met de kapjes als de aansluitingen niet in gebruik zijn. Vreemde voorwerpen of vloeistoffen die in de accessoireaansluitingen terechtkomen, kunnen kortsluiting veroorzaken.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 319 Stoelverwarming 1 Verwarmt de linker voorstoel 2 Verwarmt de rechter voorstoel 3 Hoge temperatuur 4 Lage temperatuur Het controlelampje gaat branden wanneer de toets is ingedrukt. Druk lichtjes op de andere zijde van de toets dan die eerst was ingedrukt om de werking te stoppen. 5 Voorzieningen in het interieur ■ De stoelverwarming kan worden gebruikt als Het contact AAN staat. ■ Indien niet in gebruik Schakel de stoelverwarming uit.
320 5-4. Overige voorzieningen in het interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelverwarming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden: • • • • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten Personen met een gevoelige huid Personen die oververmoeid zijn Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 321 Armsteun Klap de armsteun omlaag om deze te kunnen gebruiken. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de armsteun Plaats geen al te zware last op de armsteun.
322 5-4. Overige voorzieningen in het interieur Kledinghaakjes De kledinghaken maken onderdeel uit van de handgrepen achter. WAARSCHUWING ■ Zaken die niet aan het kledinghaakje mogen worden gehangen Hang geen kleerhangers, harde voorwerpen of voorwerpen met scherpe punten aan het kledinghaakje. Als de curtain airbags geactiveerd worden, kunnen deze voorwerpen projectielen worden en ernstig letsel veroorzaken.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 323 Handgrepen Een handgreep aan het dak kan ter ondersteuning van uw lichaam worden gebruikt wanneer u zit. WAARSCHUWING ■ Handgreep Gebruik de handgreep niet bij het in- of uitstappen of bij het opstaan vanaf uw zitplaats. 5 OPMERKING Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Voorzieningen in het interieur ■ Voorkomen van beschadiging van de handgreep Hang geen zware voorwerpen aan de handgreep en belast de greep niet overmatig.
324 5-4. Overige voorzieningen in het interieur Zonnescherm panoramadak Het zonnescherm van het panoramadak kan met behulp van de schakelaar in de dakconsole worden geopend en gesloten. 1 Sluiten 2 Automatisch volledig (ingedrukt houden)* sluiten 3 Openen 4 Automatisch volledig openen (ingedrukt houden)* *: Wanneer op een zijde van de schakelaar wordt gedrukt, stopt het panoramadak in een tussenstand. ■ Het zonnescherm van het panoramadak kan worden bediend als Het contact AAN staat.
5-4. Overige voorzieningen in het interieur 325 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Sluiten van het zonnescherm van het panoramadak ● Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat bekneld zou kunnen raken als het zonnescherm van het panoramadak wordt bediend. ● Laat het zonnescherm van het panoramadak niet bedienen door kinderen.
326 Auris Hybrid (OM12J03E) 5-4.
327 Onderhoud en verzorging 6 6-1. Onderhoud en verzorging Reinigen en beschermen van het exterieur..............328 Schoonmaken en beschermen van het interieur...............332 6-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften ..335 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren onderhoud en controles...338 Motorkap............................341 Plaatsen van de krik ..........343 Motorruimte........................345 12V-accu............................353 Banden ..................
328 6-1. Onderhoud en verzorging Reinigen en beschermen van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
6-1. Onderhoud en verzorging 329 ■ Bij gebruik van een wasstraat (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld en ontgrendeld. Volg in dat geval de correctieprocedure hieronder bij het wassen van de auto: ● Leg de sleutel op een afstand van ten minste 2 m van de auto als u de auto wast. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.
330 6-1. Onderhoud en verzorging WAARSCHUWING ■ Bij het wassen van de voorruit (auto's met regensensor) Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in de volgende gevallen onverwacht in werking treden. Hierdoor kunnen uw handen bekneld raken en kunt u ernstig letsel oplopen, en hierdoor kunnen de ruitenwisserbladen beschadigd raken.
6-1. Onderhoud en verzorging 331 OPMERKING ■ Aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen (lichtmetalen velgen, enz.
332 6-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: Beschermen van het interieur Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. Schoonmaken van lederen bekleding ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. ● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek die is bevochtigd met een verdund reinigingsmiddel.
6-1. Onderhoud en verzorging 333 ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het leder in een goede conditie te houden, raadt Toyota u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Gebruik geen water. Veeg vuile oppervlakken schoon en laat ze drogen.
334 6-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● Gebruik de volgende reinigingsmiddelen niet, omdat ze verkleuring van het interieur of strepen en beschadigingen van gelakte oppervlakken kunnen veroorzaken: • Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine en terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en bleekmiddel • Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasbenzine en alcohol ● Gebruik geen autowas of lakcleaner.
6-2. Onderhoud 335 Onderhoudsvoorschriften Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Toyota raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden. ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. Zie het Toyota-onderhoudsboekje en het Toyota-garantieboekje voor het onderhoudsschema.
336 6-2. Onderhoud ■ Waar naar toe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Toyota u aan om alle reparaties, inspecties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur, die originele Toyota-onderdelen gebruikt.
6-2. Onderhoud 337 WAARSCHUWING ■ Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden Door onjuist onderhoud kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar kan ook ernstig letsel worden veroorzaakt. ■ Omgaan met de 12V-accu 12V-accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergiftiging kan hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden altijd uw handen. (Blz.
338 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren onderhoud en controles Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Onderwerp Conditie 12V-accu Koelvloeistofniveau gensregeleenheid (Blz. 353) Benodigdheden • • • • Warm water Zuiveringszout Vet Universele sleutel (voor de bouten van de accukabels) • Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Onderwerp Sproeierreservoir (Blz. 352) 339 Benodigdheden • Water of ruitensproeiervloeistof met antivries (voor gebruik onder winterse omstandigheden) • Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van ruitensproeiervloeistof) WAARSCHUWING In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewegen, heet worden of onder elektrische spanning staan. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen.
340 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud OPMERKING ■ Wanneer u het luchtfilter verwijdert Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige motorslijtage door vuil in de inlaatlucht. ■ Als het vloeistofniveau te laag of te hoog is Het is normaal dat het remvloeistofniveau iets lager wordt door slijtage van de remblokken of door een hoog vloeistofniveau in de accumulator. Als het reservoir regelmatig moet worden bijgevuld, kan dit duiden op een serieus probleem.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 341 Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. 1 Trek de ontgrendelingshendel naar u toe. De motorkap zal iets omhoog springen. 2 Trek de veiligheidshaak om- hoog en open de motorkap. 6 3 De motorkap kan worden open- Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Onderhoud en verzorging gehouden door de steun in de uitsparing van de kap te zetten.
342 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Als de motorkap niet goed vergrendeld is, kan hij tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan met mogelijk ernstig letsel tot gevolg. ■ Na plaatsing van de steun in de opening Zorg ervoor dat de steun goed in de opening zit als de motorkap openstaat, om te voorkomen dat de motorkap op uw hoofd of lichaam valt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 343 Plaatsen van de krik Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
344 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto Voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Gebruik voor het opkrikken van de auto een garagekrik zoals aangegeven in de afbeelding. ● Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde handleiding. ● Gebruik niet de krik die bij uw auto is geleverd. ● Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door een krik wordt ondersteund.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 345 Motorruimte 1 Koelvloeistofreservoir (Blz. 350) 2 Oliepeilstok 3 Motorolievuldop (Blz. 348) 4 Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid (Blz. 350) Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE 6 Radiateur koelsysteem vermogensregeleenheid (Blz. 351) 7 Radiateur (Blz. 351) 8 Condensor (Blz. 351) 9 Elektrische koelventilatoren 10 Sproeierreservoir (Blz. 352) 6 Onderhoud en verzorging (Blz. 346) 5 Zekeringenkast (Blz.
346 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie 1 Plaats de auto op een vlakke ondergrond. Wacht, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is gekomen en het hybridesysteem is uitgeschakeld, minstens 5 minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. 2 Trek de peilstok uit de motor terwijl u een doek onder het uiteinde houdt. 3 Veeg de peilstok met een schone doek af.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 347 5 Trek de peilstok uit de motor en controleer het oliepeil. 1 Laag 2 Normaal 3 Te hoog Platte peilstok Ronde peilstok De vorm van de peilstok is afhankelijk van de uitvoering van de auto en het motortype. 6 Veeg de peilstok af en steek deze helemaal terug in de houder.
348 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Motorolie bijvullen Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type als waarmee de motor eerder werd gevuld. Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de benodigdheden voor het bijvullen klaar. Keuze motorolie Blz. 492 Oliehoeveelheid (minimaal maximaal) 1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 349 ■ Motorolieverbruik Er kan tijdens het rijden een bepaalde hoeveelheid olie worden verbruikt. In de volgende situaties verbruikt de motor mogelijk meer olie en kan het nodig zijn om tussen twee onderhoudsbeurten olie bij te vullen.
350 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Koelvloeistof Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Koelvloeistofreservoir 1 Vuldop 2 Streepje FULL 3 Streepje LOW Als het niveau zich op of onder het onderste streepje (LOW) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld tot aan het bovenste streepje (FULL).
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 351 WAARSCHUWING ■ Wanneer het hybridesysteem heet is Verwijder de dop van het koelvloeistofreservoir van de motor/vermogensregeleenheid niet. Als het koelsysteem nog onder druk staat, kan hete koelvloeistof uit de vulopening spuiten en brandwonden of ander letsel veroorzaken. OPMERKING ■ Bij het bijvullen van koelvloeistof Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water.
352 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Ruitensproeiervloeistof Auto's zonder koplampsproeier Als een sproeier niet werkt, is het sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul ruitensproeiervloeistof bij. Auto's met koplampsproeier Als het vloeistofpeil extreem laag is, vul dan ruitensproeiervloeistof bij. Neem de dop van de opening, terwijl u het gat in het midden van de dop met uw vinger dichthoudt, en controleer het vloeistofpeil in de slang.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 353 12V-accu ■ Plaats De 12V-accu bevindt zich aan de rechterzijde van de bagageruimte. ■ Vóór het verwijderen van de afdekkap van de 12V-accu 1 Auto's met afdekplaten: Verwijder de middelste afdekplaten en het opbergvak. (Blz. 303) 2 Verwijder de afdekking van de bagageruimtevloer. 6 Verwijder de afdekkap van de 12V-accu.
354 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Exterieur Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende klembeugel. 1 Accupolen 2 Klembeugel ■ Plaatsen van de afdekkap van de 12V-accu Breng de 3 lippen in lijn en plaats de afdekkap van de 12Vaccu.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 355 ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het opladen van de 12V-accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof. Voer daarom vóór het laden de volgende handelingen uit: ● Als de 12V-accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opladen de massakabel worden losgenomen. ● Zorg ervoor dat de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de accuklemmen is uitgeschakeld.
356 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de 12V-accu Het zwavelzuur in de 12V-accu is giftig en bijtend en kan het ontstaan van het licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de 12Vaccu.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 357 WAARSCHUWING ■ Noodmaatregelen met betrekking tot elektrolyt ● Als er elektrolyt in uw ogen terechtkomt Spoel de ogen minstens 15 minuten met water en schakel direct medische hulp in. Blijf zo mogelijk water met een spons of doek op de ogen deppen, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. ● Als er elektrolyt op uw huid terechtkomt Was de huid zorgvuldig met veel water. Als het pijn doet of brandt, roep dan meteen medische hulp in.
358 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Banden Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het slijtagepatroon. Controleren van de banden 1 Nieuwe band 2 Slijtage-indicator 3 Versleten loopvlak De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of op de wang van de band. Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet gebruikt wordt. Wisselen van banden Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 359 Bandenspanningswaarschuwingssysteem (indien aanwezig) Uw auto is uitgerust met een bandenspanningswaarschuwingssysteem dat gebruikmaakt van bandenspanningssensoren en -zenders om een lage bandenspanning te signaleren voordat deze tot problemen leidt. (Blz. 416) ◆ Plaatsen van bandenspanningssensoren en -zenders Bij het vervangen van banden of velgen moeten de bandenspanningssensoren en -zenders ook worden geplaatst.
360 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Initialiseren van bandenspanningswaarschuwingssysteem 1 Parkeer de auto op een veilige plaats en zet het contact UIT. Er kan niet worden geïnitialiseerd wanneer de auto rijdt. 2 Breng de banden op de voorgeschreven bandenspanning bij koude banden. (Blz. 497) Breng de banden op de voorgeschreven spanning voor de banden in koude toestand. Deze spanning vormt de referentiespanning voor het bandenspanningswaarschuwingssysteem. 3 Zet het contact AAN.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 361 ◆ Registreren van identificatiecodes De bandenspanningssensoren en -zenders zijn voorzien van een unieke identificatiecode. Bij het vervangen van een bandenspanningssensor en -zender is het noodzakelijk om de identificatiecode te registreren. Laat de identificatiecodes registreren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
362 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Als de profieldiepte van winterbanden minder is dan 4 mm In dat geval gaat de werkzaamheid van de winterbanden verloren. ■ Situaties waarin het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk niet goed werkt (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem) ● Onder de volgende omstandigheden werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk niet goed. • Er worden niet-originele Toyota-velgen gebruikt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 363 ■ De initialisatieprocedure (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem) ● Voer de initialisatie uit na het op spanning brengen van de banden. Zorg er daarnaast voor dat de banden koud zijn bij de initialisatie en bij het aanpassen van de bandenspanning.
364 6-3.
6-3.
366 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Bij het controleren of vervangen van de banden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen, kan schade aan de aandrijflijn veroorzaken en gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg hebben, waardoor een ongeval met ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik geen banden van verschillende merken, types of profielen.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 367 OPMERKING ■ Repareren of vervangen van banden, velgen, bandenspanningssensoren, -zenders en ventieldopjes (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem) ● Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of bandenspanningssensoren en -zenders contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur omdat de bandenspanningssensoren en -zenders beschadigd kunnen raken als er niet voorzichtig mee wordt omgegaan.
368 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Toyota beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (Blz.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 369 WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
370 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren, vertoont of erg gecorrodeerd is. Anders kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. Keuze van velg Let er bij het vervangen van velgen op dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en ET-waarde* hebben Vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur. *: “Offset” is de gebruikelijke term.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 371 WAARSCHUWING ■ Vervangen van velgen ● Gebruik alleen de in deze handleiding aanbevolen maat velgen en banden. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. ● Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tubeless band. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
372 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud OPMERKING ■ Vervangen van bandenspanningssensoren en -zenders (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem) ● Omdat het repareren of vervangen van een band invloed kan hebben op de bandenspanningssensoren en -zenders, adviseren we u deze werkzaamheden uit te laten voeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Ga ook voor de aanschaf van bandenspanningssensoren en zenders naar een Toyota-dealer of erkende reparateur.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 373 Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden vervangen om de optimale werking van de airconditioning te behouden. Verwijderen 1 Zet het contact UIT. 2 Open het dashboardkastje. Maak de demper los. 3 Duw aan beide zijden van het 4 Verwijder de afdekkap van het filter. Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE 6 Onderhoud en verzorging dashboardkastje om de bovenste klauwen los te maken.
374 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Vervangen Verwijder het interieurfilter en vervang het. De merktekens UP op het filter moeten naar boven wijzen. ■ Controle-interval Controleer en vervang het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. In gebieden met veel stof of met veel verkeer moet vervanging vaker plaatsvinden. (Zie het onderhoudsboekje of het garantieboekje voor het onderhoudsschema.) ■ Als er te weinig lucht uit de ventilatieroosters stroomt Het filter kan verstopt zitten.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 375 Batterij elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt. De volgende zaken zijn benodigd: ● Sleufkopschroevendraaier ● Kleine, platte schroevendraaier ● Lithiumbatterij CR2032 Batterij vervangen 1 Neem de mechanische sleutel uit de houder. 6 Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de sleutel te voorkomen. 3 Verwijder de accukap.
376 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 4 Verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij met de positieve aansluiting (+) naar boven. ■ Gebruik een CR2032 lithiumbatterij ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur, plaatselijke elektrozaken of fotospeciaalzaken. ● Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. ● Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 377 OPMERKING ■ Storingen na het vervangen van de batterij voorkomen Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Zorg altijd dat uw handen droog zijn. Door vocht kan de batterij gaan corroderen. ● Voorkom dat andere onderdelen in de afstandsbediening worden aangeraakt of bewogen. ● Verbuig de aansluitingen van de batterij niet.
378 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. 1 Zet het contact UIT. 2 Zie na een systeemstoring “Plaats en stroomsterkte van zekerin- gen” voor meer informatie over de te controleren zekeringen. (Blz. 381) 3 Open het deksel van de zekeringenkast.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 379 Aan de onderzijde van het dashboard aan bestuurderszijde Type A: Verwijder het deksel. Type B: 1 Open het extra opbergvak. Duw aan beide zijden van het extra opbergvak om de bovenste klauwen vrij te maken. 2 Trek het extra opbergvak naar buiten en maak de onderste klauwen vrij.
380 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 4 Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. Alleen zekering type A kan worden verwijderd met de zekeringtrekker. 5 Controleer of de zekering is doorgebrand. 1 Goede zekering 2 Defecte zekering Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 381 Plaats en stroomsterkte van zekeringen ■ Motorruimte Zekering Ampère Circuit SPARE 20 A Reservezekering 2 EFI NR. 2 10 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 3 EFI NR. 1 10 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 4 EFI-B 5A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 5 SPARE 30 A Reservezekering 6 SPARE 10 A Reservezekering 7 PTC HIR NO.2 30 A Airconditioning 8 PTC HIR NO.
382 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère Circuit 15 CDS FAN 30 A Elektrische koelventilator(en) 16 RDI 40 A Elektrische koelventilator(en) 17 DC/DC 125 A Hybridesysteem 18 AM2 7,5 A Startsysteem 19 P-CON MTR 30 A Regelsysteem stand P, transmissie 20 P-CON MAIN 7,5 A Regelsysteem stand P, schakelaar stand P 21 DC/DC-S 5A Hybridesysteem 22 ETCS 10 A Elektronische smoorklepaansturing 23 ECU-B NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering 39 H-LP LH-LO 383 Ampère Circuit 10 A*1 Linker koplamp (dimlicht), draaiknop koplampverstelling 15 A*2 Linker koplamp (dimlicht) 10 A Hybridesysteem 41 PCU 10 A Hybridesysteem 42 INV W/PMP 10 A Koelsysteem 43 IGTC NO.2 10 A Hybridesysteem, regelsysteem stand P 44 ECU-B NO.
384 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Onder het dashboard Type A Zekering Ampère Circuit 1 P/OUTLET 15 A Accessoireaansluiting (bagageruimte) 2 OBD 7,5 A Diagnosesysteem 3 STOP 7,5 A Remlichten, derde remlicht, elektronisch geregeld remsysteem, Power Management-systeem 4 FOG RR 7,5 A Mistachterlicht, meters en tellers 5 D/L NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère 385 Circuit 25 A Ruitenwissers 15 WIPER RR 15 A Achterruitenwisser 16 WIPER NO.
386 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère 31 METER 5A 32 A/BAG 7,5 A Circuit Meters en tellers SRS-airbagsysteem Type B Zekering Ampère Circuit 1 P/SEAT 30 A Elektrisch verstelbare stoel 2 DOOR NR.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 387 ■ Na het vervangen van een zekering ● Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan het zijn dat de lamp moet worden vervangen. (Blz. 388) ● Laat als de nieuwe zekering direct doorbrandt de auto controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Als de stroomafname van een circuit te groot is De zekeringen zullen doorbranden voordat de bedrading van de auto onherstelbaar beschadigd raakt.
388 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Lampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Sommige lampen zijn eenvoudiger te vervangen dan andere lampen. Aangezien de onderdelen beschadigd zouden kunnen raken, raden wij u aan om de vervanging te laten uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Zorg voor een nieuwe gloeilamp Controleer het vermogen van de defecte lamp. (Blz.
6-3.
390 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Lampen vervangen ■ Koplampen (auto's met halogeenkoplampen) 1 Verwijder de borgclip. Draai de vulpijp voor de ruitensproeiervloeistof en trek deze eruit. (Alleen bij vervanging van lamp aan de rechterzijde.) 2 Verwijder het klepje. 3 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt.
391 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 5 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. 6 Draai de lampvoet en zet hem vast. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet de koplampen aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging af schijnt. 7 Plaats het deksel.
392 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Mistlampen voor 1 Draai het stuurwiel in de tegenovergestelde richting van de lamp die u wilt vervangen. Draai het stuurwiel zo dat uw hand gemakkelijk tussen de band en het binnenscherm past. 2 Verwijder de 2 schroeven en verwijder de wielkuip gedeeltelijk. 3 Verwijder de wielkuip gedeel- telijk, zodat de lamp zichtbaar is. 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 393 5 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 6 Plaats een nieuwe lamp. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. Draai de lampvoet rechtsom en zet hem vast. 6 Beweeg de stekker voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet de mistlampen voor een keer aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging schijnt. 8 Voer voor het plaatsen van het binnenscherm 3 en 2 in omge- keerde volgorde uit.
394 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Richtingaanwijzers voor 1 Verwijder de borgclip. Draai de vulpijp voor de ruitensproeiervloeistof en trek deze eruit. (Alleen bij vervanging van lamp aan de rechterzijde.) 2 Draai de lampvoet linksom. 3 Verwijder de lamp. 4 Voer voor het plaatsen van de lamp volgorde uit. 5 Steek de vulpijp voor de rui- tensproeiervloeistof erin en draai deze om. Plaats de borgclip. (Alleen bij vervanging van lamp aan de rechterzijde.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 395 ■ Richtingaanwijzers opzij 1 Verwijder het kapje. Steek de platte schroevendraaier erin en schuif deze langs de richtingaanwijzer opzij. Omwikkel de schroevendraaier met tape om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd. 2 Druk op de 2 clips en verwij- der de richtingaanwijzer opzij uit de buitenspiegel. 3 Verwijder de fitting uit het huis van de richtingaanwijzer opzij. Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Onderhoud en verzorging 4 Verwijder de lamp.
396 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 5 Verwijder de fitting uit het huis van de richtingaanwijzer opzij. Breng de groeven op de fitting in lijn met het huis van de richtingaanwijzer opzij. 6 Voer de bedrading door het onderste deel van de richtingaanwijzer opzij en plaats deze in de buitenspiegel. 7 Breng de 6 lippen in lijn en plaats de afdekkap. Let op of u een klikgeluid hoort en controleer vervolgens of de afdekkap goed op zijn plaats zit.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 397 ■ Richtingaanwijzers achter 1 Open de achterklep en ver- wijder de 2 schroeven. Verwijder de lamp door deze recht naar achteren te trekken. 2 Draai de lampvoet linksom. 3 Verwijder de lamp. 6 volgorde uit. 5 Plaats de lamp en vervol- gens de 2 schroeven. Breng bij het plaatsen de geleider ( 1 ) en pen ( 2 ) op de lamp in lijn met de fitting.
398 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Achteruitrijlicht en mistachterlicht 1 Open de achterklep en ver- wijder de afdekkap. Steek een platte schroevendraaier of een dergelijk gereedschap in de opening in bovenzijde van de afdekplaat en verwijder deze zoals aangegeven in de afbeelding. Omwikkel de schroevendraaier met tape om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd. 2 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 3 Verwijder de lamp.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 399 ■ Kentekenplaatverlichting 1 Verwijder het klepje. Steek een platte schroevendraaier van het juiste formaat in de opening aan de binnenzijde van het klepje, maak de klauw los en wrik het klepje naar buiten, zoals aangegeven in de afbeelding. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met tape om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd. 2 Verwijder de lamp. 6 orde.
400 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Vervangen van de volgende lampen Laat de onderstaande lampen vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● Koplampen (auto's met gasontladingskoplampen) ● Parkeerlichten voor/dagrijverlichting ● Derde remlicht ● Rem-/achterlichten ■ Gasontladingkoplampen (auto's met gasontladingskoplampen) Als de spanning van de ontsteking van de lamp te laag is, gaan de lampen niet branden of gaan ze even uit.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 401 WAARSCHUWING ■ Lampen vervangen ● Schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de verlichting tot de lampen zijn afgekoeld. De lampen kunnen erg heet worden en brandwonden veroorzaken. ● Raak het glas van de lamp niet aan met blote handen. Als u het glas van de lamp toch moet vastpakken, gebruik daarvoor dan een schone droge doek, om te voorkomen dat er vocht of olie op de lamp komt.
402 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Gasontladingkoplampen (auto's met gasontladingskoplampen) ● Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van gasontladingslampen. ● Raak de hoogspanningsfitting van de gasontladingslampen niet aan wanneer de koplampen ingeschakeld worden. Er wordt een extreem hoge spanning van 30.000 V afgegeven, die een elektrische schok kan veroorzaken, wat kan leiden tot zeer ernstig letsel.
403 Bij problemen 7 7-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten ...........404 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht...........................405 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto moet worden gesleept ...........................406 Als u denkt dat er iets mis is ...............................412 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt...413 Als er een waarschuwingsmelding of indicator verschijnt ..........
404 7-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten De alarmknipperlichten worden gebruikt om andere bestuurders te waarschuwen wanneer de auto tot stilstand moet worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech. Druk op de schakelaar. Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knipperen, ongeacht of de motor nu draait of niet. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen.
7-1. Belangrijke informatie 405 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand: 1 Trap het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet “pompend”; hierdoor is meer kracht nodig om de auto tot stilstand te brengen. 2 Selecteer schakelstand N.
406 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Toyota-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf, en daarbij gebruik te maken van een lepelwagen of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem alle wettelijke voorschriften in acht.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 407 Omstandigheden waaronder u vóór het slepen contact dient op te nemen met de dealer Het volgende kan duiden op een probleem in de transmissie. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voordat u uw auto laat slepen. ● Er verschijnt een waarschuwingsmelding voor het hybridesysteem op het multi-informatiedisplay en de auto beweegt niet. ● De auto maakt een abnormaal geluid.
408 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vervoeren op een autoambulance 1 Activeer de parkeerrem en zet het contact UIT. Plaats wielblokken bij alle vier de wielen om te voorkomen dat de auto wegrolt. 2 Zet de auto vast door de wielen met de gordels aan de vloer van de autoambulance vast te zetten, zoals aangegeven. Slepen in een noodgeval In geval van nood kunt u een sleepkabel of -ketting aan een sleepoog vastmaken.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 409 Procedure bij slepen in een noodgeval 1 Haal het sleepoog tevoorschijn. (Blz. 436, 448) 2 Druk op de sleepoogkap en open deze 3 Plaats het sleepoog in de ope- ning en draai het zo ver mogelijk met de hand vast. 4 Draai het sleepoog stevig vast met behulp van een wielmoersleutel* of een stevige metalen stang. *: Als 5 Maak de kabel of de ketting goed vast aan het sleepoog. Pas op dat u de carrosserie niet beschadigt.
410 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Tijdens het slepen Als het hybridesysteem is uitgeschakeld, werken de rem- en stuurbekrachtiging niet. Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder gaan dan normaal. ■ Wielmoersleutel Auto's zonder wielmoersleutel: Een wielmoersleutel is verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur. Auto's met wielmoersleutel: De wielmoersleutel bevindt zich in de bagageruimte. (Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 411 OPMERKING ■ Voorkomen van beschadigingen aan de auto bij het slepen met een lepelwagen Let erop dat de andere zijde van de auto dan die die op de lepel staat voldoende grondspeling heeft. Als er onvoldoende speling aanwezig is, kan de auto tijdens het slepen beschadigd raken. ■ Voorkomen van beschadiging van de carrosserie bij het slepen met een takelwagen Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit.
412 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Zichtbare symptomen ● Sporen van lekkage onder de auto. (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal).
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 413 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uitgaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Als deze situatie echter blijft voortduren, laat uw auto dan controleren bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
414 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje (Knippert) 415 Waarschuwingslampje/details Controlelampje AFS OFF (indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Adaptive Front Lighting-systeem Waarschuwingslampje remsysteem in geel Geeft aan dat er een storing is in: • Het regeneratieve remsysteem; of • Het elektronisch geregelde remsysteem Volg de correctieprocedures.
416 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WaarschuWaarschuwingslampje/details wingslampje Correctieprocedure Centraal waarschuwingslampje Een zoemer klinkt en het waarschuwingslampje gaat branden en knippert Blz. 421 om aan te geven dat het centrale waarschuwingssysteem een storing heeft gesignaleerd. Waarschuwingslampje lage bandenspanning*2 Breng de banden op de juiste spanning. Als het lampje gaat branden: Na een paar minuten dooft Lage bandenspanning, bijhet lampje.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 417 ■ Detectiesensor voorpassagier, controlelampje veiligheidsgordel en waarschuwingszoemer ● Als er bagage wordt geplaatst op de passagiersstoel kan de detectiesensor het controlelampje laten knipperen en de waarschuwingszoemer laten klinken, ook al zit er niemand op de passagiersstoel. ● Als er op de stoel een kussen wordt geplaatst, werkt de sensor wellicht niet goed, waardoor ook het waarschuwingslampje niet goed werkt.
418 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als een wiel wordt vervangen door het reservewiel (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem) Het compacte reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor en zender. Bij een lekke band zal het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet uitgaan, ook al is het wiel met de lekke band vervangen door het reservewiel. Vervang het reservewiel door het wiel met de gerepareerde band en breng de band op de juiste spanning.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 419 WAARSCHUWING ■ Als de waarschuwingslampjes van het ABS en het remsysteem blijven branden Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats tot stilstand en neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. De auto kan tijdens het remmen extreem onstabiel worden en het ABS-systeem treedt mogelijk niet in werking, waardoor een aanrijding en ernstig letsel kunnen ontstaan.
420 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Ervoor zorgen dat het bandenspanningswaarschuwingssysteem goed werkt (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem) Monteer geen banden met verschillende specificaties of van verschillende merken, anders werk het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk niet goed.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 421 Als er een waarschuwingsmelding of indicator verschijnt Blijf kalm en voer onderstaande handelingen uit als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay: 1 Centraal waarschuwingslampje Het centrale waarschuwingslampje gaat ook branden of knipperen om aan te geven dat er op dat moment een melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay.
422 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding/indicator Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de auto. • Geeft aan dat de motor oververhit raakt. (Blz. 481) • De vermogensregeleenheid is mogelijk oververhit. (Blz. 481) Laat uw auto onmiddellijk controleren. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding/indicator op het multi-informatiedisplay.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding/indicator 423 Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Smart entry-systeem met startknop Er klinkt ook een zoemer. (Knippert) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het regelsysteem voor stand P. • In dit geval werkt het parkeerblokkeringsmechanisme mogelijk niet. Breng de auto, wanneer u deze parkeert, op een vlakke ondergrond tot stilstand en activeer de parkeerrem.
424 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt en het lampje uitgaat. Waarschuwingsmelding/indicator Details Correctieprocedure Geeft aan dat een of meerdere portieren niet goed gesloten zijn Het systeem geeft tevens aan welk portier niet goed gesloControleer of alle porten is. Als de rijsnelheid 5 tieren zijn gesloten.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding/indicator Details 425 Correctieprocedure Geeft aan dat de parkeerrem nog is geactiveerd Als de rijsnelheid 5 km/h wordt, knippert Deactiveer de parkeeren klinkt er rem. een zoemer om aan te geven dat de parkeerrem nog is geactiveerd. (Rood) (Knippert) Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Geeft aan dat de Toyota Parking Assistsensor vuil is of bedekt Reinig de sensor. is met ijs. Er klinkt ook een zoemer.
426 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding/indicator Details Correctieprocedure Geeft aan dat het hybridesysteem oververhit is • Er klinkt ook een zoemer. • Deze melding wordt mogelijk Stoppen en controleweergegeven tij- ren. dens het rijden on- (Blz. 481) der zware omstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer u een lange steile helling op rijdt.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding/indicator (Knippert) (Knippert) Details 427 Correctieprocedure Geeft aan dat het bestuurdersportier werd geopend terwijl de selectiehendel in een andere stand dan Zet de selectiehendel P stond en het hybride- in stand P. systeem ingeschakeld was Er klinkt ook een zoemer. Geeft aan dat het gaspedaal wordt ingetrapt Laat het gaspedaal los terwijl de selectiehenen zet de selectiehendel in stand N staat. del in stand D, B of R.
428 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding/indicator (Knippert 3 keer) Details Geeft aan dat de EVmodus automatisch uitgeschakeld is* Er klinkt ook een zoemer. De reden dat de EVmodus niet beschikbaar is (ladingstoe- Rijd een tijdje met de stand batterij is laag, auto. rijsnelheid is hoger dan de snelheid waarbij de EV-modus werkt, gaspedaal is te ver ingetrapt) kan worden weergegeven. *: Werkingsvoorwaarden EV-modus (Blz. 202).
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 429 Laat het defect onmiddellijk verhelpen. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt en het lampje uitgaat. Zoemer Zoemer interieur exterieur Een keer Waarschuwingsmelding (Knippert) Een keer 3 keer (Knippert) Touring Sports_EE Correctieprocedure De elektronische sleutel wordt niet waargenomen als geprobeerd wordt het hybridesysteem te starten.
430 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer Zoemer interieur exterieur Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Er wordt geprobeerd de portieren te vergrendelen met de instapfunctie terwijl de elektronische sleutel zich niet in het passagierscompartiment bevindt en het contact niet UIT is gezet. Zet het contact UIT en vergrendel de portieren opnieuw. Er is geprobeerd om te rijden terwijl de gewone sleutel zich niet in de auto bevond.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer Zoemer interieur exterieur Waarschuwingsmelding * Continu (5 seconden) (Knippert) Een keer Continu (5 seconden) (Knippert) 431 Details Correctieprocedure Er is geprobeerd de portieren te vergrendelen met het Smart entry-systeem met startknop terwijl de elektronische sleutel zich nog in de auto bevond. Neem de elektronische sleutel uit de auto en vergrendel de portieren opnieuw.
432 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer Zoemer interieur exterieur Een keer Waarschuwingsmelding (Knippert) Een keer (Knippert) Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Sports_EE Details Correctieprocedure • Toen de portieren werden ontgrendeld met de mechanische sleutel en de startknop vervolgens werd ingedrukt, kon de elektronische sleutel niet worden gesignaleerd in de auto.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer Zoemer interieur exterieur Een keer Waarschuwingsmelding Details 433 Correctieprocedure Wanneer het hybridesysteem de volgende keer wordt gestart, moet het motortoerental Het contact is UIT enigszins gezet door de worden verautomatische hoogd en power off-functie. gedurende ongeveer 5 minuten op dit niveau worden gehandhaafd om de accu op te laden.
434 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer Zoemer interieur exterieur Een keer Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier werd geopend en gesloten terwijl het contact UIT stond en vervolgens werd het contact tweemaal in stand ACC of AAN gezet zonder dat het hybridesysteem werd gestart. Druk op de startknop terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Tijdens een startprocedure van het hybridesysteem waarbij de elektronische sleutel niet goed werkte (Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 435 Als de auto een lekke band heeft (auto's met reservewiel) Uw auto is voorzien van een reservewiel. De lekke band kan worden vervangen door het reservewiel. Voor meer informatie over banden: Blz. 358 WAARSCHUWING ■ Als de auto een lekke band heeft Rijd nooit door met een lekke band.
436 7-2.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 437 WAARSCHUWING ■ Gebruiken van de krik Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Onjuist gebruik van de krik kan ertoe leiden dat de auto van de krik valt, wat tot ernstig letsel kan leiden. ● Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de montage en het verwijderen van sneeuwkettingen. ● Gebruik voor het verwisselen van een wiel uitsluitend de met de auto meegeleverde krik.
438 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van de krik 1 Auto's met afdekplaten: Verwijder de middelste afdekplaten en het opbergvak. (Blz. 303) 2 Verwijder de afdekking van de bagageruimtevloer. 3 Haal de krik eruit. Verwijderen van het reservewiel 1 Auto's met afdekplaten: Verwijder de middelste afdekplaten en het opbergvak. (Blz. 303) 2 Verwijder de afdekking van de bagageruimtevloer gereedschapkoffer.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 439 3 Draai de bevestiging van het reservewiel los. WAARSCHUWING ■ Bij het opbergen van de reservewiel Zorg ervoor dat er geen vingers of andere lichaamsdelen tussen het reservewiel en de carrosserie bekneld raken. Vervangen van wiel met een lekke band 1 Leg blokken voor de wielen.
440 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 2 Draai de wielmoeren iets los (één slag). 3 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt. De aanduidingen van de kriksteunpunten bevinden zich onder de dorpel. Deze duiden de kriksteunpunten aan. 4 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. 5 Verwijder alle wielmoeren en het wiel.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 441 WAARSCHUWING ■ Vervangen van wiel met een lekke band ● Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen niet aan direct nadat met de auto is gereden. Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de remmen mogelijk zeer heet. Wanneer deze delen met handen, voeten of andere lichaamsdelen worden aangeraakt tijdens het verwisselen van een wiel, kan dit leiden tot brandwonden.
442 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Plaatsen van het reservewiel 1 Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak van de velg. Als er verontreinigingen op het contactvlak aanwezig zijn, kunnen tijdens het rijden de wielmoeren los lopen, waardoor het wiel los kan raken. 2 Plaats het wiel en draai elke wielmoer met de hand ongeveer in dezelfde mate vast. Draai de moeren verder tot het tapse gedeelte aan ligt tegen de velg.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 443 4 Draai iedere moer twee of drie keer aan in de volgorde die in de afbeelding is aangeven. Aanhaalmoment: 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf) 5 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op. ■ Het compacte reservewiel ● Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEMPORARY USE ONLY (alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk en alleen in noodgevallen.
444 7-2.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 445 WAARSCHUWING ■ Bij gebruik van het compacte reservewiel ● Houd er rekening mee dat het reservewiel speciaal ontworpen is voor gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een andere auto. ● Monteer niet gelijktijdig meer dan één compact reservewiel onder uw auto. ● Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een standaardband.
446 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Rijd voorzichtig over oneffenheden in het wegdek heen als het compacte reservewiel onder de auto gemonteerd is. De auto ligt lager op de weg als het compacte reservewiel is gemonteerd dan wanneer er gereden wordt met de standaardbanden. Wees voorzichtig bij het rijden over slechte wegen. ■ Rijden met sneeuwkettingen en het compacte reservewiel Monteer geen sneeuwketting op het compacte reservewiel.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 447 Als de auto een lekke band heeft (auto's met bandenreparatieset) Uw auto is niet uitgerust met een reservewiel, maar wel met een bandenreparatieset. Een lek dat wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die door het loopvlak van de band steekt, kan tijdelijk worden gerepareerd met de bandenreparatieset. (De set bestaat uit een fles met bandenreparatievloeistof.
448 7-2.
7-2.
450 7-2.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 451 Voordat u een noodreparatie uitvoert Controleer de mate waarin de band beschadigd is. • Haal de spijker of schroef niet uit de band. Door het verwijderen van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden. • Type A: Rijd de auto naar voren tot het gat, voor zover zichtbaar, zich boven aan de band bevindt om lekkage van bandenreparatievloeistof te voorkomen.
452 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van de bandenreparatieset 1 Auto's met afdekplaten: Verwijder de middelste afdekplaten en het opbergvak. (Blz. 303) 2 Verwijder de afdekking van de bagageruimtevloer. 3 Verwijder de bandenreparatieset. (Blz. 448) Reparatiemethode in noodgevallen (type A) 1 Verwijder de reparatieset. 2 Verwijder het ventieldopje van het wiel met de lekke band. 3 Verwijder de beschermende laag van de fles en trek de slang uit.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 453 4 Sluit de slang aan op het ven- tiel. Draai het uiteinde van de slang zo ver mogelijk rechtsom. 5 Zorg ervoor dat de compressor is uitgeschakeld. 6 Verwijder de voedingsaanslui- ting van de compressor. 7 de voedingsaansluiting aan op de accessoireaansluiting. (Blz.
454 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 8 Verwijder de sticker. 9 Bevestig de 2 stickers zoals aangegeven. Verwijder vuil en vocht van het wiel voordat u de sticker bevestigt. Als de sticker niet kan worden bevestigd, laat dan wanneer u de band laat repareren of vervangen de Toyota-dealer of erkende reparateur weten dat bandenreparatievloeistof is ingespoten.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 455 10 Sluit de fles aan op de com- pressor. Plaats de fles, om deze aan te sluiten, verticaal in de compressor, zoals aangegeven in de afbeelding, en zorg ervoor dat de klauw op de flessenhals in de uitsparing van het compressorhuis haakt. 11 Controleer de voorgeschreven bandenspanning. De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld. (Blz.
456 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 14 Vul de band tot de voorge- schreven bereikt is. bandenspanning 1 De bandenreparatievloeistof wordt ingespoten, de druk loopt op en daalt vervolgens geleidelijk. 2 De bandenspanningsmeter geeft ongeveer 1 minuut (5 minuten bij lage temperaturen) nadat de schakelaar aan is gezet de werkelijke bandenspanning weer. 3 Vul de band tot de voorge- schreven bandenspanning. • Zet de compressor uit en controleer de bandenspanning.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 457 15 Maak terwijl de compressor is uitgeschakeld de slang los van het ventiel en trek vervolgens de voedingsstekker uit de accessoireaansluiting. Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de slang wat bandenreparatievloeistof. 16 Plaats het ventieldopje op het gerepareerde wiel. 17 Plaats het ontluchtingsdopje op het uiteinde van de slang.
458 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 21 Zet de compressor aan, wacht ongeveer 5 seconden en zet de compressor weer uit. Controleer de bandenspanning. 1 Als de bandenspanning lager is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi): Het gat kan niet worden gerepareerd. Neem contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur. 2 Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of hoger is, maar lager dan de voorgeschreven spanning: Ga door naar 22 .
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 459 25 Vermijd plotseling remmen, plotseling accelereren en scherpe bochten, rijd voorzichtig met een snelheid van maximaal 80 km/h naar de dichtstbijzijnde Toyota-dealer of erkende reparateur voor het repareren of vervangen van de band. Reparatiemethode in noodgevallen (type B) 1 Verwijder de reparatieset. Zorg er bij het verwijderen van de fles uit de originele zak voor dat de zak niet scheurt en gooi de zak niet weg.
460 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 4 Flessen met een dopje op de spuitmond: Verwijder het dopje van de spuitmond. 5 Sluit de spuitmond aan op het ventiel. Draai het uiteinde van de spuitmond zo ver mogelijk rechtsom. De fles moet verticaal hangen, zonder de grond te raken. Verplaats de auto als de fles niet horizontaal hangt, tot het ventiel zich op de juiste plaats bevindt. 6 Verwijder het dopje van de fles. 7 Trek de slang uit de compres- sor.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 461 8 Sluit de fles aan op de com- pressor. Draai het uiteinde van de spuitmond zo ver mogelijk rechtsom. 9 Zorg ervoor dat de compressor is uitgeschakeld. 10 Verwijder de voedingsaanslui- ting van de compressor. 7 de voedingsaansluiting aan op de accessoireaansluiting. (Blz.
462 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 12 Controleer de voorgeschreven bandenspanning. De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld. (Blz. 497) 13 Schakel het hybridesysteem in. 14 Zet de compressor aan om de bandenreparatievloeistof in te spuiten en de band met lucht te vullen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 463 15 Vul de band tot de voorge- schreven bereikt is. bandenspanning 1 De bandenreparatievloeistof wordt ingespoten, de druk loopt op en daalt vervolgens geleidelijk. 2 De bandenspanningsmeter geeft ongeveer 1 minuut (5 minuten bij lage temperaturen) nadat de schakelaar aan is gezet de werkelijke bandenspanning weer. 3 Vul de band tot de voorge- schreven bandenspanning.
464 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 16 Schakel de compressor uit en druk vervolgens op de knop om de druk van de fles te halen. 17 Haal de spuitmond uit het ventiel op de band. Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de spuitmond wat bandenreparatievloeistof. 18 Flessen met een dopje op de spuitmond: Draai de dop op de spuitmond. 19 Haal de voedingsaansluiting uit de accessoireaansluiting. 20 Plaats het ventieldopje op het ventiel van het gerepareerde wiel.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 465 24 Breng de auto na ongeveer 5 km tot stilstand op een veilige plaats met een stevige, vlakke ondergrond en sluit de compressor weer aan. 25 Controleer de bandenspanning. 1 Als de bandenspanning lager is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi): Het gat kan niet worden gerepareerd. Neem contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur.
466 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als de band te hard wordt opgepompt Type A 1 Neem de slang los van het ventiel. 2 Plaats het dopje op het uiteinde van de slang en duw het uitstekende gedeelte van het dopje in het ventiel van de band om wat lucht te laten ontsnappen. 3 Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang en sluit dan de slang weer aan. 4 Zet de compressor aan, wacht enkele seconden en zet de compressor weer uit.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 467 ■ Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset Controleer regelmatig de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenreparatievloeistof. De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles. Gebruik de bandenreparatievloeistof niet wanneer de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken. Anders worden reparaties met de bandenreparatieset mogelijk niet goed uitgevoerd.
468 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. Door het rijden met een lekke band kan er op de wang rondom een groef ontstaan. In zo'n geval kan de band bij het gebruik van een reparatieset exploderen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 469 WAARSCHUWING ■ Bij het repareren van een lekke band ● Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof naar buiten komen als de slang wordt losgemaakt of wanneer u lucht uit de band laat ontsnappen. ● Volg voor het repareren van de band de volgende procedure. Als u de procedures niet volgt, kan de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten.
470 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Een noodreparatie uitvoeren ● Een band mag alleen met de bandenreparatieset worden gerepareerd indien de beschadiging te wijten is aan perforatie door een spijker of schroef. Verwijder de spijker of de schroef niet uit de band. Door het verwijderen van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden. ● De reparatieset is niet waterbestendig.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 471 Als het hybridesysteem niet kan worden gestart Het niet starten van het hybridesysteem kan verschillende oorzaken hebben. Raadpleeg het volgende overzicht en onderneem de bijpassende acties: Het hybridesysteem kan niet worden gestart, ook al is de startprocedure correct uitgevoerd. (Blz. 196) Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● De elektronische sleutel werkt mogelijk niet goed. (Blz.
472 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen De interieurverlichting en de koplampen gaan niet branden of de claxon maakt geen geluid. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● Een of beide accuklem(men) kan (kunnen) loszitten. ● De 12V-accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 476) Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur als het probleem niet verholpen kan worden of als de reparatieprocedure niet bekend is.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 473 Als de elektronische sleutel niet goed werkt Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto is verbroken (Blz. 120) of de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, werken het Smart entry-systeem met startknop, de startknop en de afstandsbediening niet. In dat geval kunnen de portieren worden geopend of kan de motor worden gestart door de onderstaande procedure te volgen.
474 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Starten van het hybridesysteem 1 Trap het rempedaal in. 2 Houd de zijde van de elektroni- sche sleutel met het Toyotalogo tegen de startknop. Wanneer de elektronische sleutel wordt gedetecteerd, klinkt er een zoemer en het contact wordt AAN gezet. Wanneer het Smart entry-systeem met startknop of de startknopfunctie via de persoonlijke voorkeursinstellingen is uitgeschakeld, wordt het contact in stand ACC gezet.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 475 ■ Uitschakelen van het hybridesysteem Zet de selectiehendel in stand P en druk op de startknop zoals u normaal doet bij het uitschakelen van het hybridesysteem. ■ Vervangen van de sleutelbatterij Omdat deze procedure een noodmaatregel is, wordt geadviseerd de batterij van de elektronische sleutel zo snel mogelijk te laten vervangen als deze ontladen is. (Blz.
476 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de 12V-accu ontladen is Als de 12V-accu ontladen is, kan het hybridesysteem met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt ook contact opnemen met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure. 1 Open de motorkap en het dek- sel van de zekeringenkast.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 477 3 Sluit de startkabels als volgt aan: 1 Sluit de positieve startkabel aan op de speciale hulpstartaanslui- ting van uw auto. 2 Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de posi- tieve accupool (+) van de tweede auto. 3 Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede auto.
478 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 9 Sluit het deksel van de speciale hulpstartaansluiting en plaats het deksel van de zekeringenkast weer in de oorspronkelijke positie. Haak het deksel van de zekeringenkast bij het plaatsen eerst vast aan de twee uitsteeksels aan de achterzijde. Laat, nadat het hybridesysteem gestart is, de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 479 ■ Bij het bijladen of vervangen van de 12V-accu ● Auto's met Smart-entry systeem met startknop: Wanneer de 12V-accu ontladen is, is het in sommige gevallen niet mogelijk om de portieren te ontgrendelen met het Smart entry-systeem met startknop. Gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen of te ontgrendelen.
480 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen 12V-accu De 12V-accu bevat giftige en corrosieve elektrolyt en de onderdelen van de accu bevatten lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het omgaan met de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Draag bij het werken met de 12V-accu altijd een veiligheidsbril en zorg ervoor dat de accuvloeistof niet in contact komt met de huid, kleding of de carrosserie van de auto.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 481 Als de motor oververhit raakt Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt: ● De waarschuwing hoge koelvloeistoftemperatuur (Blz. 421) verschijnt op het multi-informatiedisplay of u merkt dat het hybridesysteem minder vermogen levert. (De auto accelereert bijvoorbeeld niet als het gaspedaal wordt ingetrapt.) ● Op het multi-informatiedisplay wordt HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) weergegeven.
482 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 4 Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. 1 Reservoir 2 FULL (maximaal) 3 LOW (minimaal) 5 Vul indien nodig koelvloei- stof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 483 ■ Als HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven 1 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand. 2 Schakel het hybridesysteem uit en open de motorkap voorzich- tig. 3 Controleer nadat het hybride- systeem is afgekoeld de slangen en het radiateurblok (radiateur) op sporen van lekkage.
484 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 6 Schakel het hybridesysteem in en houd het multi-informatiedis- play in de gaten. Als er geen melding wordt weergegeven: Schakel het hybridesysteem uit en neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als de melding niet wordt weergegeven: Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde Toyota-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Bij controles in de motorruimte van uw auto Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 485 OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid Vul langzaam koelvloeistof bij nadat het hybridesysteem voldoende is afgekoeld. Het te snel bijvullen van koelvloeistof bij een heet hybridesysteem kan schade aan het hybridesysteem veroorzaken.
486 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto vast komt te zitten Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz.: 1 Activeer de parkeerrem en schakel het hybridesysteem uit. 2 Verwijder modder, sneeuw of zand rond de voorwielen. 3 Leg een stuk hout, stenen of ander materiaal onder de voorwielen om de wielen grip te geven. 4 Schakel het hybridesysteem weer in.
487 Specificaties 8 8-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.).................................488 Informatie over brandstof...501 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen.......................503 8-3. Initialisatie Te initialiseren onderdelen.......................
488 8-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Totale lengte 4.560 mm (179,5 in.) Totale breedte 1.760 mm (69,3 in.) Totale hoogte*1 1.460 mm (57,5 in.)*2 1.475 mm (58,1 in.)*3 Wielbasis 2.600 mm (102,4 in.) Voor 1.535 mm (60,4 in.)*4 1.525 mm (60,0 in.)*5 1.515 mm (59,6 in.)*6 Achter 1.525 mm (60,0 in.)*4 1.515 mm (59,6 in.)*5 1.505 mm (59,3 in.)*6 Spoorbreedte Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht*7 Maximale asbelasting 1.865 kg (4.112 lb.
8-1. Specificaties 489 Identificatie van de auto ■ Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Dit nummer is aangebracht onder de rechter voorstoel. Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
490 8-1. Specificaties ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok. Motor Uitvoering 2ZR-FXE Type 4-cilinder lijnmotor, 4-takt, benzine Boring x slag 80,5 88,3 mm (3,17 3,48 in.) Cilinderinhoud 1798 cm3 (109,7 cu. in.
8-1. Specificaties 491 Brandstof EU: Uitsluitend loodvrije benzine conform de Europese norm EN228 Brandstofsoort Behalve EU: Uitsluitend loodvrije benzine Research-octaangetal (RON) 95 of hoger Inhoud brandstoftank (Referentie) 45 l (11,9 gal., 9,9 Imp. gal.
492 8-1. Specificaties Smeersysteem Inhoud (verversen indicatie*) Met filter 4,2 l (4,4 qt., 3,7 Imp. qt.) Zonder filter 3,9 l (4,1 qt., 3,4 Imp. qt.) *: De aangegeven hoeveelheid motorolie is een referentiehoeveelheid voor het verversen van de motorolie. Breng de motor op bedrijfstemperatuur en schakel het hybridesysteem uit, wacht ten minste 5 minuten en controleer het oliepeil met de peilstok. ■ Keuze motorolie De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie.
8-1. Specificaties 493 Aanbevolen viscositeit (SAE): Uw Toyota is af fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-20. Deze motorolie is de beste keuze voor uw auto vanwege een laag brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. U kunt de viscositeit SAE 5W30 gebruiken als SAE 0W-20 niet beschikbaar is. Deze dient echter bij de volgende verversing vervangen te worden door SAE 0W-20.
494 8-1. Specificaties Merktekens oliekwaliteit: Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide bovenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt. 1 API-symbool Bovenste deel: API SERVICE SN geeft de kwaliteit van de motorolie aan en is vastgesteld door API (American Petroleum Institute). Middelste deel: SAE 0W-20 geeft de viscositeit aan. Onderste deel: In dit deel staat “Resource-Conserving”, wat staat voor brandstofbesparende en groene eigenschappen.
8-1. Specificaties 495 Koelsysteem Inhoud (referentie) Benzinemotor Met uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem Zonder uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem Stroomregelaar 7,0 l (7,4 qt., 6,2 Imp. qt.) 6,3 l (6,7 qt., 5,5 Imp. qt.) 2,1 l (2,2 qt., 1,8 Imp. qt.) Gebruik een van de volgende middelen. • “Toyota Super Long Life Coolant” • Of een gelijkwaardig product Gebruik geen kraanwater. Soort koelvloeistof Ontstekingssysteem Bougies Merk DENSO SC20HR11 Elektrodenafstand 1,1 mm (0,043 in.
496 8-1. Specificaties Hybridetransmissie Hoeveelheid* 3,4 l (3,6 qt., 3,0 Imp. qt.) Soort vloeistof Originele Toyota Auto Fluid WS *: De aangegeven hoeveelheid vloeistof is een globale hoeveelheid. Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
8-1.
498 8-1.
8-1.
500 8-1.
8-1. Specificaties 501 Informatie over brandstof EU-landen: Gebruik alleen loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm EN228. Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto. Behalve EU-landen: Gebruik alleen loodvrije benzine. Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
502 8-1. Specificaties OPMERKING ■ Opmerking over de brandstofkwaliteit ● Gebruik de juiste brandstoffen. De motor zal beschadigd raken wanneer u de verkeerde brandstof gebruikt. ● Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan werken. ● EU: Gebruik geen bio-ethanolbrandstof die wordt verkocht onder de naam E50 of E85, of brandstof met een hoog ethanolgehalte.
8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen 503 Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. De instellingen van deze functies kunnen worden gewijzigd op het scherm van het navigatie-/multimediasysteem of bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
504 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar Onderwerp Alarm*1 (Blz. 81) Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling 1 2 Aanpassen van de gevoeligheid van de inbraaksensor wanneer een ruit is geopend Standaard Low (laag) — O Aan Uit — O — O Werkingssignaal (alarmknipperlichten) Smart entrysysteem met startknop*1 (Blz. 115) en afstandsbediening (Blz. 146) Smart entrysysteem met startknop*1 (Blz.
505 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling 1 2 Startknopfunctie*1 (Blz. 133) Startknopfunctie Aan Uit — O Afstandsbediening (Blz. 146) Afstandsbediening Aan Uit — O Niveau 3 Niveau 1 tot 5 O O — O Automatische verlich- De gevoeligheid van de ting*1 lichtsensor wordt ingesteld (Blz. 215) 60 seconden Halogeenkoplampen (Blz.
506 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Automatic High Beam- Automatic High Beam-syssysteem*1 teem (Blz. 221) Richtingaanwijzerschakelaar (Blz. 212) Auris Hybrid (OM12J03E) Touring Het aantal keren dat de richtingaanwijzers automatisch knipperen wanneer de richtingaanwijzerschakelaar wordt bewogen naar de eerste positie om het veranderen van rijstrook aan te geven.
507 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Regeling ting*1 Verlichting (Blz. 291) Waarschuwingszoemer achteruitrijden (Blz.
508 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen ■ Voertuigaanpassingen Als de portieren niet worden geopend nadat de portieren zijn ontgrendeld en de “Auto relock timer” (timer automatisch opnieuw vergrendelen) wordt geactiveerd, worden de signalen gegenereerd overeenkomstig de instellingen bij “Lock/unlock feedback lights” (verlichting feedfack vergrendelen/ontgrendelen).
8-3. Initialisatie 509 Te initialiseren onderdelen Na bijvoorbeeld het loskoppelen en weer aansluiten van de 12Vaccu of onderhoud aan de auto, moet het volgende systeem worden geïnitialiseerd, zodat het weer op de juiste manier werkt.
510 Auris Hybrid (OM12J03E) 8-3.
511 Trefwoordenlijst Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) .....512 Alfabetische index..............
512 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Als u een probleem hebt, controleer dan het volgende voordat u contact opneemt met een Toyota-dealer of erkende reparateur. De portieren kunnen niet worden vergrendeld, ontgrendeld, geopend of gesloten U bent uw sleutels verloren ● Als u uw sleutel of mechanische sleutel verloren bent, kan uw Toyota-dealer of erkende reparateur nieuwe originele sleutels leveren. (Blz.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) 513 Het achterportier kan niet worden geopend ● Is het kinderslot geactiveerd? Het achterportier kan niet vanaf de binnenzijde van de auto worden geopend wanneer het kinderslot is geactiveerd. Open het achterportier vanaf de buitenzijde en deactiveer het kinderslot. (Blz. 149) Als u denkt dat er iets mis is Het hybridesysteem start niet ● Hebt u op de startknop gedrukt terwijl u het rempedaal ingetrapt hield? (Blz.
514 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) De ruiten kunnen niet worden geopend of gesloten met de schakelaars van de ruitbediening ● Is de blokkeerschakelaar van de ruitbediening ingedrukt? De elektrisch bedienbare ruiten, behalve die van het bestuurdersportier, kunnen niet worden bediend als de blokkeerschakelaar van de ruitbediening wordt ingedrukt. (Blz.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) 515 Er wordt een alarm geactiveerd en de claxon klinkt (auto's met alarmsysteem) ● Heeft iemand een portier geopend of bewoog er iets in de auto* tijdens het instellen van het alarm? De sensor signaleert dit en laat het alarm klinken. (Blz. 81) *: Wanneer de auto is uitgerust met een inbraaksensor. Zet om het alarm te stoppen het contact AAN of start het hybridesysteem.
516 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Wanneer zich een probleem voordoet Als de auto een lekke band heeft ● Auto's met een reservewiel: Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en vervang de lekke band door het reservewiel. (Blz. 435) ● Auto's met een bandenreparatieset: Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en repareer de lekke band met de bandenreparatieset. (Blz. 447) De auto zit vast ● Voer de procedure uit voor als de auto vastzit in modder, vuil of sneeuw. (Blz.
Alfabetische index 517 Alfabetische index A A/C..................................... 274, 282 Interieurfilter .......................... 373 ABS (antiblokkeersysteem) .... 261 Functie .................................. 261 Waarschuwingslampje .......... 414 Accessoireaansluitingen ........ 317 Accu (12V-accu).......................353 Accu controleren ................... 353 Als de 12V-accu ontladen is .......................... 476 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles ........
518 Alfabetische index Alarm........................................... 81 Alarm....................................... 81 Waarschuwingszoemer........................ 413, 421 Alarmknipperlichten ................ 404 Antennes (Smart entry-systeem met startknop) .......................117 Antennes (startknopfunctie)... 134 Antiblokkeersysteem (ABS).... 261 Functie .................................. 261 Waarschuwingslampje .......... 414 Antidiefstalsysteem Alarm.......................................
Alfabetische index Bluetooth® Handsfree-systeem (voor mobiele telefoon)* Navigatie-/multimediasysteem* Bougie....................................... 495 Bovenste gordel.........................61 Brake Assist ............................. 261 Brandstof.................................. 232 Brandstofmeter ....................... 94 Informatie .............................. 501 Inhoud ................................... 491 Soort ............................. 232, 491 Tanken .................................
520 Alfabetische index EV-modus ................................. 202 Extra opbergvakken ........ 300, 305 F Fleshouders ............................. 297 Follow Me Home-systeem....... 217 G Gereedschap .................... 436, 448 Gewichten................................. 488 H Haken Bagagehaken........................ 301 Bevestigingshaken (vloermat) ............................. 24 Kledinghaakjes...................... 322 Tashaken .............................. 301 Handgrepen......................
Alfabetische index K Kentekenplaatverlichting ........ 215 Lampen vervangen ............... 388 Lichtschakelaar ..................... 215 Vermogen ............................. 500 Kilometerteller............................ 96 Kindersloten............................. 149 Kledinghaakjes ........................ 322 Klembeveiliging Elektrisch bedienbare ruiten................................... 169 Zonnescherm panoramadak...................... 325 Klok ...........................................
522 Alfabetische index Motor......................................... 490 Als het hybridesysteem niet kan worden gestart ............. 471 Contact (startknop) ............... 196 Identificatienummer............... 490 Motorkap ............................... 341 Motorruimte........................... 345 Oververhitting........................ 481 Stand ACC ............................ 198 Starten van het hybridesysteem .................. 196 Startknop...............................
Alfabetische index Als er een waarschuwingslampje gaat branden ...................... 413 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt............... 421 Als het hybridesysteem niet kan worden gestart ............. 473 Als u denkt dat er iets mis is .................................. 412 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht.............................. 405 Als uw auto moet worden gesleept .............................. 406 Als uw auto vast komt te zitten .........................
524 Alfabetische index Ritinformatie............................... 96 Roofrail ..................................... 183 Ruiten........................................ 168 Achterruitverwarming ............ 290 Elektrisch bedienbare ruiten . 168 Ruitensproeiers ...............226, 230 Controleren ........................... 352 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles ........ 269 Schakelaar .................... 226, 230 Ruitenwissers voor.......... 226, 230 Ruitenwissers met intervalafstelling .
Alfabetische index Startknopfunctie ...................... 133 Plaats van antenne ............... 134 Starten van het hybridesysteem .................. 196 Stoelen...................................... 155 Baby- en kinderzitjes plaatsen ................................ 55 Hoofdsteunen........................ 160 Juiste zithouding ..................... 26 Schoonmaken .......................332 Stoelverwarming ................... 319 Verstellen ..............................
526 Alfabetische index Toyota Parking Assistsensor..................................... 241 Functie .................................. 241 Waarschuwingsmelding ........ 425 Tractiebatterij (batterijpakket) .. 70 Tractiemotor (elektromotor) ..... 66 Traction Control (TRC) ............ 261 Transmissie.............................. 204 TRC (Traction Control) ............ 261 U USB-aansluiting* V Vastzitten Als de auto vastzit................. 486 Vehicle Stability Control (VSC).............................
Alfabetische index Vervangen Banden.................................. 435 Batterij elektronische sleutel . 375 Lampen ................................. 388 Zekeringen ............................ 378 Verwarming Buitenspiegels.......................290 Stoelverwarming ................... 319 Vloeistof Hybridetransmissie ............... 496 Remsysteem ......................... 496 Ruitensproeiers..................... 352 Vloermatten ................................ 24 Voertuigidentificatienummer ..
528 INFORMATIE VOOR BIJ HET TANKSTATION Veiligheidshaak Tankdopklep Blz. 341 Blz. 234 Ontgrendelingshendel motorkap Tankdopklepontgrendeling Bandenspanning Blz. 341 Blz. 234 Blz. 497 Inhoud brandstoftank (Referentie) 45 l (11,9 gal., 9,9 Imp. gal.) Brandstofsoort Blz. 491 Bandenspanning koud Blz. 497 Hoeveelheid motorolie (Verversen bij benadering) Blz. 492 Soort motorolie Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig Blz.
Auris Hybrid Touring Sports Auris Hybrid Touring Sports Handleiding 05-2014 01651-080TS-H2 Handleiding