Operation Manual

335
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
UK_AURIS/AURIS_HV_EE (OM12F76E)
4
Rijden
Detectie-informatie sensoren
Bepaalde omstandigheden van de auto en de omgeving kunnen een nega-
tieve invloed hebben op het vermogen van de sensor om obstakels correct
te signaleren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieron-
der.
Er zit vuil, sneeuw of ijs op de sensor.
De sensor is bevroren.
De sensor wordt ergens door afgedekt.
De auto helt sterk over naar één zijde.
De auto rijdt op een bijzonder oneffen wegdek, op een helling, op grind of
op gras.
Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfietsmotoren,
luchtremmen van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultrasone
geluidsgolven produceren.
Er is een andere auto uitgerust met Parking Assist-sensoren in de nabije
omgeving.
Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware regen-
val.
De auto is uitgerust met een staafantenne of een draadloze antenne.
Er is een sleepoog gemonteerd.
Een bumper of sensor krijgt een harde klap.
De auto nadert een hoge of gebogen stoeprand.
In fel zonlicht of zeer koud weer.
Er zijn niet-originele Toyota-onderdelen voor de wielophanging (verla-
gingsset enz.) gemonteerd.
Naast de hierboven genoemde voorbeelden kunnen er situaties zijn waarin
de sensor borden en andere voorwerpen door hun vorm dichterbij signaleert
dan deze in werkelijkheid zijn.
Door de vorm van het obstakel kan de sensor het niet signaleren. Let goed
op bij de volgende obstakels:
Kabels, hekken, touwen, enz.
Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven absorberen
Zeer hoekige objecten
Lage obstakels
Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Als er een melding verschijnt
Blz. 602