Auris / Auris Hybrid Auris / Auris Hybrid Handleiding 01-2013 01651-08013-H0 Handleiding
Overzicht Zoeken op afbeelding 1 Veiligheid en beveiliging Zorg ervoor dat u deze leest 2 Instrumentenpaneel Het aflezen van de meters en tellers, het interpreteren van de verschillende waarschuwingslampjes en controlelampjes, enz. 3 Bediening van elk onderdeel Openen en sluiten van de portieren en ruiten, afstellen vóór het rijden, enz. 4 Rijden Handelingen en adviezen die voor het rijden moeten worden opgevolgd 5 Interieur Gebruik van de voorzieningen in het interieur, enz.
2 INHOUDSOPGAVE 1 Veiligheid en beveiliging Ter informatie.........................8 Over deze handleiding.........12 Zoekmethoden.....................13 Overzicht..............................14 1-1. Voor een veilig gebruik Voordat u gaat rijden ...........28 Veilig rijden ..........................30 Veiligheidsgordels................32 SRS-airbags ........................37 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag ..................48 Veiligheidsinformatie voor kinderen.............................
3 3 Bediening van elk onderdeel 3-1. Informatie over sleutels Sleutels ..............................136 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Smart entry-systeem met startknop ...................139 Startknopfunctie.................164 Afstandsbediening .............179 Portieren ............................188 Achterklep..........................192 3-3. Verstellen van de stoelen Voorstoelen........................196 Achterstoelen.....................198 Hoofdsteunen ..................
4 INHOUDSOPGAVE 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar..................299 Automatic High Beamsysteem ...........................307 Schakelaar mistlampen .....311 Ruitenwissers en -sproeiers.........................313 Achterruitenwisser en -sproeier ..........................317 4-4. Tanken Openen van de tankdop ....319 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Cruise control.....................323 Snelheidsbegrenzer...........328 Toyota Parking Assistsensor..................
5 5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden .................449 • Dashboardkastje ...........450 • Consolevak ...................450 • Fleshouders ..................451 • Bekerhouders ...............452 • Extra opbergvakken ......453 Voorzieningen in de bagageruimte...................455 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Zonnekleppen en makeupspiegels .......................462 Klok....................................463 Weergave buitentemperatuur ...........
6 INHOUDSOPGAVE 7 Bij problemen 7-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten ...........574 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht...........................575 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto moet worden gesleept ...........................577 Als u denkt dat er iets mis is ...............................585 Uitschakelsysteem brandstofpomp (alleen benzinemotor)......
7 8 Specificaties 8-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.).................................702 Informatie over brandstof...725 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen.......727 Trefwoordenlijst Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)...734 1 2 3 4 5 Alfabetische index....................
8 Ter informatie Handleiding Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in dit boekje opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw Toyota van toepassing zijn. Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk.
9 Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie kan elektronische systemen beïnvloeden, zoals: ● (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem ● Cruise control-systeem (indien aanwezig) ● Antiblokkeersysteem ● SRS-airbagsysteem ● Gordelspanner Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur.
10 WAARSCHUWING ■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan met ernstig letsel als gevolg. Defensief rijden: Rijd altijd defensief.
11 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E)
12 Over deze handleiding WAARSCHUWING: Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in ernstig letsel wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen. OPMERKING: Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in schade of storingen aan de auto of de uitrusting wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen. 1 2 3 Geeft bedienings- of werkingsprocedures aan. Volg de stappen in de aangegeven volgorde.
13 Zoekmethoden ■ Zoeken op naam • Alfabetische index ... Blz. 741 ■ Zoeken op montagepositie • Overzicht ................... Blz. 14 ■ Zoeken op symptoom of geluid • Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) ................................ Blz. 734 ■ Zoeken via titel • Inhoudsopgave............ Blz.
14 Overzicht Overzicht ■ Exterieur 1 Portieren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 188 Vergrendelen/ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 140, 179 Openen/sluiten van de portierruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 209 Vergrendelen/ontgrendelen met de mechanische sleutel*1 . Blz. 674 Waarschuwingslampjes/waarschuwingsmeldingen*2 . . Blz. 592, 605 2 Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht 4 Ruitenwissers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 313 Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . . . . . . . . Blz. 371 Voorzorgsmaatregelen voor de wasstraat . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 480 5 Tankdopklep. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 319 Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 319 Brandstofsoort/inhoud brandstoftank. . . . . . . . . .
16 Overzicht ■ Instrumentenpaneel Behalve hybridemodel 1 Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 253, 257 Starten van de motor/wijzingen van de stand van het contact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 253, 257 Noodstop van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 575 Wanneer de motor niet wil aanslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 668 Waarschuwingsmeldingen*1 . . . . . . . .
Overzicht 4 Display aandrijflijnmonitor*3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 111 Multi-informatiedisplay*3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 115 Als de waarschuwingsmeldingen worden weergegeven . . . . Blz. 602 5 Parkeerrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 297 Activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 297 Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . . . . . . . . Blz.
18 Overzicht Hybridemodel 1 Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 267 Starten van het hybridesysteem/wijzigen van de modi . . . . . Blz. 267 Noodstop van het hybridesysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 575 Als het hybridesysteem niet gestart kan worden . . . . . . . . . . Blz. 670 Waarschuwingsmeldingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 615 2 Selectiehendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht 4 Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 115 Energiemonitor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 131 Als de waarschuwingsmeldingen worden weergegeven . . . . Blz. 602 5 Parkeerrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 297 Activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 297 Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . . . . .
20 Overzicht ■ Toetsen Type A Type B 1 Schakelaars buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 206 2 Draaiknop koplampverstelling*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 302 3 Schakelaar Simple-IPA*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 338 4 Schakelaar Toyota Parking Assist-sensor*1 . . . . . . . . . . .Blz. 331 5 Schakelaar VSC OFF*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 361 6 Schakelaar AFS OFF*1 . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht 1 Afstandsbediening audiosysteem*2 . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 442 2 Paddle shift-schakelaars*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 277, 281 3 Telefoonschakelaars*3 4 Spraaktoets*3 5 Schakelaar snelheidsbegrenzer*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 328 6 Cruise control-schakelaar*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 323 7 Toets DISP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz.
22 Overzicht Behalve hybridemodel 1 Schakelaar extra verwarming* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 398 2 Uitschakeltoets Stop & Start-systeem* . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 354 3 Schakelaar SPORT-modus* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 276 4 Toets Es * . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 281 5 Schakelaars stoelverwarming* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.
Overzicht Hybridemodel 1 Schakelaars stoelverwarming* . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 469 2 Toets PWR MODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 291 3 Toets ECO MODE. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 291 4 Schakelaar EV MODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 273 5 Schakelaar stand P . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.
24 Overzicht ■ Interieur 1 SRS-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 37 2 Vloermatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 28 3 Voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 196 4 Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 201 5 Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz.
Overzicht 1 Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 204 2 Zonnekleppen*1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 462 3 Make-upspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 462 4 Make-upverlichting*2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 446 5 Interieurverlichting/leeslampjes. . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 446, 447 6 Schakelaar voor zonnescherm panoramadak*2 . . .
26 Overzicht UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E)
27 Veiligheid en beveiliging 1 1-1. Voor een veilig gebruik Voordat u gaat rijden ...........28 Veilig rijden ..........................30 Veiligheidsgordels................32 SRS-airbags ........................37 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag ..................48 Veiligheidsinformatie voor kinderen.....................50 Baby- en kinderzitjes ...........51 Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen ....60 Belangrijke voorschriften in verband met uitlaatgassen .....................70 1-2.
28 1-1. Voor een veilig gebruik Voordat u gaat rijden Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking. 1 Steek de klemhaken (clips) in de ringen in de vloermat. 2 Draai het bovenste hendeltje van de klemhaken (clips) om de vloermatten te bevestigen. *: Breng lijn.
1-1. Voor een veilig gebruik 29 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toenemen of kan het moeilijk worden de auto tot stilstand te brengen, wat kan leiden tot een (ernstig) ongeval. ● Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
30 1-1. Voor een veilig gebruik Veilig rijden Om veilig te kunnen rijden, moet u de stoel in de juiste positie zetten en de spiegel afstellen voordat u gaat rijden. De juiste houding achter het stuur 1 Pas de hoek van de rugleuning zo aan dat u rechtop zit en u niet voorover hoeft te leunen om te kunnen sturen. (→Blz. 196) 2 Pas de zitting zo aan dat u de pedalen helemaal kunt indrukken en dat uw armen licht gebogen zijn bij de elleboog wanneer u het stuurwiel vasthoudt. (→Blz.
1-1. Voor een veilig gebruik 31 Verstellen van de spiegels Zorg ervoor dat u goed achteruit kunt kijken door de binnen- en buitenspiegels goed af te stellen. (→Blz. 204, 206) WAARSCHUWING ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning.
32 1-1. Voor een veilig gebruik Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt. ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af. Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning.
1-1. Voor een veilig gebruik 33 Afstellen van de hoogte van het bevestigingspunt van de veiligheidsgordel (voorstoelen) 1 Duw het schouderbevestigings- punt omlaag terwijl u de ontgrendelknop indrukt. 2 Duw het schouderbevestigings- punt omhoog. Gordelspanners (voorstoelen) De gordelspanners helpen bij het op zijn plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel strak tegen het lichaam aantrekken bij bepaalde soorten frontale aanrijdingen en aanrijdingen van opzij.
34 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Gebruik van veiligheidsgordels door kinderen De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik door volwassenen. ● Gebruik een passend veiligheidssysteem voor kinderen tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel te gebruiken. (→Blz. 51) ● Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te dragen, dient u de aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel op te volgen. (→Blz.
1-1. Voor een veilig gebruik 35 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, plotseling uitwijken of een aanrijding te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Dragen van een veiligheidsgordel ● Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ● Elke veiligheidsgordel mag maar door een persoon gebruikt worden.
36 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Mensen met fysieke beperkingen Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (→Blz. 32) ■ Als er kinderen in de auto zitten Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar.
1-1. Voor een veilig gebruik 37 SRS-airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
38 1-1.
1-1. Voor een veilig gebruik 39 WAARSCHUWING ■ Voorschriften voor airbags Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich dicht bij de airbag bevindt.
40 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Ga niet op het puntje van de stoel zitten en leun niet op het dashboard. ● Laat een kind niet op de passagiersstoel staan of bij een voorpassagier op schoot zitten. ● Sta niet toe dat voorpassagiers voorwerpen op hun knieën vasthouden. ● Leun niet tegen het portier, de dakzijrail of de voor-, midden- of achterstijl.
1-1. Voor een veilig gebruik 41 WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Bevestig geen voorwerpen aan onderdelen van de auto, zoals het portier, de voorruit, de portierruit, de voor- of achterstijl, de dakstijl en de handgreep. (Behalve het label voor de snelheidsbeperking →Blz. 649) ● Auto's zonder Smart entry-systeem en met knie-airbag voor de bestuurder: Bevestig geen zware, scherpe of harde voorwerpen zoals sleutels of accessoires aan de contactsleutel.
42 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Hang geen kleerhangers of andere harde voorwerpen aan de kledinghaakjes. Dergelijke voorwerpen kunnen als een projectiel gelanceerd worden en ernstig letsel veroorzaken wanneer de curtain airbags geactiveerd worden. ● Auto's met knie-airbag voor de bestuurder: Verwijder een eventueel aanwezige afdekking op de plaats waar de knie-airbag voor de bestuurder uit het dashboard komt.
1-1. Voor een veilig gebruik 43 WAARSCHUWING UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) 1 Veiligheid en beveiliging ■ Componenten van het SRS-airbagsysteem wijzigen of verwijderen Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Toyota-dealer of erkende reparateur te raadplegen. De airbags kunnen defect raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgeblazen), waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
44 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Als de airbags worden geactiveerd (opgeblazen) ● Het contact met een geactiveerde airbag kan leiden tot kneuzingen en schaafwonden. ● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij. ● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onderdelen van de airbagmodule (stuurwielnaaf, afdekkap airbag en ontstekingsmechanisme) evenals de voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en het dak nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn.
1-1. Voor een veilig gebruik 45 ■ Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders dan bij een aanrijding De airbags voor en de curtain airbags kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
46 1-1. Voor een veilig gebruik De side airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage snelheid. ● Aanrijding van voren ● Aanrijding van achteren ● Over de kop slaan De curtain airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij of bij een frontale aanrijding op lage snelheid.
1-1. Voor een veilig gebruik 47 ● Bij beschadiging of vervorming van een gedeelte van een portier of bij een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de side airbags en curtain airbags werden geactiveerd. ● Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de zijkant van de leuning van een voorstoel met een side airbag. ● Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen in het interieur in het deel van de voor- en de achterstijl en het dak met de curtain airbags.
48 1-1. Voor een veilig gebruik Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kan de voorpassagiersairbag worden uitgeschakeld. Schakel deze airbag alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel gebruikt wordt. 1 Controlelampje AIR BAG PASSENGER Behalve hybridemodel (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop): Dit controlelampje gaat branden als het airbagsysteem is ingeschakeld. (Alleen als het contact AAN staat.
1-1. Voor een veilig gebruik 49 Voorpassagiersairbag uitschakelen Steek de sleutel in de slotcilinder en zet de slotcilinder in stand OFF. ■ Informatie over de PASSENGER AIR BAG-indicatielampjes Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het systeem ontstaan. Laat uw auto controleren bij een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● ON noch OFF gaat branden. ● Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar van stand ON naar OFF wordt gezet.
50 1-1. Voor een veilig gebruik Veiligheidsinformatie voor kinderen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Gebruik een passend veiligheidssysteem voor kinderen tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel te gebruiken. ● U wordt aangeraden om kinderen op de achterbank te vervoeren om te voorkomen dat ze per ongeluk tegen onderdelen aankomen, zoals de selectiehendel, de ruitenwisserschakelaar enzovoort.
1-1. Voor een veilig gebruik 51 Baby- en kinderzitjes Toyota raadt sterk aan gebruik te maken van zitjes. Punten om rekening mee te houden ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij uw auto en dat geschikt is voor de leeftijd en de lengte van het kind. ● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen. (→Blz.
52 1-1.
53 1-1. Voor een veilig gebruik Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
54 1-1. Voor een veilig gebruik Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L1: Geschikt voor een zitje van het type TOYOTA G 0+, BABYSAFE PLUS met VEILIGHEIDSGORDELBEVESTIGING, BASE PLATFORM (0 - 13 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1-1. Voor een veilig gebruik 55 Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestigingssysteem) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
56 1-1. Voor een veilig gebruik (1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspecifieke ISOfix-baby- of kinderzitje(s) voor elke positie aangeven. Verklaring van lettercodes in de tabel: IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfixzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1-1. Voor een veilig gebruik 57 ■ Als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst Als u een zitje op de voorpassagiersstoel moet gebruiken, moet u deze stoel als volgt instellen: ● De rugleuning in de meest rechte stand. ● Verwijder de hoofdsteun indien deze de werking van het zitje hindert. ● Zet de stoel in de achterste stand.
58 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Gebruik van een baby- of kinderzitje Het gebruik van een baby- of kinderzitje dat niet geschikt is voor deze auto vormt geen goede bescherming voor het kind. Het kind kan dan (bij plotseling remmen of bij een aanrijding) ernstig letsel oplopen.
1-1. Voor een veilig gebruik 59 WAARSCHUWING ■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar. ● Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg het veilig op in de bagageruimte.
60 1-1. Voor een veilig gebruik Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het zitje. Zet het zitje stevig vast op de zitplaatsen met de veiligheidsgordel of de ISOFIX-bevestigingen. Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. Veiligheidsgordels (bij een gordel met blokkeerautomaat is een blokkeerclip noodzakelijk) ISOfix-bevestigingssystemen Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn lage bevestigingspunten aanwezig.
1-1. Voor een veilig gebruik 61 Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van een veiligheidsgordel ■ Baby of kinderzitje waarin het kind met het gezicht tegen de rij- richting in zit 1 Plaats het zitje achterin, zodat het kind naar achteren kijkt. de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. 3 Plaats een blokkeerclip bij de gesp van de schouder- en heupgordel en haal de gordel door de openingen van de blokkeerclip.
62 1-1. Voor een veilig gebruik ■ Kinderzitje waarin het kind met het gezicht in de rijrichting zit 1 Plaats het zitje zodanig op de stoel dat het kind in de rijrichting kijkt. Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervolgens het kinderzitje. (→Blz. 201) 2 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is.
1-1. Voor een veilig gebruik 63 ■ Zitkussen 1 Plaats het zitje zodanig op de stoel dat het kind in de rijrichting kijkt. Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervolgens het kinderzitje. (→Blz. 201) Met hoge rugleuning Verhoging 1 Veiligheid en beveiliging 2 Plaats het kind op het zitkus- sen.
64 1-1. Voor een veilig gebruik Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet met een veiligheidsgordel Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel helemaal oprollen.
1-1. Voor een veilig gebruik 65 Plaatsing met het ISOfix-bevestigingssysteem 1 Zet de hoofdsteunen in de hoogste stand. 2 Verwijder de bagageafdekking als het zitje een bovenste gordel heeft. (→Blz. 459) 3 Bevestig de gespen aan de speciale bevestigingsstangen. 1 Alleen hybridemodel: Plaats de koppelingen tijdelijk op de rand van de zitting om de ISOfix-koppelingen in lijn te brengen met de opening tussen de zitting en de rugleuning.
66 1-1. Voor een veilig gebruik Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel 1 Zet de hoofdsteunen in de hoogste stand. Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervolgens het kinderzitje. (→Blz. 201) 2 Maak het baby- of kinderzitje vast met de veiligheidsgordel of met het ISOfix-bevestigingssysteem. 3 Verwijder de bagageafdekking. (→Blz.
1-1. Voor een veilig gebruik 67 ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt U moet bij het plaatsen van het zitje gebruikmaken van een borgclip. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota-dealer of erkende reparateur: Blokkeerclip voor baby- of kinderzitje (onderdeelnr.
68 1-1. Voor een veilig gebruik WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (→Blz. 48) In geval van een ongeluk kan de kracht waarmee de voorpassagiersairbag wordt opgeblazen ernstig letsel bij het kind veroorzaken.
1-1. Voor een veilig gebruik 69 WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes, neem dan contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor het vervangen of plaatsen van het baby- of kinderzitje. ● Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting valt en of de gordel niet gedraaid is.
70 1-1. Voor een veilig gebruik Belangrijke voorschriften in verband met uitlaatgassen Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing. WAARSCHUWING Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleurloos en reukloos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
1-1. Voor een veilig gebruik 71 WAARSCHUWING ■ Uitlaatpijp Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur bij gaten of scheuren als gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbindingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
72 1-2. Hybridesysteem Eigenschappen van het hybridesysteem (hybridemodel) Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u de eigenschappen van uw auto goed leert kennen en gebruik de functies voorzichtig. Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofverbruik en de uitstoot van uitlaatgassen te verminderen.
1-2. Hybridesysteem 73 ◆ Bij stilstand/tijdens wegrijden De benzinemotor wordt uitgeschakeld als de auto tot stilstand komt. Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor). Bij het rijden met lage snelheid of wanneer de auto van een flauwe helling afrijdt, wordt de benzinemotor uitgeschakeld en wordt de elektromotor (tractiemotor) ingeschakeld.
74 1-2. Hybridesysteem ■ Regeneratief remmen In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische energie en wordt er een afremmingskracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen. ● Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B. ● Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
1-2. Hybridesysteem 75 ■ Als de 12V-accu leeg is, vervangen is of verwijderd is geweest De benzinemotor stopt mogelijk niet, ook niet als de auto op het batterijpakket (tractiebatterij) rijdt. Neem, als dit gedurende enkele dagen aanhoudt, contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Geluiden en trillingen die bij een hybrideauto voorkomen Mogelijk zijn er geen motorgeluiden hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de auto wel kan rijden.
76 1-2. Hybridesysteem Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem (hybridemodel) Wees voorzichtig met het hybridesysteem, aangezien dit een hoogspanningssysteem (maximaal ongeveer 650 V) bevat, evenals onderdelen die extreem heet worden als het hybridesysteem in werking is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
1-2. Hybridesysteem 77 Ventilatieopening batterijpakket (tractiebatterij) Uitschakelsysteem voor noodgevallen Het uitschakelsysteem voor noodgevallen zorgt ervoor dat het hoogspanningssysteem en de brandstofpomp worden uitgeschakeld als de botsingssensor een aanrijding met een kracht boven een bepaalde drempelwaarde heeft gesignaleerd, om de kans op kortsluiting en brandstoflekkage tot een minimum te beperken.
78 1-2. Hybridesysteem ■ Als er een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven of als de 12V-accu wordt losgekoppeld Mogelijk start het hybridesysteem niet. Probeer in dat geval het systeem opnieuw te starten. Neem als het controlelampje READY niet gaat branden contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
1-2. Hybridesysteem 79 WAARSCHUWING ■ Voorschriften voor het omgaan met hoogspanning De auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) als een 12V-systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken. ● Het hybridesysteem wordt na het starten heet, aangezien het systeem gebruikmaakt van hoogspanning.
80 1-2. Hybridesysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeluk betrokken raakt Neem, om de kans op ernstig letsel te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht wanneer uw auto betrokken is bij een aanrijding: ● Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand om een ongeval te voorkomen, activeer de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P en schakel het hybridesysteem uit. (→Blz. 214) ● Raak de onderdelen, kabels en stekkers waar hoogspanning op staat, niet aan.
1-2. Hybridesysteem 81 WAARSCHUWING ■ Batterijpakket (tractiebatterij) ● Uw auto is uitgerust met een gesloten nikkel-metaalhydride batterij. U mag het batterijpakket nooit doorverkopen, overdragen aan iemand anders of op een of andere manier aanpassen. Om ongevallen te voorkomen, moeten batterijpakketten worden ingezameld door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Voer het batterijpakket niet zelf af.
82 1-2. Hybridesysteem OPMERKING ■ Ventilatieopening batterijpakket ● Dek de ventilatieopening niet af en plaats er geen voorwerpen voor. Het batterijpakket (tractiebatterij) kan oververhit en beschadigd raken. ● Reinig de ventilatieopening regelmatig om oververhitting van het batterijpakket (tractiebatterij) te voorkomen.
1-3. Antidiefstalsysteem 83 Startblokkering (behalve hybridemodel) De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat de motor gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de boordcomputer van de auto. 1 Laat de sleutels nooit in de auto achter. Het controlelampje gaat ren als de sleutel uit het slot is verwijderd, om geven dat het systeem schakeld.
84 1-3. Antidiefstalsysteem ■ Onderhoud van het systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
1-3.
86 1-3. Antidiefstalsysteem Hereby, TRCZ s.r.o., declares that this RI-43BTY is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 TRCZ s.r.o. vakuuttaa täten että RI-43BTY tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.㩷 Hierbij verklaart TRCZ s.r.o. dat het toestel RI-43BTY in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG.
1-3. Antidiefstalsysteem 87 TRCZ s.r.o. izjavlja, da je ta RI-43BTY v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES. iuo TRCZ s.r.o. deklaruoja, kad is RI-43BTY atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Ar o TRCZ s.r.o. deklar!, ka RI-43BTY atbilst Direkt"vas 1999/5/EK b#tiskaj$m pras"b$m un citiem ar to saist"tajiem noteikumiem.㩷 1 Niniejszym TRCZ s.r.o.
88 1-3.
1-3. Antidiefstalsysteem 89 Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMIMB-3 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMIMB-3 tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
90 1-3. Antidiefstalsysteem Toyota Motor Corporation týmto vyhlasuje, e TMIMB-3 sp a základné poiadavky a vetky prísluné ustanovenia Smernice 1999/5/ES. Toyota Motor Corporation tímto prohlauje, e tento TMIMB-3 je ve shod se základními poadavky a dalími p íslunými ustanoveními sm rnice 1999/5/ES. Toyota Motor Corporation izjavlja, da je ta TMIMB-3 v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES.
1-3. Antidiefstalsysteem 91 Startblokkering (hybridemodel) De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium is geregistreerd in de computer van de auto. 1 Laat de sleutels nooit in de auto achter. Het controlelampje stopt met knipperen als het contact in stand ACC of AAN wordt gezet om aan te geven dat het systeem is uitgeschakeld.
92 1-3.
1-3. Antidiefstalsysteem 93 Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMIMB-3 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMIMB-3 tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
94 1-3. Antidiefstalsysteem Toyota Motor Corporation týmto vyhlasuje, e TMIMB-3 sp a základné poiadavky a vetky prísluné ustanovenia Smernice 1999/5/ES. Toyota Motor Corporation tímto prohlauje, e tento TMIMB-3 je ve shod se základními poadavky a dalími p íslunými ustanoveními sm rnice 1999/5/ES. Toyota Motor Corporation izjavlja, da je ta TMIMB-3 v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES.
1-3. Antidiefstalsysteem 95 Alarm∗ Het alarm Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een inbraakpoging wordt gedetecteerd. ● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te maken van de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening. (De portieren zullen automatisch opnieuw worden vergrendeld.) ● Als de motorkap wordt geopend. ● Indien aanwezig, signaleert de inbraaksensor een beweging in de auto. (Iemand dringt de auto binnen.
96 1-3. Antidiefstalsysteem Deactiveren of uitschakelen van het alarm Deactiveer of schakel het alarm uit volgens een van de onderstaande manieren: ● Ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening. ● Behalve hybridemodel: Start de motor. (Het alarm wordt na enkele seconden gedeactiveerd of uitgeschakeld.) Hybridemodel: Schakel het hybridesysteem in. (Het alarm wordt na enkele seconden gedeactiveerd of uitgeschakeld.
1-3. Antidiefstalsysteem 97 ■ Activeren van het alarm Het alarmsysteem kan in de volgende situaties geactiveerd worden: (Door het stopzetten van het alarm wordt het systeem gedeactiveerd.) ● De portieren worden met de sleutel ontgrendeld. 1 ● Behalve hybridemodel: De 12V-accu wordt opgeladen of vervangen terwijl de auto is vergrendeld. (→Blz. 683) ● Hybridemodel: De 12V-accu is losgenomen. UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Veiligheid en beveiliging ● Iemand in de auto opent een portier of de motorkap.
98 1-3. Antidiefstalsysteem ■ Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling ● Als het alarm in werking is, worden de portieren automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden. ● Laat de sleutel niet in de auto liggen als het alarm in werking is en zorg ervoor dat de sleutel zich niet in de auto bevindt als de 12V-accu wordt opgeladen of vervangen. OPMERKING ■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt Verander of verwijder het systeem niet.
1-3. Antidiefstalsysteem 99 Inbraaksensor (indien aanwezig) De inbraaksensor signaleert indringers of een beweging in de auto. Het alarm wordt geactiveerd wanneer een indringer of een beweging wordt gesignaleerd. Dit systeem is ontworpen om diefstal te voorkomen, maar een optimale beveiliging tegen elke vorm van inbraak kan niet worden gegarandeerd. Als het alarm wordt ingeschakeld, wordt de inbraaksensor automatisch ingesteld. (→Blz.
100 1-3. Antidiefstalsysteem ■ Uitschakelen en automatisch opnieuw inschakelen van de inbraaksensor ● Het alarm kan zelfs worden ingeschakeld wanneer de inbraaksensor is uitgeschakeld. ● Druk op de startknop of ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of de afstandsbediening om de inbraaksensor opnieuw in te schakelen. ● De inbraaksensor wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer het alarmsysteem is uitgeschakeld.
1-3. Antidiefstalsysteem 101 ● De auto is geparkeerd op een plek waar extreme trillingen of geluiden optreden, zoals in een parkeergarage. ● De auto staat in een wasstraat of een hogedruk-wasinstallatie. ● De auto is blootgesteld aan trillingen die het gevolg zijn van hagel, onweer of andere van buitenaf komende krachten. ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De gevoeligheid van de inbraaksensor kan worden ingesteld. (Mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: →Blz.
102 1-3. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om de inbraaksensor goed te laten functioneren ● Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet, omdat hierdoor de werking van de sensoren in negatieve zin beïnvloed kan worden. ● Spuit geen luchtverfrisser of andere producten rechtstreeks in de openingen van de sensoren.
103 Instrumentenpaneel 2 2. UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Instrumentenpaneel Waarschuwingslampjes en controlelampjes ...............104 Instrumentenpaneel (display aandrijflijnmonitor) ...........111 Instrumentenpaneel (multi-informatiedisplay) ..115 ECO-indicator (auto's met Multidrive CVT).........127 Energiemonitor/verbruiksscherm (hybridemodel)....
104 2. Instrumentenpaneel Waarschuwingslampjes en controlelampjes De waarschuwingslampjes en controlelampjes op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto. Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende afbeelding alle waarschuwingslampjes en controlelampjes brandend afgebeeld.
2. Instrumentenpaneel 105 Auto's met multi-informatiedisplay 2 Hybridemodel De eenheden op de snelheidsmeter en enkele indicatoren kunnen, afhankelijk van het beoogde land van aflevering, afwijken. UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Instrumentenpaneel De eenheden op de snelheidsmeter en enkele indicatoren kunnen, afhankelijk van het beoogde land van aflevering, afwijken.
106 2. Instrumentenpaneel Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de aangegeven systemen van de auto. *1, 2 (Rood) *2 (Geel) *1, 3 Waarschuwingslampje remsysteem (→Blz. 587) *1, 2 Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging (→Blz. 590) Waarschuwingslampje remsysteem (hybridemodel) (→Blz. 591) *4, 7 Controlelampje Automatic High Beamsysteem (→Blz. 591) Laadstroomcontrolelampje (→Blz.
2. Instrumentenpaneel *1, 3 *1, 3 Controlelampje bestuurders- en voorpassagiersgordel (→Blz. 592) *1, 2, 8 Centraal waarschuwingslampje (→Blz. 596) Controlelampjes achterpassagiersgordel (→Blz. 592) *1, 2, 4 Controlelampje Traction Control (→Blz. 591) *1, 2, 4, 5 Controlelampje AFS OFF (→Blz. 591) *1, 3 Waarschuwingslampje roetfilter (dieselmotor) (→Blz.
108 2. Instrumentenpaneel Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Controlelampje richtingaanwijzers (→Blz. 296) *1 (Groen) Controlelampje grootlicht (→Blz. 299) *1 (Groen) *1 *1, 2 *1 *1, 2, 3 Controlelampje Automatic High Beamsysteem (→Blz. 307) Controlelampje mistachterlicht (→Blz. 311) *1, 2, 3 Controlelampje AFS OFF (→Blz. 303) Schakeladviesindicator (→Blz. 282) Controlelampje cruise control (→Blz.
2. Instrumentenpaneel *2, 5, 6 Controlelampje ECO MODE (hybridemodel) (→Blz. 291) ECO-controlelampje (→Blz. 127) Controlelampje EVmodus (hybridemodel) (→Blz. 273) Controlelampje antidiefstalsysteem (→Blz. 83, 95) Controlelampje READY (hybridemodel) (→Blz. 267) Controlelampje achterlicht (hybridemodel) (→Blz. 299) Positie-indicatoren (hybridemodel) (→Blz.
110 2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat branden Behalve hybridemodel Als een lampje van een veiligheidssysteem zoals het antiblokkeersysteem en airbagsysteem niet gaat branden als u de motor start, kan het betekenen dat deze systemen niet beschikbaar zijn om u te beschermen in geval van een aanrijding, waardoor ernstig letsel zou kunnen ontstaan.
2. Instrumentenpaneel 111 Instrumentenpaneel (display aandrijflijnmonitor) De weergegeven informatie kan per instrumentenpaneel verschillend zijn. ● Multi-informatiedisplay (→Blz. 115) ● Waarschuwingen en opmerkingen betreffende het instrumentenpaneel (→Blz. 130) 2 Instrumentenpaneel 1 Toerenteller Geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut. 2 Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid aan. 3 Brandstofmeter Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit.
112 2. Instrumentenpaneel 4 Display aandrijflijnmonitor Het display van de aandrijflijnmonitor verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. • Koelvloeistoftemperatuurmeter • • • • Geeft de koelvloeistoftemperatuur weer. ECO-indicator*1 (→Blz. 128) Weergave buitentemperatuur (→Blz. 464) Positie-indicatoren*2 (→Blz. 275, 280) Ritinformatie (→Blz.
2. Instrumentenpaneel 113 ■ Dagteller A/dagteller B Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven. Houd de toets langer dan 1 seconde ingedrukt om te resetten. Houd de toets ingedrukt wanneer de dagteller wordt weergegeven om de dagteller op 0 te zetten.
114 2. Instrumentenpaneel ■ Actieradius Toont de berekende maximale afstand die nog kan worden gereden met de resterende brandstof. • Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofverbruik. Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden, afwijken van de weergegeven afstand. • Als er een kleine hoeveelheid brandstof wordt getankt, wordt de weergave mogelijk niet bijgewerkt. Zet bij het tanken het contact UIT.
2. Instrumentenpaneel 115 Instrumentenpaneel (multi-informatiedisplay) De weergegeven informatie kan per instrumentenpaneel verschillend zijn. ● Display aandrijflijnmonitor (→Blz. 111) ● Waarschuwingen en opmerkingen betreffende het instrumentenpaneel (→Blz. 130) Behalve hybridemodel 1 Toerenteller Geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut. 2 Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid aan. 3 Brandstofmeter Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit.
116 2. Instrumentenpaneel 5 Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. • Rijmonitor (→Blz. 120) • ECO-indicator*1 (→Blz. 128) • Waarschuwingsmeldingen (→Blz. 602) • Positie-indicatoren*2 (→Blz. 275, 280) • Weergave buitentemperatuur (→Blz. 464) • Ritinformatie (→Blz. 119) *1: Auto's met Multidrive CVT *2: Indien van toepassing 6 Knop wijzigen weergave Schakelt de ritinformatie om.
2. Instrumentenpaneel 117 Hybridemodel 2 De hybridesysteemindicator geeft het uitgaande vermogen en het regeneratieniveau van het hybridesysteem weer. (→Blz. 125) 2 Snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid aan. 3 Brandstofmeter Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit. 4 Positie-indicatoren Geeft de schakelstand weer.
118 2. Instrumentenpaneel 5 Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. • Rijmonitor (→Blz. 120) • Waarschuwingsmeldingen (→Blz. 602) • Weergave buitentemperatuur (→Blz. 464) • Ritinformatie (→Blz. 119) 6 Knop wijzigen weergave Schakelt de ritinformatie om. 7 Toets DISP Schakelt naar rijmonitor om.
2. Instrumentenpaneel 119 Ritinformatie Geeft de kilometerteller, de dagteller en overige informatie met betrekking tot het rijden weer. De onderwerpen die worden weergegeven, kunnen worden gewijzigd door op de toets DISP te drukken. ■ Kilometerteller Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is. 2 Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste keer op nul is gezet.
120 2. Instrumentenpaneel ■ Display regeling verlichting instrumentenpaneel Geeft het display voor de regeling van de verlichting van het instrumentenpaneel weer. • Door de toets DISP langer dan 1 seconde ingedrukt te houden, wordt de lichtsterkte van de dashboardverlichting aangepast wanneer de achterlichten branden. • Behalve hybridemodel: Dit scherm wordt alleen weergegeven wanneer de achterlichten branden.
2. Instrumentenpaneel 121 ■ Actieradius Toont de berekende maximale afstand die nog kan worden gereden met de resterende brandstof. Behalve hybridemodel: Zet bij het tanken het contact UIT. Als brandstof wordt getankt terwijl het contact niet UIT staat, wordt het display mogelijk niet bijgewerkt. Hybridemodel: • Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofverbruik. Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden, afwijken van de weergegeven afstand.
122 2. Instrumentenpaneel ■ Verstreken tijd Behalve hybridemodel: Weergave van de verstreken tijd sinds het starten van de motor. Hybridemodel: Weergave van de verstreken tijd sinds het starten van het hybridesysteem. ■ Display instellen Houd de toets DISP ingedrukt om de instellingsstand te selecteren. (→Blz. 123) ■ Gemiddeld brandstofverbruik en ECO-indicator (indien aanwe- zig) 1 Weergave van het gemiddelde brandstof- verbruik sinds de functie is gereset.
2. Instrumentenpaneel 123 ■ Energiemonitor Geeft de status van het hybridesysteem weer. (→Blz. 131) Display instellen De instellingen van het display van het gemiddelde brandstofverbruik en in- of uitschakelen van de ECO-indicator kunnen worden geselecteerd.
124 2. Instrumentenpaneel ■ Wijzigen van de instellingen 1 Druk, terwijl de auto stilstaat, op de toets DISP totdat het scherm SETTINGS PRESS AND HOLD (instellingsstand) wordt weergegeven. Houd de toets DISP ingedrukt om de instellingsstand te selecteren. 2 Druk steeds kort op de toets DISP tot het gewenste item is geselecteerd en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt. Elke keer als de toets DISP wordt ingedrukt, gaat de cursor naar de volgende optie.
2. Instrumentenpaneel 125 ■ Hybridesysteemindicator (hybridemodel) 1 Oplaadgebied Laat het regeneratieve opladen zien. 2 Hybride eco-gebied Geeft aan dat er zodanig wordt gereden, dat de auto vaak alleen elektrisch wordt aangedreven. (Wanneer de auto licht belast wordt, zoals bij langzaam rijden, betekent binnen het Hybrid Ecogebied blijven dat er milieubewust wordt gereden.) Laat zien dat er milieuvriendelijk wordt gereden.
126 2. Instrumentenpaneel ■ Bij het losnemen en aansluiten van de accukabels De volgende gegevens worden gereset: ● Verstreken tijd ● Gemiddeld brandstofverbruik ● Actieradius ● Gemiddelde rijsnelheid ■ LCD-scherm Op het scherm kunnen kleine vlekjes of lichte puntjes verschijnen. Dit verschijnsel is kenmerkend voor LCD-schermen en u kunt het scherm zonder problemen blijven gebruiken.
2. Instrumentenpaneel 127 ECO-indicator (auto's met Multidrive CVT) ECO-controlelampje Tijdens milieuvriendelijk accelereren (ECO-rijden) gaat het ECOcontrolelampje branden. Wanneer het gaspedaal ver wordt ingetrapt en wanneer de auto tot stilstand wordt gebracht, gaat het controlelampje uit.
128 2. Instrumentenpaneel Eco-indicator Geeft het gebied aan waarin milieuvriendelijk wordt gereden en de mate van milieuvriendelijk rijden op basis van de acceleratie. Display aandrijflijnmonitor 1 Mate van milieuvriendelijk rij- den op basis van acceleratie Als de acceleratie de bovengrens van de ECO-zone overschrijdt, gaat de rechterzijde van de ECOindicator knipperen.
2. Instrumentenpaneel 129 Aanpassing ECO-controlelampje Display aandrijflijnmonitor Het ECO-controlelampje kan worden in- of uitgeschakeld door de knop voor het wijzigen van de weergave in te drukken als het display voor de persoonlijke voorkeursinstellingen van het ECO-controlelampje wordt weergegeven. Druk na de voorkeursinstelling langer dan 2 seconden op de toets DISP om terug te gaan naar de kilometerteller.
130 2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Het display bij lage temperaturen Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het display te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het display trager reageren en worden wijzigingen mogelijk met enige vertraging weergegeven. Zo kan er bijvoorbeeld een vertraging ontstaan tussen het schakelen door de bestuurder en de weergave van de ingeschakelde versnelling op het display.
2. Instrumentenpaneel 131 Energiemonitor/verbruiksscherm (hybridemodel) U kunt de status van het hybridesysteem zien op het multi-informatiedisplay en op het touchscreen (indien aanwezig). 1 Touchscreen 2 Multi-informatiedisplay Touchscreen Druk op CAR. Als het scherm “Ritinformatie” of “Vorige data” wordt weergegeven, druk dan op “Energie”. Multi-informatiedisplay Druk herhaalde malen op de toets DISP op het stuurwiel tot de energiemonitor wordt weergegeven. (→Blz.
132 2.
2. Instrumentenpaneel 133 Scherm Ritinformatie (alleen touchscreen) Druk op CAR. (→Blz. 131) Als het scherm “Energiemonitor” of “Vorige data” wordt weergegeven, druk dan op “Ritinformatie”. 1 Het brandstofverbruik gedurende de laatste 15 minuten 2 Weergave van de gemiddelde rijsnelheid sinds het starten van het hybridesysteem. tijd sinds het starten van het hybridesysteem. 4 Actieradius 5 De geregenereerde energie gedurende de laatste 15 minuten Eén symbool staat voor 30 Wh.
134 2. Instrumentenpaneel Scherm Vorige data (alleen touchscreen) Druk op CAR. (→Blz. 131) Als het scherm “Energiemonitor” of “Ritinformatie” wordt weergegeven, druk dan op “Vorige data”. 1 Laagste brandstofverbruik in het verleden 2 Update Het gemiddelde brandstofverbruik en de grafiek worden geüpdatet en een nieuwe meting voor brandstofverbruik wordt gestart. 3 Gemiddeld brandstofverbruik Toont een maximumaantal van vijf vorige metingen van het gemiddelde brandstofverbruik.
135 Bediening van elk onderdeel 3 3-1. Informatie over sleutels Sleutels ..............................136 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Smart entry-systeem met startknop...................139 Startknopfunctie.................164 Afstandsbediening .............179 Portieren ............................188 Achterklep..........................192 3-3. Verstellen van de stoelen Voorstoelen........................196 Achterstoelen.....................198 Hoofdsteunen ..................
136 3-1. Informatie over sleutels Sleutels De sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. Type A 1 Sleutels Gebruik van de afstandsbediening (→Blz. 179) 2 Plaatje met sleutelnummer Type B 1 Sleutel (met afstandsbediening) Gebruik van de afstandsbediening (→Blz. 179) 2 Sleutel (zonder afstandsbedie- ning) 3 Plaatje met sleutelnummer Type C 1 Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entrysysteem met startknop*1 (→Blz. 139) • Bedienen van de startknop*2 (→Blz.
3-1. Informatie over sleutels 137 Gebruik van de sleutel (type A of type B) 1 Uitklappen Druk op de knop om de sleutel uit te klappen. 2 Inklappen Druk, om de sleutel op te bergen, op de knop en klap de sleutel in. Gebruik van de mechanische sleutel (type C) De mechanische sleutel kan maar in één richting ingestoken worden, aangezien slechts één zijde van de sleutel van een groef is voorzien. Als u de sleutel niet in de slotcilinder kunt steken, draait u de sleutel om en probeert u het opnieuw.
138 3-1. Informatie over sleutels ■ Aan boord van een vliegtuig Druk aan boord van een vliegtuig nooit op de toetsen van de sleutel met afstandsbediening. Zorg dat de toetsen niet per ongeluk kunnen worden ingedrukt als de sleutel zich bijvoorbeeld in uw tas bevindt. Als op de toetsen van de sleutel wordt gedrukt, kunnen er radiogolven worden uitgezonden die de werking van de vliegtuigsystemen kunnen verstoren.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 139 Smart entry-systeem met startknop∗ Overzicht van functies De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) 3 2 Vergrendelen en ontgrendelen van de achterdeur (→Blz. 140) 3 Behalve hybridemodel: Start de motor (→Blz. 257) Hybridemodel: Schakel het hybridesysteem in (→Blz.
140 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren (alleen handgrepen voorportieren) Pak de portiergreep vast om de portieren te ontgrendelen. Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de portiergreep aanraakt. De portieren en de achterklep kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Raak de vergrendelsensor (de uitholling aan de zijkant van de portiergreep) aan om alle portieren te vergrendelen.
3-2.
142 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gede- tecteerd) Behalve hybridemodel Hybridemodel Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Het systeem kan worden bediend als de elektronische sleutel zich binnen ongeveer 0,7 m van een van de portiergrepen van de voorportieren of de achterklep bevindt.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 143 ■ Wanneer het portier niet kan worden vergrendeld met de vergrendelsensor op het oppervlak van de portiergreep Raak de vergrendelsensor aan met uw handpalm. Auto's met multi-informatiedisplay: Een combinatie van binnen- en buitenalarm en waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door een onjuiste bediening worden voorkomen.
144 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Alarm Situatie Correctieprocedure Behalve hybridemodel: Het contact werd in stand ACC gezet terwijl het bestuurdersportier geopend was (of het bestuurdersportier werd geopend terwijl het contact in stand ACC Het alarm in de auto stond). klinkt continu Hybridemodel: Het contact werd in stand ACC gezet terwijl het bestuurdersportier was geopend (of het bestuurdersportier werd geopend terwijl het contact in stand ACC stond).
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 145 ■ Energiebesparende functie De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel en de accu leegraken wanneer de auto gedurende langere tijd niet wordt gebruikt. ● In de volgende situaties kan het enige tijd duren voordat de portieren met het Smart entry-systeem ontgrendeld kunnen worden.
146 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Het Smart Key-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de volgende situaties kunnen storingen optreden in de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto, waardoor het Smart entry-systeem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering mogelijk niet goed werken. (Oplossingen: →Blz.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 147 ■ Aanwijzing voor de instapfunctie ● Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, werkt het systeem in de volgende gevallen mogelijk niet juist: ● Laat de elektronische sleutel niet boven op het dashboard of in de buurt van de portiervakken liggen wanneer u de auto verlaat.
148 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Aanwijzing voor het vergrendelen van de portieren ● Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt terwijl u handschoenen draagt, kan de reactie van het systeem trager zijn of worden de portieren mogelijk niet ontgrendeld. Trek de handschoenen uit en raak de vergrendelsensor opnieuw aan. ● Wanneer is vergrendeld met de vergrendelsensor, worden maximaal tweemaal achter elkaar identificatiesignalen getoond.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 149 ● Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld en ontgrendeld. Volg in dat geval de correctieprocedure hieronder bij het wassen van de auto: • Plaats de elektronische sleutel op een afstand van ten minste 2 meter van de auto. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.
150 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Levensduur batterij elektronische sleutel ● De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. ● Behalve hybridemodel: Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als de motor wordt uitgezet. (→, Blz. 597) 615 Hybridemodel: Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als het hybridesysteem wordt uitgeschakeld. (→Blz.
3-2.
152 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, TRCZ s.r.o., declares that this BA7EQ is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 TRCZ s.r.o. vakuuttaa täten että BA7EQ tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.㩷 Hierbij verklaart TRCZ s.r.o.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 153 TRCZ s.r.o. izjavlja, da je ta BA7EQ v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES. iuo TRCZ s.r.o. deklaruoja, kad is BA7EQ atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Ar o TRCZ s.r.o. deklar!, ka BA7EQ atbilst Direkt"vas 1999/5/EK b#tiskaj$m pras"b$m un citiem ar to saist"tajiem noteikumiem.㩷 Niniejszym TRCZ s.r.o.
154 3-2.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 155 Hereby, TRCZ s.r.o., declares that this B94UM is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 TRCZ s.r.o. vakuuttaa täten että B94UM tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.㩷 Hierbij verklaart TRCZ s.r.o.
156 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren TRCZ s.r.o. izjavlja, da je ta B94UM v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES. iuo TRCZ s.r.o. deklaruoja, kad is B94UM atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Ar o TRCZ s.r.o. deklar!, ka B94UM atbilst Direkt"vas 1999/5/EK b#tiskaj$m pras"b$m un citiem ar to saist"tajiem noteikumiem.㩷 Niniejszym TRCZ s.r.o.
3-2.
158 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMLF10-10 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMLF10-10 tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 159 Käesolevaga kinnitab Toyota Motor Corporation seadme TMLF10-10 vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. Alulírott, Toyota Motor Corporation nyilatkozom, hogy a TMLF10-10 megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak.
160 3-2.
161 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMLF10-14 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMLF10-14 tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
162 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Käesolevaga kinnitab Toyota Motor Corporation seadme TMLF10-14 vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. Alulírott, Toyota Motor Corporation nyilatkozom, hogy a TMLF10-14 megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 163 WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers of hartdefibrillators moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart entry-systeem met startknop. (→Blz. 141) De radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
164 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Startknopfunctie∗ Het hybridesysteem kan worden gestart en gestopt door simpelweg de elektronische sleutel bij u te dragen, bijvoorbeeld in uw zak. (→Blz. 267) (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 165 Plaats en bereik van antenne ■ Plaats van antenne 1 Antenne aan de binnenzijde 3 tecteerd) Bij het starten van het hybridesysteem of veranderen van de standen van het contact Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
166 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische sleutel Wanneer de energiebesparende functie is ingeschakeld, loopt de batterij veel minder snel leeg omdat de ontvangst van radiogolven door de elektronische sleutel wordt gestopt. Druk twee keer in terwijl u ingedrukt houdt. Ga na of het controlelampje van de elektronische sleutel 4 keer knippert.
3-2.
168 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Als de startknopfunctie niet goed werkt Starten van het hybridesysteem: →Blz. 267 ■ Als de batterij van de elektronische sleutel volledig ontladen is →Blz. 532 ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen die bij een Toyota-dealer of erkende reparateur kunnen worden geconfigureerd De startknopfunctie kan gedeactiveerd worden. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen →Blz.
3-2.
170 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, Toyota Motor Corporation, declares that this TMLF10-14 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 Toyota Motor Corporation vakuuttaa täten että TMLF10-14 tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 171 Käesolevaga kinnitab Toyota Motor Corporation seadme TMLF10-14 vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. Alulírott, Toyota Motor Corporation nyilatkozom, hogy a TMLF10-14 megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak.
172 3-2.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 173 Hereby, TRCZ s.r.o., declares that this BA7EQ is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 TRCZ s.r.o. vakuuttaa täten että BA7EQ tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.㩷 Hierbij verklaart TRCZ s.r.o.
174 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren TRCZ s.r.o. izjavlja, da je ta BA7EQ v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES. iuo TRCZ s.r.o. deklaruoja, kad is BA7EQ atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Ar o TRCZ s.r.o. deklar!, ka BA7EQ atbilst Direkt"vas 1999/5/EK b#tiskaj$m pras"b$m un citiem ar to saist"tajiem noteikumiem.㩷 Niniejszym TRCZ s.r.o.
3-2.
176 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, TRCZ s.r.o., declares that this B94UM is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.㩷 TRCZ s.r.o. vakuuttaa täten että B94UM tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen.㩷 Hierbij verklaart TRCZ s.r.o.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 177 TRCZ s.r.o. izjavlja, da je ta B94UM v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi dolo ili direktive 1999/5/ES. iuo TRCZ s.r.o. deklaruoja, kad is B94UM atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Ar o TRCZ s.r.o. deklar!, ka B94UM atbilst Direkt"vas 1999/5/EK b#tiskaj$m pras"b$m un citiem ar to saist"tajiem noteikumiem.㩷 Niniejszym TRCZ s.r.o.
178 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers of hartdefibrillators moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van de startknopfunctie. (→Blz. 165) Radiogolven kunnen dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de startknopfunctie worden uitgeschakeld.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 179 Afstandsbediening Overzicht van functies Met de afstandsbediening kan de auto worden vergrendeld en ontgrendeld.
180 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Bedieningssignalen De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal) ■ Zoemer centrale vergrendeling (type B) Als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen wanneer een portier niet geheel gesloten is, klinkt er gedurende 5 seconden een zoemer. Sluit het portier volledig om de zoemer uit te schakelen en vergrendel de portieren opnieuw.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 181 ■ Als de afstandsbediening niet goed werkt (type B) Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische sleutel. (→Blz. 674) ■ Levensduur batterij van de elektronische sleutel Type A Als de afstandsbediening niet werkt, is de batterij mogelijk leeg. Vervang de batterij indien nodig. (→Blz. 532) Type B →Blz. 150, 167 ■ Als de batterij van de sleutel volledig leeg is →Blz.
182 3-2.
3-2.
184 3-2.
3-2.
186 3-2.
3-2.
188 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Portieren Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren De portieren kunnen worden vergrendeld en ontgrendeld met de instapfunctie (indien aanwezig), de afstandsbediening of de schakelaars van de centrale vergrendeling. ■ Instapfunctie (indien aanwezig) →Blz. 139 ■ Afstandsbediening →Blz.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 189 ■ Schakelaars centrale vergrendeling 1 Vergrendelen van alle portie- ren 2 Ontgrendelen van alle portie- ren ■ Vergrendelknoppen portier 1 Vergrendelen van het portier 2 Ontgrendelen van het portier Vergrendelen van de voorportieren van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel 1 Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde stand. 2 Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken.
190 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hybridemodel Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in de stand ACC of AAN staat of als de elektronische sleutel zich nog in de auto bevindt. De sleutel wordt mogelijk niet juist gesignaleerd waardoor het portier wellicht vergrendeld wordt. Kinderslot achterportier Het portier kan niet vanaf de binnenzijde van de auto worden geopend wanneer het kinderslot is geactiveerd.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 191 WAARSCHUWING ■ Voorkom ongevallen Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorschriften kan ertoe leiden dat er per ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Controleer of alle portieren volledig gesloten en vergrendeld zijn. ● Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep.
192 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Achterklep De achterklep kan op de volgende manieren vergrendeld/ontgrendeld en geopend worden. Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep ■ Schakelaar centrale vergrendeling →Blz. 189 ■ Instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop) →Blz. 140 ■ Afstandsbediening →Blz. 179 Openen van de achterklep Trek de achterklep omhoog terwijl u de ontgrendelschakelaar van de achterklep ingedrukt houdt.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 193 ■ Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting gaat branden als de achterklep wordt geopend. ■ Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt De achterklep kan worden geopend van binnenuit. 1 Verwijder het klepje. Breng om het deksel te beschermen een doek aan tussen de sleufkopschroevendraaier en het deksel, zoals aangegeven in de afbeelding. 2 Beweeg de hendel.
194 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Laat kinderen niet in de bagageruimte komen. Als een kind per ongeluk in de bagageruimte wordt opgesloten, kan het bevangen worden door de hitte of verwondingen oplopen. ● Laat kinderen de achterklep niet openen of sluiten.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren 195 WAARSCHUWING OPMERKING ■ Achterklepgasdempers De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats houden. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kunnen de gasdempers van de achterklep beschadigd raken, waardoor deze niet meer werken. ● Bevestig nooit stickers, kunststoffolie, zelfklevende voorwerpen, enz. aan de gasdemper.
196 3-3.
3-3. Verstellen van de stoelen 197 WAARSCHUWING ■ Wanneer de positie van de stoel wordt versteld ● Let er bij het verstellen van de positie van de stoel op dat de stoel de overige inzittenden van de auto niet raakt, omdat deze hierdoor wellicht letsel zouden kunnen oplopen. ● Houd uw handen niet onder de stoel of in de buurt van bewegende onderdelen om letsel te voorkomen. Uw vingers of handen zouden bekneld kunnen raken in het stoelmechanisme.
198 3-3. Verstellen van de stoelen Achterstoelen∗ De rugleuningen van de achterstoelen kunnen worden neergeklapt. Rugleuningen achter neerklappen 1 Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. (→Blz. 201) 2 Trek de ontgrendelingshendel van de rugleuning naar u toe en klap de rugleuning neer. De delen van de rugleuning kunnen afzonderlijk worden neergeklapt.
3-3. Verstellen van de stoelen 199 WAARSCHUWING ■ Bij het neerklappen van de rugleuningen van de achterstoelen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Klap de rugleuningen niet omlaag tijdens het rijden.
200 3-3. Verstellen van de stoelen WAARSCHUWING ■ Nadat de rugleuning van de achterstoel rechtop is gezet Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Controleer of de rugleuning goed vergrendeld is door de rugleuning voorzichtig naar voren en naar achteren te drukken. Als de rugleuning niet goed vergrendeld is, is de rode markering zichtbaar op de ontgrendelingshendel van de rugleuningverstelling.
3-3. Verstellen van de stoelen 201 Hoofdsteunen Alle zitplaatsen zijn voorzien van een hoofdsteun. Hoogteverstelling 1 Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. 2 Omlaag Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop ■ Afstellen van de hoogte van de hoofdsteunen Stel de hoofdsteunen zo in dat het midden van de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij de bovenzijde van uw oren bevindt.
202 3-3. Verstellen van de stoelen WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Plaats de hoofdsteunen altijd op de bijbehorende stoel. ● Stel de hoofdsteunen altijd goed af. ● Druk de hoofdsteunen na het plaatsen naar beneden om te controleren of ze goed geborgd zijn. ● Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels 203 Stuurwiel Procedure voor het verstellen 1 Houd het stuurwiel vast en druk de hendel omlaag. 3 2 Zet het stuurwiel in de ideale Trek na de verstelling de hendel omhoog om het stuurwiel te borgen. WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Verstel het stuurwiel niet tijdens het rijden. Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
204 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels Binnenspiegel De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de bestuurder voldoende zicht naar achteren heeft. Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel (alleen auto's met binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand) De hoogte van de binnenspiegel kan worden afgestemd op uw houding achter het stuur. Stel de hoogte van de binnenspiegel af door de spiegel omhoog of omlaag te bewegen.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels 205 Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt automatisch gereduceerd op basis van de helderheid van de koplampen van achteropkomend verkeer. De modus voor de automatische antiverblindingsstand wijzigen AAN/UIT Wanneer de automatische antiverblindingsstand is ingeschakeld, brandt het controlelampje. Behalve hybridemodel: De functie wordt ingeschakeld telkens wanneer het contact AAN wordt gezet.
206 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels Buitenspiegels Procedure voor het verstellen 1 Druk op de schakelaar om een buitenspiegel te selecteren. 1 Links 2 Rechts 2 Verstel de buitenspiegel met de schakelaar. 1 Omhoog 2 Rechts 3 Omlaag 4 Links Handmatig inklappen van de buitenspiegels Type met handmatige bediening Klap de buitenspiegel naar de achterzijde van de auto in. Type met elektrische bediening (indien aanwezig) Druk op de schakelaar om de buitenspiegels in te klappen.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels 207 Automatisch inklappen en terugklappen van de spiegels (indien aanwezig) De automatische stand maakt het mogelijk om het wegklappen of terugklappen van de spiegels te koppelen aan het vergrendelen/ontgrendelen van de portieren. De automatische werking kan als volgt worden uitgeschakeld. Behalve hybridemodel: Zet het contact UIT. Hybridemodel: Zet het contact UIT. Voer bovenstaande handelingen uit om de automatische werking weer in te schakelen.
208 3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels ■ De spiegelhoek kan worden versteld wanneer Behalve hybridemodel (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop): Het contact staat in stand ACC of AAN. Behalve hybridemodel: (auto's met Smart entry-systeem en startknop): Het contact in stand ACC of AAN (IG) staat. Hybridemodel: Het contact in de stand ACC of AAN staat. ■ Als de spiegels beslagen zijn De buitenspiegels kunnen worden ontwasemd met de spiegelverwarming.
3-5. Openen en sluiten van de ruiten 209 Elektrisch bedienbare ruiten∗ Openen en sluiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de schakelaars.
210 3-5. Openen en sluiten van de ruiten ■ De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als Behalve hybridemodel: (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop): Het contact AAN staat. Behalve hybridemodel: (auto's met Smart entry-systeem en startknop): Het contact AAN (IG) staat. Hybridemodel: Het contact AAN staat.
3-5. Openen en sluiten van de ruiten 211 ■ Als de elektrisch bedienbare ruit niet normaal sluit (alleen ruiten met functie one-touch sluiten) Als de klembeveiliging niet goed werkt en een ruit niet kan worden gesloten, voert u de volgende handelingen uit met de schakelaar voor de ruitbediening van het desbetreffende portier.
212 3-5. Openen en sluiten van de ruiten WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Sluiten van de ruiten ● Controleer of geen van de inzittenden een hand of ander lichaamsdeel naar buiten steekt dat bekneld zou kunnen raken als de ruiten bediend worden. ● Laat de elektrisch bedienbare ruiten niet bedienen door kinderen.
213 Rijden 4-1. Voordat u gaat rijden Rijden met de auto ............214 Lading en bagage..............232 Rijden met een aanhangwagen (behalve hybridemodel) ...233 Rijden met een aanhangwagen (hybridemodel).................243 4-2. Rijprocedures Contactslot (behalve hybridemodel) [auto's zonder Smart entry-systeem en startknop]) .......................253 Startknop (behalve hybridemodel) [auto's met Smart entry-systeem en startknop]) .......................257 Startknop (hybridemodel) ..
214 4-1. Voordat u gaat rijden Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures: Starten van de motor (behalve hybridemodel) of het hybridesysteem (hybridemodel) →Blz. 253, 257, 267 Rijden Multidrive CVT en hybridetransmissie 1 Behalve hybridemodel: Zet met ingetrapt rempedaal de selectie- hendel in stand D. (→Blz. 275) Hybridemodel: Selecteer met ingetrapt rempedaal schakelstand D. (→Blz. 288) Controleer of de positie-indicator D aangeeft. 2 Deactiveer de parkeerrem.
4-1. Voordat u gaat rijden 215 Handgeschakelde transmissie 1 Zet met ingetrapt koppelingspedaal de selectiehendel in de 1e ver- snelling. (→Blz. 285) 2 Deactiveer de parkeerrem. (→Blz. 297) 3 Laat het koppelingspedaal geleidelijk opkomen. Trap tegelijkertijd het gaspedaal langzaam in om de auto in beweging te brengen. Tot stilstand brengen van de auto Multidrive CVT 1 Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in. 2 Activeer indien nodig de parkeerrem.
216 4-1. Voordat u gaat rijden Parkeren van de auto Multidrive CVT 1 Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in. 2 Zet de selectiehendel in stand P. (→Blz. 275) 3 Activeer de parkeerrem. (→Blz. 297) 4 Zet het contact UIT om de motor uit te zetten. 5 Vergrendel de portieren nadat u gecontroleerd hebt of u de sleutel bij u hebt. Plaats bij het parkeren op een helling indien nodig wielblokken.
4-1. Voordat u gaat rijden 217 Handgeschakelde transmissie 1 Trap het rempedaal in terwijl het koppelingspedaal is ingetrapt. 2 Zet de selectiehendel in stand N. (→Blz. 285) 3 Activeer de parkeerrem. (→Blz. 297) Zet de auto bij het parkeren op een helling in de 1e versnelling of de achteruit. 4 Zet het contact UIT om de motor uit te zetten. 5 Vergrendel de portieren nadat u gecontroleerd hebt of u de sleutel bij u hebt. Plaats bij het parkeren op een helling indien nodig wielblokken.
218 4-1. Voordat u gaat rijden Multi-Mode Transmissie 1 Trap het rempedaal in, activeer de parkeerrem en zet de selectie- hendel in stand E of M. Als de selectiehendel in stand E wordt gezet: Controleer of op het display van de positie-indicator E wordt weergegeven. Als de selectiehendel in stand M wordt gezet: Controleer of op het display van de positie-indicator 1 wordt weergegeven. 2 Trap het gaspedaal geleidelijk in. 3 Deactiveer de parkeerrem.
4-1. Voordat u gaat rijden 219 ■ Inrijden van uw nieuwe Toyota (behalve hybridemodel) Voor een maximale levensduur van de auto adviseren wij rekening te houden met onderstaande aanwijzingen: ● De eerste 300 km: Voorkom plotseling sterk afremmen. ● De eerste 800 km: Rijd niet met een aanhangwagen. ● De eerste 1.000 km: • Rijd niet met extreem hoge snelheden. • Vermijd plotseling sterk accelereren. • Rijd niet langdurig in een lage versnelling. • Rijd niet langdurig met een constante snelheid.
220 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Voor efficiënt gebruik (hybridemodel) ● Rijd zo veel mogelijk in stand D. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit worden opgewekt. Het batterijpakket (tractiebatterij) raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig vermogen van de benzinemotor nodig is om het weer op te laden. ● Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom onnodig snel accelereren en hard remmen.
4-1. Voordat u gaat rijden 221 ■ Tijdens het remmen (hybridemodel) Als het remsysteem bediend wordt, kunt u een geluid horen dat afkomstig is van de motor/generator. Dit duidt echter niet op een probleem. WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
222 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Tijdens het rijden ● Rijd niet met de auto over brandbare materialen en parkeer de auto ook niet in de buurt van dergelijke materialen. Het uitlaatsysteem en de uitlaatgassen kunnen zeer heet worden. Deze hete onderdelen kunnen brand veroorzaken als er licht ontvlambaar materiaal aanwezig is.
4-1. Voordat u gaat rijden 223 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Rijden op glad wegdek ● Door plotseling remmen, accelereren en sturen kunnen de banden hun grip verliezen, met controleverlies tot gevolg. ● Door plotseling accelereren, afremmen op de motor als gevolg van schakelen of wijzigingen in het motortoerental kan de auto in een slip raken.
224 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Wijzigen van de schakelstand (hybridemodel) ● Laat de auto niet achteruit rollen als een van de vooruitversnellingen is ingeschakeld of vooruit rollen terwijl de selectiehendel in stand R staat. Als u dit toch doet, kan een ongeval of schade aan de auto het gevolg zijn.
4-1. Voordat u gaat rijden 225 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Als u een piepend of krassend geluid hoort (remblokslijtage-indicatoren) Laat de remblokken zo snel mogelijk nakijken en indien nodig vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. De remschijven kunnen beschadigd raken als de remblokken niet op tijd worden vervangen.
226 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Als de auto geparkeerd is ● Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de auto liggen als deze in de zon geparkeerd staat. Dit kan resulteren in het volgende: • Een aansteker of spuitbus kan gas gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan.
4-1. Voordat u gaat rijden 227 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Als de auto geparkeerd is ● Behalve hybridemodel: Raak de uitlaatpijp niet aan als de motor draait en ook niet net na het uitzetten van de motor. De uitlaat is heet waardoor u zich kunt branden.
228 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Bij het remmen ● Rijd voorzichtiger wanneer de remmen nat zijn. De remweg neemt toe als de remmen nat zijn en bovendien kan vocht ertoe leiden dat de ene kant van de auto sterker afgeremd wordt dan de andere kant. Ook de werking van de parkeerrem kan door vocht in negatieve zin beïnvloed worden.
4-1. Voordat u gaat rijden 229 OPMERKING ■ Tijdens het rijden (auto's zonder handgeschakelde transmissie) ● Trap tijdens het rijden niet tegelijkertijd het gaspedaal en het rempedaal in, anders neemt het aandrijfkoppel mogelijk af. ● Auto's zonder Multi-Mode Transmissie: Gebruik het gaspedaal niet om de auto op een helling op zijn plaats te houden en trap daartoe ook niet het rempedaal en het gaspedaal gelijktijdig in.
230 4-1. Voordat u gaat rijden OPMERKING ■ Bij het parkeren van de auto (auto's met Multidrive CVT) Zet de selectiehendel altijd in stand P. Anders kan de auto onverwachts accelereren als het gaspedaal per ongeluk wordt ingetrapt. ■ Vermijd schade aan onderdelen van de auto ● Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de aanslag aan. Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingspomp ontstaan.
4-1. Voordat u gaat rijden 231 OPMERKING ■ Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt Een lekke of beschadigde band kan leiden tot de onderstaande situaties. Houd het stuurwiel stevig vast en trap het rempedaal geleidelijk in om de auto tot stilstand te brengen. ● Het kan moeilijk zijn om de auto onder controle te houden. ● De auto kan abnormale geluiden maken of trillen. ● De auto kan abnormaal gaan overhellen. Informatie over wat u moet doen in het geval van een lekke band (→Blz.
232 4-1. Voordat u gaat rijden Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door: WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de bagageruimte vervoerd mogen worden De volgende zaken kunnen brand veroorzaken als ze in de bagageruimte vervoerd worden: ● Jerrycans met benzine ● Spuitbussen ■ Voorzorgsmaatregelen bij het vervoer van goederen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
4-1. Voordat u gaat rijden 233 Rijden met een aanhangwagen (behalve hybridemodel) Uw auto is in eerste instantie ontworpen voor het vervoer van personen en hun bagage. Het rijden met een aanhangwagen zal een negatief effect hebben op de rijeigenschappen, prestaties, remvermogen, duurzaamheid en het brandstofverbruik. Met name bij het trekken van een aanhangwagen hangen uw veiligheid en comfort af van de juiste uitrusting en een voorzichtig rijgedrag.
234 4-1. Voordat u gaat rijden Belangrijke punten met betrekking tot het beladen van een aanhangwagen ■ Totaal gewicht van de aanhangwagen en de maximaal toege- stane kogeldruk 1 Totaalgewicht van de aan- hangwagen Het gewicht van de aanhangwagen plus het gewicht van de lading mag het maximale aanhangwagengewicht niet overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. (→Blz. 702) Als u met een aanhangwagen rijdt, raden wij u aan een stabilisator te gebruiken.
4-1. Voordat u gaat rijden 235 ■ Informatielabel (typeplaatje) 1 Maximaal toelaatbaar voer- tuiggewicht 2 Maximale toelaatbare achter- asbelasting ■ Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Auto's uit categorie M1* Het totale gewicht van de bestuurder, passagiers, bagage, trekhaak, auto en kogeldruk mag het maximaal toelaatbare voertuiggewicht niet met meer dan 100 kg overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden.
236 4-1. Voordat u gaat rijden WAARSCHUWING ■ Auto's uit categorie M1*: Als de limiet voor het maximaal toelaatbare voertuiggewicht of de maximale asbelasting overschreden is Rijd niet harder dan 100 km/h of niet harder dan de wettelijke limiet voor auto's met een aanhangwagen. Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een ongeval en ernstig letsel. *: Vraag de categorie van de auto na bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
4-1.
238 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Informatie over banden ● Verhoog de bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi) als er een aanhangwagen getrokken wordt. (→Blz. 720) ● Verhoog de bandenspanning van de aanhangwagen tot de waarde die de fabrikant van de aanhangwagen opgeeft voor de combinatie van aanhangwagengewicht en belading.
4-1. Voordat u gaat rijden 239 OPMERKING ■ Als de achterbumperversterking van aluminium is Controleer of het stalen deel van de trekhaak niet direct in contact komt met het aluminium. Als staal en aluminium met elkaar in contact komen, ontstaat er een reactie die te vergelijken is met corrosie, waardoor het desbetreffende gedeelte verzwakt wordt en er schade kan ontstaan. Breng daarom op het contactvlak een roestwerend middel aan.
240 4-1. Voordat u gaat rijden Advies De auto zal anders aanvoelen als u met een aanhangwagen rijdt. Neem de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ■ Controleer de elektrische aansluiting tussen de aanhangwa- gen en de auto Breng de auto tot stilstand na een korte afstand gereden te hebben en controleer, net als voor het wegrijden, of de verlichting van de aanhangwagen werkt.
4-1. Voordat u gaat rijden 241 ■ Belangrijke punten met betrekking tot de stabiliteit Een slecht wegdek en krachtige zijwind zullen de wegligging en het rijgedrag beïnvloeden. Ook bij het inhalen van bussen of grote vrachtwagens of het ingehaald worden door dergelijke voertuigen, kunnen de aanhangwagen en de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden langs dergelijke voertuigen veelvuldig in uw spiegels.
242 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Bij het parkeren Plaats altijd wielblokken onder de wielen van de auto en de aanhangwagen. Activeer de parkeerrem goed en zet de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT), E, M of R (Multi-Mode Transmissie) en de 1e versnelling of stand R (handgeschakelde transmissie). WAARSCHUWING Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk op. Anders kunnen zich ongevallen voordoen die tot ernstig letsel kunnen leiden.
4-1. Voordat u gaat rijden 243 Rijden met een aanhangwagen (hybridemodel) Bij deze uitvoering kunnen alleen auto's met een trekhaakpakket rijden met een aanhangwagen. Controleer voordat u gaat rijden met een aanhangwagen het treingewicht en het maximaal toelaatbare voertuiggewicht zoals vermeld op het informatielabel (typeplaatje). (→Blz.
244 4-1. Voordat u gaat rijden Auto's met trekhaakpakket Uw auto is in eerste instantie ontworpen voor het vervoer van personen en hun bagage. Het rijden met een aanhangwagen zal een negatief effect hebben op de rijeigenschappen, prestaties, remvermogen, duurzaamheid en het brandstofverbruik. Met name bij het trekken van een aanhangwagen hangen uw veiligheid en comfort af van de juiste uitrusting en een voorzichtig rijgedrag.
4-1. Voordat u gaat rijden 245 Belangrijke punten met betrekking tot het beladen van een aanhangwagen ■ Totaal gewicht van de aanhangwagen en de maximaal toege- stane kogeldruk 1 Totaalgewicht van de aan- hangwagen Het gewicht van de aanhangwagen plus het gewicht van de lading mag het maximale aanhangwagengewicht niet overschrijden. Het is gevaarlijk om deze waarde te overschrijden. (→Blz. 702) Als u met een aanhangwagen rijdt, raden wij u aan een stabilisator te gebruiken.
246 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Informatielabel (typeplaatje) 1 Treingewicht 2 Maximaal toelaatbaar voer- tuiggewicht 3 Maximale toelaatbare achter- asbelasting ■ Treingewicht De som van het totale voertuiggewicht en het gewicht van de aanhangwagen kan worden gebruikt om te bepalen of de auto met een aanhangwagen kan rijden. Als het treingewicht groter is dan het maximaal toelaatbare voertuiggewicht, is uw auto uitgerust met een trekhaakpakket en geschikt om te rijden met een aanhangwagen.
4-1. Voordat u gaat rijden 247 WAARSCHUWING ■ Als de limiet voor het maximaal toelaatbare voertuiggewicht of de maximale asbelasting overschreden is Rijd niet harder dan 100 km/h of niet harder dan de wettelijke limiet voor auto's met een aanhangwagen. Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een ongeval en ernstig letsel.
248 4-1. Voordat u gaat rijden Montagepositie voor de trekhaak/afneembare trekhaak 1 461 mm 2 461 mm 3 838 mm 4 374 mm 5 308 mm (12,1 in.) 6 371 mm (14,6 in.) 7 35 mm (1,4 in.
4-1. Voordat u gaat rijden 249 ■ Informatie over banden ● Verhoog de bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi) als er een aanhangwagen getrokken wordt. (→Blz. 720) ● Verhoog de bandenspanning van de aanhangwagen tot de waarde die de fabrikant van de aanhangwagen opgeeft voor de combinatie van aanhangwagengewicht en belading.
250 4-1. Voordat u gaat rijden OPMERKING ■ Als de achterbumperversterking van aluminium is Controleer of het stalen deel van de trekhaak niet direct in contact komt met het aluminium. Als staal en aluminium met elkaar in contact komen, ontstaat er een reactie die te vergelijken is met corrosie, waardoor het desbetreffende gedeelte verzwakt wordt en er schade kan ontstaan. Breng daarom op het contactvlak een roestwerend middel aan. Advies De auto zal anders aanvoelen als u met een aanhangwagen rijdt.
4-1. Voordat u gaat rijden 251 ■ Acceleratie/stuurcommando's/bochtengedrag In te krappe bochten kan de aanhangwagen de auto raken. Reduceer uw snelheid voordat u een bocht nadert en neem bochten met een zodanige snelheid dat plotseling remmen niet nodig is. ■ Belangrijke punten met betrekking tot het aansnijden van bochten De wielen van de aanhangwagen maken een krappere bocht dan de wielen van de auto. Snijd bochten daarom ruimer aan dan u zou doen als u geen aanhangwagen trekt.
252 4-1. Voordat u gaat rijden ■ Bij het parkeren Plaats altijd wielblokken onder de wielen van de auto en de aanhangwagen. Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P. WAARSCHUWING Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk op. Anders kunnen zich ongevallen voordoen die tot ernstig letsel kunnen leiden. ■ Voorzorgsmaatregelen bij het rijden met een aanhangwagen Controleer bij het rijden met een aanhangwagen of de maximaal toegestane gewichten niet worden overschreden. (→Blz.
253 4-2. Rijprocedures Contactslot (behalve hybridemodel) [auto's zonder Smart entry-systeem en startknop]) Starten van de motor Multidrive CVT 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. 2 Controleer of de selectiehendel in stand P staat. 3 Ga op de bestuurdersstoel zitten en trap het rempedaal stevig in. 4 Zet het contact in stand START en start de motor. Multi-Mode Transmissie 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is.
254 4-2. Rijprocedures Veranderen van de standen van het contact 1 UIT Het stuurwiel is geblokkeerd en de sleutel kan worden verwijderd. (Auto's met Multidrive CVT: de sleutel kan alleen worden verwijderd als de selectiehendel in stand P staat.) 2 ACC Sommige elektrische componenten zoals het audiosysteem kunnen worden gebruikt. 3 AAN Alle elektrische componenten kunnen worden gebruikt. 4 START Motor starten.
4-2. Rijprocedures 255 ■ Als de motor niet aanslaat De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (→Blz. 285) Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Als het stuurslot niet ontgrendeld kan worden Soms kan de sleutel bij het starten moeilijk vanuit LOCK worden gedraaid. Draai het stuurwiel enigszins naar links of naar rechts om het stuurslot te ontgrendelen.
256 4-2. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de accu Laat het contact niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN staan wanneer de motor niet draait. ■ Bij het starten van de motor ● Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders kunnen de startmotor en de bedrading oververhit raken. ● Jaag een nog koude motor nooit op toeren.
4-2. Rijprocedures 257 Startknop (behalve hybridemodel) [auto's met Smart entry-systeem en startknop]) Als u de volgende handelingen uitvoert terwijl u een elektronische sleutel bij u hebt, wordt de motor gestart of de stand van het contact veranderd. Starten van de motor 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. 2 Controleer of de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT) of N (handgeschakelde transmissie) staat.
258 4-2. Rijprocedures Auto's met multi-informatiedisplay 3 Multidrive CVT: Trap het rempedaal helemaal in. Multi-Mode Transmissie: Trap het rempedaal helemaal in, druk direct op de startknop en zet de selectiehendel in stand N. Handgeschakelde transmissie: Trap het koppelingspedaal helemaal in. wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven. Als dit niet wordt weergegeven, kan de motor niet worden gestart. 4 Druk op de startknop.
4-2. Rijprocedures 259 Uitzetten van de motor 1 Auto's met Multidrive CVT en Multi-Mode Transmissie: Breng de auto tot stilstand. Handgeschakelde transmissie: Breng de auto tot stilstand terwijl u het koppelingspedaal intrapt. 2 Multidrive CVT: Zet de selectiehendel in stand P. Multi-Mode Transmissie: Zet de selectiehendel in stand E, M of R. Handgeschakelde transmissie: Zet de selectiehendel in stand N. 3 Activeer de parkeerrem. (→Blz. 297) 4 Druk op de startknop.
260 4-2. Rijprocedures Wijzigen van de stand van het contact De stand kan worden gewijzigd door op de startknop te drukken zonder het rempedaal (Multidrive CVT of Multi-Mode Transmissie) of het koppelingspedaal (handgeschakelde transmissie) in te trappen. (De stand verandert iedere keer dat op de knop wordt gedrukt.) Auto's zonder multi-informatiedisplay UIT* De alarmknipperlichten worden gebruikt. kunnen Stand ACC Sommige elektrische componenten zoals het audiosysteem kunnen worden gebruikt.
4-2. Rijprocedures 261 Auto's met multi-informatiedisplay UIT* De alarmknipperlichten worden gebruikt. kunnen Het multi-informatiedisplay wordt niet weergegeven. Stand ACC Sommige elektrische componenten zoals het audiosysteem kunnen worden gebruikt. POWER ON (contact AAN) wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven. AAN POWER ON (contact AAN) wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven.
262 4-2. Rijprocedures Uitschakelen van de motor als de selectiehendel in een andere stand dan P staat (auto's met Multidrive CVT) Als de motor wordt uitgezet terwijl de selectiehendel in een andere stand dan P staat, wordt de stand van het contact ACC, niet UIT. Voer de volgende procedure uit om het contact UIT te zetten: 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. 2 Zet de selectiehendel in stand P.
4-2. Rijprocedures 263 ■ Auto power off-functie Auto's met Multidrive CVT Als het contact gedurende meer dan 20 minuten in stand ACC staat of gedurende meer dan een uur in stand AAN (IG) (zonder dat de motor draait) met de selectiehendel in stand P, schakelt het systeem het contact automatisch UIT.
264 4-2. Rijprocedures ■ Als het stuurslot niet ontgrendeld kan worden Auto's zonder multi-informatiedisplay: Het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop (groen) gaat snel knipperen. Auto's met multi-informatiedisplay: Op het multi-informatiedisplay wordt STEERING LOCK ACTIVE (stuurslot geactiveerd) weergegeven. Controleer of de selectiehendel in stand P staat (Multidrive CVT). Druk op de startknop terwijl u het stuurwiel naar links en rechts draait.
4-2. Rijprocedures 265 WAARSCHUWING ■ Bij het starten van de motor Start de motor altijd terwijl u in de bestuurdersstoel zit. Trap nooit het gaspedaal in terwijl u de motor start. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Als zich een storing voordoet in de motor terwijl de auto rijdt, vergrendel of open de portieren dan niet totdat de auto veilig en volledig tot stilstand is gekomen.
266 4-2. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu ● Laat het contact niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN (IG) staan zonder dat de motor draait. ● Auto's zonder multi-informatiedisplay: Als het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop (groen) brandt, is het contact niet UIT. Controleer voordat u uitstapt altijd of het contact UIT is.
4-2. Rijprocedures 267 Startknop (hybridemodel) Als u de volgende handelingen uitvoert terwijl u een elektronische sleutel bij u hebt, wordt het hybridesysteem gestart of de stand van het contact veranderd. Starten van het hybridesysteem 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. 2 Trap het rempedaal stevig in. wordt op het multi-informatiedisplay weergegeven. Als dit niet wordt weergegeven, kan het hybridesysteem niet worden gestart. 3 Druk de startknop in.
268 4-2. Rijprocedures Uitschakelen van het hybridesysteem 1 Breng de auto tot stilstand door het rempedaal in te trappen. 2 Activeer de parkeerrem. (→Blz. 297) 3 Druk op de schakelaar voor stand P. (→Blz. 288) Controleer of de positie-indicator op het instrumentenpaneel P aangeeft. (→Blz. 104) 4 Druk de startknop in. 5 Laat het rempedaal los en controleer of de melding POWER ON (contact AAN) op het multi-informatiedisplay verdwijnt.
4-2. Rijprocedures 269 Wijzigen van de standen van het contact De standen kunnen worden gewijzigd door op de startknop te drukken als het rempedaal niet wordt ingetrapt. (De stand verandert iedere keer dat op de knop wordt gedrukt.) Off De alarmknipperlichten worden gebruikt. kunnen Het multi-informatiedisplay wordt niet weergegeven. Stand ACC Sommige elektrische componenten zoals het audiosysteem kunnen worden gebruikt. AAN Alle elektrische componenten kunnen worden gebruikt.
270 4-2. Rijprocedures ■ Auto power off-functie Als het contact langer dan 20 minuten in stand ACC of langer dan een uur AAN staat (hybridesysteem niet in werking) terwijl stand P is geselecteerd, wordt het contact automatisch UIT gezet. Deze functie kan echter niet geheel uitsluiten dat de 12V-accu ontladen raakt. Laat de auto niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN staan terwijl het hybridesysteem niet in werking is. ■ Geluiden en trillingen die bij een hybrideauto voorkomen →Blz.
4-2. Rijprocedures 271 ■ Bedienen van de startknop ● Eén keer kort en stevig indrukken van de startknop is voldoende om deze te bedienen. Als de startknop niet op de juiste manier wordt ingedrukt, kan het voorkomen dat het hybridesysteem niet start of dat de stand van het contact niet verandert. U hoeft de startknop niet ingedrukt te houden. ● Als u probeert het hybridesysteem opnieuw te starten direct nadat het contact UIT is gezet, dan start het hybridesysteem in sommige gevallen mogelijk niet.
272 4-2. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Starten van het hybridesysteem Ga altijd op de bestuurdersstoel zitten wanneer u het hybridesysteem start. Trap onder geen enkele voorwaarde het gaspedaal in bij het starten van het hybridesysteem. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
4-2. Rijprocedures 273 EV-modus (hybridemodel) In de EV-modus wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor), die zijn energie uit het batterijpakket (tractiebatterij) haalt. Deze modus is geschikt voor het 's nachts of in de vroege morgen door woonwijken rijden of het rijden in een parkeergarage, enz. zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over geluidsoverlast of uitlaatgassen.
274 4-2. Rijprocedures ■ De EV-modus inschakelen wanneer de benzinemotor koud is Als de benzinemotor nog koud is en het hybridesysteem wordt gestart, wordt automatisch de benzinemotor gestart, zodat deze op temperatuur kan komen. In dat geval kan de EV-modus niet worden ingeschakeld. Druk zodra het hybridesysteem is gestart en het controlelampje READY brandt en voordat de benzinemotor start op de schakelaar EV MODE om de EV-modus in te schakelen.
4-2. Rijprocedures 275 Multidrive CVT∗ Bedienen van de selectiehendel 4 Trap, terwijl het contact AAN staat, het rempedaal in en verplaats de selectiehendel. Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Trap, terwijl het contact AAN staat, het rempedaal in en verplaats de selectiehendel. Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand voordat u schakelt tussen stand P en D.
276 4-2. Rijprocedures Gebruik van de schakelstand Schakelstand Doel of functie P Parkeren van de auto/starten van de motor R Achteruit N Neutraalstand Normaal rijden*1 D M Schakelstapselectie (→Blz. 277) (paddle shift-schakelaars geactiveerd) Sequentiële shiftmatic-sportmodus met 7 versnellingen*2 (→Blz. 278) *1: Zet de selectiehendel onder normale rijomstandigheden in stand D voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik en een zo laag mogelijke geluidsproductie.
4-2. Rijprocedures 277 Modus voor tijdelijk ingeschakelde schakelstapselectie in stand D (auto's met paddle shift-schakelaar) Bedien de paddle shift-schakelaars - en + om tijdelijk handmatig een versnelling in te schakelen. De versnelling kan worden geselecteerd door de paddle shift-schakelaars - en + te bedienen. U kunt met de paddle shift-schakelaars een versnelling selecteren om de motorremwerking te regelen.
278 4-2. Rijprocedures Wijzigen van schakelstappen in stand M Zet de selectiehendel in stand M om de sequentiële shiftmatic-sportmodus met 7 versnellingen in te schakelen. De gewenste versnelling kan worden geselecteerd met de selectiehendel of de paddle shiftschakelaars (auto's met paddle shift-schakelaar) en u kunt nu rijden in de schakelstap van uw keuze.
4-2.
280 4-2. Rijprocedures Multi-Mode Transmissie∗ Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Bedienen van de selectiehendel ■ Gebruik van de schakelstanden Schakelstand Functie R Achteruit N Vrijstand of starten van de motor E Rijden in de automatische stand (E)*1 M Rijden in de handgeschakelde stand (M)*2 (→Blz. 281) *1: De meest geschikte versnelling wordt automatisch ingeschakeld aan de hand van de stand van het gaspedaal en de rijsnelheid.
4-2. Rijprocedures 281 ■ Stand Es (Easy Sports) selecteren (alleen wanneer de selectie- hendel in stand E staat) In de Es-modus beschikt de auto over superieure rijprestaties en accelereert hij sneller dan in stand E. Druk op de toets Es. Druk nogmaals op deze toets om de Es-modus uit te schakelen. Schakel de Es-modus uit voor normaal rijden en voor een lager brandstofverbruik. Schakelen in modus M 1 Opschakelen 2 Terugschakelen Mogelijk wordt afhankelijk van de rijsnelheid het schakelen beperkt.
282 4-2. Rijprocedures Schakelen in modus E of Es Wanneer schakelstand E of Es is geselecteerd, kan met de paddle shift-schakelaars tijdelijk een schakelstand worden geselecteerd. De geselecteerde versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
4-2. Rijprocedures 283 ■ Maximaal toegestane snelheden Houd u bij maximaal accelereren aan de onderstaande maximaal toegestane snelheden in elke versnelling. km/h (mph) Schakelstand Maximale snelheid 1 42 (26) 2 79 (49) 3 115 (71) 4 156 (96) 5 ⎯ ■ Waarschuwingszoemer achteruitrijden Wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet, klinkt een zoemer om aan te geven dat de selectiehendel in stand R staat.
284 4-2. Rijprocedures ■ Als de parkeerrem wordt geactiveerd terwijl de selectiehendel in een ander stand dan N staat en de motor draait ● Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend Er klinkt een zoemer en binnen 10 seconden zal automatisch stand N worden ingeschakeld. ● Wanneer het bestuurdersportier wordt gesloten Er klinkt een zoemer en binnen 90 seconden zal automatisch stand N worden ingeschakeld.
4-2. Rijprocedures 285 Handgeschakelde transmissie∗ Bedienen van de selectiehendel 4 Zet de selectiehendel in stand R Trek om de selectiehendel in de achteruit te zetten de ring onder de selectiehendelknop omhoog. ∗: Indien aanwezig UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Rijden Trap het koppelingspedaal vóór het bedienen van de selectiehendel helemaal in en laat het langzaam opkomen.
286 4-2. Rijprocedures Schakeladviesindicator De schakeladviesindicator dient om het brandstofverbruik en de uitlaatgasemissie binnen de limieten van het motorvermogen te verlagen. 1 Opschakelen 2 Terugschakelen zonder multi-informatiedisplay *1: Auto's *2: Auto's met multi-informatiedisplay *1 *2 ■ Display schakeladviesindicator De schakeladviesindicator wordt mogelijk niet weergegeven wanneer uw voet op het koppelingspedaal rust.
4-2. Rijprocedures 287 Dieselmotor km/h (mph) Schakelstand Maximale snelheid 1ND-TV motor 1AD-FTV motor 1 42 (26) 44 (27) 2 79 (49) 88 (54) 3 122 (75) 139 (86) 4 165 (102) 197 (122) 5 ⎯ ⎯ WAARSCHUWING OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de transmissie ● Zet de selectiehendel niet in stand R zonder eerst het koppelingspedaal in te trappen. ● Trek de ring onder de pookknop alleen omhoog om de achteruitversnelling in te schakelen.
288 4-2. Rijprocedures Hybridetransmissie (hybridemodel) Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Bedienen van de selectiehendel Bedien de selectiehendel soepel en op de juiste manier. Laat de selectiehendel na het schakelen steeds los, zodat hij kan terugkeren naar positie . Beweeg de selectiehendel bij het schakelen naar stand D of R door de schakelcoulisse. Beweeg de selectiehendel naar links en houd de hendel in deze positie om stand N in te schakelen.
4-2. Rijprocedures 289 De actuele schakelstand wordt getoond. Controleer bij het selecteren van een schakelstand de positie-indicator op het dashboard om na te gaan of de gewenste stand ingeschakeld is. Wanneer een andere schakelstand dan D of B geselecteerd wordt, verdwijnt de pijl die naar B wijst uit de positie-indicator.
290 4-2. Rijprocedures ■ Schakelaar stand P De schakelstand kan gewijzigd worden naar stand P met behulp van de schakelaar voor stand P. Breng de auto volledig tot stilstand en houd het rempedaal ingetrapt. Druk vervolgens op de schakelaar voor stand P. Wanneer de schakelstand gewijzigd is naar P, gaat de indicator in de schakelaar branden. Controleer of de indicator voor stand P brandt op de positieindicator.
4-2. Rijprocedures 291 ■ Selecteren van een schakelstand De volgende standen kunnen afhankelijk van de rijomstandigheden geselecteerd worden. 2 POWER-modus Gebruik deze modus wanneer de auto snel en soepel moet reageren, bijvoorbeeld bij het rijden in bergachtige gebieden of tijdens het inhalen. Druk nogmaals op de schakelaar PWR MODE om de POWER-modus uit te schakelen. Door het contact UIT te zetten wordt de POWER-modus uitgeschakeld. Druk op de schakelaar ECO MODE om naar de ECO-modus te gaan.
292 4-2. Rijprocedures ■ Remwerking van de motor Selecteer stand B om gebruik te maken van de motorremwerking. ● Tijdens het rijden met hoge snelheden merkt u wellicht dat de vertraging door de motorremwerking kleiner is dan bij conventionele auto's. ● Rijd onder normale omstandigheden niet langdurig met de transmissie in stand B. Dit kan een ongunstige invloed op het brandstofverbruik hebben. Gebruik, om dit te voorkomen, stand D voor normale rijomstandigheden.
4-2. Rijprocedures 293 ■ Alarmmeldingen Als wordt getracht om de schakelstand te wijzigen door de selectiehendel in een andere stand te zetten of op de schakelaar stand P te drukken in één van de volgende situaties, klinkt er een zoemer en is schakelen niet meer mogelijk of wordt de schakelstand automatisch gewijzigd naar N. Selecteer in dat geval een geschikte schakelstand.
294 4-2. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Rijden op glad wegdek Accelereer of wijzig de schakelstand niet plotseling. Door plotseling afremmen op de motor kan de auto in een slip raken hetgeen een ongeluk kan veroorzaken. ■ Selectiehendel Verwijder de selectiehendelknop niet en gebruik uitsluitend de originele Toyota selectiehendelknop. Hang ook niets aan de selectiehendel.
4-2. Rijprocedures 295 OPMERKING ■ Situaties waarbij storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk zijn Als een van de volgende situaties zich voordoet, zijn storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en een vlakke ondergrond, activeer de parkeerrem en neem vervolgens contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● Wanneer er een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay verschijnt. (→Blz.
296 4-2. Rijprocedures Richtingaanwijzerhendel Bedieningsinstructies 1 Rechts afslaan 2 Veranderen van rijstrook (naar rechts) (beweeg de hendel enigszins omhoog en laat deze vervolgens los) De richtingaanwijzers aan de rechterzijde zullen drie keer knipperen. 3 Veranderen van rijstrook (naar links) (beweeg de hendel enigszins omlaag en laat deze vervolgens los) De richtingaanwijzers aan de linkerzijde zullen drie keer knipperen.
4-2. Rijprocedures 297 Parkeerrem Bedieningsinstructies 1 Activeer de parkeerrem door de parkeerremhendel helemaal aan te trekken terwijl u het rempedaal intrapt. 2 Deactiveer de parkeerrem door de hendel iets omhoog te trekken en deze dan volledig naar beneden te drukken terwijl u de knop op de hendel ingedrukt houdt. 4 Rijden ■ Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem De zoemer klinkt als de auto met een snelheid van ongeveer 5 km/h of meer rijdt met de parkeerrem geactiveerd. (→Blz.
298 4-2. Rijprocedures Claxon Druk op of vlak bij het merkteken om te claxonneren. ■ Na het afstellen van het stuurwiel Controleer of het stuurwiel goed vergrendeld is. Als het stuurwiel niet goed vergrendeld is, klinkt de claxon wellicht niet. (→Blz.
299 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. Bedieningsinstructies Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen: Type A De dagrijverlichting wordt ingeschakeld. 2 De parkeerlichten vóór, achterlichten, kentekenplaat- en dashboardverlichting gaan branden. 3 De koplampen en alle hierboven genoemde verlichting gaan branden.
300 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 1 Type B De koplampen, de dagrijverlichting en alle verlichting die hieronder genoemd is, worden automatisch in- en uitgeschakeld. (Behalve hybridemodel: Wanneer het contact AAN (IG) staat. Hybridemodel: Wanneer het contact AAN staat.) 2 De parkeerlichten vóór, achterlichten, kentekenplaat- en dashboardverlichting gaan branden. 3 De koplampen en alle hierboven genoemde verlichting gaan branden. 4 De dagrijverlichting wordt ingeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 301 Follow Me Home-systeem Behalve hybridemodel: Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden worden ingeschakeld wanneer het contact UIT wordt gezet. Hybridemodel: Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden worden ingeschakeld wanneer het contact UIT staat. Behalve hybridemodel: Trek nadat u het contact UIT hebt gezet de hendel naar u toe en laat hem los terwijl de lichtschakelaar in de stand (indien aanwezig) of staat.
302 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Draaiknop koplampverstelling (auto's met halogeenkoplampen) De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in de auto en de mate van belading.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 303 Adaptive Front Lighting-systeem (AFS) (indien aanwezig) Het Adaptive Front Lighting-systeem zorgt voor uitstekend zicht bij kruisingen en in bochten door de lichtbundel van de koplampen automatisch in de gewenste rijrichting te verstellen op basis van de rijsnelheid en de hoek waarover de voorwielen verdraaid worden. AFS werkt bij een snelheid van 10 km/h of hoger. ■ Deactiveren van het Adaptive Front Lighting-systeem Schakel de schakelaar AFS OFF in.
304 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Dagrijverlichting Behalve hybridemodel Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, worden de parkeerlichten voor automatisch ingeschakeld wanneer de motor wordt gestart en de parkeerrem wordt gedeactiveerd. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 305 Zet om de verlichting weer in te schakelen het contact AAN (IG) of zet de lichtschakelaar een keer in stand UIT en daarna weer in stand of . Hybridemodel Wanneer de lichtschakelaar in de stand of staat: De koplampen en mistlampen voor worden automatisch uitgeschakeld als het contact UIT wordt gezet. Wanneer de lichtschakelaar in stand staat: Alle verlichting wordt automatisch uitgeschakeld als het contact UIT wordt gezet.
306 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Energiebesparende functie Onder de volgende omstandigheden gaat de overige verlichting na 20 minuten automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt: ● De koplampen en/of achterlichten branden. ● Behalve hybridemodel (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop): Het contact wordt in stand ACC of UIT gezet. Behalve hybridemodel (auto's met Smart entry-systeem en startknop): Het contact wordt in stand ACC of UIT gezet.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 307 Automatic High Beam-systeem∗ Het Automatic High Beam-systeem maakt gebruik van een ingebouwde camerasensor om de helderheid van bijvoorbeeld de straatverlichting en de verlichting van tegenliggers en voorliggers te meten, en schakelt indien nodig automatisch het grootlicht in of uit. Inschakelen van het Automatic High Beam-systeem Duw de hendel van u af terwijl de lichtschakelaar in de stand staat.
308 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Handmatig in- en uitschakelen van het grootlicht ■ Dimlicht inschakelen Trek de hendel naar u toe, zodat deze in de oorspronkelijke stand terugkomt. Het controlelampje van het automatische grootlichtsysteem dooft. Duw de hendel van u af om het Automatic High Beam-systeem weer in te schakelen. ■ Grootlicht inschakelen Zet de lichtschakelaar in stand .
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 309 ● Het grootlicht kan automatisch worden uitgeschakeld door de aanwezigheid van huisverlichting, straatverlichting, verkeerslichten of verlichte reclameborden.
310 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen Het Automatic High Beam-systeem kan worden uitgeschakeld. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: →Blz. 729) WAARSCHUWING ■ Beperkingen van het Automatic High Beam-systeem Vertrouw niet uitsluitend op het Automatic High Beam-systeem Rijd altijd voorzichtig, houd de omgeving in de gaten en schakel indien nodig handmatig het grootlicht in of uit.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 311 Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bij regen of mist. Schakelaar mistachterlicht 1 Schakelt het mistachterlicht uit 2 Schakelt het mistachterlicht in Als de schakelaarring los wordt gelaten, keert de ring terug naar de stand . UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) 4 Rijden Door de schakelaarring nogmaals te draaien, wordt het mistachterlicht uitgeschakeld.
312 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen vóór/mistachterlicht 1 Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht uit 2 Schakelt de pen voor in 3 Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht in mistlam- Als de schakelaarring wordt losgelaten, keert de ring terug naar de stand . Door de schakelaarring nogmaals te draaien, wordt alleen het mistachterlicht uitgeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 313 Ruitenwissers en -sproeiers Bedienen van de ruitenwisserhendel Ruitenwissers met intervalafstelling De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel als volgt te bewegen: Als de intervalstand wordt geselecteerd, kan het wisinterval ook worden gewijzigd.
314 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 7 Sproeien en wissen De ruitenwissers maken automatisch een aantal wisbewegingen nadat de sproeier in werking treedt. Auto's met koplampsproeiers: Als de koplampen aan zijn en u de hendel naar u toe getrokken houdt, werken de koplampsproeiers één keer. Daarna werken de koplampsproeiers elke vijfde keer dat u de hendel naar u toe trekt.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 315 7 Sproeien en wissen De ruitenwissers maken automatisch een aantal wisbewegingen nadat de sproeier in werking treedt. Auto's met koplampsproeiers: Als de koplampen aan zijn en u de hendel naar u toe getrokken houdt, werken de koplampsproeiers één keer. Daarna werken de koplampsproeiers elke vijfde keer dat u de hendel naar u toe trekt.
316 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ● Als de temperatuur van de regensensor 90°C of hoger is, of -15°C of lager is, werkt de automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschakelaar in dat geval in een andere stand dan AUTO. ■ Als er geen ruitensproeiervloeistof op de ruit terechtkomt Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en controleer als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers 317 Achterruitenwisser en -sproeier Bedieningsinstructies De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel als volgt te bewegen: 1 Intervalstand sers ruitenwis- 2 Normale stand ruitenwissers 4 Rijden 3 Sproeien en wissen De ruitenwisser maakt automatisch een aantal wisbewegingen nadat de sproeier in werking is getreden.
318 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers OPMERKING ■ Als de achterruit droog is Gebruik de ruitenwisser niet als de achterruit droog is omdat de achterruit hierdoor beschadigd kan raken. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Bedien de schakelaar niet omdat anders de sproeierpomp oververhit kan raken. ■ Wanneer een sproeier verstopt raakt Laat in dat geval uw auto echter wel zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
4-4. Tanken 319 Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: Voor het tanken ● Behalve hybridemodel (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop): Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT. Behalve hybridemodel (auto's met Smart entry-systeem en startknop): Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT. Hybridemodel: Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT. ● Controleer de brandstofsoort.
320 4-4. Tanken WAARSCHUWING ■ Bij het tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Raak na het verlaten van de auto en voor het openen van de tankdop een ongeverfd metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit af te voeren.
4-4. Tanken 321 Openen van de tankdop 1 Trek de ontgrendeling van de tankdopklep omhoog. 2 Draai de tankdop langzaam open. 4 op de tankdopklep.
322 4-4. Tanken Sluiten van de tankdop Draai na het tanken van brandstof de tankdop tot u een klik hoort. Als u de dop loslaat, zal hij iets in de andere richting draaien. WAARSCHUWING ■ Vervangen van de tankdop Gebruik alleen de originele Toyota-tankdop voor uw auto. Anders kan er brand ontstaan of kunnen zich andere ongevallen voordoen, wat kan leiden tot ernstig letsel.
323 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Cruise control∗ Overzicht van functies Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt.
324 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Instellen van de rijsnelheid 1 Schakel de cruise control in met de toets ON-OFF. Het controlelampje cruise control gaat branden*1 of wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay*2. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen. *1 *2 *1 *2 2 Accelereer of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de snelheid in te stellen.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 325 Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven. 1 Verhogen van de snelheid 2 Verlagen van de snelheid Kleine wijziging: Beweeg de hendel kort in de gewenste richting. Grote wijziging: Houd de hendel in de gewenste richting gedrukt. De ingestelde snelheid wordt als volgt verhoogd of verlaagd: Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt.
326 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ De cruise control kan worden gebruikt als ● De selectiehendel in stand D staat. (Multidrive CVT) ● Schakelstand D is geselecteerd. (hybridetransmissie) ● Schakelstand 4 of hoger van M is geselecteerd. (Multidrive CVT) ● Schakelstand 4 of hoger, of stand D is geselecteerd met de shiftpaddle. (auto's met paddle shift-schakelaar) ● De rijsnelheid hoger is dan 40 km/h.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 327 WAARSCHUWING ■ Onbedoeld inschakelen van de cruise control voorkomen Schakel de cruise control uit met de toets ON-OFF als deze niet wordt gebruikt. ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise control Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
328 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Snelheidsbegrenzer∗ Er kan een gewenste maximumsnelheid worden ingesteld met de cruise control-schakelaar. De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
329 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Instellen van de rijsnelheid 1 Schakel de schakelaar van de snelheidsbegrenzer in. Druk nogmaals op de knop om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen. *1 of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de gewenste maximumsnelheid in te stellen. *2 2 Accelereer *1 ■ Wijzigen van de geprogrammeerde snelheid 1 Verhogen van de snelheid 2 Verlagen van de snelheid Houd de hendel vast tot de gewenste snelheid bereikt is.
330 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Uitschakelen en hervatten van de snelheidsbegrenzer 1 Uitschakelen Trek de hendel naar u toe om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen. 2 Hervatten Druk de hendel omhoog om het gebruik van de snelheidsbegrenzer te hervatten. ■ De snelheidsbegrenzer kan worden gebruikt als De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 331 Toyota Parking Assist-sensor∗ De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en achteruit inparkeren in een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via het multi-informatiedisplay en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving.
332 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Display Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt dit grafisch weergegeven op het multi-informatiedisplay overeenkomstig de positie en afstand tot het obstakel.
4-5.
334 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Detectiegebied sensoren 1 Ongeveer 100 cm 2 Ongeveer 150 cm 3 Ongeveer 25 cm 4 Ongeveer 50 cm 5 Ongeveer 50 cm Het schema toont het detectiebereik van de sensoren. Merk op dat de sensoren geen obstakels kunnen detecteren die zich extreem dicht bij de auto bevinden. Het bereik van de sensoren kan verschillend zijn, afhankelijk van bijvoorbeeld de vorm van het object.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 335 ■ Detectie-informatie sensoren ● Bepaalde omstandigheden van de auto en de omgeving kunnen een negatieve invloed hebben op het vermogen van de sensor om obstakels correct te signaleren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieronder. • • • • • ● Door de vorm van het obstakel kan de sensor het niet signaleren. Let goed op bij de volgende obstakels: • • • • • Kabels, hekken, touwen, enz.
336 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen WAARSCHUWING ■ Wees alert tijdens het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kan een aanrijding het gevolg zijn. ● Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h. ● Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor. OPMERKING ■ Aanwijzing bij het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor ● Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstralen of stoom.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 337 Simple-IPA (Simple-Intelligent Parking Assist)∗ Simple-IPA is een systeem dat hulp biedt bij het fileparkeren. Bij het fileparkeren of het parkeren in de ruimte achter een geparkeerde auto, wordt met behulp van de sensoren op de zijkant van de voorbumper een ruimte gesignaleerd waar de auto kan worden geparkeerd. Het inparkeren wordt vervolgens geassisteerd door de automatische werking van het stuurwiel.
338 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Bediening van Simple-IPA Bedien de functie Simple-IPA aan de hand van het multi-informatiedisplay en de zoemer. Het systeem signaleert parkeerruimten aan de voorpassagierszijde van de auto en assisteert bij het parkeren in een gesignaleerde ruimte. Om in een ruimte aan de bestuurderszijde van de auto te parkeren, zet u de richtingaanwijzerschakelaar in de stand die aangeeft dat u van richting gaat veranderen aan de bestuurderszijde.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 339 3 Verlaag de rijsnelheid zodra de weergave van het multi-informatiedisplay verandert. Rijd langzaam vooruit tot de zoemer klinkt. 4 neer de zoemer klinkt. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert nu. Controleer visueel of er veilig kan worden geparkeerd in de gesignaleerde ruimte. Als de auto na het klinken van de zoemer nog 10 m of verder is gereden, wordt begonnen met het signaleren van een nieuwe parkeerruimte.
340 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 5 Behalve hybridemodel: Zet de selectiehendel in stand R. Hybridemodel: Zet de selectiehendel in stand R. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert en de automatische stuurwielbediening begint. Let op dat u het stuurwiel niet met uw handen vastpakt, controleer of de zone rondom de auto veilig is en rijd langzaam achteruit door het gas- en rempedaal te bedienen.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 341 7 Breng de auto onmiddellijk tot stilstand als de waarschuwingszoemer achter van de Toyota Parking Assist-sensor continu klinkt. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert als de waarschuwingszoemer continu gaat klinken. 4 CVT), E, M (Multi-Mode Transmissie) of de 1e versnelling (handgeschakelde transmissie). Hybridemodel: Zet de selectiehendel in stand D. Laat de auto, terwijl het stuurwiel draait, volledig stilstaan.
342 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 9 Breng de auto onmiddellijk tot stilstand als de waarschuwingszoemer voor van de Toyota Parking Assist-sensor continu klinkt. De weergave van het multi-informatiedisplay verandert als de waarschuwingszoemer continu gaat klinken. 10 Behalve hybridemodel: Zet de selectiehendel in stand R. Hybridemodel: Zet de selectiehendel in stand R. Laat de auto, terwijl het stuurwiel draait, volledig stilstaan.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 343 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay Melding Oorzaak Wat u moet doen IPA SLOT NOT DETECTED, SPEED TOO HIGH De rijsnelheid was hoger Beperk de rijsnelheid tot (IPA-ruimte niet gesigna- dan 30 km/h. 30 km/h of lager. leerd, snelheid te hoog) De schakelaar Simple- Zet de schakelaar SimIPA werd uitgezet. ple-IPA aan.
344 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding Oorzaak Wat u moet doen Het stuurwiel kon niet vol• Controleer de banden doende worden gedraaid, op slijtage en bandenbijv. wegens lage banspanning. denspanning of banden• Laat uw auto controleslijtage, door ren door een Toyotawegomstandigheden, dealer of erkende repadoordat de auto op een rateur als deze melhelling stond enz.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding IPA CANCELED, TAKE OVER, TRC/ABS/VSC ACTIVATED (IPA uitgeschakeld, overnemen, TRC/ABS/VSC geactiveerd) Oorzaak 345 Wat u moet doen • Zet de schakelaar Simple-IPA weer aan als de functie werd geannuleerd tijdens het signaleren van een De TRC, de VSC, de parkeerruimte. VSC+ of het ABS was in • Parkeer de auto handwerking. matig of signaleer een andere parkeerruimte als de functie werd geannuleerd tijdens de automatische stuurwielbediening.
346 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding Oorzaak Wat u moet doen • Behalve hybridemodel: Meer dan 6 minuten zijn verstreken sinds de selectiehendel in stand R werd gezet en de automatische stuurwielbediening begon, voordat de Parking Assisthandeling kon worden Parkeer de auto handmavoltooid. tig of signaleer een IPA CANCELED, TAKE • Hybridemodel: andere parkeerruimte.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Melding Oorzaak Wat u moet doen IPA NOT AVAILABLE, SPEED TOO HIGH (IPA Te hoge rijsnelheid (hoger niet beschikbaar, snelheid dan 50 km/h). te hoog) IPA NOT AVAILABLE, TRC/VSC IS OFF (IPA De schakelaar niet beschikbaar, TRC/ gezet. VSC is UIT) (auto's met toets VSC OFF) IPA NOT AVAILABLE, STOP THE VEHICLE, TURN WHEEL FROM LEFT END TO RIGHT END (IPA niet beschikbaar, breng de auto tot stilstand, draai het stuurwiel geheel naar links en geheel naar rechts).
348 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ● Behalve hybridemodel: De selectiehendel in stand R is gezet en er 1 m of meer achteruit is gereden nadat een parkeerruimte is gesignaleerd en voordat de zoemer klinkt. Hybridemodel: De selectiehendel in stand R is gezet en er 1 meter of meer achteruit is gereden nadat een parkeerruimte is gesignaleerd en voordat de zoemer klinkt. ● Het stuurwiel wordt handmatig bediend tijdens de automatische stuurwielbediening.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 349 ■ Hervatten van functie Simple-IPA Als de Simple-IPA is uitgeschakeld wegens een van de volgende acties, kan de werking van de Simple-IPA wellicht niet worden hervat door de schakelaar Simple-IPA in te drukken, afhankelijk van bepaalde voorwaarden, zoals de stoppositie van de auto en de uitslag van het stuurwiel. ● Het stuurwiel wordt handmatig bediend tijdens de automatische stuurwielbediening.
350 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Initialiseren van Simple-IPA Draai het stuurwiel binnen 15 seconden nadat u de schakelaar Simple-IP hebt aangezet geheel naar links of rechts en daarna geheel naar de tegengestelde eindstand. Wanneer het scherm voor het signaleren van parkeerruimte wordt weergegeven, is de initialisatie voltooid.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 351 WAARSCHUWING ● Wanneer het compacte reservewiel (indien aanwezig) of sneeuwkettingen gemonteerd zijn. ● Wanneer de wielen wegslippen als u probeert te parkeren. ● Wanneer er gevallen bladeren of sneeuw in de parkeerruimte liggen. ● Uitvoeringen die een aanhangwagen kunnen trekken: Wanneer zaken als een trekhaak of fietsendrager op de achterzijde van de auto zijn gemonteerd.
352 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen OPMERKING ■ Bij gebruik van de Simple-IPA ● Controleer of de parkeerruimte geschikt is. (Breedte van de ruimte, of er obstakels aanwezig zijn, staat van het wegdek enz.) ● De Simple-IPA werkt niet naar behoren als het voertuig voor of achter de parkeerruimte beweegt of als er een obstakel in de parkeerruimte komt nadat de sensoren de parkeerruimte hebben gesignaleerd. Controleer bij gebruik van de Parking Assist-functie ook altijd zelf de omgeving.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 353 Stop & Start-systeem∗ Het Stop & Start-systeem zet bij het tot stilstand brengen van de auto de motor uit als het koppelingspedaal wordt ingetrapt en start de motor weer zodra de bestuurder het koppelingspedaal laat opkomen. ■ Uitzetten van de motor 1 Breng de auto tot stilstand terwijl het koppelingspedaal geheel ingetrapt is. Zet vervolgens de selectiehendel in stand N. 2 Laat los.
354 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen Uitschakelen van het Stop & Start-systeem Druk op de uitschakeltoets van het Stop & Start-systeem om het Stop & Start-systeem uit te schakelen. Het controlelampje voor het uitschakelen van het Stop & Startsysteem gaat branden. Wanneer het koppelingspedaal wordt ingetrapt, zal de motor niet elke keer dat de auto tot stilstand komt, worden uitgeschakeld. (→Blz. 353) Druk nogmaals op de toets om het Stop & Start-systeem weer in te schakelen.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 355 ■ Voorwaarden voor inschakelen van systeem ● Het Stop & Start-systeem werkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: • De motor is op bedrijfstemperatuur. • De 12V-accu is voldoende opgeladen. • Het bestuurdersportier is gesloten. • De veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt. • De motorkap is gesloten. • Het koppelingspedaal wordt niet ingetrapt. • De selectiehendel staat in stand N.
356 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Automatische startfunctie In de volgende situaties kan de motor ook worden gestart zonder dat het koppelingspedaal wordt ingetrapt. • Het rempedaal wordt pompend of diep ingetrapt. • Auto's met automatische airconditioning: De airconditioning wordt ingeschakeld. • Auto's met een automatische airconditioning: De voorruitverwarming wordt ingeschakeld. • De 12V-accu is niet voldoende opgeladen. • De auto begint te rollen op een helling.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 357 ■ Motorkap Als de motor is uitgezet door het Stop & Start-systeem en de motorkap wordt geopend, kan de motor niet worden gestart door het Stop & Start-systeem of de automatische startfunctie van de motor. Start de motor door het contactslot of de startknop te bedienen. (→Blz. 253, 257) ■ Gebruik van het Stop & Start-systeem Gebruik het Stop & Start-systeem wanneer de auto tijdelijk wordt stilgezet, bijvoorbeeld bij verkeerslichten of kruispunten.
358 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen WAARSCHUWING ■ Als het Stop & Start-systeem is ingeschakeld ● Houd de selectiehendel in stand N en bedien het rempedaal of de parkeerrem als de motor is uitgezet door het Stop & Start-systeem (het controlelampje Stop & Start brandt). Anders kan de auto onverwacht in beweging komen als de motor wordt gestart door de automatische startfunctie, waardoor een ongeval kan ontstaan.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 359 Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen.
360 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ◆ Noodstopsignaal (indien aanwezig) Als het rempedaal plotseling wordt ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten automatisch knipperen om het achteropkomende verkeer te waarschuwen. Als de TRC-/VSC-systemen in werking zijn (behalve hybridemodel) Het controlelampje Traction Control knippert wanneer het TRC-/ VSC-systeem in werking is.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 361 Uitschakelen van het TRC-systeem (behalve hybridemodel) Als u met uw auto vast komt te zitten in modder of sneeuw, kan het TRC-systeem het aandrijfvermogen van de motor naar de wielen beperken. Als u dan op drukt, kunt u de auto waarschijnlijk mak- kelijker los krijgen door te 'schommelen'. Schakel de TRC uit door de knop snel in te drukken en weer los te laten . Het controlelampje TRC OFF gaat branden.
362 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Geluid EPS Wanneer het stuurwiel bediend wordt, kan het geluid van een elektromotor (zoemend geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 363 ■ Automatisch uitschakelen van noodstopsignaal Het noodstopsignaal wordt in de volgende situaties uitgeschakeld: ● De alarmknipperlichten worden ingeschakeld. ● Het rempedaal wordt losgelaten. ● Het systeem oordeelt op basis van de deceleratie van de auto dat het niet om een noodstop gaat.
364 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen WAARSCHUWING ■ Wanneer de TRC/VSC-systemen zijn uitgeschakeld (behalve hybridemodel) Wees zeer voorzichtig en pas uw snelheid aan de conditie van het wegdek aan. Schakel de TRC en de VSC alleen in geval van nood uit aangezien deze systemen zorgdragen voor de voertuigstabiliteit en het aandrijfvermogen. ■ Vervangen van banden Controleer of alle banden dezelfde maat hebben, van hetzelfde merk zijn en hetzelfde profiel en draagvermogen hebben.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 365 Hill Start Assist Control∗ Assisteert bij het wegrijden en houdt zelfs na het loslaten van het rempedaal kort de remdruk vast bij het wegrijden op een (gladde) helling. Schakel de Hill Start Assist Control in door het rempedaal helemaal in te trappen wanneer de auto volledig stilstaat. Er klinkt eenmaal een zoemer om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld. Ook gaat het controlelampje Traction Control knipperen.
366 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen ■ Zoemer Hill Start Assist Control ● Wanneer de Hill Start Assist Control wordt geactiveerd, klinkt de zoemer eenmaal. ● In de volgende situaties wordt de Hill Start Assist Control uitgeschakeld en klinkt de zoemer tweemaal. • Er wordt binnen ongeveer 2 seconden nadat het rempedaal is losgelaten niet weggereden. • Multidrive CVT: De selectiehendel wordt in stand P gezet. Hybridetransmissie: De selectiehendel wordt in stand P gezet.
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen 367 Roetfilter (alleen dieselmotor) Als er zich een vooraf bepaalde hoeveelheid afzetting in het filter bevindt, wordt het filter automatisch gereinigd. ■ Reinigen van het roetfilter Het roetfilter wordt indien nodig gereinigd, afhankelijk van de rijomstandigheden.
368 4-5.
4-6. Rijtips 369 Rijden met een hybrideauto (hybridemodel) Besteed aandacht aan de volgende punten om zuinig en milieuvriendelijk te rijden: ■ Gebruik van de ECO-modus Bij gebruik van de ECO-modus kan het koppel dat correspondeert met de mate waarin het gaspedaal wordt ingetrapt geleidelijker worden afgegeven dan onder normale omstandigheden. Bovendien wordt de werking van de airconditioning (verwarmen/koelen) geminimaliseerd zodat er minder brandstof verbruikt wordt. (→Blz.
370 4-6. Rijtips ■ Airconditioning Maak alleen gebruik van de airconditioning als dat nodig is. Dit helpt het benzineverbruik te beperken. In de zomer: Gebruik bij hoge temperaturen de stand recirculatie. Dit beperkt de belasting van de airconditioning en vermindert ook het brandstofverbruik. In de winter: De benzinemotor wordt pas automatisch uitgeschakeld als de benzinemotor en het interieur warm zijn en verbruikt dus brandstof.
4-6. Rijtips 371 Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. Voorbereiding voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Koelvloeistof • Koelvloeistof vermogensregeleenheid (hybridemodel) • Ruitensproeiervloeistof ● Laat de toestand van de 12V-accu controleren door een monteur.
372 4-6. Rijtips Voordat u met de auto gaat rijden Voer, afhankelijk van de omstandigheden, de volgende handelingen uit: ● Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de ruitenwissers niet aan als deze vastgevroren zijn. ● Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor de voorruit om zeker te kunnen zijn van een juiste werking van de aanjager van het airconditioningsysteem.
4-6. Rijtips 373 Sneeuwkettingen kiezen (15- en 16-inch-banden) Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen. De maat van de sneeuwkettingen is afgestemd op de bandenmaat. Zijketting: 1 diameter 3 mm 2 breedte 10 mm 3 lengte 30 mm Dwarsketting: 4 diameter 4 mm 5 breedte 14 mm 6 lengte 25 mm Wetgeving met betrekking tot gebruik van sneeuwkettingen ■ 17 inch banden 17 inch wielen kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen.
374 4-6. Rijtips WAARSCHUWING ■ Rijden met winterbanden Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik winterbanden met de voorgeschreven maat. ● Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet. ● Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de snelheidslimiet die geldt voor de gebruikte winterbanden.
375 Interieur 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Verwarming .......................376 Automatische airconditioning (zonder gescheiden regeling) ..........................381 Automatische airconditioning (met gescheiden regeling) ..........................390 Extra verwarming...............398 Achterruit- en buitenspiegelverwarming ......................400 5-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen.....402 Gebruik van de radio .........406 Gebruik van de CD-speler .....
376 5-1.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 377 Handmatig wijzigen van de instellingen 1 Om de aanjagersnelheid aan te passen draait u de knop voor de aanjagersnelheid rechtsom (hoger) of linksom (lager). Druk op om de aanjager uit te schakelen. 2 Draai de draaiknop voor de temperatuurregeling rechtsom (hoog) of linksom (laag) om de temperatuurinstelling aan te passen. 3 Druk op het gedeelte ∧ of ∨ op om de uitstroomopeningen te wijzigen.
378 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Uitstroomopeningen en luchtstroom Er stroomt lucht naar het bovenlichaam. Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 379 Overschakelen tussen de stand BUITENLUCHT en de stand RECIRCULATIE Druk op om naar de recirculatiemodus te schakelen. Druk op om naar de buitenluchtmodus te schakelen. Wanneer de stand recirculatie is geselecteerd, brandt het controlelampje op . Wanneer de stand buitenlucht is geselecteerd, brandt het controlelampje op . Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Uitstroomopeningen midden voor of rechts, boven of beneden.
380 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Uitstroomopeningen voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. 1 De uitstroomopening openen 2 De uitstroomopening sluiten ■ Beslaan van de ruiten De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld. ■ Luchttoevoer Zet bij het rijden op stoffige wegen, zoals in tunnels, of in druk verkeer de luchttoevoertoets in de recirculatiemodus. Zo wordt voorkomen dat er buitenlucht de auto in stroomt.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 381 Automatische airconditioning (zonder gescheiden regeling)∗ De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
382 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Gebruiken van de automatische airconditioning 1 Druk op . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. 2 Draai rechtsom om de temperatuur te verhogen en draai linksom om de temperatuur te verlagen.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 383 Ontwasemen van de voorruit Druk op . De ontvochtigingsfunctie werkt en de aanjagersnelheid neemt toe. Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, de luchttoevoertoets in de buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit automatisch.) Verhoog de aanjagersnelheid en de temperatuur om de voorruit en zijruiten sneller te ontwasemen. Druk wanneer de voorruit is ontwasemd nogmaals op om terug te keren naar de vorige modus.
384 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt voornamelijk lucht naar de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 385 Overschakelen tussen de buitenluchtmodus en de recirculatiemodus Druk op om naar de recirculatiemodus te schakelen. Druk op om naar de buitenluchtmodus te schakelen. Wanneer de stand recirculatie is geselecteerd, brandt het controlelampje op . Wanneer de stand buitenlucht is geselecteerd, brandt het controlelampje op . Voorkeursinstellingen aanjager De instellingen voor de aanjagersnelheid kunnen worden gewijzigd. . 2 Druk op .
386 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Uitstroomopeningen midden voor 1 Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. 2 Draai aan de knop om de uit- stroomopening te openen en te sluiten. Uitstroomopeningen voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
387 5-1.
388 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Wanneer is geselecteerd voor de gebruikte uitstroomopeningen Voor uw rijcomfort kan de luchttoevoer naar de voetenruimte, afhankelijk van de temperatuurinstelling, warmer zijn dan de luchttoevoer naar het bovenlichaam. ■ Geuren airconditioning ● Tijdens het gebruik kunnen verschillende geuren van binnen en buiten de auto in het airconditioningsysteem terechtkomen.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 389 WAARSCHUWING ■ Om te voorkomen dat de voorruit beslaat Gebruik niet in combinatie met koele lucht bij zeer vochtig weer. Het verschil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur van de voorruit zorgt ervoor dat de buitenkant van de voorruit beslaat, waardoor het zicht wordt belemmerd.
390 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning (met gescheiden regeling)∗ De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt, worden automatisch geselecteerd en de aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 391 Gebruiken van de automatische airconditioning 1 Druk op . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. 2 Draai rechtsom om de temperatuur te verhogen en draai linksom om de temperatuur te verlagen.
392 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Ontwasemen van de voorruit Druk op . De ontvochtigingsfunctie werkt en de aanjagersnelheid neemt toe. Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, de luchttoevoertoets in de buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit automatisch.) Verhoog de aanjagersnelheid en de temperatuur om de voorruit en zijruiten sneller te ontwasemen. Druk wanneer de voorruit is ontwasemd nogmaals op om terug te keren naar de vorige modus.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 393 Er stroomt lucht naar de voeten. : Sommige uitvoeringen Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking. : Sommige uitvoeringen Overschakelen tussen de buitenluchtmodus en de recirculatiemodus Interieur Druk op . Iedere keer als op wordt gedrukt, schakelt de luchttoevoer tussen buitenlucht (controlelampje uit) en recirculatiestand (controlelampje aan).
394 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voorkeursinstellingen aanjager De instellingen voor de aanjagersnelheid kunnen worden gewijzigd. 1 Druk op . 2 Druk op . 3 Elke keer als de toets wordt ingedrukt, verandert de aan- jagersnelheid als volgt. MEDIUM (GEMIDDELD) → SOFT (LAAG) → FAST (HOOG) Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Uitstroomopeningen midden voor 1 Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 395 Uitstroomopeningen voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
396 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Beslaan van de ruiten ● Wanneer de luchtvochtigheid in de auto hoog is, zullen de ruiten gemakkelijk beslaan. Wanneer wordt ingeschakeld, wordt de lucht die via de uitstroomopeningen stroomt, ontvochtigd en wordt de voorruit efficiënt ontwasemd. ● Als u uitschakelt, zullen de ruiten mogelijk sneller beslaan. ● De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld.
397 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Als de voorruit beslagen is en de motor is uitgezet door het Stop & Startsysteem (auto's met Stop & Start-systeem) Druk op de uitschakeltoets van het Stop & Start-systeem om de motor te starten en schakel in om de voorruit te ontwasemen. Druk op om de motor te starten en de voorruit te ontwasemen. Druk als de voorruit blijft beslaan op de uitschakeltoets van het Stop & Startsysteem en gebruik het Stop & Start-systeem niet.
398 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Extra verwarming∗ Deze zorgt ervoor dat het interieur van de auto warm blijft onder koude omstandigheden. Aan/uit De extra verwarming gaat ongeveer 30 seconden nadat op de toets gedrukt wordt werken, en het duurt nog ongeveer 55 seconden voordat hij volledig is opgewarmd. ■ De extra verwarming kan worden bediend als De motor draait.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 399 WAARSCHUWING ■ Om brandwonden of schade aan uw auto te voorkomen ● Raak de verwarming en de uitlaat niet aan omdat deze heet zijn. U zou zich kunnen branden. ● Houd brandbare materialen zoals brandstof weg van de verwarming en de uitlaat. Er bestaat brandgevaar. OPMERKING ■ Om schade aan de auto te voorkomen ● Schakel de extra verwarming niet herhaaldelijk in en uit binnen een tijdsinterval van 5 minuten omdat dat de levensduur kan verkorten.
400 5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Achterruit- en buitenspiegelverwarming De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels te verwijderen. Schakelt de achterruit- en buitenspiegelverwarming in/uit Behalve hybridemodel De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden na de werkingsduur ervan automatisch uitgeschakeld.
5-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming 401 ■ De achterruit- en buitenspiegelverwarming kunnen worden gebruikt als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact AAN (IG) staat. Hybridemodel Het contact AAN staat. ■ Buitenspiegelverwarming Door de achterruitverwarming in te schakelen wordt de buitenspiegelverwarming ingeschakeld.
402 5-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen∗ Auto's zonder touchscreen CD-wisselaar met AM/FM-radio Titel Bladzijde Gebruik van de radio Blz. 406 Gebruik van de CD-speler Blz. 410 Afspelen van discs met MP3- en WMA-bestanden Blz. 416 Bedienen van een iPod Blz. 423 Bedienen van een USB-geheugen Blz. 432 Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem Blz. 439 Gebruik van de AUX-aansluiting Blz. 441 Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 403 Auto's met touchscreen Raadpleeg de handleiding voor het touchscreen voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een touchscreen.
404 5-2.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 405 ■ Over Bluetooth® (auto's met touchscreen) Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. Het Bluetooth-beeldmerk en -logo zijn eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en worden door Panasonic Corporation onder licentie gebruikt. Overige handelsmerken en -namen zijn eigendom van de respectievelijke eigenaren.
406 5-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de radio 1 AAN/UIT 5 Afstellen frequentie of items 2 Volume 6 Terugtoets 3 Voorkeuzetoetsen 7 Toets AM/FM 4 Instellen AF/regiocode/TA 8 Weergeven zenderlijst 9 Zoeken van frequentie Vastleggen van voorkeuzezenders 1 Stem af op een gewenste zender door de knop draaien of op het gedeelte ∧ of ∨ van 2 Houd de toets (van te ver- te drukken. tot ) waaronder u de zender wilt opslaan ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 407 Gebruik van de zenderlijst ■ Bijwerken van de zenderlijst 1 Druk op de toets . De zenderlijst wordt weergegeven. 2 Druk op (UPDATE) om de lijst bij te werken. Tijdens het zoeken wordt “Updating” (bijwerken) weergegeven. Vervolgens worden op het display de beschikbare zenders weergegeven. Druk op om het bijwerken af te breken. ■ Selecteren van een zender in de zenderlijst 1 Druk op de toets . De zenderlijst wordt weergegeven.
408 5-2. Gebruik van het audiosysteem 4 Druk op om ON of OFF te selecteren. Stand FM AF ON: De radiozender van hetzelfde netwerk met de sterkste ontvangst wordt geselecteerd. Stand regiocode AAN: De radiozender van hetzelfde netwerk met de sterkste ontvangst die hetzelfde programma uitzendt wordt geselecteerd. ■ Verkeersinformatie 1 Druk op . 2 Draai naar RADIO en druk op 3 Draai naar de stand FM TA. 4 Druk op . om ON of OFF te selecteren.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 409 ■ EON-systeem (Enhanced Other Network) (voor de ontvangst van verkeersmeldingen) Als de RDS-zender (met EON-gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie meestuurt en het audiosysteem in stand TA (verkeersmelding) staat, schakelt het systeem automatisch over naar een zender van de EON AF-lijst zodra het uitzenden van de verkeersinformatie begint. ■ Als de 12V-accu wordt losgekoppeld (behalve hybridemodel) De opgeslagen voorkeuzezenders worden gewist.
410 5-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de CD-speler 1 AAN/UIT 7 Terugtoets 2 Volume 8 Afspelen 3 Uitwerpen van CD 9 Overzicht muziekstukken weergeven 4 Herhalen 5 Afspelen in willekeurige volg- 10 Selecteren van een muziek- orde 6 Een muziekstuk selecteren of tekst weergeven Laden van CD's Plaats een CD. Uitwerpen van CD's Druk op en verwijder de CD.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 411 Een nummer selecteren Draai aan of druk op ∧ om naar het vorige of op ∨ van om naar het volgende muziekstuk te gaan totdat het gewenste nummer op het display wordt weergegeven. Selecteren van een muziekstuk uit een afspeellijst 1 Druk op de toets . De afspeellijst wordt weergegeven. 2 Draai aan en druk op Druk op of om een muziekstuk te selecteren. om terug te keren naar de vorige weergave.
412 5-2. Gebruik van het audiosysteem Overschakelen naar een andere weergave Druk op . Titel van het muziekstuk, naam van de artiest en titel van de CD worden op het display weergegeven. Druk op of om terug te keren naar de vorige weergave. ■ Display Er kunnen maximaal 24 karakters tegelijk worden weergegeven. Of de informatie wordt weergegeven en de manier waarop deze wordt weergegeven is afhankelijk van de gegevens op de disc.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 413 ■ Lensreinigers Gebruik geen lensreinigers. Anders kan schade aan de CD-speler ontstaan. WAARSCHUWING ■ Verklaring voor de CD-speler Dit product is een klasse I laserproduct. Verwijder nooit de kap van de speler en probeer de speler nooit zelf te repareren. Laat reparaties uitvoeren door deskundig personeel.
414 5-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ CD's en adapters die niet kunnen worden gebruikt Gebruik de volgende CD's niet. Gebruik ook geen 8 cm CD-adapters, DualDiscs of printbare discs. Anders kan de CD-speler beschadigd raken en/of kan het plaatsen/verwijderen bemoeilijkt worden.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 415 OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van CD-speler Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van de CD's of van de speler zelf. ● Plaats geen andere voorwerpen dan CD's in de opening van de CD-speler. ● Probeer de CD-speler niet met olie te smeren. ● Stel CD's niet bloot aan direct zonlicht. ● Probeer de CD-speler niet uit elkaar te nemen.
416 5-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen van discs met MP3- en WMAbestanden 1 AAN/UIT 7 Selecteren van een map 2 Volume 8 Terugtoets 3 Uitwerpen van CD 9 Afspelen 4 Herhalen 10 Weergeven van mappenlijst 5 Afspelen in willekeurige volg- 11 Selecteren van een muziek- orde stuk, vooruit- of terugspoelen 6 Een muziekstuk selecteren of tekst weergeven Laden en uitwerpen van discs met MP3- en WMA-bestanden →Blz.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 417 Selecteren van een map Druk op ∧ of ∨ van de toets Houd ∨ van om de gewenste map te selecteren. ingedrukt totdat u een pieptoon hoort om terug te gaan naar de eerste map. ■ Selecteren van een map en bestand uit de mappenlijst 1 Druk op de toets . De mappenlijst wordt weergegeven. 2 Draai aan en druk op om een map en bestand te selecte- ren. Druk op om terug te keren naar de vorige weergave. Druk op om dit menu te verlaten.
418 5-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen in willekeurige volgorde Wanneer u op (RDM) drukt, worden de standen als volgt gewij- zigd: Map in willekeurige volgorde afspelen → Disc in willekeurige volgorde afspelen → Uit. Overschakelen naar een andere weergave Druk op . Titel van het muziekstuk, naam van de artiest en albumtitel (alleen MP3) worden op het display weergegeven. Druk op of om terug te keren naar de vorige weergave. ■ Display →Blz.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 419 ■ Discs die kunnen worden gebruikt Discs die zijn voorzien van onderstaand label, kunnen worden gebruikt. Afhankelijk van het opnameformaat of de eigenschappen van de disc, krassen, vuil of beschadigingen is afspelen wellicht niet mogelijk. ■ Beschermingsfunctie CD-speler Om de interne componenten in de CD-speler te beschermen, wordt het afspelen automatisch onderbroken als er een defect wordt gesignaleerd.
420 5-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibiliteit WMA-bestanden • Compatibele standaards WMA versie 7, 8, 9 • Compatibele samplingfrequenties 32, 44,1, 48 (kHz) • Compatibele bitrates Versie 7, 8: CBR 48, 64, 80, 96, 128, 160, 192 (kbps) Versie 9: CBR 48, 64, 80, 96, 128, 160, 192, 256, 320 (kbps) * Alleen compatibel met 2-kanaalsweergave ● Compatibele media De media die kunnen worden gebruikt voor de weergave van MP3- en WMA-bestanden zijn CD-R's en CD-RW's.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 421 ● ID3- en WMA-tags ID3-tags kunnen worden toegevoegd aan MP3-bestanden, waardoor het mogelijk wordt de naam van het muziekstuk, de naam van de artiest, enz. op te nemen. Het systeem is compatibel met ID3 versie 1.0, 1.1, en versie 2.2, 2.3 ID3tags. (Het aantal karakters is gebaseerd op ID3 versie 1.0 en 1.1.
422 5-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ CD's en adapters die niet kunnen worden gebruikt (→Blz. 414) ■ Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van CD-speler (→Blz.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 423 Bedienen van een iPod∗ Door een iPod aan te sluiten, kunt u genieten van muziek uit de luidsprekers van de auto. ■ Aansluiten van een iPod Behalve hybridemodel 1 Open het afdekkapje en sluit een iPod aan met behulp van een iPod-kabel. Als de iPod niet is ingeschakeld, schakel deze dan alsnog in. Hybridemodel 5 1 Open het afdekkapje en sluit Interieur een iPod aan met behulp van een iPod-kabel. Als de iPod niet is ingeschakeld, schakel deze dan alsnog in.
424 5-2.
425 5-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een afspeelfunctie 1 Druk op 2 Door (MENU) om het iPod-menu te selecteren. rechtsom te draaien verandert de afspeelmodus als volgt: Playlists (afspeellijsten)→Artists (artiesten)→Albums (albums)→Songs (muziekstukken)→Podcasts→Genres →Composers (componisten)→Audiobooks (audioboeken) 3 Druk op de toets om de gewenste afspeelmodus te selecte- ren.
426 5-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Kiezen van een lijst 1 Draai aan de knop om de eerste selectielijst weer te geven. 2 Druk op om het gewenste item te selecteren. Door op de knop te drukken, wordt de tweede selectielijst weergegeven. 3 Herhaal deze procedure om de gewenste optie te selecteren. Druk op om terug te keren naar de vorige selectielijst. Muziekstukken selecteren Draai aan de knop of druk op ∧ of ∨ van de toets om het gewenste muziekstuk te selecteren.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 427 Afspelen in willekeurige volgorde Wanneer u op (RDM) drukt, worden de standen als volgt gewij- zigd: Muziekstukken in willekeurige volgorde afspelen → Album in willekeurige volgorde afspelen → Uit. Overschakelen naar een andere weergave Druk op . Titel van het muziekstuk, naam van de artiest en albumtitel worden op het display weergegeven. Druk op of om terug te keren naar de vorige weergave.
428 5-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Informatie over iPod ● “Made for iPod” (gemaakt voor iPod) en “Made for iPhone” (gemaakt voor iPhone) houden in dat een elektronische accessoire speciaal is ontworpen voor de iPod respectievelijk iPhone en dat de ontwikkelaar garandeert dat het product aan de prestatienormen van Apple voldoet. ● Apple kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de werking van dit apparaat of de mate waarin dit apparaat voldoet aan de eisen voor veiligheid en regelgeving.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 429 ■ iPod-functies ● Wanneer een iPod is aangesloten en de audiobron wordt gewijzigd in iPodmodus, gaat de iPod verder met het laatst afgespeelde bestand. ● Afhankelijk van de iPod die op het systeem is aangesloten, zijn bepaalde functies mogelijk niet beschikbaar. Als een functie niet beschikbaar is vanwege een storing (in tegenstelling tot een systeemspecificatie), kan het helpen om het apparaat even los te koppelen en weer aan te sluiten.
430 5-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Compatibele modellen De volgende iPod-, iPod nano-, iPod classic-, iPod touch- en iPhoneapparaten kunnen in combinatie met dit systeem worden gebruikt.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 431 OPMERKING ■ Voorkomen van schade aan de iPod ● Laat uw iPod niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen, waardoor de iPod beschadigd kan raken. ● Druk niet op de iPod en oefen geen onnodige druk erop uit terwijl het apparaat aangesloten is, aangezien dit de iPod of de aansluiting ervan kan beschadigen. ● Plaats geen vreemde voorwerpen in de opening, aangezien dit de iPod of de aansluiting ervan kan beschadigen.
432 5-2. Gebruik van het audiosysteem Bedienen van een USB-geheugen∗ Door een USB-geheugen aan te sluiten, kunt u genieten van muziek uit de luidsprekers van de auto. ■ Aansluiten van een USB-geheugen Behalve hybridemodel 1 Open het klepje en sluit een USB-geheugen aan. Als het USB-geheugen niet is ingeschakeld, schakel dit dan alsnog in. Hybridemodel 1 Open het klepje en sluit een USB-geheugen aan. Als het USB-geheugen niet is ingeschakeld, schakel dit dan alsnog in.
5-2.
434 5-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map ■ Selecteren van een map per keer Druk op ∧ of ∨ van de toets om de gewenste map te selecte- ren. ■ Selecteren uit de mappenlijst 1 Druk op . De mappenlijst wordt weergegeven. 2 Draai aan en druk op om een map en bestand te selecte- ren. Druk op om terug te keren naar de vorige weergave. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd ∨ ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 435 Afspelen in willekeurige volgorde Wanneer u op (RDM) drukt, worden de standen als volgt gewij- zigd: Map in willekeurige volgorde afspelen → Disc in willekeurige volgorde afspelen → Uit. Overschakelen naar een andere weergave Druk op . Titel van het muziekstuk, naam van de artiest en albumtitel (alleen MP3) worden op het display weergegeven. Druk op of om terug te keren naar de vorige weergave.
436 5-2. Gebruik van het audiosysteem ■ USB-geheugen ● Compatibele apparaten USB-geheugen dat kan worden gebruikt voor het afspelen van MP3- en WMA-bestanden ● Compatibele apparaatformaten De volgende apparaatformaten kunnen worden gebruikt: • USB-communicatieformaten: USB2.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 437 ● Compatibiliteit WMA-bestanden • Compatibele standaards WMA versie 7, 8, 9 • Compatibele samplingfrequenties HIGH PROFILE 32, 44,1, 48 kHz • Compatibele bitrates HIGH PROFILE 48-320 (kbps, CBR) ● Bestandsnamen De enige soort bestanden die kunnen worden herkend als MP3/WMA en die kunnen worden afgespeeld, zijn bestanden met de extensie .mp3 of .wma.
438 5-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen • Om MP3-bestanden met constante geluidskwaliteit af te spelen, adviseren wij de opnames te maken met een vaste bitrate van ten minste 128 kbps en een samplingfrequentie van 44,1 kHz. • Er is een groot aanbod aan gratis software voor het maken van MP3- en WMA-bestanden op de markt en afhankelijk van de kwaliteit van deze software kunnen een slechte geluidsweergave of storingen bij het begin van de weergave het resultaat zijn.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 439 Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem 1 Geeft de actuele functie weer 2 Wijzigen van de volgende instellingen • Geluidskwaliteit (→Blz. 440) en balans Voor een optimaal geluid kunnen de geluidskwaliteit en balans worden gewijzigd. • Automatic Sound Levelizer (automatische geluidsregeling) (→Blz. 440) 3 Selecteren van de stand Gebruik van toonregeling en geluidsverdeling 1 Druk op 2 Draai 3 Druk op 4 Draai .
440 5-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Regelen van geluidskwaliteit Door aan te draaien kan het niveau worden geregeld.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 441 Gebruik van de AUX-aansluiting∗ Deze aansluiting kan worden gebruikt om via de luidsprekers in de auto naar een extern audioapparaat te luisteren. Behalve hybridemodel 1 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. Hybridemodel 1 Open het afdekkapje en sluit 5 uw externe audioapparaat aan. Interieur 2 Druk herhaaldelijk op MEDIA tot AUX wordt weergegeven.
442 5-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden bediend met behulp van toetsen op het stuurwiel. De werking kan verschillen afhankelijk van het type audio- of navigatiesysteem. Raadpleeg de handleiding van het audio- of navigatiesysteem voor meer informatie.
5-2. Gebruik van het audiosysteem 443 Regelen van het volume Druk op + van de toets om het volume te verhogen en op - om het volume te verlagen. Houd de toets + of - op ingedrukt om het volume in sterkere mate te verhogen of verlagen. Dempen van het geluid Houd ingedrukt. Houd nogmaals ingedrukt om het ongedaan te maken. Selecteren van een radiozender 1 Druk op om de radio te selecteren. 2 Druk op om een ingestelde radiozender te selecteren.
444 5-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map (MP3 en WMA of USB-geheugen) 1 Druk op om de CD- of USB-geheugenmodus te selecte- ren. 2 Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. WAARSCHUWING ■ Beperk de kans op ongevallen Neem bij het bedienen van de toetsen op het stuurwiel de nodige voorzichtigheid in acht.
5-3. Gebruik van de interieurverlichting 445 Overzicht interieurverlichting 5 2 Interieurverlichting/leeslampjes voor (→Blz. 446, 447) 3 Verlichting selectiehendel (hybridemodel) 4 Interieurverlichting/leeslampjes (indien aanwezig) (→Blz. 446, 447) 5 Behalve hybridemodel (auto's met Smart entry-systeem en start- knop): verlichting contactslot 5 Hybridemodel: Startknopverlichting UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Interieur 1 Make-upverlichting (indien aanwezig) (→Blz.
446 5-3.
5-3. Gebruik van de interieurverlichting 447 Leeslampjes ■ Voor Aan/uit Wanneer een lampje brandt nadat het door de bijbehorende portierkoppelingsschakelaar is ingeschakeld, gaat dit niet uit, zelfs niet wanneer op het afdekkapje wordt gedrukt. ■ Achter ∗ Aan/uit Wanneer een interieurlampje voor brandt nadat het door de bijbehorende portierkoppelingsschakelaar is ingeschakeld, gaat dit niet uit, zelfs niet wanneer op het afdekkapje wordt gedrukt.
448 5-3. Gebruik van de interieurverlichting ■ Instapverlichting Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Als de schakelaar van de interieurverlichting in de stand DOOR staat, wordt de interieurverlichting automatisch in-/uitgeschakeld op basis van de stand van het contact, ongeacht of de portieren vergrendeld/ontgrendeld zijn en of de portieren geopend/gesloten zijn.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 449 Overzicht van opbergmogelijkheden 5 1 Extra opbergvakken 4 Bekerhouders (→Blz. 452) 5 Consolevak (→Blz. 450) 2 Dashboardkastje (→Blz. 450) 3 Fleshouders (→Blz. 451) WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen in de opbergvakken liggen.
450 5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Trek de hendel omhoog om het dashboardkastje te openen. Consolevak Consolevak Trek de knop aan de rechterzijde omhoog en til het deksel op. Bovenste vak Trek de knop aan de linkerzijde omhoog en til het deksel op.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 451 ■ Deksel van het achterste deel van de middenconsole Het deksel van het achterste deel van de middenconsole kan naar voren of naar achteren worden geschoven. (met schuiffunctie) Fleshouders ■ Voor 5 ■ De houder gebruiken als fleshouder ● Bij het opbergen van een fles dient de dop erop te worden gedraaid. ● De fles kan mogelijk niet worden opgeborgen als gevolg van de grootte of vorm ervan.
452 5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die ongeschikt zijn om in de fleshouder te plaatsen Zet niets anders dan flessen in de fleshouders. Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar buiten worden geslingerd en letsel veroorzaken. Bekerhouders ■ Voor ■ Achter∗ Trek de armsteun naar beneden. ■ Verwijder het inzetstuk van de bekerhouder (voorste bekerhouder) Het inzetstuk kan uit de bekerhouder worden verwijderd zodat het kan worden schoongemaakt.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 453 ■ De bekerhouder (voor) kan worden aangepast aan de grootte van de drinkbekers of blikjes Wijzig de positie van de houder. WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die niet in de bekerhouders mogen worden geplaatst Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes. Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar buiten worden geslingerd en letsel veroorzaken. Dek indien mogelijk warme dranken af om verbranding te voorkomen.
454 5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Houd de extra opbergvakken gesloten. Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door een openstaand extra opbergvak of door items die erin zijn opgeborgen. ■ Voorwerpen die niet geschikt zijn om op te bergen (type A) Berg geen voorwerpen op die zwaarder zijn dan 0,2 kg.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 455 Voorzieningen in de bagageruimte ■ Afdekplaat (indien aanwezig) 1 Hoogste stand 2 Laagste stand De laagste stand kan worden gebruikt wanneer de afdekplaat op de afdekking van de bagageruimtevloer is geplaatst. 5 In de bagageruimte zijn haken aanwezig waaraan de bagage kan worden vastgezet.
456 5-4.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 457 ■ Extra opbergvakken opzij (indien aanwezig) Behalve hybridemodel De inzetbakken aan de zijkant kunnen worden verwijderd wanneer de afdekplaat in de laagste stand is geplaatst. 5 Hybridemodel De inzetbak aan de zijkant kan worden verwijderd wanneer de afdekplaat in de laagste stand is geplaatst.
458 5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden ■ Tashaken Verwijderen van de afdekplaat Trek de lip van de afdekplaat omhoog en trek deze naar u toe om te verwijderen. Verwijderen van de afdekmat Trek de lip van de afdekmat omhoog en trek deze naar u toe om te verwijderen.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 459 ■ Verwijderen van de bagageafdekking 1 Neem de koordjes los. 2 Verwijder de bagageafdekking uit de bevestiging. De bagageafdekking kan worden verwijderd door hem in de richting van de pijl aangegeven met A te trekken. Als dit niet werkt, trek hem dan in de richting aangegeven met B.
460 5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden ■ Bagageafdekking opbergen De bagageafdekking kan achter de achterstoelen worden opgeborden. 1 Steek één kant van de bagageafdekking in de opening tussen de achter- stoelen en het zijpaneel. 2 Beweeg de bagageafdekking richting de achterzijde van de achterstoel en steek ondertussen de andere kant van de bagageafdekking in de opening. Controleer of de bagageafdekking veilig geplaatst is.
5-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden 461 WAARSCHUWING ■ Bedienen van de afdekplaat Plaats niets op de afdekplaat wanneer u de afdekplaat bedient. Anders kunnen uw vingers bekneld raken of kan een ongeval ontstaan met letsel als gevolg. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging ● Hang geen voorwerpen zwaarder dan 4 kg aan de tashaak. ● Stel de opgeslagen bagageafdekking niet bloot aan stoten. De bagageafdekking kan anders beschadigd raken.
462 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Zonnekleppen en make-upspiegels Zonnekleppen 1 Klap de zonneklep omlaag om deze in de vooruitgerichte stand te zetten. 2 Klap de zonneklep omlaag, maak de klep los en draai deze naar de zijkant om de zonneklep in de zijdelingse stand te zetten. Make-upspiegels Open het kapje.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 463 Klok De klok kan worden ingesteld door op de toetsen te drukken. 1 Instellen van de uren 2 Instellen van de minuten 3 Afronden op het zijnde hele uur* dichtstbij- *: bv. 1:00 tot 1:29 → 1:00 1:30 tot 1:59 → 2:00 ■ De tijd wordt weergegeven als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact in stand ACC of AAN staat.
464 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Weergave buitentemperatuur Het temperatuurbereik geeft temperaturen binnen het bereik van -40°C tot 50°Cweer.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 465 ■ De buitentemperatuur wordt weergegeven als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact AAN (IG) staat. Hybridemodel Het contact AAN staat. ■ Display Onder de volgende omstandigheden wordt mogelijk niet de juiste buitentemperatuur weergegeven of duurt het langer voordat de weergave wordt gewijzigd.
466 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Uitneembare asbak∗ De asbak kan in een bekerhouder worden geplaatst. (→Blz. 452) WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd de asbak gesloten. Een ongeval of plotseling remmen of uitwijken kan resulteren in letsel. ■ Voorkomen van brand ● Zorg ervoor dat lucifers en sigaretten volledig gedoofd zijn voordat u ze in de asbak stopt en controleer of de asbak geheel gesloten is. ● Stop geen papier of ander brandbaar materiaal in de asbak.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 467 Accessoireaansluitingen Op de accessoireaansluitingen voor en achter kunnen 12Vaccessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken. Op de accessoireaansluiting in de bagageruimte kunnen 12V-accessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken. ■ Voor Behalve hybridemodel Open het deksel. 5 Hybridemodel Open het deksel. ■ Achter Open het deksel.
468 5-5. Overige voorzieningen in het interieur ■ Bagageruimte Open het deksel. ■ De accessoireaansluitingen kunnen worden gebruikt als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact in stand ACC of AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact in stand ACC of AAN (IG) staat. Hybridemodel Het contact in de stand ACC of AAN staat.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 469 Stoelverwarming∗ Behalve hybridemodel 1 Verwarmt de linker voorstoel 2 Verwarmt de rechter voor- stoel 3 Hoge temperatuur 4 Lage temperatuur Het controlelampje gaat branden wanneer de toets is ingedrukt. Druk lichtjes op de andere zijde van de toets dan die eerst was ingedrukt om de werking te stoppen.
470 5-5. Overige voorzieningen in het interieur ■ De stoelverwarming kan worden gebruikt als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel) Het contact AAN (IG) staat. Hybridemodel Het contact AAN staat. ■ Indien niet in gebruik Zet de schakelaar in de neutrale stand. De indicator dooft.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 471 OPMERKING ■ Beschadiging van de stoelverwarming voorkomen Plaats geen zware voorwerpen met een ongelijkmatig oppervlak op de stoel en leg geen scherpe voorwerpen (naalden, punaises, enz.) op de stoel. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu (behalve hybridemodel) Zet de stoelverwarming uit als de motor niet draait. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu (hybridemodel) Schakel de stoelverwarming uit wanneer het hybridesysteem is uitgeschakeld.
472 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Armsteun∗ Klap de armsteun omlaag om deze te kunnen gebruiken. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de armsteun Plaats geen al te zware last op de armsteun.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 473 Kledinghaakjes De kledinghaken maken onderdeel uit van de handgrepen achter. WAARSCHUWING ■ Zaken die niet aan het kledinghaakje mogen worden gehangen Hang geen kleerhangers, harde voorwerpen of voorwerpen met scherpe punten aan het kledinghaakje. Als de curtain airbags geactiveerd worden, kunnen deze voorwerpen projectielen worden en ernstig letsel veroorzaken.
474 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Handgrepen Een handgreep aan het dak kan ter ondersteuning van uw lichaam worden gebruikt wanneer u zit. WAARSCHUWING ■ Handgreep Gebruik de handgreep niet bij het in- of uitstappen of bij het opstaan vanaf uw zitplaats. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de handgreep Hang geen zware voorwerpen aan de handgreep en belast de greep niet overmatig.
5-5. Overige voorzieningen in het interieur 475 Zonnescherm panoramadak∗ Het zonnescherm van het panoramadak kan met behulp van de schakelaar in de dakconsole worden geopend en gesloten. 1 Openen 2 Automatisch volledig openen (gedurende enkele seconden ingedrukt houden) 3 Sluiten 4 Automatisch volledig sluiten (gedurende enkele seconden ingedrukt houden) *: Wanneer op een zijde van de schakelaar wordt gedrukt, stopt het panoramadak in een tussenstand. 5 Het contact AAN staat.
476 5-5. Overige voorzieningen in het interieur Controleer na het voltooien van deze procedure of de automatische open-/ sluitfunctie beschikbaar is. Laat als de automatische open-/sluitfunctie niet goed werkt de auto nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
477 Onderhoud en verzorging 6 6-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur..............478 Schoonmaken en beschermen van het interieur...............482 6-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften ..485 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren onderhoud en controles .....................488 Motorkap............................492 Plaatsen van de krik ..........494 Motorruimte........................496 12V-accu (hybridemodel)...518 Banden .......
478 6-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
6-1. Onderhoud en verzorging 479 ■ Bij gebruik van een wasstraat (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld en ontgrendeld. Volg in dat geval de correctieprocedure hieronder bij het wassen van de auto: ● Leg de sleutel op een afstand van ten minste 2 m van de auto als u de auto wast. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.
480 6-1. Onderhoud en verzorging WAARSCHUWING ■ Bij het schoonmaken van de voorruit (auto's met ruitenwisser met regensensor) Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand OFF. Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in de volgende gevallen onverwacht in werking treden. Hierdoor kunnen uw handen bekneld raken en kunt u ernstig letsel oplopen, en hierdoor kunnen de ruitenwisserbladen beschadigd raken.
6-1. Onderhoud en verzorging 481 OPMERKING ■ Om aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen (lichtmetalen velgen, enz.
482 6-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: Beschermen van het interieur Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. Schoonmaken van lederen bekleding ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. ● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek die is bevochtigd met een verdund reinigingsmiddel.
6-1. Onderhoud en verzorging 483 ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het leder in een goede conditie te houden, raadt Toyota u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Gebruik geen water. Veeg vuile oppervlakken schoon en laat ze drogen.
484 6-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● De volgende reinigingsmiddelen kunnen verkleuring, strepen en beschadigingen in het interieur veroorzaken en het is daarom raadzaam deze niet te gebruiken: • Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine en terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en bleekmiddel • Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasbenzine en alcohol ● Gebruik geen autowas of lakcleaner.
6-2. Onderhoud 485 Onderhoudsvoorschriften Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Toyota raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden. ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. Zie het Toyota-onderhoudsboekje en het Toyota-garantieboekje voor het onderhoudsschema.
486 6-2. Onderhoud ■ Waar naar toe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Toyota u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur, die originele Toyota-onderdelen gebruikt.
6-2. Onderhoud 487 WAARSCHUWING ■ Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden Door onjuist onderhoud kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar kan ook ernstig letsel worden veroorzaakt. ■ Omgaan met de 12V-accu 12V-accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergiftiging kan hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden altijd uw handen. (→Blz.
488 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren onderhoud en controles Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Onderwerp Conditie 12V-accu (behalve hybridemodel) (→Blz. 512) Benodigdheden • • • • Warm water Zuiveringszout Vet Conventionele sleutel (voor de bouten van de accukabels) Conditie 12V-accu (hybridemodel) (→Blz.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Onderwerp Zekeringen Gloeilampen Benodigdheden (→Blz. 535) • Zekering met dezelfde stroomsterkte als de oorspronkelijke zekering (→Blz. 558) • Lamp met hetzelfde nummer en vermogen als het oorspronkelijke exemplaar • Kruiskopschroevendraaier • Sleufkopschroevendraaier • Sleutel Radiateur, condensor en intercooler (→Blz. 511) Bandenspanning 489 (→Blz. 526) Ruitensproeiervloeistof (→Blz.
490 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewegen, heet worden of onder elektrische spanning staan. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen. ■ Tijdens werkzaamheden onder de motorkap ● Hybridemodel: Controleer of het controlelampje van de startknop en het controlelampje READY beide uit zijn. ● Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de ventilator en de aandrijfriem.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 491 WAARSCHUWING ■ Veiligheidsbril Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of vallend materiaal, een straal vloeistof, enz. OPMERKING ■ Wanneer u het luchtfilter verwijdert Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige beschadiging van de motor door vuil in de inlaatlucht.
492 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. 1 Trek de ontgrendelingshendel naar u toe. De motorkap zal iets omhoog springen. 2 Trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. 3 De motorkap kan worden open- gehouden door de steun in de uitsparing van de kap te zetten.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 493 WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Is dat niet het geval, dan kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval of ernstig letsel kan ontstaan. ■ Na plaatsing van de steun in de opening Zorg ervoor dat de steun goed in de opening zit als de motorkap openstaat, om te voorkomen dat de motorkap op uw hoofd of lichaam valt.
494 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Plaatsen van de krik Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 495 WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto Voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Gebruik voor het opkrikken van de auto een garagekrik zoals aangegeven in de afbeelding. ● Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde handleiding. ● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd.
496 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Motorruimte ■ 1NR-FE motor 1 Sproeierreservoir 5 12V-accu (→Blz. 515) 2 Koelvloeistofreservoir (→Blz. 509) 3 Motorolievuldop (→Blz. 505) 4 Oliepeilstok (→Blz. 501) UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) (→Blz. 512) 6 Zekeringenkast (→Blz. 535) 7 Elektrische koelventilator 8 Condensor (→Blz. 511) 9 Radiateur (→Blz.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 497 ■ 1ZR-FAE motor 5 12V-accu 1 Sproeierreservoir (→Blz. 515) 2 Koelvloeistofreservoir (→Blz. 509) (→Blz. 505) 4 Oliepeilstok (→Blz. 501) UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) 6 Zekeringenkast (→Blz. 535) 7 Elektrische koelventilator 8 Condensor (→Blz. 511) 9 Radiateur (→Blz. 511) 6 Onderhoud en verzorging 3 Motorolievuldop (→Blz.
498 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ 1ND-TV motor 1 Sproeierreservoir (→Blz. 515) 2 Koelvloeistofreservoir (→Blz. 509) 3 Motorolievuldop (→Blz. 505) 4 Oliepeilstok (→Blz. 501) UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) 5 Brandstoffilter (→Blz. 516) 6 12V-accu (→Blz. 512) 7 Zekeringenkast (→Blz. 535) 8 Radiateur (→Blz. 511) 9 Elektrische koelventilator 10 Condensor (→Blz. 511) 11 Intercooler (→Blz.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 499 ■ 1AD-FTV motor 1 Sproeierreservoir (→Blz. 515) 2 Koelvloeistofreservoir (→Blz. 509) (→Blz. 501) 4 Motorolievuldop (→Blz. 505) UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) (→Blz. 516) 6 12V-accu (→Blz. 512) 7 Zekeringenkast (→Blz. 535) 8 Elektrische koelventilatoren 9 Condensor (→Blz. 511) 10 Intercooler (→Blz. 511) 11 Radiateur (→Blz.
500 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ 2ZR-FXE motor 1 Koelvloeistofreservoir (→Blz. 509) 2 Oliepeilstok 3 Motorolievuldop (→Blz. 501) (→Blz. 505) 4 Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid (→Blz. 509) UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) 5 Zekeringenkast (→Blz. 535) 6 Radiateur koelsysteem vermogensregeleenheid (→Blz. 511) 7 Radiateur (→Blz. 511) 8 Condensor (→Blz. 511) 9 Elektrische koelventilatoren 10 Sproeierreservoir (→Blz.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 501 Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie 1 Benzinemotor: Plaats de auto op een horizontale ondergrond. Wacht, nadat de motor afgezet is, minstens 5 minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. Dieselmotor: Plaats de auto op een horizontale ondergrond.
502 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 2 Trek de peilstok uit de motor terwijl u een doek onder het uiteinde houdt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 503 3 Veeg de peilstok met een schone doek af. 4 1ZR-FAE en 2ZR-FXE motor met platte peilstok en 1NR-FE, 1ND-TV en 1AD-FTV motor: Steek de peilstok weer volledig in de motor. 4 1ZR-FAE motor met ronde peilstok: Steek de ronde peilstok met de uitstekende delen ( 1 in de afbeelding) naar de motor gekeerd weer volledig in de motor.
504 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 5 Trek de peilstok uit de motor en controleer het oliepeil. 1 Laag 2 Normaal 3 Te hoog Platte peilstok Ronde peilstok De vorm van de peilstok is afhankelijk van de uitvoering van de auto en het motortype. 6 Veeg de peilstok af en steek deze helemaal terug in de houder.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 505 ■ Motorolie bijvullen Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type als waarmee de motor eerder werd gevuld. 1NR-FE motor 1ZR-FAE motor 1ND-TV motor 1AD-FTV motor 6 2ZR-FXE motor Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de benodigdheden voor het bijvullen klaar.
506 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Keuze motorolie →Blz. 711 1NR-FE, 1ZR-FAE, 2ZR-FAE, 1ND-TV en Oliehoeveelheid (minimaal → maximaal) 2AD-FHV motor 1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.) 1AD-FTV motor 1,6 l (1,7 qt., 1,4 Imp.qt.) Onderwerp Schone trechter 1 Verwijder de motorolievuldop door deze linksom te draaien. 2 Giet beetje voor beetje motorolie in de vulopening en controleer ondertussen het oliepeil steeds door middel van de peilstok. 3 Plaats de olievuldop door deze rechtsom te draaien.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 507 ■ Motorolieverbruik Er kan tijdens het rijden een bepaalde hoeveelheid olie worden verbruikt. In de volgende situaties verbruikt de motor mogelijk meer olie en kan het nodig zijn om tussen twee onderhoudsbeurten olie bij te vullen.
508 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Afgewerkte motorolie ● Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen zoals ontsteking of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en vermijd langdurig en herhaaldelijk contact met de huid. Verwijder afgewerkte motorolie door goed met water en zeep te wassen. ● Voer afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters op een veilige en acceptabele manier af.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 509 Koelvloeistof (behalve hybridemodel) Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Behalve motor 1AD-FTV 1 Vuldop 2 Streepje FULL 3 Streepje LOW Als het niveau zich op of onder het onderste streepje (LOW) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld tot aan het bovenste streepje (FULL).
510 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid 1 Vuldop 2 Streepje FULL 3 Streepje LOW Als het niveau zich op of onder het onderste streepje (LOW) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld tot aan het bovenste streepje (FULL). ■ Selectie van koelvloeistof Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product. Toyota Super Long Life Coolant is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 511 OPMERKING ■ Bij het vullen van koelvloeistof Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water. Een goede mengverhouding van water en antivries zorgt voor een goede smering, corrosiebescherming en koeling. Lees altijd de informatie op het etiket van de antivries of koelvloeistof. ■ Als er koelvloeistof wordt gemorst bij het vullen Verwijder de koelvloeistof met veel water om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast.
512 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 12V-accu (behalve hybridemodel) Controleer de 12V-accu als volgt. ■ Waarschuwingssymbolen De betekenis van de waarschuwingssymbolen aan de bovenzijde van de 12V-accu is als volgt: Niet roken, geen open vuur, geen vonken Accuzuur Draag een veiligheidsbril Lees de gebruiksaanwijzing Buiten bereik van kinderen houden Explosief gas ■ Exterieur 12V-accu Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende klembeugel.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 513 ■ Na het opladen/aansluiten van de 12V-accu (auto's met Smart entry-systeem en startknop) ● Nadat de 12V-accu losgenomen is geweest, is het wellicht niet meteen mogelijk om de portieren met het Smart entry-systeem met startknop te ontgrendelen. Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen of ontgrendelen. ● Start de motor met het contact in stand ACC. De auto kan niet worden gestart als het contact UIT staat.
514 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Een veilige plaats voor het opladen van de 12V-accu Laad de 12V-accu altijd op in een open ruimte. Laad de 12V-accu niet op in een garage of in een afgesloten ruimte waar onvoldoende ventilatie is. ■ Procedure voor het opladen van de 12V-accu Laad de accu alleen op met een druppellader (5 A of minder). Het opladen van een 12V-accu met een snellader kan een explosie veroorzaken.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 515 Ruitensproeiervloeistof Auto's zonder koplampsproeier Als een sproeier niet werkt, is het sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul ruitensproeiervloeistof bij. Auto's met koplampsproeier Als het vloeistofpeil extreem laag is, vul dan ruitensproeiervloeistof bij. Neem de dop van de opening, terwijl u het gat in het midden van de dop met uw vinger dichthoudt, en controleer het vloeistofpeil in de slang.
516 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud OPMERKING ■ Vul het reservoir uitsluitend met ruitensproeiervloeistof Gebruik geen zeepsop of motorantivries in plaats van ruitensproeiervloeistof. Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast. ■ Verdunnen van ruitensproeiervloeistof Verdun ruitensproeiervloeistof indien nodig met water. Raadpleeg de op het etiket van de ruitensproeiervloeistoffles aangegeven temperaturen voor de juiste mengverhouding.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 517 3 Draai de aftapplug linksom, ongeveer 2 - 2,5 slag. 4 Beweeg de pompknop tot er brandstof uit de aftapplug komt. 5 Draai de aftapplug na het aftappen met de hand vast.
518 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 12V-accu (hybridemodel) ■ Plaats De 12V-accu bevindt zich aan de rechterzijde van de bagageruimte. ■ Verwijderen van de afdekkap van de 12V-accu 1 Verwijder de afdekmat. 2 Verwijder de afdekkap van de 12V-accu.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 519 ■ Exterieur Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende klembeugel.
520 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het opladen van de 12V-accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof. Voer daarom vóór het laden de volgende handelingen uit: ● Als de 12V-accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opladen de massakabel worden losgenomen. ● Zorg ervoor dat de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de accuklemmen is uitgeschakeld.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 521 WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de 12V-accu Het zwavelzuur in de 12V-accu is giftig en bijtend en kan het ontstaan van het licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de 12Vaccu.
522 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Noodmaatregelen met betrekking tot elektrolyt ● Als er elektrolyt in uw ogen terechtkomt Spoel de ogen minstens 15 minuten met water en schakel direct medische hulp in. Blijf zo mogelijk water met een spons of doek op de ogen deppen, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. ● Als er elektrolyt op uw huid terechtkomt Was de huid zorgvuldig met veel water. Als het pijn doet of brandt, roep dan meteen medische hulp in.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 523 Banden Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het slijtagepatroon. Controleren van de banden 1 Nieuw loopvlak 2 Slijtage-indicator 3 Versleten loopvlak De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of Δ op de wang van de band. Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet gebruikt wordt. Wisselen van banden Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding.
524 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Brede banden (17 inch-banden) In het algemeen slijten brede banden eerder en kan de grip op besneeuwde en/of gladde wegen beperkt zijn in vergelijking met standaard banden. Gebruik daarom winterbanden of sneeuwkettingen op besneeuwde en/of gladde wegen en rijd voorzichtig waarbij u uw snelheid aanpast aan de weersomstandigheden en de toestand van de weg.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 525 OPMERKING ■ Rijden over onverharde wegen Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen met kuilen. Dergelijke omstandigheden hebben mogelijk een verlaging van de bandenspanning tot gevolg, waardoor de verende werking van de banden vermindert. Bovendien kunnen de banden zelf en de velgen en carrosserie beschadigd raken bij het rijden over onverharde wegen.
526 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Toyota beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (→Blz.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 527 WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
528 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren, vertoont of erg gecorrodeerd is. Anders kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. Keuze van velg Let er bij het vervangen van velgen op dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en ET-waarde* hebben Vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur. *: “Offset” is de gebruikelijke term.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 529 WAARSCHUWING ■ Vervangen van velgen ● Gebruik alleen de in deze handleiding aanbevolen maat velgen en banden. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. ● Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tubeless band. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
530 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden vervangen om de optimale werking van de airconditioning te behouden. Verwijderen 1 Behalve hybridemodel: Zet het contact UIT. Hydridemodel: Zet de startknop UIT. 2 Open het dashboardkastje. Maak de demper los. 3 Duw het dashboardkastje aan de zijde die zich het dichtst bij het portier bevindt naar binnen om de klauwen vrij te maken.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 531 4 Verwijder de afdekkap van het filter. ■ Vervangen Verwijder het interieurfilter en vervang het. De merktekens UP op het filter moeten naar boven wijzen. ■ Als er te weinig lucht uit de ventilatieroosters stroomt Het filter kan verstopt zitten. Controleer het filter en vervang het indien nodig. OPMERKING ■ Gebruiken van de airconditioning Controleer of het interieurfilter aanwezig is.
532 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Afstandsbediening/batterij elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 533 Auto's met Smart entry-systeem en startknop 1 Neem de mechanische sleutel uit de houder. 2 Verwijder het klepje. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de sleutel te voorkomen. 3 Verwijder de accukap. 4 Verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij met de positieve aansluiting (+) naar boven.
534 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Gebruik een CR2016 lithiumbatterij (auto's zonder Smart entry-systeem met startknop of startknopfunctie) of CR2032 (auto's met Smart entrysysteem met startknop of startknopfunctie) ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur, plaatselijke elektrozaken of fotospeciaalzaken. ● Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. ● Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 535 Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. 1 Behalve hybridemodel: Zet het contact UIT. Hydridemodel: Zet de startknop UIT. 2 Zie na een systeemstoring “Plaats en stroomsterkte van zekerin- gen” voor meer informatie over de te controleren zekeringen. (→Blz.
536 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Aan de onderzijde van het dashboard aan bestuurderszijde Type A: Verwijder het deksel. Type B: 1 Open het extra opbergvak. Duw aan beide zijden van het extra opbergvak om de bovenste klauwen vrij te maken. 2 Trek het extra opbergvak naar buiten en maak de onderste klauwen vrij.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 537 Behalve hybridemodel 4 Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. Alleen zekering type A kan worden verwijderd met de zekeringtrekker. Hybridemodel 4 Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. Alleen zekering type A kan worden verwijderd met de zekeringtrekker.
538 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 5 Controleer of de zekering is doorgebrand. 1 Goede zekering 2 Defecte zekering Type A, B, C en D: Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast. Type E: Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
6-3.
540 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering 14 AM2 Ampère Circuit 7,5 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, startsysteem, IG2, Stop & Startsysteem 15 ECU-B NO.3 5A Elektrische stuurbekrachtiging 16 ECU-B NO.2 10 A Airconditioning, elektrisch bedienbare ruiten, Smart entry-systeem met startknop, buitenspiegels, tellers en meters 17 SPARE 30 A Reservezekering 18 HTR 50 A Airconditioning 19 ABS NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering 33 H-LP LH-LO 541 Ampère Circuit 10 A*3 Linker koplamp (dimlicht), draaiknop koplampverstelling 15 A*4 Linker koplamp (dimlicht) 34 H-LP RH-HI 7,5 A Rechter koplamp (grootlicht) 35 H-LP LH-HI 7,5 A Linker koplamp (grootlicht), meters en tellers 36 BBC*2 40 A Stop & Start-systeem 37 STRG LOCK 20 A Stuurslot 38 AMP 15 A Audiosysteem 39 H-LP CLN 30 A Koplampsproeiers 40 PTC HIR NO.1 30 A*5 50 A*6 Airconditioning 41 PTC HIR NO.
542 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Onder het dashboard (auto's met benzinemotor) Type A Zekering Ampère Circuit 1 P/OUTLET 15 A Accessoireaansluiting (bagageruimte) 2 OBD 7,5 A Diagnosesysteem 3 STOP 7,5 A Remlichten, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, derde remlicht, ABS, VSC, schakelblokkeersysteem 4 FOG RR 7,5 A Mistachterlicht, meters en tellers 5 D/L NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère 543 Circuit 16 WIPER NO.
544 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère Circuit 30 S/HTR 15 A Stoelverwarming 31 METER 5A Meters en tellers, Stop & Start-systeem 32 A/BAG 7,5 A SRS-airbagsysteem Type B Zekering Ampère Circuit 1 P/SEAT 30 A Elektrisch verstelbare stoel 2 DOOR NR.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 545 ■ Motorruimte (auto's met dieselmotor) Zekering Ampère Circuit ALT 140 A Laadsysteem 2 EPS 80 A Elektrische stuurbekrachtiging 3 H-LP-MAIN 30 A H-LP RH-LO, H-LP LH-LO, H-LP RH-HI, H-LP LH-HI 4 ST 30 A Startsysteem 5 EFI-MAIN NO.2*1 20 A ECU-B NO.
546 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering 13 AM2 14 ECU-B NO.3 Ampère Circuit 7,5 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, startsysteem, startsysteem, IG2, Multi-Mode Transmissie, Stop & Start-systeem 5A Elektrische stuurbekrachtiging 15 ECU-B NO.2 10 A Airconditioning, elektrisch bedienbare ruiten, Smart entry-systeem met startknop, buitenspiegels, tellers en meters, Multi-Mode Transmissie 16 SPARE 30 A Reservezekering 17 HTR 50 A Airconditioning 18 ABS NO.
6-3.
548 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Onder het dashboard (auto's met dieselmotor) Type A Zekering Ampère Circuit 1 P/OUTLET 15 A Accessoireaansluiting (bagageruimte) 2 OBD 7,5 A Diagnosesysteem 3 STOP 7,5 A Remlichten, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, derde remlicht, ABS, VSC, schakelblokkeersysteem, Multi-Mode Transmissie 4 FOG RR 7,5 A Mistachterlicht, meters en tellers 5 D/L NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère 549 Circuit 16 WIPER NO.
550 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère Circuit 30 S/HTR 15 A Stoelverwarming 31 METER 5A Meters en tellers, Stop & Start-systeem 32 A/BAG 7,5 A SRS-airbagsysteem Type B Zekering Ampère Circuit 1 P/SEAT 30 A Elektrisch verstelbare stoel 2 DOOR NR.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 551 ■ Motorruimte (hybridemodel) Zekering Ampère Circuit SPARE 20 A Reservezekering 2 EFI NR. 2 10 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 3 EFI NO.1 10 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 4 EFI-B 5A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 5 SPARE 30 A Reservezekering 6 SPARE 10 A Reservezekering 7 PTC HIR NO.2 30 A Airconditioning 8 PTC HIR NO.3 30 A Airconditioning 9 PTC HIR NO.
552 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère Circuit 15 CDS FAN 30 A Elektrische koelventilator(en) 16 RDI 40 A Elektrische koelventilator(en) 17 DC/DC 125 A Hybridesysteem 18 AM2 7,5 A Startsysteem 19 P-CON MTR 30 A Regelsysteem stand P, transmissie 20 P-CON MAIN 7,5 A Regelsysteem stand P, schakelaar stand P 21 DC/DC-S 5A Hybridesysteem 22 ETCS 10 A Elektronische smoorklepaansturing 23 ECU-B NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering 39 H-LP LH-LO 553 Ampère Circuit 10 A*1 Linker koplamp (dimlicht), draaiknop koplampverstelling 15 A*2 Linker koplamp (dimlicht) 10 A Hybridesysteem 41 PCU 10 A Hybridesysteem 42 INV W/PMP 10 A Koelsysteem 43 IGTC NO.2 10 A Hybridesysteem, regelsysteem stand P 44 ECU-B NO.
554 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Onder het instrumentenpaneel (hybridemodel) Type A Zekering Ampère Circuit 1 P/OUTLET 15 A Accessoireaansluiting (bagageruimte) 2 OBD 7,5 A Diagnosesysteem 3 STOP 7,5 A Remlichten, derde remlicht, elektronisch geregeld remsysteem, Power Management-systeem 4 FOG RR 7,5 A Mistachterlicht, meters en tellers 5 D/L NO.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Zekering Ampère 555 Circuit 25 A Ruitenwissers 17 CIG 15 A Accessoireaansluiting 18 ACC 7,5 A Buitenspiegels, audiosysteem, hoofdbody-ECU, klok, accessoireaansluiting 19 SFT LOCK-ACC 5A ⎯ 20 TAIL 10 A Parkeerlichten voor, achterlichten, kentekenplaatverlichting, mistlampen voor, mistachterlicht 21 PANEL 7,5 A Schakelaarverlichting, verlichting instrumentenpaneel, verlichting dashboardkastje, hoofd-body-ECU 5A ⎯ 23 ECU-IG NO.
556 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Type B Zekering Ampère Circuit 1 P/SEAT 30 A Elektrisch verstelbare stoel 2 DOOR NR. 1 30 A Elektrisch bedienbare ruiten ■ Na het vervangen van een zekering ● Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan het zijn dat de lamp moet worden vervangen. (→Blz. 558) ● Laat als de nieuwe zekering direct doorslaat de auto controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 557 WAARSCHUWING ■ Voorkomen van storingen en het ontstaan van brand Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in schade aan de auto, brand en ernstig letsel. ● Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte dan aangegeven, of een stukje metaal. ● Gebruik altijd een originele Toyota-zekering of een gelijkwaardige zekering.
558 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Lampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Sommige lampen zijn eenvoudiger te vervangen dan andere lampen. Aangezien de onderdelen beschadigd zouden kunnen raken, raden wij u aan om de vervanging te laten uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Zorg voor een nieuwe gloeilamp Controleer het vermogen van de defecte lamp. (→Blz.
6-3.
560 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud Vervangen van lampen ■ Koplampen (auto's met halogeenkoplampen) 1 Verwijder de borgclip. Draai de vulpijp voor de ruitensproeiervloeistof en trek deze eruit. (Alleen bij vervanging van lamp aan de rechterzijde.) 2 Verwijder het klepje. 3 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt.
561 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 5 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. 6 Draai de lampvoet en zet hem vast. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet de koplampen aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging af schijnt. 7 Plaats het deksel. 8 Steek de vulpijp voor de rui- tensproeiervloeistof erin en draai deze om. Plaats de borgclip.
562 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Mistlampen voor (indien aanwezig) 1 Draai het stuurwiel in de tegenovergestelde richting van de lamp die u wilt vervangen. Draai het stuurwiel zo dat uw hand gemakkelijk tussen de band en het binnenscherm past. 2 Verwijder de 2 schroeven en verwijder de wielkuip gedeeltelijk. 3 Verwijder de wielkuip gedeel- telijk, zodat de lamp zichtbaar is. 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 563 5 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 6 Plaats een nieuwe lamp. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin. Draai de lampvoet rechtsom en zet hem vast. 6 Beweeg de stekker voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet de mistlampen voor een keer aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging schijnt. 8 Voer voor het plaatsen van het binnenscherm 3 en 2 in omge- keerde volgorde uit.
564 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Richtingaanwijzers voor 1 Verwijder de borgclip. Draai de vulpijp voor de ruitensproeiervloeistof en trek deze eruit. (Alleen bij vervanging van lamp aan de rechterzijde.) 2 Draai de lampvoet linksom. 3 Verwijder de lamp. 4 Voer voor het plaatsen van de lamp volgorde uit. 5 Steek de vulpijp voor de rui- tensproeiervloeistof erin en draai deze om. Plaats de borgclip. (Alleen bij vervanging van lamp aan de rechterzijde.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 565 ■ Rem-/achterlichten (behalve hybridemodel) en richtingaanwij- zers achter 1 Open de achterklep en ver- wijder de 2 schroeven. Verwijder de lamp door deze recht naar achteren te trekken. 2 Draai de lampvoet linksom. 1 Rem-/achterlichten 2 Richtingaanwijzers achter 3 Verwijder de lamp. 1 Rem-/achterlichten 6 2 Richtingaanwijzers achter volgorde uit. 5 Plaats de lamp en vervol- gens de 2 schroeven.
566 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Achteruitrijlicht en mistachterlicht 1 Open de achterklep en ver- wijder de afdekkap. Steek een platte schroevendraaier of een dergelijk gereedschap in de opening in bovenzijde van de afdekplaat en verwijder deze zoals aangegeven in de afbeelding. Omwikkel de schroevendraaier met tape om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd. 2 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 3 Verwijder de lamp.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 567 ■ Kentekenplaatverlichting 1 Verwijder de lichtmodule. Steek een platte schroevendraaier of een dergelijk gereedschap in de opening naast de lamp en verwijder deze zoals aangegeven in de afbeelding. Omwikkel de schroevendraaier met tape om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd. 2 Draai de lampfitting linksom en verwijder hem. 6 4 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volg- orde.
568 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Richtingaanwijzers opzij 1 Verwijder het kapje. Steek de platte schroevendraaier erin en schuif deze langs de richtingaanwijzer opzij. Omwikkel de schroevendraaier met tape om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd. 2 Druk op de 2 clips en verwij- der de richtingaanwijzer opzij uit het zonneklephuis. 3 Verwijder de fitting uit het huis van de richtingaanwijzer opzij. 4 Verwijder de lamp.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 569 5 Verwijder de fitting uit het huis van de richtingaanwijzer opzij. Breng de groeven op de fitting in lijn met het huis van de richtingaanwijzer opzij. 6 Voer de bedrading door het onderste deel van de richtingaanwijzer opzij en plaats deze in het huis van de zonneklep. 7 Breng de 6 lippen in lijn en plaats de afdekkap. Let op of u een klikgeluid hoort en controleer vervolgens of de afdekkap goed op zijn plaats zit.
570 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud ■ Vervangen van de volgende lampen Laat de onderstaande lampen vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● Koplampen (auto's met gasontladingskoplampen) ● Parkeerlichten voor/dagrijverlichting ● Derde remlicht ● Rem-/achterlichten (hybridemodel) ■ Gasontladingkoplampen (auto's met gasontladingskoplampen) Als de spanning van de ontsteking van de lamp te laag is, gaan de lampen niet branden of gaan ze even uit.
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud 571 WAARSCHUWING ■ Vervangen van lampen ● Schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de verlichting tot de lampen zijn afgekoeld. De lampen kunnen erg heet worden en brandwonden veroorzaken. ● Raak het glas van de lamp niet aan met blote handen. Als u het glas van de lamp toch moet vastpakken, gebruik daarvoor dan een schone droge doek, om te voorkomen dat er vocht of olie op de lamp komt.
572 6-3. Zelf uit te voeren onderhoud WAARSCHUWING ■ Gasontladingkoplampen (auto's met gasontladingskoplampen) ● Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van gasontladingslampen. ● Raak de hoogspanningsfitting van de gasontladingslampen niet aan wanneer de koplampen ingeschakeld worden. Er wordt een extreem hoge spanning van 30.000 V afgegeven, die een elektrische schok kan veroorzaken, wat kan leiden tot zeer ernstig letsel.
573 Bij problemen 7-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten ...........574 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht ..........................575 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto moet worden gesleept ...........................577 Als u denkt dat er iets mis is ...............................585 Uitschakelsysteem brandstofpomp (alleen benzinemotor)......586 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt...
574 7-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten De alarmknipperlichten worden gebruikt om andere bestuurders te waarschuwen wanneer de auto tot stilstand moet worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech. Druk op de schakelaar. Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knipperen, ongeacht of de motor nu draait of niet. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen.
7-1. Belangrijke informatie 575 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand: 1 Trap het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet “pompend”; hierdoor is meer kracht nodig om de auto tot stilstand te brengen. 2 Behalve hybridemodel: Zet de selectiehendel in stand N. Hybridemodel: Selecteer schakelstand N.
576 7-1. Belangrijke informatie 4 Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Houd de startknop gedurende ten minste 2 seconden ingedrukt of druk hem 3 maal achter elkaar kort in om de motor uit te schakelen. Houd de startknop ten minste 2 seconden ingedrukt of druk deze 3 maal of vaker achter elkaar kort in Als stand N niet kan worden geselecteerd (hybridemodel) 3 Blijf het rempedaal met beide voeten intrappen om zo veel mogelijk vaart te minderen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 577 Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Toyota-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf, en daarbij gebruik te maken van een lepelwagen of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. Voor het slepen Het volgende kan duiden op een probleem in de transmissie.
578 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Slepen in een noodgeval In geval van nood kunt u een sleepkabel of -ketting aan een sleepoog vastmaken. Behalve hybridemodel: Uw auto mag op deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid over een korte afstand worden gesleept. Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen. Ook dienen de wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en de remmen in een goede conditie te zijn.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 579 Sleepoog plaatsen 1 Haal het sleepoog tevoorschijn. (→Blz. 631, 644) 2 Druk op de sleepoogkap en open deze. 3 Plaats het sleepoog in de ope- ning en draai het zo ver mogelijk met de hand vast. 4 Draai het sleepoog stevig vast met behulp van een wielmoersleutel* of een stevige metalen stang.
580 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Slepen met een takelwagen Sleep de auto niet met een takelwagen, om beschadiging van de carrosserie te voorkomen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 581 Slepen met een lepelwagen Aan de voorzijde Deactiveer de parkeerrem. Aan de achterzijde Auto's met Multidrive CVT of hybridetransmissie: Gebruik een dolly onder de voorwielen. Auto's met Multi-Mode Transmissie of handgeschakelde transmissie: We raden u aan om een dolly onder de voorwielen te plaatsen.
582 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vervoeren op een autoambulance Als uw auto met touwen of kettingen wordt vastgezet, moeten de aangegeven bevestigingshoeken 45° zijn. Trek de touwen of kettingen niet te strak aan omdat hierdoor schade aan de auto kan ontstaan. ■ Voor het slepen Behalve hybridemodel 1 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact in stand ACC (motor uit) of AAN (motor draait).
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 583 WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Waarschuwing ● Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de sleepkabel of -ketting worden uitgeoefend. Let tijdens het slepen altijd op de omgeving en de medeweggebruikers.
584 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Voorkom ernstige beschadiging van de transmissie bij het slepen met een lepelwagen (Multidrive CVT of hybridetransmissie) Sleep een auto nooit aan de achterzijde met de voorwielen op de grond. ■ Voorkomen van ernstige schade aan het Stop & Start-systeem bij het slepen (auto's met Stop & Start-systeem) Sleep deze auto nooit met vier wielen op de grond. Gebruik een autoambulance of sleep de auto met de voor- of achterwielen in een lepel.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 585 Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Zichtbare symptomen ● Sporen van lekkage onder de auto. (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal).
586 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Uitschakelsysteem brandstofpomp (alleen benzinemotor) Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de brandstoftoevoer naar de motor om de kans op brandstoflekkage te verkleinen als de motor afslaat of als een airbag wordt geactiveerd als gevolg van een ongeval. Volg onderstaande procedure om de motor te herstarten als het systeem geactiveerd is. Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop 1 Zet het contact in stand ACC of UIT.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 587 Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uitgaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Als deze situatie echter blijft voortduren, laat uw auto dan controleren bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
588 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Breng de auto direct tot stilstand. De volgende waarschuwing geeft aan dat er mogelijk schade aan de auto is die kan leiden tot een ongeval. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje (Gaat branden) 589 Waarschuwingslampje/ details Correctieprocedure Waarschuwingslampje Multi-Mode Transmissie (waarschuwingszoemer) (auto's met Multi-Mode Transmissie) Geeft aan dat er een storing in de Multi-Mode Transmissie is en dat de koppeling door overmatige belasting oververhit is geraakt. Zet de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling te laten afkoelen.
590 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje (Gaat branden) 591 Waarschuwingslampje/details Controlelampje Traction Control (indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing is in: • Het VSC-systeem; • De TRC; of • De Hill Start Assist Control Het lampje gaat knipperen wanneer de ABS (hybridemodel), de VSC, de TRC of het Hill Start Assist-regelsysteem in werking is.
592 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan. WaarschuWaarschuwingslampje/details wingslampje Correctieprocedure Waarschuwingslampje open portier/achterklep Controleer of alle portieren (waarschuwingszoeen de achterklep gesloten mer)*1, 2 Geeft aan dat een van de zijn.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WaarschuWaarschuwingslampje/details wingslampje 593 Correctieprocedure Waarschuwingslampje laag motoroliepeil Controleer het oliepeil en vul (dieselmotor)*2 indien nodig olie bij. Geeft aan dat het motor(→Blz. 501) oliepeil laag is, maar duidt niet op een storing.
594 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WaarschuWaarschuwingslampje/details wingslampje Correctieprocedure Waarschuwingslampje motorolie verversen (dieselmotor)*2 Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. 1ND-TV motor (Knippert) Knippert na ongeveer 14.500 km nadat de motorolie is ververst. (→Blz. 599) (Als het indicatiesysteem voor het verversen van de motorolie niet is gereset, zal het controlelampje niet goed werken.) 1AD-FTV motor Knippert ongeveer 35.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WaarschuWaarschuwingslampje/details wingslampje (Knippert) Waarschuwingslampje motorolie verversen (dieselmotor)*2 Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. • Knippert tijdens het rijden. • Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Knippert ongeveer 15 seconden als het contact AAN wordt gezet. • Auto's met Smart entrysysteem en startknop: Knippert ongeveer 15 seconden als het contact AAN wordt gezet.
596 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WaarschuWaarschuwingslampje/details wingslampje Correctieprocedure Centraal waarschuwingslampje (auto's met multiinformatiedisplay) Een zoemer klinkt en het waarschuwingslampje →Blz. 602 gaat branden en knippert om aan te geven dat het centrale waarschuwingssysteem een storing heeft gesignaleerd. *1: Waarschuwingslampje open portier →Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 597 Volg de correctieprocedures. (auto's met Smart entry-systeem en startknop zonder multi-informatiedisplay) Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan.
598 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Een keer 9 keer Een keer Exterieur zoemer Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Correctieprocedure Controlelampje Smart entrysysteem met startknop Er wordt geprobeerd de auto te verlaten met de elektronische sleutel en de portieren te vergrendelen zonder dat het contact eerst UIT is gezet. Zet het contact UIT en vergrendel de portieren opnieuw.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Exterieur zoemer ⎯ Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Controlelampje Smart entrysysteem met startknop • Toen de portieren werden ontgrendeld met de mechanische sleutel en de startknop vervolgens werd ingedrukt, kon de elektroni(Knippert sche sleutel niet worden gedurende gesignaleerd in de auto.
600 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Waarschuwingslampje motorolie verversen gaat branden (dieselmotor) 1ND-TV motor: Vervang het oliefilter als het waarschuwingslampje motorolie verversen niet gaat branden als u meer dan 15.000 km hebt gereden nadat de motorolie is ververst. Mogelijk is het waarschuwingslampje motorolie verversen gaan branden als u minder dan 15.000 km hebt gereden op basis van een gebruiks- of rijomstandigheid.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 601 OPMERKING ■ Als het waarschuwingslampje roetfiltersysteem gaat branden (dieselmotor) Als het waarschuwingslampje roetfiltersysteem blijft branden zonder dat het roetfilter wordt gereinigd, kan het motorcontrolelampje na 100 tot 300 km gaan branden. Laat in dat geval uw auto direct controleren door een Toyotadealer of erkende reparateur.
602 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingsmelding verschijnt (auto's met multi-informatiedisplay) Blijf kalm en voer onderstaande handelingen uit als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay: 1 Centraal waarschuwingslampje Het centrale waarschuwingslampje gaat ook branden of knipperen om aan te geven dat er op dat moment een melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding 603 Details Geeft aan dat de oliedruk niet in orde is Het waarschuwingslampje kan gaan branden als de oliedruk te laag is. Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsysteem van de auto. • Geeft aan dat de motor oververhit raakt. (hybridemodel) (→Blz. 693) • De vermogensregeleenheid is mogelijk oververhit. (hybridemodel) (→Blz. 693) Laat uw auto onmiddellijk controleren.
604 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert) Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Smart entry-systeem met startknop (indien aanwezig) Er klinkt ook een zoemer. Geeft aan dat er een storing in de snelheidsbegrenzer aanwezig is. (indien aanwezig) Er klinkt ook een zoemer. Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het regelsysteem voor stand P. (hybridemodel) • In dit geval werkt het parkeerblokkeringsmechanisme mogelijk niet.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 605 Volg de correctieprocedures. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt en het lampje uitgaat.
606 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de parkeerrem nog is geactiveerd Als de rijsnelheid 5 km/h wordt, knippert Deactiveer de parkeeren klinkt er rem. (Rood) (Knippert) een zoemer om aan te geven dat de parkeerrem nog is geactiveerd.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert) (auto's met Multidrive CVT) Details 607 Correctieprocedure Geeft aan dat het bestuurdersportier werd geopend terwijl de selectiehendel in Zet de selectiehendel een andere stand dan in stand P. P stond Er klinkt ook een zoemer. Geeft aan dat het Controleer het oliepeil motoroliepeil laag is. en vul indien nodig olie Er klinkt ook een zoebij. mer.
608 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. 1ND-TV motor (Dieselmotor) Gaat ongeveer 14.500 km nadat de olie ververst is branden. (Als het indicatiesysteem voor het verversen van de motorolie niet is gereset, zal het controlelampje niet goed werken.) 1AD-FTV motor Gaat ongeveer 25.000 km nadat de olie ververst is branden.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Dieselmotor) 609 Details Correctieprocedure Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. • Gaat branden tijdens het rijden • Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Gaat ongeveer 15 seconden branden als het contact AAN wordt gezet. • Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Gaat ongeveer 15 seconden branden als het contact AAN (IG) wordt gezet. Controleer de motorolie en ververs indien nodig.
610 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de motorolie moet worden ververst. 1ND-TV motor (Dieselmotor) Gaat ongeveer 15.000 km nadat de olie ververst is branden. (Als het indicatiesysteem voor het verversen van de motorolie niet is gereset, zal het controlelampje niet goed werken.) 1AD-FTV motor Laat de motorolie en het oliefilter door een Toyota-dealer of erkende reparateur controleren en vervangen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Dieselmotor) 611 Details Correctieprocedure Geeft aan dat de hoeveelheid afzettingen in het roetfilter een bepaalde drempel overschreden heeft. Om het roetfilter te reinigen moet er gedurende 20 - 30 minuten met de auto gereden worden met een snelheid van 65 km/h of hoger totdat de melding verdwijnt. Zet de motor zo min mogelijk uit totdat de melding verdwijnt.
612 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (hybridemodel) (Knippert) (hybridemodel) (Knippert) (hybridemodel) Details Correctieprocedure Geeft aan dat het hybridesysteem oververhit is • Er klinkt ook een zoemer. • Deze melding wordt mogelijk Stoppen en controleweergegeven tij- ren. dens het rijden on- (→Blz. 693) der zware omstandigheden. (Bijvoorbeeld wanneer u een lange steile helling op rijdt.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert) (hybridemodel) (Knippert) (hybridemodel) Correctieprocedure Geeft aan dat het bestuurdersportier werd geopend terwijl de selectiehendel in een andere stand dan Zet de selectiehendel P stond en het hybride- in stand P. systeem ingeschakeld was Er klinkt ook een zoemer. Geeft aan dat het gaspedaal wordt ingetrapt Laat het gaspedaal los terwijl de selectiehenen zet de selectiehendel in stand N staat.
614 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert 3 keer) (hybridemodel) Details Correctieprocedure Geeft aan dat de EVmodus automatisch uitgeschakeld is* Er klinkt ook een zoemer. De reden dat de EVmodus niet beschikbaar is (ladingstoe- Rijd een tijdje met de stand batterij is laag, auto. rijsnelheid is hoger dan de snelheid waarbij de EV-modus werkt, gaspedaal is te ver ingetrapt) kan worden weergegeven. *: Werkingsvoorwaarden EV-modus (→Blz. 273).
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 615 Laat het defect onmiddellijk verhelpen. (auto's met Smart entrysysteem en startknop of startknopfunctie) Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt en het lampje uitgaat.
616 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding 3 keer (Knippert) (Behalve hybridemodel)*1 Een keer 3 keer (Knippert) (Hybridemodel)*1, 2 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Details Correctieprocedure De elektronische sleutel bevond zich buiten de auto en er werd een ander portier dan het bestuurdersportier geopend en gesloten terwijl het contact niet UIT stond. Neem de elektronische sleutel weer mee in de auto.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Exterieur zoemer Continu (5 seconden) Waarschuwingsmelding (Afwisselend weergegeven) (Knippert) 617 Details Correctieprocedure Er werd geprobeerd de auto te verlaten met de elektronische sleutel en de portieren te vergrendelen zonder het contact eerst UIT te zetten terwijl de selectiehendel in stand P stond. Zet het contact UIT en vergrendel de portieren opnieuw.
618 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding (Knippert) Continu ⎯ (Auto's met Multidrive CVT)*1 (Knippert) (Hybridemodel)*1, 2 Continu Continu (Afwisselend weergegeven) (Knippert) (Auto's met Multidrive CVT)*1 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier werd geopend terwijl de selectiehendel niet in stand P stond en het contact niet UIT stond. Zet de selectiehendel in stand P.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Continu Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding Details 619 Correctieprocedure De elektronische • Zet de sleutel bevond zich selectiebuiten de auto en hendel in het bestuurdersstand P. portier werd ge• Neem de opend en gesloten elektroniterwijl de selectiesche hendel in een ansleutel dere stand dan weer mee stand P werd gezet in de auzonder het contact to. UIT te zetten.
620 7-2.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding (Knippert) (Auto's met handgeschakelde transmissie)*1 Een keer ⎯ (Hybridemodel)*1, 2 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Details Correctieprocedure • Toen de portieren werden ontgrendeld met de mechanische sleutel en de startknop vervolgens werd ingedrukt, kon de elektronische sleutel niet worden gesignaleerd in de auto.
622 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding (Knippert) (Auto's met Multidrive CVT)*1 Een keer ⎯ (Knippert) (Hybridemodel)*1, 2 (Knippert) (Auto's met Multi-Mode Transmissie)*1 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Details Correctieprocedure Er is geprobeerd de motor te starten terwijl de selectiehendel niet in de juiste stand stond. Zet selectiehendel stand P start motor.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding (Auto's met Multidrive CVT)*1 ⎯ ⎯ UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Correctieprocedure Wanneer de motor de volgende keer wordt gestart, moet het motortoerental Het contact is uit- enigszins geschakeld door worden verde automatische hoogd en power off-functie. gedurende ongeveer 5 minuten op dit niveau worden gehandhaafd om de accu op te laden.
624 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding *1, 2 Een keer Een keer ⎯ ⎯ (Knippert) (Auto's met Multidrive CVT of Multi-Mode Transmissie)*1 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Details Correctieprocedure Vervang de batterij van De batterij van de de elektroelektronische sleunische sleutel is (bijna) leeg. tel. (→Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Exterieur zoemer ⎯ Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier werd geopend en gesloten terwijl het contact UIT stond en vervolgens werd het contact tweemaal in de stand ACC of AAN gezet zonder dat de motor werd gestart. Druk op de startknop terwijl het koppelingspedaal ingetrapt wordt. Tijdens een startprocedure in een situatie, waarin de elektronische sleutel niet goed werkte (→Blz.
626 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding ⎯ (Knippert) (Hybridemodel)*1, 2 UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E) Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier werd geopend en gesloten terwijl het contact UIT stond en vervolgens werd het contact tweemaal in stand ACC of AAN gezet zonder dat het hybridesysteem werd gestart. Druk op de startknop terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Exterieur zoemer Waarschuwingsmelding (Knippert) Een keer (Auto's met Multidrive CVT of Multi-Mode Transmissie)*1 Details Correctieprocedure Het stuurslot kon niet worden ontgrendeld binnen 3 seconden nadat de startknop is ingedrukt. Druk de startknop in terwijl het rempedaal wordt ingetrapt en het stuurwiel naar links en rechts wordt gedraaid.
628 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Interieur zoemer Een keer Exterieur zoemer Details Correctieprocedure Het contact is UIT gezet terwijl de selectiehendel in een andere stand dan P of N stond. Zet de selectiehendel in stand P. Waarschuwingsmelding ⎯ (Knippert) (Auto's met Multidrive CVT)*1 Een keer ⎯ (Knippert) (Auto's met Multidrive CVT)*1 Nadat het contact UIT is gezet terwijl de selectiehendel in een andere Zet het constand dan P stond, tact UIT.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 629 ■ Waarschuwingmelding motorolie verversen gaat branden (dieselmotor) 1ND-TV motor: Vervang het oliefilter als de waarschuwingsmelding motorolie verversen niet gaat branden als u meer dan 15.000 km hebt gereden nadat de motorolie is ververst. Mogelijk is de melding OIL MAINTENANCE REQUIRED (motorolie verversen noodzakelijk) weergegeven als u minder dan 15.000 km hebt gereden op basis van een gebruiks- of rijomstandigheid.
630 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's met reservewiel) Verwijder het wiel met de lekke band en monteer het reservewiel. Voor meer informatie over banden: →Blz. 523 WAARSCHUWING ■ Als uw auto een lekke band heeft Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is en kan er een ongeval ontstaan.
7-2.
632 7-2.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 633 WAARSCHUWING ■ Gebruiken van de krik Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Onjuist gebruik van de krik kan ertoe leiden dat de auto van de krik valt, wat tot ernstig letsel kan leiden. ● Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de montage en het verwijderen van sneeuwkettingen. ● Gebruik voor het verwisselen van een wiel uitsluitend de met de auto meegeleverde krik.
634 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van het reservewiel 1 Verwijder de afdekmat en het vak. (→Blz. 458) Auto's met een compact reservewiel Auto's met volwaardig reservewiel 2 Draai de bevestiging van het reservewiel los. WAARSCHUWING ■ Bij het opbergen van de reservewiel Zorg ervoor dat er geen vingers of andere lichaamsdelen tussen het reservewiel en de carrosserie bekneld raken.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 635 Vervangen van wiel met een lekke band 1 Plaats wielblokken. Lekke band Voor Achter Positie wielblok Links Achter het rechter achterwiel Rechts Achter het linker achterwiel Links Voor het rechter voorwiel Rechts Voor het linker voorwiel 2 Auto's met stalen velgen: Ver- wijder de wieldop met een sleutel. Plaats, om de wieldop te beschermen, een doek tussen de sleutel en de wieldop. (één slag).
636 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 4 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt. De aanduidingen van de kriksteunpunten bevinden zich onder de dorpel. Deze duiden de kriksteunpunten aan. 5 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. Auto's met een compact reservewiel 6 Verwijder alle wielmoeren en het wiel.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 637 WAARSCHUWING ■ Vervangen van wiel met een lekke band ● Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen niet aan direct nadat met de auto is gereden. Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de remmen mogelijk zeer heet. Wanneer deze delen met handen, voeten of andere lichaamsdelen worden aangeraakt tijdens het verwisselen van een wiel, kan dit leiden tot brandwonden.
638 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 2 Plaats het wiel en draai elke wielmoer met de hand ongeveer in dezelfde mate vast. Draai bij het vervangen van een wiel met een stalen velg (inclusief een compact reservewiel) de wielmoeren verder tot het tapse gedeelte aan ligt tegen de velg. Taps gedeelte Velg Draai bij het vervangen van een wiel met een lichtmetalen velg door een wiel met een stalen velg (incl.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 639 4 Draai iedere moer twee of drie keer aan in de volgorde die in de afbeelding is aangeven. Aanhaalmoment: 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf) 5 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op. ■ Het compacte reservewiel ● Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEMPORARY USE ONLY (alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk en alleen in noodgevallen.
640 7-2.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 641 WAARSCHUWING ■ Bij gebruik van het compacte reservewiel ● Houd er rekening mee dat het reservewiel speciaal ontworpen is voor gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een andere auto. ● Monteer niet gelijktijdig meer dan één compact reservewiel onder uw auto. ● Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een standaardband.
642 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Rijd voorzichtig over oneffenheden in het wegdek heen als het compacte reservewiel onder de auto gemonteerd is. De auto ligt lager op de weg als het compacte reservewiel is gemonteerd dan wanneer er gereden wordt met de standaardbanden. Wees voorzichtig bij het rijden over slechte wegen. ■ Rijden met sneeuwkettingen en het compacte reservewiel Monteer geen sneeuwketting op het compacte reservewiel.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 643 Als de auto een lekke band heeft (auto's met bandenreparatieset) Een lek dat wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die door het loopvlak van de band steekt, kan tijdelijk worden gerepareerd met de bandenreparatieset. (De set bestaat uit een fles met bandenreparatievloeistof.
644 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Locatie van de bandenreparatieset Type A (behalve hybridemodel) Type A (hybridemodel) 1 Bandenreparatieset 3 Sleepoog 2 Krikslinger* 4 Krik* 5 Wielmoersleutel* *: Gebruik van de krik, krikslinger en wielmoersleutel. (indien aanwezig) (→Blz. 635) Een krik, krikslinger en wielmoersleutel zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Type B (behalve hybridemodel) Type B (hybridemodel) 645 7 3 Sleepoog 2 Krikslinger* 4 Krik* 5 Wielmoersleutel* *: Gebruik van de krik, krikslinger en wielmoersleutel. (indien aanwezig) (→Blz. 635) Een krik, krikslinger en wielmoersleutel zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
646 7-2.
7-2.
648 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Voordat u een noodreparatie uitvoert Controleer de mate waarin de band beschadigd is. • Haal de spijker of schroef niet uit de band. Door het verwijderen van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden. • Type A: Rijd de auto naar voren tot het gat, voor zover zichtbaar, zich boven aan de band bevindt om lekkage van bandenreparatievloeistof te voorkomen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 649 Verwijderen van de bandenreparatieset 1 Verwijder de afdekmat. (→Blz. 458) 2 Verwijder de bandenreparatieset. (→Blz. 644) Reparatiemethode in noodgevallen (type A) 1 Neem de reparatieset uit de gereedschapskoffer. 2 Verwijder het ventieldopje van het wiel met de lekke band. 3 Verwijder de beschermende laag van de fles en trek de slang uit. Verwijder het dopje van de slang.
650 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 5 Zorg ervoor dat de compressor is uitgeschakeld. 6 Verwijder de voedingsaanslui- ting van de compressor. 7 Sluit de voedingsstekker aan op de accessoireaansluiting. (→Blz. 467) Behalve hybridemodel 8 Verwijder de sticker.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 651 9 Bevestig de 2 stickers zoals aangegeven. Verwijder vuil en vocht van het wiel voordat u de sticker bevestigt. Als de sticker niet kan worden bevestigd, laat dan wanneer u de band laat repareren of vervangen de Toyota-dealer of erkende reparateur weten dat bandenreparatievloeistof is ingespoten. 10 Sluit de fles aan op de com- pressor.
652 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 11 Controleer de voorgeschreven bandenspanning. De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld. (→Blz. 720) 12 Behalve hybridemodel: Start de motor. Hybridemodel: Schakel het hybridesysteem in. 13 Zet de compressor aan om de bandenreparatievloeistof in te spuiten en de band met lucht te vullen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 653 14 Vul de band tot de voorge- schreven bereikt is. bandenspanning 1 De bandenreparatievloeistof wordt ingespoten, de druk loopt op en daalt vervolgens geleidelijk. 2 De bandenspanningsmeter geeft ongeveer 1 minuut (5 minuten bij lage temperaturen) nadat de schakelaar aan is gezet de werkelijke bandenspanning weer. 3 Vul de band tot de voorge- schreven bandenspanning.
654 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 15 Maak terwijl de compressor is uitgeschakeld de slang los van het ventiel en trek vervolgens de voedingsstekker uit de accessoireaansluiting. Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de slang wat bandenreparatievloeistof. 16 Plaats het ventieldopje op het ventiel van het gerepareerde wiel. 17 Plaats het ontluchtingsdopje op het uiteinde van de slang.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 655 21 Zet de compressor aan, wacht ongeveer 5 seconden en zet de compressor weer uit. Controleer de bandenspanning. 1 Als de bandenspanning lager is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi): Het gat kan niet worden gerepareerd. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. 2 Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of hoger is, maar lager dan de voorgeschreven spanning: Ga door naar 22 .
656 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Reparatiemethode in noodgevallen (type B) 1 Neem de reparatieset uit de gereedschapskoffer. Zorg er bij het verwijderen van de fles uit de originele zak voor dat de zak niet scheurt en gooi de zak niet weg. 2 Bevestig de 2 stickers zoals aangegeven. Verwijder vuil en vocht van het wiel voordat u de sticker bevestigt.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 657 5 Verwijder het dopje van de fles. 6 Trek de slang uit de compres- sor. 7 Sluit de fles aan op de com- pressor. Draai het uiteinde van de spuitmond zo ver mogelijk rechtsom. 7 is uitgeschakeld.
658 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 9 Verwijder de voedingsaanslui- ting van de compressor. 10 Sluit de voedingsstekker aan op de accessoireaansluiting. (→Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 659 11 Controleer de voorgeschreven bandenspanning. De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld. (→Blz. 720) 12 Behalve hybridemodel: Start de motor. Hybridemodel: Schakel het hybridesysteem in. 13 Zet de compressor aan om de bandenreparatievloeistof in te spuiten en de band met lucht te vullen.
660 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 14 Vul de band tot de voorge- schreven bereikt is. bandenspanning 1 De bandenreparatievloeistof wordt ingespoten, de druk loopt op en daalt vervolgens geleidelijk. 2 De bandenspanningsmeter geeft ongeveer 1 minuut (5 minuten bij lage temperaturen) nadat de schakelaar aan is gezet de werkelijke bandenspanning weer. 3 Vul de band tot de voorge- schreven bandenspanning.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 661 15 Schakel de compressor uit en druk vervolgens op de knop om de druk van de fles te halen. 16 Haal de uitstroomopening van het velgventiel en haal daarna de voedingsaansluiting uit de accessoireaansluiting. Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de spuitmond wat bandenreparatievloeistof. 17 Plaats het ventieldopje op het ventiel van het gerepareerde wiel. 18 Neem de slang los van de fles en plaats de dop op de fles.
662 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 22 Controleer de bandenspanning. 1 Als de bandenspanning lager is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi): Het gat kan niet worden gerepareerd. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. 2 Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of hoger is, maar lager dan de voorgeschreven spanning: Ga door naar 23 . 3 Als de bandenspanning juist is: (→Blz. 720): Ga verder met 24 .
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 663 ■ Als de band te hard wordt opgepompt (type A) 1 Neem de slang los van het ventiel. 2 Plaats het dopje op het uiteinde van de slang en duw het uitstekende gedeelte van het dopje in het ventiel van de band om wat lucht te laten ontsnappen. 3 Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang en sluit dan de slang weer aan. 4 Zet de compressor aan, wacht enkele seconden en zet de compressor weer uit.
664 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset Controleer regelmatig de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenreparatievloeistof. De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles. Gebruik de bandenreparatievloeistof niet wanneer de uiterste houdbaarheidsdatum is verstreken. Anders worden reparaties met de bandenreparatieset mogelijk niet goed uitgevoerd.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 665 WAARSCHUWING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. Door het rijden met een lekke band kan er op de wang rondom een groef ontstaan. In zo'n geval kan de band bij het gebruik van een reparatieset exploderen.
666 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het repareren van een lekke band ● Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof naar buiten komen als de slang wordt losgemaakt of wanneer u lucht uit de band laat ontsnappen. ● Volg voor het repareren van de band de volgende procedure. Als u de procedures niet volgt, kan de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 667 OPMERKING ■ Een noodreparatie uitvoeren ● Een band mag alleen tijdelijk worden gerepareerd indien de beschadiging te wijten is aan perforatie door een spijker of schroef. Verwijder de spijker of de schroef niet uit de band. Door het verwijderen van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden. ● De reparatieset is niet waterbestendig.
668 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor niet wil aanslaan (behalve hybridemodel) Als de motor niet wil aanslaan terwijl wel de juiste startprocedures zijn gevolgd (→Blz. 253, 257), dan kan dat de volgende oorzaken hebben: De motor slaat niet aan terwijl de startmotor wel normaal werkt. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● Er is mogelijk onvoldoende brandstof aanwezig in de tank. Vul de brandstoftank. ● De motor kan verzopen zijn.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 669 De startmotor draait niet, de interieurverlichting en de koplampen gaan niet aan of de claxon maakt geen geluid. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● Een of beide accuklemmen zit(ten) los. ● De accu kan te ver ontladen zijn. (→Blz. 678) ● Er kan een storing aanwezig zijn in het stuurslotsysteem.
670 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als het hybridesysteem niet kan worden gestart (hybridemodel) Het niet starten van het hybridesysteem kan verschillende oorzaken hebben. Raadpleeg het volgende overzicht en onderneem de bijpassende acties: Het hybridesysteem kan niet worden gestart, ook al is de startprocedure correct uitgevoerd. (→Blz. 267) Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● De elektronische sleutel werkt mogelijk niet goed. (→Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 671 De interieurverlichting en de koplampen gaan niet branden of de claxon maakt geen geluid. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● Een of beide accuklem(men) kan (kunnen) loszitten. ● De 12V-accu kan te ver ontladen zijn. (→Blz. 678) Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur als het probleem niet verholpen kan worden of als de reparatieprocedure niet bekend is.
672 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de selectiehendel niet uit stand P kan worden gezet (auto's met Multidrive CVT) Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeersysteem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet kan worden). Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 673 Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden (auto's met MultiMode Transmissie) Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeersysteem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet kan worden). Laat de auto meteen nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
674 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de elektronische sleutel niet goed werkt (auto's met Smart entry-systeem en startknop of startknopfunctie) Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto is verbroken (→Blz. 146) of de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, werken het Smart entry-systeem met startknop, de startknop en de afstandsbediening niet.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 675 Starten van de motor (behalve hybridemodel) 1 Multidrive CVT: Controleer of de selectiehendel in stand P staat en trap het rempedaal in. Multi-Mode Transmissie: Controleer of de selectiehendel in stand N staat en trap het rempedaal stevig in. Handgeschakelde transmissie: Zet de selectiehendel in stand N en trap het koppelingspedaal in. 2 Houd de zijde van de elektroni- sche sleutel met het Toyotalogo tegen de startknop.
676 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Inschakelen van het hybridesysteem (hybridemodel) 1 Trap het rempedaal in. 2 Houd de zijde van de elektroni- sche sleutel met het Toyotalogo tegen de startknop. Wanneer de elektronische sleutel wordt gedetecteerd, klinkt er een zoemer en het contact wordt AAN gezet. Wanneer het Smart entry-systeem met startknop of de startknopfunctie via de persoonlijke voorkeursinstellingen is uitgeschakeld, wordt het contact in stand ACC gezet.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 677 ■ Wijzigen van de stand van het contact (behalve hybridemodel) Laat het rempedaal (Multidrive CVT en Multi-Mode Transmissie) of het koppelingspedaal (handgeschakelde transmissie) los en druk tijdens stap 3 hierboven op de startknop. De motor wordt niet gestart en de stand verandert iedere keer dat de knop wordt ingedrukt. (→Blz.
678 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de 12V-accu van de auto ontladen is (behalve hybridemodel) Als de 12V-accu van de auto ontladen is, kan de motor met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt ook contact opnemen met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure. 1 Open de motorkap. (→Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 679 1AD-FTV motor 3 Sluit de startkabels als volgt aan: 1NR-FE motor 7 1 Sluit de positieve startkabel aan op de positieve accupool (+) van 2 Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de posi- tieve accupool (+) van de tweede auto. 3 Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede auto.
680 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 1ZR-FAE, 1AD-FTV motor 1 Sluit de positieve startkabel aan op de positieve accupool (+) van uw auto. 2 Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de posi- tieve accupool (+) van de tweede auto. 3 Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede auto.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 681 1ND-TV motor 1 Sluit de positieve startkabel aan op de positieve accupool (+) van uw auto. 2 Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de posi- tieve accupool (+) van de tweede auto. 3 Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede auto.
682 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 7 Verwijder de startkabels in exact de omgekeerde volgorde van aan- sluiten zodra de motor van uw auto aangeslagen is. Laat, nadat de motor van uw auto aangeslagen is, de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Starten van de motor als de 12V-accu ontladen is De auto kan niet worden aangeduwd. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu ● Zet de koplampen en het audiosysteem uit als de motor niet draait.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 683 ■ Bij het bijladen of vervangen van de 12V-accu ● Auto's met Smart-entry systeem met startknop: Wanneer de accu ontladen is, is het in sommige gevallen niet mogelijk om de portieren te ontgrendelen met het Smart entry-systeem met startknop. Gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen of te ontgrendelen.
684 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen 12V-accu De 12V-accu bevat giftige en corrosieve elektrolyt en de onderdelen van de accu bevatten lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het omgaan met de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Draag bij het werken met de 12V-accu altijd een veiligheidsbril en zorg ervoor dat de accuvloeistof niet in contact komt met de huid, kleding of de carrosserie van de auto.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 685 Als de 12V-accu ontladen is (hybridemodel) Als de 12V-accu ontladen is, kan het hybridesysteem met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt ook contact opnemen met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure. 1 Open de motorkap en de afdek- kap van de zekering.
686 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 3 Sluit de startkabels als volgt aan: 1 Sluit de positieve startkabel aan op de speciale hulpstartaanslui- ting van uw auto. 2 Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de posi- tieve accupool (+) van de tweede auto. 3 Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede auto.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 687 8 Wanneer het hybridesysteem is gestart, verwijder dan de hulpstart- kabels in exact de omgekeerde volgorde van aansluiten. 9 Sluit het deksel van de speciale hulpstartaansluiting en plaats het deksel van de zekeringenkast weer in de oorspronkelijke positie. Haak het deksel van de zekeringenkast bij het plaatsen eerst vast aan de twee uitsteeksels aan de achterzijde.
688 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Bij het bijladen of vervangen van de 12V-accu ● Auto's met Smart-entry systeem met startknop: Wanneer de 12V-accu ontladen is, is het in sommige gevallen niet mogelijk om de portieren te ontgrendelen met het Smart entry-systeem met startknop. Gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen of te ontgrendelen.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 689 WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen 12V-accu De 12V-accu bevat giftige en corrosieve elektrolyt en de onderdelen van de accu bevatten lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het omgaan met de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Draag bij het werken met de 12V-accu altijd een veiligheidsbril en zorg ervoor dat de accuvloeistof niet in contact komt met de huid, kleding of de carrosserie van de auto.
690 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto oververhit is (behalve hybridemodel) Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt: ● Auto's zonder multi-informatiedisplay: Het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur (→Blz. 588) gaat branden, of u merkt een verlies aan trekkracht. (De auto accelereert bijvoorbeeld niet als het gaspedaal wordt ingetrapt.) Auto's met multi-informatiedisplay: De naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter (→Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 691 4 Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. 1 Reservoir 2 FULL (maximaal) 3 LOW (minimaal) Behalve motor 1AD-FTV 1AD-FTV motor 5 Vul indien nodig koelvloeistof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt.
692 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 7 Als de koelventilator niet draait: Schakel onmiddellijk de motor uit en neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als de koelventilator draait: Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde Toyota-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Bij controles in de motorruimte van uw auto Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 693 Als uw auto oververhit is (hybridemodel) Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt: ● De waarschuwing hoge koelvloeistoftemperatuur (→Blz. 602) verschijnt op het multi-informatiedisplay of u merkt dat het hybridesysteem minder vermogen levert. (De auto accelereert bijvoorbeeld niet als het gaspedaal wordt ingetrapt.) ● Op het multi-informatiedisplay wordt HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) weergegeven.
694 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 4 Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. 1 Reservoir 2 FULL (maximaal) 3 LOW (minimaal) 5 Vul indien nodig koelvloei- stof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 695 ■ Als HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven 1 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand. 2 Schakel het hybridesysteem uit en open de motorkap voorzich- tig. 3 Controleer nadat het hybride- systeem is afgekoeld de slangen en het radiateurblok (radiateur) op sporen van lekkage.
696 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 6 Schakel het hybridesysteem in en houd het multi-informatiedis- play in de gaten. Als er geen melding wordt weergegeven: Schakel het hybridesysteem uit en neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als de melding niet wordt weergegeven: Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde Toyota-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Bij controles in de motorruimte van uw auto Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 697 OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid Vul langzaam koelvloeistof bij nadat het hybridesysteem voldoende is afgekoeld. Het te snel bijvullen van koelvloeistof bij een heet hybridesysteem kan schade aan het hybridesysteem veroorzaken.
698 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u zonder brandstof komt te staan en de motor afslaat (alleen dieselmotoren) Als u zonder brandstof komt te staan en de motor afslaat: 1 Vul de brandstoftank van uw auto. 2 Bedien om het brandstofsys- teem te ontluchten de ontluchtingspomp totdat u meer weerstand voelt. 3 Start de motor. (→Blz.
7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen 699 Als de auto vastzit Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz.: Behalve hybridemodel 1 Zet de motor af. Zet de selectiehendel in stand P (Multidrive CVT) of N (handgeschakelde transmissie en Multi-Mode Transmissie) en activeer de parkeerrem. 2 Verwijder modder, sneeuw of zand rond de voorwielen.
700 7-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Wanneer u de auto moeilijk los kunt krijgen (auto's met schakelaar VSC OFF) Druk op om de TRC uit te schakelen. WAARSCHUWING ■ Bij het vrij proberen te krijgen van een auto die vastzit Als u de auto in beweging wilt krijgen door te “schommelen”, controleer dan eerst of er in de omgeving van de auto geen andere auto's, objecten of personen aanwezig zijn die geraakt zouden kunnen worden als de auto plotseling in beweging komt.
701 Specificaties 8 8-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.).................................702 Informatie over brandstof...725 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen.......................
702 8-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Behalve hybridemodel Totale lengte 4.275 mm (168,3 in.) Totale breedte 1.760 mm (69,3 in.) Totale hoogte*1 1.460 mm (57,5 in.) Wielbasis 2.600 mm (102,4 in.) Voor 1.535 mm (60,4 in.)*2 1.525 mm (60,0 in.)*3 1.515 mm (59,6 in.)*4, 5 1NR-FE en 1ND-TV motoren 1.535 mm (60,4 in.)*2 1.520 mm (59,8 in.)*3 1.510 mm (59,4 in.)*4 1ZR-FAE motor Spoorbreedte Achter 1.530 mm (60,2 in.)*2 1.
8-1. Specificaties 703 1NR-FE, 1ZR-FAE en 1ND-TV motoren Maximale asbelasting Voor 1.020 kg (2.249 lb.) 1AD-FTV motor 1.080 kg (2.381 lb.) Achter 1010 kg (2227 lb.) 1NR-FE en 1ND-TV motoren 55 kg (121 lb.) 1ZR-FAE motor Kogeldruk 65 kg (143 lb.) 1AD-FTV motor 72 kg (159 lb.) 1NR-FE en 1ND-TV motoren Maximaal toelaat- Geremd baar aanhangwagengewicht 1.000 kg (2.205 lb.) 1ZR-FAE motor 1.300 kg (2.867 lb.) 1AD-FTV motor 1.500 kg (3.308 lb.) Ongeremd 450 kg (992 lb.
704 8-1. Specificaties Hybridemodel Totale lengte 4.275 mm (168,3 in.) Totale breedte 1.760 mm (69,3 in.) Totale hoogte* 1.460 mm (57,5 in.) Wielbasis 2.600 mm (102,4 in.) 1 Voor 1.535 mm (60,4 in.)*2 1.525 mm (60,0 in.)*3 1.515 mm (59,6 in.)*4 Achter 1.530 mm (60,2 in.)*2 1.515 mm (59,6 in.)*3 1.505 mm (59,3 in.)*4 Spoorbreedte Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Maximale asbelasting 1.840 kg (4.057 lb.)*5 1.815 kg (4.002 lb.)*6 Voor 1.020 kg (2.249 lb.) Achter 1.010 kg (2.227 lb.
8-1. Specificaties 705 Identificatie van de auto ■ Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Dit nummer is aangebracht onder de rechter voorstoel. Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
706 8-1. Specificaties ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok.
8-1. Specificaties 707 Motor Benzinemotor Uitvoering 1NR-FE, 1ZR-FAE, 2ZR-FXE Type 4-cilinder lijnmotor, 4-takt, benzine 1NR-FE motor Boring x slag 72,5 × 80,5 mm (2,85 × 3,17 in.) 1ZR-FAE motor 80,5 × 78,5 mm (3,17 × 3,09 in.) 2ZR-FXE motor 80,5 × 88,3 mm (3,17 × 3,48 in.) 1NR-FE motor Cilinderinhoud 1.329 cm3 (81,1 cu.in.) 1ZR-FAE motor 1.598 cm3 (97,5 cu.in.) 2ZR-FXE motor 1.798 cm3 (109,7 cu.in.
708 8-1. Specificaties Dieselmotor Uitvoering 1ND-TV, 1AD-FTV Type 4 cilinder lijnmotor, 4-takt dieselmotor (met turbo) 1ND-TV motor Boring x slag 73 × 81,5 mm (2,87 × 3,21 in.) 1AD-FTV motor 86 × 86 mm (3,39 × 3,39 in.) 1ND-TV motor Cilinderinhoud 1.364 cm3 (83,2 cu.in.) 1AD-FTV motor 1.998 cm3 (121,9 cu.in.) 1ND-TV motor Klepspeling (koude motor) Inlaat: 0,11 ⎯ 0,17 mm (0,004 ⎯ 0,007 in.) Uitlaat: 0,14 ⎯ 0,20 mm (0,006 ⎯ 0,008 in.
8-1. Specificaties 709 Brandstof Benzinemotor Brandstofsoort EU: Uitsluitend loodvrije benzine conform de Europese norm EN228 Behalve EU: Uitsluitend loodvrije benzine Research-octaangetal (RON) 95 of hoger Behalve hybridemodel Inhoud brandstoftank (Referentie) 50 l (13,2 gal., 11,0 Imp. gal.) Hybridemodel 45 l (11,9 gal., 9,9 Imp. gal.
710 8-1.
8-1. Specificaties 711 Smering Inhoud (verversen ⎯ indicatie*) Met filter 1NR-FE motor 3,4 l (3,6 qt., 3,0 Imp. qt.) 1ZR-FAE en 2ZR-FXE motoren 4,2 l (4,4 qt., 3,7 Imp. qt.) 1ND-TV motor 3,9 l (4,1 qt., 3,4 Imp. qt.) 1AD-FTV motor 5,9 l (6,2 qt., 5,2 Imp. qt.) Zonder filter 1NR-FE motor 3,2 l (3,4 qt., 2,8 Imp. qt.) 1ZR-FAE en 2ZR-FXE motoren 3,9 l (4,1 qt., 3,4 Imp. qt.) 1ND-TV motor 3,5 l (3,7 qt., 3,1 Imp. qt.) 1AD-FTV motor 5,5 l (5,8 qt., 4,8 Imp. qt.
712 8-1. Specificaties Aanbevolen viscositeit (SAE): Uw Toyota is af fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-20. Deze motorolie is de beste keuze voor uw auto vanwege een laag brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. U kunt de viscositeit SAE 5W30 gebruiken als SAE 0W-20 niet beschikbaar is. Deze dient echter bij de volgende verversing vervangen te worden door SAE 0W-20. Aanbevolen Te verwachten temperatuurbereik tot volgende verversing.
8-1. Specificaties 713 Merktekens oliekwaliteit: Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide bovenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt. 1 API-symbool Bovenste deel: Geeft de kwaliteit van de motorolie aan door middel van een afkorting zoals SN. Deze aanduiding is vastgesteld door API (American Petroleum Institute).
714 8-1. Specificaties Dieselmotor De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie. Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota-motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Oliesoort: ACEA C2 OPMERKING Gebruik van een andere motorolie dan ACEA C2 kan de katalysator beschadigen. Aanbevolen viscositeit (SAE): Uw Toyota is af fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-30.
8-1. Specificaties 715 Koelsysteem Behalve hybridemodel Met uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem 1NR-FE motor 5,7 l (6,0 qt., 5,0 Imp. qt.) Zonder uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem 4,7 l (5,0 qt., 4,1 Imp. qt.) Auto's met Multidrive CVT 1ZR-FAE motor Inhoud (Referentie) 5,8 l (6,1 qt., 5,1 Imp. qt.) Auto's met handgeschakelde transmissie 5,6 l (5,9 qt., 4,9 Imp. qt.) Met extra verwarming 1ND-TV motor 6,0 l (6,3 qt., 5,3 Imp. qt.) Zonder extra verwarming 5,6 l (5,9 qt., 4,9 Imp. qt.
716 8-1. Specificaties Hybridemodel Inhoud (referentie) Benzinemotor Met uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem Zonder uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem Stroomregelaar 7,0 l (7,4 qt., 6,2 Imp. qt.) 6,3 l (6,7 qt., 5,5 Imp. qt.) 2,1 l (2,2 qt., 1,8 Imp. qt.) Gebruik een van de volgende middelen. • “Toyota Super Long Life Coolant” • Of een gelijkwaardig product Gebruik geen kraanwater. Soort koelvloeistof Ontsteking (benzinemotor) Bougie Merk DENSO SC20HR11 Elektrodenafstand 1,1 mm (0,043 in.
8-1. Specificaties 717 Elektrisch systeem 12V-accu Klemspanning bij 20°C (68°F): Laadstroom 12,6 ⎯ 12,8 V volledig geladen 12,2 ⎯ 12,4 V half geladen 11,8 ⎯ 12,0 V ontladen (De spanning wordt gemeten 20 minuten nadat de motor en verlichting zijn uitgeschakeld.) Max. 5 A Multidrive CVT Hoeveelheid* 7,7 l (8,2 qt., 6,8 Imp. qt.) Soort vloeistof Originele Toyota CVT FE-vloeistof *: De aangegeven hoeveelheid vloeistof is een globale hoeveelheid.
718 8-1. Specificaties OPMERKING ■ Transmissieolie Houd er rekening mee dat, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de transmissieolie die is gebruikt of de omstandigheden, het geluid bij het stationair draaien, het schakelgevoel en/of het brandstofverbruik kunnen afwijken. Toyota raadt voor optimale prestaties het gebruik van originele TOYOTA handgeschakelde-transmissieolie type LV aan. Koppeling Vrije slag pedaal 5 ⎯ 15 mm (0,2 ⎯ 0,59 in.) Soort vloeistof SAE J1703 of FMVSS nr.
8-1. Specificaties 719 Remmen Behalve hybridemodel Afstand van pedaal tot Min. 63 mm (2,48 in.) vloer*1 Hybridemodel Min. 73 mm (2,87 in.) Vrije slag pedaal 1 ⎯ 6 mm (0,04 ⎯ 0,24 in.) Behalve hybridemodel Vrije slag parkeerrem- 5 ⎯ 8 klikken hendel*2 Hybridemodel 6 ⎯ 9 klikken Soort vloeistof SAE J1703 of FMVSS nr. 116 DOT 3 of SAE J1704 of FMVSS nr.
720 8-1.
8-1.
722 8-1.
8-1. Specificaties 723 Compact reservewiel Bandenmaat T125/70D17 98M Bandenspanning (Aanbevolen bandenspanning koud) 420 kPa (4,2 kg/cm2 of bar, 60 psi) Wielmaat 17 × 4T Aanhaalmoment wielmoeren 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf) ■ Bij het rijden met een aanhangwagen Verhoog de bandenspanning met 20,0 kPa (0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi) en houd rekening met de lagere toegestane maximumsnelheid, van minder dan 100 km/h (62 mph).
724 8-1.
8-1. Specificaties 725 Informatie over brandstof Benzinemotor EU-landen: Gebruik alleen loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm EN228. Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto. Behalve EU-landen: Gebruik alleen loodvrije benzine. Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
726 8-1. Specificaties OPMERKING ■ Opmerking over de brandstofkwaliteit ● Gebruik de juiste brandstoffen. De motor zal beschadigd raken wanneer u de verkeerde brandstof gebruikt. ● Benzinemotor: Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan werken. ● Dieselmotor: Gebruik geen brandstof met een zwavelgehalte van meer dan 50 ppm.
8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen 727 Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. Deze voorkeursinstellingen kunnen alleen met speciaal gereedschap worden uitgevoerd door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
728 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar Onderwerp Alarm*1 (→Blz. 95) Smart entrysysteem met startknop*1 (→Blz. 139) en afstandsbediening (→Blz. 179) Smart entrysysteem met startknop*1 (→Blz.
729 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Standaard instellen Functie Persoonlijke voorkeursinstelling 1 2 — O O O — O — O Eén keer kort indrukken Afstandsbediening (→Blz. 179) Ontgrendeling achterklep* 2 (Kort) ingedrukt houden Twee keer indrukken (Lang) ingedrukt houden Uit “Light sensor sensitivity” (gevoeligheid lichtsensor) (De gevoeligheid van de lichtsensor wordt ingesteld)*1 Automatische verlichting (→Blz.
730 8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Regeling ting*1 Verlichting (→Blz. 445) Achteruitrijden waarschuwingszoemer *1 (→Blz.
8-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen 731 ■ Voertuigaanpassingen Als de portieren niet worden geopend nadat de portieren zijn ontgrendeld en de “Auto relock timer” (timer automatisch opnieuw vergrendelen) wordt geactiveerd, worden de signalen gegenereerd overeenkomstig de instellingen bij “Lock/unlock feedback lights” (verlichting feedfack vergrendelen/ontgrendelen).
732 8-2.
733 Trefwoordenlijst Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) .....734 Alfabetische index..............
734 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Als u een probleem hebt, controleer dan het volgende voordat u contact opneemt met een Toyota-dealer of erkende reparateur. De portieren kunnen niet worden vergrendeld, ontgrendeld, geopend of gesloten U bent uw sleutels verloren ● Als u uw sleutel of mechanische sleutel verloren bent, kan uw Toyota-dealer of erkende reparateur nieuwe originele sleutels leveren. (→Blz.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) 735 Het achterportier kan niet worden geopend ● Is het kinderslot geactiveerd? Het achterportier kan niet vanaf de binnenzijde van de auto worden geopend wanneer het kinderslot is geactiveerd. Open het achterportier vanaf de buitenzijde en deactiveer het kinderslot. (→Blz.
736 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) De motor kan niet worden gestart (auto's met Smart entrysysteem en startknop) (behalve hybridemodel) ● Auto's zonder handgeschakelde transmissie: Hebt u op de startknop gedrukt terwijl u het rempedaal stevig ingetrapt hield? (→Blz. 257) ● Auto's met handgeschakelde transmissie: Hebt u op de startknop gedrukt terwijl u het koppelingspedaal stevig ingetrapt hield? (→Blz. 257) ● Auto's met Multidrive CVT: Staat de selectiehendel in stand P? (→Blz.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) 737 De selectiehendel kan niet vanuit stand P in een andere stand worden gezet, zelfs al trapt u het rempedaal in (auto's met Multidrive CVT) ● Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Staat het contact AAN? Als u de selectiehendel niet in een andere stand kunt zetten terwijl het rempedaal wordt ingetrapt met het contact AAN. (→Blz.
738 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Het contact wordt automatisch UIT gezet (auto's met Smart entry-systeem en startknop) (behalve hybridemodel) ● De auto power off-functie wordt bediend als het contact gedurende een bepaalde tijd in stand ACC of AAN (IG) staat (de motor draait niet). (→Blz.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) 739 Er wordt een alarm geactiveerd en de claxon klinkt (auto's met alarmsysteem) ● Heeft iemand een portier geopend of bewoog er iets in de auto* tijdens het instellen van het alarm? De sensor signaleert dit en laat het alarm klinken. (→Blz. 95) *: Wanneer de auto is uitgerust met een inbraaksensor. Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (behalve hybridemodel): Zet het contact AAN of start de motor om het alarm uit te schakelen.
740 Wat moet u doen als... (Problemen oplossen) Er gaat een waarschuwingslampje branden of er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven (auto's met multi-informatiedisplay) ● Wanneer een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven, raadpleeg dan Blz. 587, 602. Wanneer zich een probleem heeft voorgedaan Als uw auto een lekke band heeft ● Auto's met een reservewiel: Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en vervang de lekke band door het reservewiel. (→Blz.
Alfabetische index 741 Alfabetische index A A/C..................................... 381, 390 Interieurfilter .......................... 530 ABS (antiblokkeersysteem) .... 359 Functie .................................. 359 Waarschuwingslampje .......... 590 Accessoireaansluitingen ........ 467 Accu .................................. 512, 518 Als de 12V-accu is ontladen.............................. 685 Als de accu ontladen is ......... 678 Controleren ...................
742 Alfabetische index Antidiefstalsysteem Alarm....................................... 95 Inbraaksensor .........................99 Startblokkering ........................ 83 Armsteun .................................. 472 Asbakken.................................. 466 Audiosysteem .......................... 402 Audiotoetsen op het stuurwiel ............................. 442 AUX-aansluiting .................... 441 CD-speler.............................. 410 Draagbare audioapparatuur..441 iPod..........
Alfabetische index Bluetooth® Audiosysteem* Handsfree-systeem* (voor mobiele telefoon) Bougies..................................... 716 Bovenste gordel.........................66 Brake Assist ............................. 359 Brandstof.................................. 319 Als de brandstof opraakt en de motor afslaat.................. 698 Brandstoffilter................ 516, 698 Brandstofmeter ............. 111, 115 Informatie .............................. 725 Inhoud ...................................
744 Alfabetische index E ECO-indicator........................... 127 ECO-modus .............................. 291 Elektrisch bedienbare ruiten ..209 Blokkeerschakelaar ruitbediening .......................209 Klembeveiliging..................... 210 Werking................................. 209 Elektrische stuurbekrachtiging (EPS)....................................... 359 Functie .................................. 359 Waarschuwingslampje .......... 590 Elektromotor (tractiemotor) ......
Alfabetische index Hybridesysteem .........................72 Als het hybridesysteem niet gestart kan worden ............. 674 Energiemonitor/ verbruiksscherm ................. 131 EV-modus ............................. 273 Hoogspanningsonderdelen ..... 76 Hybridesysteemindicator....... 125 Oververhitting........................ 693 Rijden met een hybrideauto......................... 369 Starten van het hybridesysteem .................. 267 Startknop...............................
746 Alfabetische index K Kentekenplaatverlichting ........ 299 Lichtschakelaar ..................... 299 Vermogen ............................. 724 Vervangen van lampen ......... 558 Kettingen .................................. 373 Kilometerteller.................. 112, 119 Kindersloten............................. 190 Kledinghaakjes ........................ 473 Klembeveiliging Elektrisch bedienbare ruiten................................... 210 Zonnescherm panoramadak...................... 476 Klok ......
Alfabetische index M Make-upspiegels...................... 462 Make-upverlichting .................. 446 Vermogen ............................. 724 Meters ............................... 111, 115 Mistachterlicht ......................... 311 Lampen vervangen ............... 558 Schakelaar ............................ 311 Wattage................................. 724 Mistlampen ............................... 311 Schakelaar ............................ 311 Vervangen van lampen ......... 558 Wattage..........
748 Alfabetische index N Noodstopsignaal...................... 360 O Olie Handgeschakeldetransmissieolie.................... 717 Motorolie ............................... 711 Onderhoud Exterieur................................ 478 Interieur................................. 482 Lichtmetalen velgen .............. 479 Onderhoud en reparatie........ 485 Onderhoudsgegevens........... 702 Zelf uit te voeren onderhoud .......................... 488 Veiligheidsgordels................. 483 Opbergmogelijkheden....
Alfabetische index Portieren ................................... 188 Achterklep ............................. 192 Buitenspiegels.......................206 Kinderslot .............................. 190 Portierslot.............................. 189 Waarschuwingslampje open portier/achterklep........ 592, 605 Waarschuwingszoemer open portier ........................ 143 Zijruiten ................................. 209 Portierslot Afstandsbediening ................ 179 Portieren ...............................
750 Alfabetische index S Schakeladviesindicator... 282, 286 Schakelblokkeersysteem .......................... 672, 673 Schoonmaken .................. 478, 482 Exterieur................................ 478 Interieur................................. 482 Lichtmetalen velgen .............. 479 Veiligheidsgordels................. 483 Selectiehendel.. 275, 280, 285, 288 Als de selectiehendel niet uit stand P kan worden gehaald............................... 672 Handgeschakelde transmissie ......................
Alfabetische index Startknopfunctie ...................... 164 Plaats van antenne ............... 165 Starten van het hybridesysteem .................. 267 Stoelen...................................... 196 Afstellingen ........................... 196 Baby- en kinderzitjes plaatsen ................................ 60 Hoofdsteunen........................ 201 Juiste zithouding ..................... 30 Schoonmaken .......................482 Stoelverwarming ...................
752 Alfabetische index Schakelaar zonnescherm panoramadak...................... 475 Schakelaars afstandsbediening audiosysteem ..................... 442 Schakelaars buitenspiegels ..206 Schakelaars centrale vergrendeling...................... 189 Schakelaars ruitbediening..... 209 Schakelaars stoelverwarming ................. 469 Spraaktoets* Startknop....................... 253, 257 Startknop............................... 267 Telefoontoetsen* Toets DISP............ 112, 116, 118 Toets ECO MODE .........
Alfabetische index Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ................................... 50 Baby- en kinderzitjes............... 51 Batterij elektronische sleutel, voorzorgsmaatregelen........ 534 Blokkeerschakelaar ruitbediening .......................209 Kindersloten .......................... 190 Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen ....... 60 Veiligheidsgordels, vastmaken bij kinderen ........................... 34 Voorzorgsmaatregelen airbags..................................
754 Alfabetische index Voorstoelen .............................. 196 Afstellingen ........................... 196 De juiste houding achter het stuur................................ 30 Hoofdsteunen........................ 201 Schoonmaken .......................482 Stoelverwarming ................... 469 VSC (Vehicle Stability Control) .................................. 359 W Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeluk betrokken raakt........................ 80 Waarschuwingslampjes ..........
Alfabetische index 755 Z Zekeringen................................ 535 Zelf uit te voeren onderhoud ..488 Zonnekleppen .......................... 462 Zonnescherm panoramadak...
756 INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION Veiligheidshaak Tankdopklep Blz. 492 Blz. 321 Ontgrendelingshendel motorkap Tankdopklepontgrendeling Bandenspanning Blz. 492 Blz. 321 Blz. 720 Behalve hybridemodel Inhoud brandstoftank (Referentie) 50 l (13,2 gal., 11,0 Imp. gal.) Hybridemodel 45 l (11,9 gal., 9,9 Imp. gal.) Brandstofsoort Blz. 709 Bandenspanning koud Blz. 720 Hoeveelheid motorolie (Verversen bij benadering) Blz. 711 Soort motorolie Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig Blz.
Auris / Auris Hybrid Auris / Auris Hybrid Handleiding 08-2013 01651-08013-01 Handleiding