GT86 GT86 Handleiding 05-2012 01651-86012-00 Handleiding
INHOUDSOPGAVE 1 Voor het rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over veilig rijden. 3 Interieur Airconditioning en audiosystemen, en andere systemen in het interieur die het rijden tot een comfortabele ervaring maken. 4 Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van uw auto, uitvoeren van doe-het-zelfonderhoud en onderhoudsinformatie.
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst 1-6. Antidiefstalsysteem 1 Voor het rijden Startblokkering ..................... 79 Supervergrendeling.............. 86 1-1. Informatie over sleutels Sleutels ................................. 22 1-7. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur ............................. 88 SRS-airbags......................... 90 Baby- en kinderzitjes.......... 119 Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen ... 127 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag...............
2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers ................. 184 Controlelampjes en waarschuwingslampjes..... 189 Multi-informatiedisplay ........ 194 2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar................... 199 Schakelaar mistlampen ...... 206 Ruitenwissers en -sproeiers..................... 208 2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control...................... 211 Ondersteunende systemen .......................... 216 2-5. Rijinformatie Lading en bagage ...............
INHOUDSOPGAVE 4 Trefwoordenlijst Onderhoud en verzorging 4-1. Onderhoud en verzorging 4-2. Onderhoud Onderhoud en reparatie...... 282 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 4 Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Reiniging en bescherming van het exterieur ............... 272 Schoonmaken en beschermen van het interieur ................ 276 Schoonmaken en beschermen van de Alcantara®bekleding .......................... 280 Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden .......
Als de auto vastzit............... 405 Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht............................ 407 1 6 Specificaties 6-1. Specificaties 2 Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.) .. 410 Informatie over brandstof.... 422 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen 3 Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen........................ 424 4 Trefwoordenlijst 5 Lijst met afkortingen ..................428 Alfabetische index.....................
Overzicht Dagrijverlichting (auto's met gasontladingskoplampen) Blz. 199 Exterieur Grootlicht Blz. 199 Parkeerlichten voor Blz. 199 Dimlicht Blz. 199 Ruitenwissers Blz. 208 Buitenspiegels Blz. 69 Motorkap Blz. 288 Richtingaanwijzers Blz. 181 Richtingaanwijzers Blz. 181 Mistlampen voor Blz. 206 Dagrijverlichting (auto's met halogeenkoplampen) Blz.
Bagageruimte Blz. 47 Achterruitverwarming Blz. 246 Richtingaanwijzers Blz. 181 Tankdopklep Blz. 75 Portieren Blz. 44 Achterlichten Blz. 199 Mistachterlicht Blz. 206 Kentekenplaatverlichting Blz. 199 Banden ●Wisselen ●Vervangen ●Tijdelijk repareren ●Bandenspanning Blz. 305 Blz. 365 Blz. 373 Blz.
Overzicht Interieur Hoofdsteunen Blz. 58 Veiligheidsgordels Blz. 60 Curtain airbags Blz. 90 Bevestigingspunten voor baby- en kinderzitjes Voorpassagiersairbag Blz. 90 Blz. 127 Bekerhouders Blz. 254 Consolevak Blz. 254 Accessoireaansluiting Blz. 261 Side airbags Blz. 90 Voorstoelen Blz. 52 Dashboardkastje Blz.
A Zonnekleppen Blz. 256 Interieurverlichting Blz. 250 Make-upspiegels Blz. 257 Binnenspiegel met antiverblindingsstand Blz. 68 B Vergrendelknoppen portier Blz. 45 Schakelaars buitenspiegels Blz. 69 Schakelaar centrale vergrendeling Blz. 45 Schakelaars ruitbediening Blz. 72 Blokkeerschakelaar ruitbediening Blz.
Overzicht Interieur C Selectiehendel Blz. 171,178 Deblokkeerschakelaar Blz. 391 Parkeerremhendel Blz. 182 Schakelaars stoelverwarming Blz. 263 Accessoireaansluiting Blz. 261 Toets VSC SPORT Blz. 217 Schakelpatroonschakelaar Blz. 173 Toets VSC/TRC OFF Blz.
Overzicht Instrumentenpaneel Meters en tellers Blz. 184 Multi-informatiedisplay Blz. 194 Lichtschakelaar Blz. 199 Richtingaanwijzerschakelaar Blz. 181 Schakelaar mistlampen Blz. 206 Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers Blz. 208 Klok Blz. 258 Schakelaar alarmknipperlichten Blz. 346 Ontgrendelingshendel stuurverstelling Blz. 67 Vloermat Blz. 265 Ontgrendelingshendel motorkap Blz. 288 AUX-/USBaansluiting Blz. 248 Ontgrendeling tankdopklep Blz. 75 Knie-airbag bestuurder Blz.
Overzicht Instrumentenpaneel A Auto's met handmatig bediende airconditioning Airconditioning Blz. 230 Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming/ schakelaar achterruitverwarming Blz. 246 Auto's met automatische airconditioning Airconditioning Blz. 238 12 Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming Blz.
B Paddle shift-schakelaars Blz. 174,176 Contactslot (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) Blz. 168 Claxon Blz. 183 Bestuurdersairbag Blz. 90 C Cruise control-schakelaar Blz. 211 Dimmer regelbare dashboardverlichting Blz. 187 Draaiknop koplampverstelling Blz. 201 Ontgrendeling achterklep Blz.
Ter informatie Handleiding Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in dit boekje opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw Toyota van toepassing zijn. Alle specificaties in deze handleiding waren actueel ten tijde van de druk.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie kan elektronische systemen beïnvloeden, zoals: ● (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem ● Cruise control-systeem ● Antiblokkeersysteem ● SRS-airbagsysteem ● Gordelspanner Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur.
Black box Deze auto is uitgerust met een black box. De belangrijkste taak van de black box is om bij bepaalde aanrijdingen of bijna-aanrijdingen, bijvoorbeeld wanneer de airbag wordt geactiveerd of er tegen een obstakel wordt gereden, gegevens op te slaan waarmee kan worden achterhaald hoe de systemen van de auto hebben gefunctioneerd.
Vernietigen van uw Toyota De airbags en de gordelspanners in uw Toyota bevatten explosieve chemicaliën. Wanneer uw auto, om welke reden dan ook, wordt vernietigd, terwijl het airbagsysteem en/of de gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom het airbagsysteem en de gordelspanners eerst verwijderen en afvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
Uw auto is uitgerust met batterijen en/of accu's. Zorg ervoor dat deze gescheiden worden ingezameld en op een milieuvriendelijke manier worden afgevoerd (richtlijn 2006/66/EG).
Symbolen die in deze handleiding worden gebruikt Waarschuwingen en opmerkingen WAARSCHUWING Dit is een waarschuwing tegen iets wat mensen letsel kan toebrengen. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om het risico op letsel bij u en bij anderen te verminderen. OPMERKING Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan kan veroorzaken.
20
Voor het rijden 1-1. Informatie over sleutels Sleutels ............................... 22 1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop........................... Afstandsbediening .............. Portieren ............................. Bagageruimte ..................... 1-4. Openen en sluiten van de ruiten Elektrisch bedienbare ruiten................................. 72 1-5. Tanken Openen van de tankdop ..... 75 25 41 44 47 1-3.
1-1. Informatie over sleutels Sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Sleutels (met afstandsbediening) Gebruik van de afstandsbediening Blz. 41) Sleutel (zonder afstandsbediening) Plaatje met sleutelnummer Auto's met Smart entry-systeem en startknop Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entry-systeem met startknop (Blz. 25) • Gebruik van de afstandsbediening (Blz.
1-1. Informatie over sleutels Gebruik van de mechanische sleutel (auto's met Smart entrysysteem en startknop) Schuif het ontgrendelknopje opzij om de mechanische sleutel uit de elektronische sleutel te verwijderen. 1 Voor het rijden Bewaar de mechanische sleutel na gebruik bij de elektronische sleutel. Zorg dat u de mechanische sleutel en de elektronische sleutel bij u hebt. Als de batterij van de elektronische sleutel leeg is of de instapfunctie niet werkt, bent u op de mechanische sleutel aangewezen.
1-1. Informatie over sleutels OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de sleutel Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen: ● Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig ze niet. ● Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen. ● Voorkom dat de sleutels nat worden en reinig ze niet in een ultrasoon reinigingsbad of iets dergelijks.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Smart entry-systeem met startknop De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) 1 Voor het rijden Elektronische sleutel Elektronische sleutel Elektronische sleutel Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (Blz. 26) Ontgrendelen van de achterklep (Blz. 27) Starten van de motor (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Ontgrendelen en vergrendelen van de portieren Auto's zonder supervergrendeling Pak de portiergreep vast om de portieren te ontgrendelen. Auto's met supervergrendeling Pak de portiergreep van het bestuurdersportier vast om het portier te ontgrendelen. Pak de portiergreep van het passagiersportier vast om alle portieren te ontgrendelen. Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de portiergreep aanraakt.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Ontgrendelen van de achterklep Druk op de toets om de achterklep te ontgrendelen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gedetecteerd) Bij het vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Het systeem kan worden bediend als de elektronische sleutel zich binnen ongeveer 0,4 - 0,8 m van een van de buitenportiergrepen bevindt. (Alleen de portieren die de sleutel detecteren, kunnen worden geopend of gesloten.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Feedbacksignalen De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal) ■ Als het portier niet kan worden vergrendeld via de vergrendelsensor 1 Voor het rijden Raak de vergrendelsensor aan met uw handpalm.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Alarm Situatie Correctieprocedure Er is geprobeerd de portieren te vergrendelen met het Smart entry-systeem met startknop terwijl de elektronische sleutel zich nog in de auto bevond. Neem de elektronische sleutel uit de auto en vergrendel de portieren opnieuw. Er werd geprobeerd de auto te vergrendelen terwijl er nog een portier geopend was. Sluit alle portieren en vergrendel ze opnieuw.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Energiebesparende functie De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de batterij van de elektronische sleutel en de accu leegraken wanneer de auto gedurende langere tijd niet wordt gebruikt. ● In de volgende situaties kan het enige tijd duren voordat de portieren met het Smart entry-systeem ontgrendeld kunnen worden.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Het Smart entry-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiosignalen. In de volgende situaties wordt de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto mogelijk beïnvloed, waardoor het Smart entrysysteem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering niet goed werken. (Oplossing Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Aanwijzingen voor de instapfunctie ● Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, werkt het systeem in de volgende gevallen mogelijk niet juist: • De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de ruit of portiergreep, te dicht bij de grond of te hoog als de portieren worden vergrendeld of ontgrendeld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Aanwijzingen voor het vergrendelen van de portieren ● Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt terwijl u handschoenen draagt, kan de reactie van het systeem trager zijn of worden de portieren mogelijk niet ontgrendeld. Trek de handschoenen uit en raak de vergrendelsensor opnieuw aan. ● Auto's zonder supervergrendeling: Wanneer is vergrendeld met de vergrendelsensor, worden maximaal tweemaal achter elkaar identificatiesignalen getoond.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Als er gedurende langere tijd niet met de auto wordt gereden ● Bewaar, om diefstal van de auto te voorkomen, de elektronische sleutel niet binnen een afstand van 2 m van de auto. ● Het Smart entry-systeem met startknop kan vooraf worden uitgeschakeld. (Blz. 424) 1 ■ Voor een juiste bediening van het systeem Voor het rijden Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem bedient.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Levensduur batterij elektronische sleutel ● De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. ● Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als de motor wordt uitgezet. (Blz. 361) ● Omdat de elektronische sleutel altijd radiogolven ontvangt, raakt de batterij ook ontladen wanneer de elektronische sleutel niet wordt gebruikt.
1-2.
1-2.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep 1 Voor het rijden - Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. - Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. Hereby, DENSO CORPORATION declares that this 13CZY/14AER is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers of hartdefibrillators moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het Smart entry-systeem met startknop. (Blz. 27) Radiogolven kunnen dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Afstandsbediening Met de afstandsbediening kan de auto worden vergrendeld en ontgrendeld. Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Vergrendelen van beide portieren*1 Vergrendelen van het bestuurdersportier*2 Ontgrendelen van beide portieren*1 1 Voor het rijden Druk de toets in om het bestuurdersportier te ontgrendelen. Druk de toets binnen 3 seconden nogmaals in om beide portieren te ontgrendelen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Feedbacksignalen De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal) ■ Zoemer centrale vergrendeling (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Als een portier niet volledig gesloten is, klinkt er constant een zoemer als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Als de afstandsbediening niet goed werkt (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren, ontgrendelen van de achterklep: Gebruik de mechanische sleutel. (Blz. 393) ■ Levensduur batterij van de elektronische sleutel 1 Voor het rijden Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Als de afstandsbediening niet werkt, is de batterij mogelijk leeg. Vervang de batterij indien nodig. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Portieren De auto kan worden vergrendeld en ontgrendeld met behulp van de instapfunctie, afstandsbediening, sleutel of schakelaar voor de centrale vergrendeling. ■ Instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Blz. 26 ■ Afstandsbediening Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Schakelaar centrale vergrendeling Vergrendelen portieren van beide Ontgrendelen portieren van beide 1 Voor het rijden ■ Vergrendelknop portier Vergrendelt het portier Ontgrendelt het portier Vergrendelen van de portieren van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel STAP 1 Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde stand. STAP 2 Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Functie openen/sluiten van ruiten gekoppeld aan portieren Om het openen en sluiten van de portieren te vergemakkelijken is het volledig sluiten van de ruiten gekoppeld aan de portieren Daarom wordt als een portier wordt geopend, ook de ruit van het portier iets geopend. Als een portier gesloten is, wordt de ruit van het portier volledig gesloten. Als de accu echter ontladen is of is losgenomen, werkt deze functie niet. (Blz.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep Bagageruimte De achterklep kan met de sleutel, de achterklepontgrendeling, de instapfunctie of de afstandsbediening worden geopend. ■ De achterklep van binnen uit openen Houd de ontgrendelschakelaar ingedrukt om de achterklep te openen 1 Voor het rijden ■ De achterklep van buitenaf openen Sleutel (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop en supervergrendeling) Draai de hoofdsleutel rechtsom om de achterklep te ontgrendelen.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep ■ Functies om te voorkomen dat de bagageruimte wordt vergrendeld terwijl de elektronische sleutel zich in de auto bevindt (auto's met Smart entry-systeem en startknop) ● Er klinkt een geluidssignaal als de achterklep wordt gesloten terwijl alle portieren zijn vergrendeld en de elektronische sleutel zich in de bagageruimte bevindt. In dit geval kan de achterklep worden geopend met de instapfunctie.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is tijdens het rijden. Als de achterklep geopend blijft, komt hij tijdens het rijden mogelijk in aanraking met objecten of kan bagage uit de auto vallen, waardoor een ongeval kan ontstaan. Bovendien kunnen uitlaatgassen in de auto terechtkomen, hetgeen zeer schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Sluit de achterklep voordat u gaat rijden.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep WAARSCHUWING ■ Gebruik van de bagageruimte Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Verwijder eventueel sneeuw, ijs of andere voorwerpen van de achterklep voordat u deze opent. Als u dit niet doet, kan de achterklep na het openen weer dichtvallen. ● Controleer de omgeving om er zeker van te zijn dat u de achterklep veilig kunt openen en sluiten.
1-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep OPMERKING ■ Gasdempers bagageruimte De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats houden. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kunnen de gasdempers van de achterklep beschadigd raken, waardoor deze niet meer werken. 1 Voor het rijden ● Bevestig nooit stickers, kunststoffolie, zelfklevende voorwerpen, enz. aan de gasdempers.
1-3.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Instappen naar de achterstoelen en uitstappen vanuit de achterstoelen Gebruik om in te stappen naar de achterstoelen en uit te stappen vanuit de achterstoelen de hendel voor de rugleuningverstelling of de lus voor het neerklappen van de rugleuning. 1 Voor het rijden ■ Alvorens in te stappen naar de achterstoelen of uit te stappen vanuit de achterstoelen Haal de veiligheidsgordel uit de gordelgeleider. (Blz.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Uitstappen vanuit de achterstoelen Bestuurderszijde (indien van toepassing) Trek aan de lus voor het neerklappen van de rugleuning. De rugleuning klapt naar voren. Passagierszijde Trek aan de lus voor het neerklappen van de rugleuning. De rugleuning klapt naar voren. De stoel kan naar voren en naar achteren worden geschoven.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Stoelen, afstellen ● Om te voorkomen dat u bij een aanrijding onder de veiligheidsgordel doorschuift, is het raadzaam de leuning niet verder achterover te zetten dan strikt noodzakelijk is.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Achterstoelen De rugleuningen van de achterstoelen kunnen worden neergeklapt. Druk de ontgrendelknoppen van de rugleuning in en klap de rugleuning neer. Druk de knop in totdat de rugleuning is ontgrendeld. Om de rugleuningen terug te zetten in de oorspronkelijke positie tilt u de rugleuning op tot deze vastklikt. ■ Stofhoes stoel Verwijder de stofhoes die eventueel op de stoel is aangebracht bij de koop alvorens de stoel te gebruiken.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Nadat de rugleuning van de achterstoel rechtop is gezet Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. 1 Voor het rijden ● Controleer of de rugleuning goed vergrendeld is door de rugleuning voorzichtig naar voren en naar achteren te drukken.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Hoofdsteunen Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. Omlaag Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop ■ Verwijderen van de hoofdsteunen Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. ■ Plaatsen van de hoofdsteunen Breng de hoofdsteun in lijn met de bevestigingsgaten en schuif de steun omlaag tot deze in de vergrendeling klikt.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Afstellen van de hoogte van de hoofdsteunen Stel de hoofdsteunen zo in dat het midden van de hoofdsteun zich zo dicht mogelijk bij de bovenzijde van uw oren bevindt. 1 Voor het rijden WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ■ Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt. ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Gordelgeleider voor Leid de veiligheidsgordel door de geleider zodat hij gemakkelijk kan worden uitgetrokken. 1 Voor het rijden Verwijder de gordel uit de geleider als u achterpassagiers in of uit laat stappen. Gordelspanners (voorstoelen) De gordelspanners helpen bij het op zijn plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel strak tegen het lichaam aantrekken bij bepaalde soorten frontale aanrijdingen.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Blokkeerautomaat (ELR) De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u te snel vooroverbuigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel afrollen, zodat u zich vrij kunt bewegen. ■ Gebruik van de gordels door kinderen De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik door volwassenen.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is Als de auto betrokken is bij meerdere aanrijdingen, wordt de gordelspanner geactiveerd voor de eerste aanrijding, maar niet voor de tweede of voor volgende aanrijdingen.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Zwangere vrouwen Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (Blz. 60) Zwangere vrouwen moeten het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zo laag mogelijk over de heupen dragen, net als de andere inzittenden. Trek het schoudergedeelte over de schouder en draag de gordel over de borst. Voorkom dat de gordel over de buik loopt.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Gordelspanners ● Het waarschuwingslampje airbagsysteem gaat branden als een gordelspanner is geactiveerd. De veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden gebruikt en moet worden vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. 1 Voor het rijden ● Voor maximale bescherming moeten de inzittenden geheel rechtop zitten en de veiligheidsgordels op de juiste wijze dragen.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ● Breng geen wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze niet zelf te plaatsen, verwijderen, demonteren of af te voeren. Laat eventueel noodzakelijke reparaties uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Een onjuiste behandeling van de gordelspanner kan de werking in negatieve zin beïnvloeden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Stuurwiel Het stuurwiel kan in een comfortabele positie worden ingesteld. STAP 1 Houd het stuurwiel vast en druk de hendel omlaag. 1 Voor het rijden STAP 2 Zet het stuurwiel in de ideale positie door het in horizontale en verticale richting te bewegen. Trek na de verstelling de hendel omhoog om het stuurwiel te borgen. WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Verstel het stuurwiel niet tijdens het rijden.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Binnenspiegel met antiverblindingsstand De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de bestuurder vanuit zijn zitpositie voldoende zicht naar achteren heeft. Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel Stel de hoogte van de binnenspiegel af door de spiegel omhoog of omlaag te bewegen. Antiverblindingsstand Verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer kan worden beperkt door de lip te verstellen.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Buitenspiegels De spiegelhoek kan met behulp van de schakelaar worden afgesteld. STAP 1 Selecteer een spiegel die u wilt afstellen. 1 Links Rechts Voor het rijden STAP 2 Stel de spiegel af.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Inklappen van de buitenspiegels Handmatige bediening Klap de buitenspiegel naar de achterzijde van de auto in. Elektrische bediening (indien aanwezig) Druk op de schakelaar om de buitenspiegels in te klappen. Druk nogmaals op de schakelaar om de buitenspiegels weer uit te klappen. ■ De spiegels kunnen worden afgesteld wanneer: Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact in stand ACC of AAN staat.
1-3. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden Neem tijdens het rijden de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. 1 ● Verstel de spiegels niet tijdens het rijden. Voor het rijden ● Rijd niet met de auto als de spiegels zijn weggeklapt. ● Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn ingesteld alvorens met de auto wordt gereden.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten Elektrisch bedienbare ruiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de schakelaars. Bedienen van de schakelaar beweegt de ruiten als volgt: Sluiten One-touch sluiten* Openen One-touch openen* *: Door de andere kant van de schakelaar in te drukken blijft de ruit in de gedeeltelijk geopende stand staan. Blokkeerschakelaar ruitbediening Druk de schakelaar in om de passagiersruiten te blokkeren.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten ■ De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Het contact staat AAN.
1-4. Openen en sluiten van de ruiten ■ Als de elektrisch bedienbare ruit niet normaal sluit Als de klembeveiliging niet goed werkt en een ruit niet kan worden gesloten, sluit dan alle portieren en voer de volgende handelingen uit met de schakelaar ruitbediening van het desbetreffende portier. STAP 1 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt het contact AAN gezet.
1-5. Tanken Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: ■ Voor het tanken ● Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact UIT en controleer of alle portieren en ruiten gesloten zijn. 1 Voor het rijden ● Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact UIT en controleer of alle portieren en ruiten gesloten zijn. ● Controleer de brandstofsoort. (Blz. 76) ■ Openen van de tankdop STAP 1 Trek de ontgrendeling van de tankdopklep omhoog.
1-5. Tanken STAP 3 Plaats de tankdop in de houder op de tankdopklep. Sluiten van de tankdop Draai na het tanken van brandstof de tankdop tot u een klik hoort. Als u de dop loslaat, zal hij iets in de andere richting draaien.
1-5. Tanken WAARSCHUWING ■ Brandstof tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. 1 Voor het rijden ● Werk binnen nooit met brandstof. ● Raak na het verlaten van de auto en voor het openen van de tankdop een ongeverfd metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit af te voeren.
1-5. Tanken WAARSCHUWING ■ Bij het tanken Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat de brandstoftank overstroomt: ● Plaats het vulpistool nauwkeurig in de vulpijp. ● Stop met het vullen van de tank wanneer het vulpistool automatisch uit klikt. ● Vul de brandstoftank niet tot de rand. ● Neem andere voorzorgsmaatregelen in acht die bij het tankstation staan aangegeven. ● Draai de dop naar rechts totdat u een klik hoort om er zeker van te zijn dat hij goed vastzit.
1-6. Antidiefstalsysteem Startblokkering De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat de motor gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de boordcomputer van de auto. 1 Laat de sleutels nooit in de auto achter. Voor het rijden Auto's zonder Smart entrysysteem en startknop Het controlelampje gaat knipperen als de sleutel uit het contactslot is verwijderd, om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld.
1-6. Antidiefstalsysteem ■ Als de auto niet gestart kan worden met de geregistreerde sleutel (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) Verwijder de sleutel en probeer het opnieuw. ■ Onderhoud systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
1-6.
1-6.
1-6.
1-6. Antidiefstalsysteem Hereby, Tokai Rika Co., Ltd., declares that this RI-38BFH is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
1-6. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om ervoor te zorgen dat het systeem goed werkt Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of tijdelijk verwijderen kan de werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
1-6. Antidiefstalsysteem Supervergrendeling Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgrendelen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit onmogelijk te maken. Auto's die met dit systeem zijn uitgerust, zijn voorzien van labels op de ruiten van de beide voorportieren. Inschakelen van de supervergrendeling Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer of alle portieren zijn gesloten.
1-6. Antidiefstalsysteem WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregel i.v.m. de supervergrendeling Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto bevinden, omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen worden geopend.
1-7. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur Stel op onderstaande wijze de juiste zitpositie in: Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning. (Blz. 52) Schuif de stoel zo ver naar voren of naar achteren dat u de pedalen goed kunt bereiken en voldoende ver kunt intrappen. (Blz. 52) Stel de rugleuning zo in dat u de bedieningsorganen gemakkelijk kunt bedienen. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. 1 Voor het rijden ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning.
1-7. Veiligheidsinformatie SRS-airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken. SRS: staat voor Supplemental Restraint System (aanvullend veiligheidssysteem) Deze naam wordt gebruikt omdat het airbagsysteem een aanvulling is op de veiligheidsgordels in de auto.
1-7. Veiligheidsinformatie Airbags voor de bestuurder en de voorpassagier Knie-airbag voor de bestuurder Side airbags voor de bestuurder en de voorpassagier Curtain airbags voor de bestuurder, de voorpassagier en de buitenste achterpassagiers 1 Voor het rijden Deze airbags zijn alleen ontworpen als aanvulling op de primaire beveiliging door de veiligheidsgordels. Het systeem regelt ook de gordelspanners van de veiligheidsgordels voor.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Airbags ● Voor maximale bescherming bij een ongeval dienen de bestuurder en alle inzittenden van de auto hun veiligheidsgordel te dragen als de auto rijdt. De airbags zijn alleen ontworpen als aanvulling op de primaire beveiliging door de veiligheidsgordels. Ze nemen de noodzaak van het dragen van de veiligheidsgordel niet weg. In combinatie met de veiligheidsgordels bieden ze de beste bescherming bij een ongeval.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Airbags ● Gebruik voor kinderen op de ACHTERSTOELEN altijd een geschikt veiligheidssysteem of de veiligheidsgordels, afhankelijk van de leeftijd, de lengte en het gewicht van het kind. De airbags worden met aanzienlijke snelheid en kracht geactiveerd en kunnen kinderen ernstig verwonden, met name wanneer ze niet of niet op de juiste wijze vastzitten.
1-7. Veiligheidsinformatie OPMERKING ■ Als de airbags geactiveerd worden Als de airbags geactiveerd worden, komt er wat rook vrij. Deze rook kan leiden tot ademhalingsproblemen bij mensen met astma of andere ademhalingsproblemen. Als u of uw passagiers ademhalingsproblemen hebben nadat een airbag is geactiveerd, zorg dan direct voor frisse lucht.
1-7. Veiligheidsinformatie Onderdelen SRS-airbagsysteem 1 Voor het rijden Subsensor voor (rechts) Airbagmodule voor (bestuurderszijde) Controlelampje voorpassagiersairbag AAN of UIT (midden van dashboard) Airbagmodule voor (voorpassagierszijde) Aan-/uitschakelaar voorpassagiersairbag (passagierszijde van dashboard) Botsingssensor portier (rechts) Curtain airbag (rechts) Airbagbedrading.
1-7. Veiligheidsinformatie Botsingssensor portier (links) Subsensor voor (links) Knie-airbag bestuurder Curtain airbag (links) Airbagmodule (inclusief botsingssensoren) De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbagmodule. De airbagmodule bestaat uit een airbagsensor.
1-7. Veiligheidsinformatie Airbag voor De bestuurdersairbag voor bevindt zich in het middelste deel van het stuurwiel. De knie-airbag voor de bestuurder bevindt zich onder de stuurkolom. De passagiersairbag voor bevindt zich bij de bovenzijde van het dashboard onder het merkteken SRS AIRBAG. 1 Voor het rijden Bij een matige tot ernstige frontale aanrijding worden de volgende componenten geactiveerd.
1-7.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Onderhoudstips Bestuurderszijde AIRBAGS worden geactiveerd zodra er een aanrijding plaatsvindt. Na het activeren beginnen de AIRBAGS meteen weer leeg te lopen zodat het zicht van de bestuurder niet wordt belemmerd. 1 Voor het rijden *: Uitvoeringen met knie-airbag Passagierszijde AIRBAGS worden geactiveerd zodra er een aanrijding plaatsvindt. Na het activeren beginnen de AIRBAGS meteen weer leeg te lopen zodat het zicht van de bestuurder niet wordt belemmerd.
1-7. Veiligheidsinformatie De airbags werken alleen als het contact AAN staat (auto's zonder Smart entry-systeem met startknop) of als het contact AAN (IG) staat (auto's met Smart entry-systeem met startknop). Als de subsensoren aan de linker en rechter voorzijde van de auto en de botsingssensoren in de airbagmodule tijdens een aanrijding een vooraf bepaalde hoeveelheid kracht signaleren, stuurt de regelmodule signalen naar de airbagmodule voor om de airbags voor te activeren.
1-7. Veiligheidsinformatie De airbag voor (evenals de knie-airbag) is ontworpen om te worden geactiveerd bij een matige tot ernstige frontale aanrijding. Hij is niet ontworpen om te worden geactiveerd bij de meeste lichte aanrijdingen, omdat de benodigde bescherming dan door de veiligheidsgordel alleen kan worden bereikt.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer wordt de airbag voor waarschijnlijk niet geactiveerd? De auto raakt een object zoals een telefoonpaal of een verkeerspaal. De auto komt onder een vrachtwagen terecht. De auto is betrokken bij een frontale aanrijding onder een schuine hoek. De auto is betrokken bij een frontale aanrijding naast het midden.
1-7. Veiligheidsinformatie De auto raakt iets dat kan bewegen of vervormen, zoals een geparkeerde auto. 1 Voor het rijden Er zijn veel soorten aanrijdingen waarbij de airbags voor mogelijk niet hoeven te worden geactiveerd. Bij ongevallen zoals hier aangegeven wordt de airbag voor mogelijk niet geactiveerd afhankelijk van de kracht van de aanrijding.
1-7. Veiligheidsinformatie Eerste schok Tweede schok Als tijdens een aanrijding de auto meer dan eenmaal wordt geraakt, wordt de airbag voor alleen geactiveerd bij de eerste schok. Voorbeeld: Als bij een dubbele aanrijding, eerst met een andere auto, direct daarna tegen een betonnen muur, de airbag vóór bij de eerste schok wordt geactiveerd, zal hij niet worden geactiveerd bij de tweede. WAARSCHUWING ■ Een waarschuwingslabel Op de zonneklep is een waarschuwingslabel, zoals hiernaast getoond, aangebracht.
1-7. Veiligheidsinformatie Side airbag en curtain airbag De side airbag bevindt zich aan de portierzijde van de rugleuning van elke voorstoel, waarop SRS AIRBAG staat vermeld. De curtain airbag aan beide zijden van het interieur bevindt zich in het dakgedeelte (tussen de voorstijl en een punt boven de achterstoel). Aan de bovenzijde van beide middenstijlen bevindt zich het merkteken SRS AIRBAG.
1-7. Veiligheidsinformatie De side airbag en curtain airbag aan bestuurders- en passagierszijde worden onafhankelijk van elkaar geactiveerd aangezien elk zijn eigen botsingssensor heeft. Daardoor worden ze bij hetzelfde ongeval mogelijk niet beide geactiveerd. De side airbag en curtain airbag aan bestuurders- en passagierszijde worden ook onafhankelijk van de airbag voor aan bestuurders- en passagierszijde in het stuurwiel en dashboard geactiveerd.
1-7. Veiligheidsinformatie Als de side airbag en curtain airbag geactiveerd worden, is er een luide knal hoorbaar en komt er wat rook vrij. Dit is normaal bij het activeren. Deze rook duidt niet op brand in de auto. De side airbag en curtain airbag zijn ontworpen om te worden geactiveerd bij een matige tot ernstige aanrijding van opzij. Ze zijn niet ontworpen om geactiveerd te worden bij de meeste lichte aanrijdingen van opzij.
1-7. Veiligheidsinformatie De auto is betrokken bij een aanrijding van opzij, niet in de buurt van het passagierscompartiment. De auto raakt een telefoonpaal of iets vergelijkbaars. De auto wordt van opzij aangereden door een motorfiets. De auto rolt op zijn zijkant of op het dak. Er zijn veel soorten aanrijdingen waarbij de side airbag en curtain airbag mogelijk niet hoeven te worden geactiveerd.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer worden de side airbag en curtain airbag niet geactiveerd? De auto heeft een frontale aanrijding met een andere auto (rijdend of stilstaand). 1 Voor het rijden De auto wordt van achteren aangereden. De side airbag en curtain airbag zullen meestal niet worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij een frontale aanrijding of van achteren wordt aangereden. Voorbeelden van dergelijke ongevallen worden getoond.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer moet u uw auto laten nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur In de volgende gevallen kan controle en/of reparatie van de auto nodig zijn. Neem zo snel mogelijk contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● Na het activeren van de airbags. ● Bij schade aan de voorzijde van de auto ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags werden opgeblazen.
1-7. Veiligheidsinformatie ● Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen in het deel van de voor- en achterstijl en het dak met de curtain airbags. 1 Voor het rijden WAARSCHUWING ■ Als de airbags geactiveerd worden Raak de componenten van het side airbagsysteem rond de rugleuning van de voorstoel niet met blote handen aan direct nadat de airbag is geactiveerd. Anders kunt u brandwonden oplopen doordat de componenten door het activeren zeer heet kunnen zijn.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags • Zet de rugleuning iets achterover. Hoewel auto's verschillen, verkrijgen veel bestuurders, zelfs met de bestuurdersstoel helemaal naar voren, de afstand van 250 mm door simpelweg de rugleuning iets achterover te zetten. Als u door het achterover zetten van uw stoel de weg niet goed meer kunt zien, kunt u een stevig, niet-glad kussen gebruiken om hoger te zitten, of uw stoel hoger zetten wanneer uw auto deze mogelijkheid biedt.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Laat een kind niet op de passagiersstoel staan of bij een voorpassagier op schoot zitten. 1 Voor het rijden ● Sta niet toe dat voorpassagiers voorwerpen op hun knieën vasthouden. ● Leun niet tegen het portier, de langsdrager in het dak of de voor-, middenof achterstijl. ● Laat niemand knielen op de passagiersstoel in de richting van het portier, of hoofd en handen buiten de auto steken.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Bevestig niets aan het portier, de voorruit, de portierruit, de achterzijruit, de voor- of achterstijl, de dakstijl en de handgreep. (Behalve het label voor de snelheidsbeperking Blz. 377) ● Alleen auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Bevestig geen zware, scherpe of harde voorwerpen zoals sleutels of accessoires aan de sleutel.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Als de delen van de auto waarin airbags ondergebracht zijn, zoals het stuurwielkussen en de bekleding van de voorstijl en achterstijl, beschadigd of gescheurd zijn, laat deze dan vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. 1 Voor het rijden ● De side airbag en curtain airbag zijn alleen ontworpen als aanvulling op de primaire beveiliging door de veiligheidsgordels.
1-7. Veiligheidsinformatie Controle airbagsysteem ■ Waarschuwingslampje airbagsysteem Een diagnosesysteem controleert continu of het airbagsysteem (inclusief de gordelspanners voor) operationeel is terwijl de auto rijdt. Het waarschuwingslampje van het airbagsysteem toont een normale werking van het systeem door ongeveer 6 seconden te branden als het contact AAN (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) of AAN (IG) (auto's met Smart entry-systeem en startknop) wordt gezet.
1-7.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Waarschuwingslampje airbagsysteem Als het waarschuwingslampje een van de volgende condities vertoont, zit er mogelijk een storing in de gordelspanners en/of het airbagsysteem. We raden u aan het systeem direct te laten controleren door de dichtstbijzijnde Toyota-dealer of erkende reparateur.
1-7. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes Toyota raadt sterk aan gebruik te maken van zitjes. Punten om rekening mee te houden 1 Voor het rijden Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinderzitje achterin veiliger is dan op de passagiersstoel. ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de lengte van het kind. ● Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen.
1-7.
1-7. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-7. Veiligheidsinformatie Opmerking Wanneer u een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel hebt geplaatst, moet de airbag handmatig worden uitgeschakeld. Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L1: Geschikt voor een TOYOTA DUO+-zitje (9 - 18 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1-7. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestigingssysteem) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-7. Veiligheidsinformatie (1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspecifieke ISOfix-baby- of kinderzitje(s) voor elke positie aangeven. Verklaring van lettercodes in de tabel: IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst ISOfix-baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: Bevestigingspunt niet geschikt voor ISOFIX-baby- of kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of deze grootteklasse.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst Als u een zitje op de voorpassagiersstoel moet gebruiken, moet u deze stoel als volgt instellen: 1 ● Zet de zitting helemaal naar achteren Voor het rijden ● Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop ■ Kiezen van een geschikt baby- of kinderzitje ● Gebruik een passend veiligheidssysteem voor kinderen tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel te gebruiken.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij baby- en kinderzitjes ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (Blz. 142) Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt geactiveerd. ● Plaats een in de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Zet het zitje stevig vast op de achterste zitplaatsen met de veiligheidsgordel of de ISOfix-bevestigingen. Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. 1 Plaatsen met veiligheidsgordel Blz. 128) Voor het rijden ISOfix-bevestigingen (ISOfixzitje) Voor beide buitenste achterstoelen zijn lage bevestigingspunten aanwezig.
1-7. Veiligheidsinformatie Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van een veiligheidsgordel ■ Kinderzitje waarin het kind met het gezicht tegen de rijrichting in zit STAP 1 Plaats het zitje achterin, zodat het kind naar achteren kijkt. STAP 2 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het kinderzitje goed vast.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Kinderzitje waarin het kindmet het gezicht in de rijrichting zit STAP 1 Plaats het zitje op de stoel, zodat het kind in de rijrichting kijkt. 1 Voor het rijden STAP 2 Voer de veiligheidsgordel door het zitje en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het kinderzitje goed vast.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Zitkussen STAP 1 Plaats het zitje op de stoel, zodat het kind in de rijrichting kijkt. STAP 2 Plaats het kind op het zitkussen. Zet het kind vast met de veiligheidsgordel volgens de aanwijzingen van de fabrikant en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Controleer of de schoudergordel goed over de schouder van het kind loopt en het heupgedeelte zo laag mogelijk ligt. (Blz.
1-7. Veiligheidsinformatie Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet met een veiligheidsgordel Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel helemaal oprollen. 1 Voor het rijden ISOfix-bevestigingssysteem (voor ISOfix baby- of kinderzitje) Bevestig de sluitingen aan de speciale bevestigingsstang. Als het kinderzitje een lus aan de bovenzijde heeft, moet deze worden vastgezet aan het bovenste bevestigingspunt.
1-7. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel STAP 1 Zet het baby- of kinderzitje stevig vast met een veiligheidsgordel of ISOfix-bevestigingssysteem. STAP 2 Verwijder het afdekkapje van het bovenste bevestigingspunt. Berg het kapje veilig weg. STAP 3 Maak de haak vast aan het bevestigingspunt en maak de bovenste riem vast. Controleer of de bovenste gordel goed vastzit.
1-7. Veiligheidsinformatie ■ Plaatsen van een baby- of kinderzitje (zonder blokkering) met een veiligheidsgordel Voor het plaatsen van een baby- of kinderzitje met een veiligheidsgordel is een speciale blokkeerclip nodig. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota-dealer of erkende reparateur. 1 Voor het rijden Blokkeerclip voor baby- of kinderzitje (onderdeelnr.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het kinderzitje goed vast. Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag AAN staat. (Blz. 142) 1 Voor het rijden In geval van een ongeluk kan de kracht waarmee de voorpassagiersairbag wordt opgeblazen ernstig letsel bij het kind veroorzaken.
1-7.
1-7.
1-7.
1-7.
1-7.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes, neem dan contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor het vervangen of plaatsen van het baby- of kinderzitje. 1 Voor het rijden ● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel over het midden van de schouder van het kind loopt.
1-7. Veiligheidsinformatie Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kunnen de voorpassagiersairbag en de side airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld. Schakel deze airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel gebruikt wordt. Controlelampje handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Auto's zonder Smart entrysysteem en startknop Het controlelampje gaat branden als het airbagsysteem is ingeschakeld (alleen als het contact AAN staat).
1-7. Veiligheidsinformatie Deactiveren van de airbag en de side airbag voor de voorpassagier Auto's zonder Smart entrysysteem en startknop 1 Voor het rijden Steek de sleutel in de slotcilinder en zet de slotcilinder in stand OFF. Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN staat). Auto's met Smart entry-systeem en startknop Steek de mechanische sleutel in de slotcilinder en zet de slotcilinder in de stand OFF.
1-7. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd op de achterstoel. Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag er een baby- of kinderzitje op de voorstoel worden gemonteerd zo lang het handmatig in-/ uitschakelsysteem van de airbag in stand OFF wordt gezet.
Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto ........... Startknop (auto's met Smart entry-systeem en startknop) .................. Contactslot (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) .................. Automatische transmissie ..................... Handgeschakelde transmissie ..................... Richtingaanwijzerschakelaar ...................... Parkeerrem ....................... Claxon .............................. 146 159 2 2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control..
2-1. Rijprocedures Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures: ■ Starten van de motor Blz. 159,168 ■ Rijden Auto's met automatische transmissie STAP 1 STAP 2 STAP 3 Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand D. (Blz. 171) Deactiveer de parkeerrem. (Blz. 182) Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto in beweging te brengen.
2-1. Rijprocedures ■ Parkeren van de auto Auto's met automatische transmissie STAP 1 Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P. (Blz. 171) STAP 3 Activeer de parkeerrem. (Blz. 182) STAP 4 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact UIT om de motor uit te schakelen. 2 STAP 5 Tijdens het rijden Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Druk op de startknop om de motor uit te schakelen.
2-1. Rijprocedures Wegrijden op een helling Auto's met automatische transmissie STAP 1 Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand D. STAP 2 Trap het gaspedaal geleidelijk in. STAP 3 Deactiveer de parkeerrem. Auto's met handgeschakelde transmissie STAP 1 Houd de parkeerrem geactiveerd, trap het koppelingspedaal in en zet de selectiehendel in de 1e versnelling. STAP 2 Trap het gaspedaal in en laat tegelijkertijd het koppelingspedaal geleidelijk opkomen.
2-1. Rijprocedures ■ Inrijden van een nieuwe auto (de eerste 1600 km) De prestaties en de levensduur van uw auto hangen af van hoe u met uw nieuwe auto omgaat. Houd u gedurende de eerste 1600 km aan de volgende instructies: ● Laat het motortoerental niet oplopen tot boven de 4000 omw/min, behalve in noodgevallen. ● Rijd niet langdurig met een constant motortoerental of een constante rijsnelheid, ongeacht of dit toerental of deze snelheid nu hoog of laag ligt.
2-1. Rijprocedures ■ Toerentalindicator (indien aanwezig) Als het ingestelde motortoerental overschreden wordt, gaat de toerentalindicator branden en klinkt er een zoemer om de bestuurder te waarschuwen. (Blz. 196) (Als het motortoerental in het rode gebied komt, gaat de toerentalindicator knipperen, ongeacht de instellingen.) WAARSCHUWING ■ Bij het starten van de auto (auto's met automatische transmissie) ● Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en de motor draait.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Laat bij auto's met automatische transmissie de auto niet achteruit rollen als een van de vooruitversnellingen is ingeschakeld of vooruit rollen terwijl de selectiehendel in stand R staat. Als dat wel gebeurt, kan de motor afslaan of kan de auto niet op de juiste manier op rem- en stuurcommando's reageren, waardoor een aanrijding of schade aan de auto kan ontstaan. ● Als u in de auto uitlaatgas ruikt, open dan de ruiten en controleer of de achterklep gesloten is.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Rem bij het afdalen van een steile helling af op de motor (terugschakelen) om de snelheid te verminderen. Het continu gebruiken van de remmen kan leiden tot oververhitting en een verminderde remwerking. (Blz. 172, 178) ● Verstel het stuurwiel, de stoel en de binnen- of buitenspiegel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, met ernstig letsel tot gevolg.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als u een piepend of krassend geluid hoort (remblokslijtage-indicatoren) Laat de remblokken zo snel mogelijk nakijken en indien nodig vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. De remschijven kunnen beschadigd raken als de remblokken niet op tijd vervangen worden. Het rijden met een auto waarvan de remblokken en/of de remschijven de slijtagelimiet te dicht genaderd zijn, is gevaarlijk.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als de auto geparkeerd is ● Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de auto liggen als deze in de zon geparkeerd staat. Dit kan resulteren in het volgende: • Een aansteker of spuitbus kan gas gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan. • De temperatuur in de auto kan zo hoog oplopen dat kunststof brillenglazen en kunststof monturen kunnen vervormen of barsten.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Uitlaatgassen Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide (CO), een kleurloos en reukloos gas. Het inademen van uitlaatgassen kan zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. ● Zet de motor uit als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving bevindt. In een afgesloten ruimte, zoals een garage, kunnen uitlaatgassen zich ophopen en in de auto terechtkomen. Dit kan zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het remmen ● Rijd voorzichtiger wanneer de remmen nat zijn. De remweg neemt toe als de remmen nat zijn en bovendien kan vocht ertoe leiden dat de ene kant van de auto sterker afgeremd wordt dan de andere kant. Ook de werking van de parkeerrem kan door vocht in negatieve zin beïnvloed worden. ● Rijd niet te dicht achter een andere auto als de rembekrachtiging niet werkt en vermijd afdalingen en scherpe bochten die krachtig afremmen noodzakelijk maken.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Tijdens het rijden Auto's met automatische transmissie ● Trap tijdens het rijden niet tegelijkertijd het gaspedaal en het rempedaal in, anders neemt het aandrijfkoppel mogelijk af. ● Gebruik het gaspedaal niet om de auto op een helling op zijn plaats te houden en trap daartoe ook niet het rempedaal en het gaspedaal gelijktijdig in.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkom schade aan onderdelen van de auto ● Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de aanslag aan. Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingspomp ontstaan. ● Rijd zo langzaam mogelijk over oneffenheden in de weg om schade aan de wielen, de onderzijde van de auto, enz. te voorkomen.
2-1. Rijprocedures Startknop (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Als u de volgende handelingen uitvoert terwijl u een elektronische sleutel bij u hebt, wordt de motor gestart of de stand van het contact veranderd. ■ Starten van de motor Auto's met automatische transmissie STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in stand P staat. Als de selectiehendel niet in stand P staat, kan de motor mogelijk niet worden gestart. (Blz.
2-1. Rijprocedures Auto's met handgeschakelde transmissie STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in de vrijstand staat. STAP 3 Trap het koppelingspedaal stevig in. Het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop (groen) gaat branden. Als het controlelampje niet gaat branden, kan de motor niet worden gestart. STAP 4 Druk op de startknop. De motor wordt gestart totdat hij aanslaat, waarbij elke startpoging maximaal 10 seconden duurt.
2-1. Rijprocedures ■ Uitzetten van de motor Auto's met automatische transmissie STAP 1 Breng de auto tot stilstand. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P. STAP 3 Activeer de parkeerrem. (Blz. 182) STAP 4 Laat het rempedaal los. STAP 5 Druk op de startknop. STAP 6 Controleer of het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop (groen) uit is. 2 Tijdens het rijden Auto's met handgeschakelde transmissie STAP 1 Breng de auto tot stilstand terwijl u het koppelingspedaal intrapt.
2-1. Rijprocedures ■ Wijzigen van de stand van het contact De standen kunnen worden gewijzigd door de startknop in te drukken terwijl het rempedaal (auto's met automatische transmissie) of het koppelingspedaal (auto's met handgeschakelde transmissie) niet is ingetrapt. (De stand verandert iedere keer dat op de knop wordt gedrukt.) UIT* De alarmknipperlichten kunnen worden gebruikt. Het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop (groen) is uit.
2-1. Rijprocedures Uitzetten van de motor als de selectiehendel in een andere stand dan P staat (auto's met automatische transmissie) Als de motor wordt uitgezet terwijl de selectiehendel in een andere stand dan P staat, wordt de stand van het contact ACC, niet UIT. Voer de volgende procedure uit om het contact UIT te zetten: Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand P.
2-1. Rijprocedures ■ Bediening van de startknop Eén keer kort en stevig indrukken van de startknop is voldoende om deze te bedienen. Als de startknop niet op de juiste manier wordt bediend, kan het voorkomen dat de motor niet start of dat de stand van het contact niet verandert. U hoeft de startknop niet ingedrukt te houden. ■ Levensduur batterij elektronische sleutel Blz. 36 ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Blz. 32 ■ Aanwijzing voor de instapfunctie Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Wanneer het stuurslot niet ontgrendeld kan worden Het controlelampje van het Smart entrysysteem met startknop (groen) gaat snel knipperen. Auto's met automatische transmissie Controleer of de selectiehendel in stand P staat. Druk op de startknop terwijl u het stuurwiel naar links en rechts beweegt. Auto's met handgeschakelde transmissie 2 Tijdens het rijden Druk op de startknop terwijl u het stuurwiel naar links en naar rechts beweegt.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het starten van de motor ● Start de motor altijd terwijl u in de bestuurdersstoel zit. Trap nooit het gaspedaal in terwijl u de motor start. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. ● Rijd nooit met de auto als het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop groen knippert nadat de motor is gestart. Het stuurwiel is nog steeds vergrendeld, wat kan leiden tot een ongeval.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de accu ● Laat het contact niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN (IG) staan zonder dat de motor draait. ● Als het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop (groen) brandt, is het contact niet UIT. Controleer voordat u uitstapt of het controlelampje op de startknop UIT is. ● Zet bij auto's met automatische transmissie de motor niet uit als de selectiehendel in een andere stand dan P staat.
2-1. Rijprocedures Contactslot (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) ■ Starten van de motor Auto's met automatische transmissie STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in stand P staat. STAP 3 Trap het rempedaal stevig in. STAP 4 Zet het contact in stand START en start de motor. Auto's met handgeschakelde transmissie STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Controleer of de selectiehendel in de vrijstand staat.
2-1. Rijprocedures ■ Het contact van stand ACC naar UIT zetten STAP 1 Zet de selectiehendel in de vrijstand (handgeschakelde transmis- sie) of in stand P (automatische transmissie). (Blz. 171, 178) STAP 2 Druk de sleutel dieper in het slot en draai deze naar UIT. 2 Tijdens het rijden ■ Als de motor niet aanslaat De startblokkering is mogelijk niet uitgeschakeld. (Blz. 79) Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het starten van de motor Start de motor alleen als u in de bestuurdersstoel zit. Trap nooit het gaspedaal in terwijl u de motor start. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Zet het contact nooit UIT. Als in een noodgeval de motor moet worden uitgezet terwijl de auto nog rijdt, zet dan het contact in stand ACC.
2-1. Rijprocedures Automatische transmissie Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Schakelen 2 Tijdens het rijden Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Trap, terwijl het contact AAN staat, het rempedaal in en verplaats de selectiehendel. Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand voordat u schakelt tussen stand P en D. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Trap, terwijl het contact AAN (IG) staat, het rempedaal in en zet de selectiehendel in een andere stand.
2-1. Rijprocedures ■ Gebruik van de schakelstand Schakelstand Weergave instrumentenpaneel Functie P Parkeren van de auto/starten van de motor R Achteruit N Vrijstand Normaal rijden in stand D* (automatisch schakelen tussen de 1e en 6e versnelling) D (paddle shift-schakelaars geactiveerd) M *: In Tijdelijk rijden in de handgeschakelde stand (Blz. 176) Rijden in de handgeschakelde stand (Blz. 174) stand D kiest het systeem de voor de rijomstandigheden meest geschikte versnelling.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van een rijmodus Afhankelijk van de rij- en gebruiksomstandigheden kunnen met de schakelpatroonschakelaar de volgende modi worden geselecteerd: 2 Tijdens het rijden Stand normaal Sportmodus Het controlelampje SPORT gaat branden. Gebruik de sportmodus voor sportief rijden of voor het rijden in bergachtige gebieden met veel bochten. SNOW-modus Het controlelampje SNOW gaat branden.
2-1. Rijprocedures Rijden in de handgeschakelde stand Zet de selectiehendel in stand M om de handgeschakelde stand in te schakelen. Wanneer het controlelampje opschakelen/terugschakelen brandt kan de gewenste versnelling worden geselecteerd met de selectiehendel of de paddle shift-schakelaars (indien aanwezig). Als er wordt opgeschakeld terwijl de rijsnelheid te laag is voor de gewenste versnelling, wordt er niet opgeschakeld naar een andere versnelling.
2-1. Rijprocedures ■ Wanneer de selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet Wanneer de selectiehendel opzij wordt bewogen voordat het rempedaal is ingetrapt, kan de selectiehendel mogelijk niet worden bediend. Trap het rempedaal in voordat de selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet.
2-1. Rijprocedures ■ Automatische selectie van versnelling bij stilstaande auto Als het stationair toerental is verhoogd bij koude motor en de auto bevindt zich op een glad wegdek, wordt voor het stoppen en wegrijden automatisch de 2e versnelling geselecteerd. ■ Tijdelijk rijden in de handgeschakelde stand (auto's met paddle shiftschakelaars) Tijdelijk rijden in de handgeschakelde stand kan worden ingeschakeld door de paddle shift-schakelaars te bedienen terwijl de selectiehendel in stand D staat.
2-1. Rijprocedures ■ AI-SHIFT De Al-SHIFT-functie schakelt automatisch de juiste versnelling in aan de hand van het rijgedrag van de bestuurder en de rijomstandigheden. De AI-SHIFT-functie is automatisch geactiveerd als de selectiehendel in stand D staat. (De functie wordt uitgeschakeld als de selectiehendel in stand M wordt gezet of als de paddle shift-schakelaars worden bediend.
2-1. Rijprocedures Handgeschakelde transmissie ■ Schakelen Trap het koppelingspedaal vóór het bedienen van de selectiehendel helemaal in en laat het langzaam opkomen. ■ Zet de selectiehendel in stand R Trek om de selectiehendel in de achteruit te zetten de ring onder de selectiehendelknop omhoog.
2-1. Rijprocedures Indicator opschakelen Om het brandstofverbruik te helpen beperken, knippert de indicator opschakelen 3 keer om aan te geven dat er kan worden opgeschakeld. De indicator is standaard uitgeschakeld. De indicator kan in/uit worden geschakeld. (Blz.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de transmissie ● Bedien de selectiehendel niet zonder eerst het koppelingspedaal in te trappen. ● Trek de ring onder de selectiehendel alleen omhoog om de selectiehendel in de achteruit te zetten. ● Zet de selectiehendel alleen in de achteruit als de auto stilstaat en het koppelingspedaal volledig is ingetrapt.
2-1. Rijprocedures Richtingaanwijzerschakelaar De richtingaanwijzerschakelaar kan worden gebruikt om aan te geven wat de bestuurder van plan is: Rechtsaf slaan Linksaf slaan Wisselen van rijstrook, naar rechts (duw de schakelaar iets naar boven en houd hem in die stand vast) 2 Tijdens het rijden De richtingaanwijzers rechts blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat.
2-1. Rijprocedures Parkeerrem Activeer de parkeerrem door de parkeerremhendel helemaal aan te trekken terwijl u het rempedaal intrapt. Deactiveer de parkeerrem door de hendel iets omhoog te trekken en deze dan volledig naar beneden te drukken terwijl u de knop op de hendel ingedrukt houdt. ■ Gebruik in de winter Blz. 223 OPMERKING ■ Voor het rijden Deactiveer de parkeerrem.
2-1. Rijprocedures Claxon Druk op de of in de buurt van het symbool om te claxonneren. 2 Tijdens het rijden ■ Na het afstellen van het stuurwiel Controleer of het stuurwiel goed vergrendeld is. Als het stuurwiel niet goed vergrendeld is, klinkt de claxon wellicht niet. (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers Analoge snelheidsmeter Geeft de rijsnelheid aan. Toerenteller Geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut. Digitale snelheidsmeter (indien aanwezig) Geeft de rijsnelheid aan. Brandstofmeter Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit. Koelvloeistoftemperatuurmeter Geeft de koelvloeistoftemperatuur weer.
2-2. Instrumentenpaneel Kilometerteller, dagteller en multi-informatiedisplay Kilometerteller: Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is. Dagteller: Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven. Multi-informatiedisplay: Verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie. (Blz. 194) 2 Toets DISP Tijdens het rijden Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Wijzigen weergave op het display Telkens wanneer de toets ODO/TRIP wordt ingedrukt, wijzigt het display als volgt. Kilometerteller Dagteller A*1 Dagteller B*1 Instellingsscherm voor de schakelstandindicator en de opschakelindicator*2 (auto's met handgeschakelde transmissie) *1 : Door de toets ODO/TRIP ingedrukt te houden wordt de dagteller die wordt weergegeven, gereset.
2-2. Instrumentenpaneel Instellen van de schakelstandindicator en de opschakelindicator (auto's met handgeschakelde transmissie) Het weergeven van de schakelstandindicator en de opschakelindicator kan worden in- of uitgeschakeld. STAP 1 Druk herhaaldelijk op de toets ODO/TRIP totdat het instellingsscherm wordt weergegeven. (Blz. 186) STAP 2 Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wordt het display in- of uitgeschakeld.
2-2. Instrumentenpaneel OPMERKING ■ Om schade aan de motor en onderdelen van de motor te voorkomen ● Laat de naald van de toerenteller niet in het rode gebied komen dat het maximum toerental aangeeft. ● Als de naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter in het rode gebied (H) staat, kan de motor oververhit zijn. Breng in dat geval de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand en controleer de motor nadat deze volledig is afgekoeld. (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampjes en waarschuwingslampjes De controlelampjes en waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto. Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende afbeelding alle controle- en waarschuwingslampjes brandend afgebeeld.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Schakelstandindicator (Blz. 178) Controlelampje richtingaanwijzers (Blz. 181) (Auto's met handgeschakelde transmissie) Opschakel-indicator (Blz. 179) Controlelampje grootlicht (Blz. 200) (Auto's met handgeschakelde transmissie) (indien aanwezig) (indien aanwezig) *1, 2 Controlelampje mistachterlicht (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampje SNOW (Blz. 173) (auto's met een automatische transmissie) Controlelampje handmatig in-/ uitschakelsysteem airbag (Blz. 142) 2 Tijdens het rijden *1: Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze doven nadat de motor is aangeslagen of nadat er enkele seconden verstreken zijn.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de systemen van de auto. (Blz. 356) *1 *1 *1 *2 *3 *1 (indien (indien aanwezig) aanwezig) *1 (voor de (Voor de bestuurder) voorpassagier) *1 *1 *1 *1 *1 *1 (indien (indien aanwezig) aanwezig) *1: Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd.
2-2. Instrumentenpaneel WAARSCHUWING ■ Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat branden Als een lampje van een veiligheidssysteem zoals het antiblokkeersysteem en airbagsysteem niet gaat branden als u de motor start, kan het betekenen dat deze systemen niet beschikbaar zijn om u te beschermen in geval van een aanrijding, waardoor ernstig letsel zou kunnen ontstaan. Laat de auto onmiddellijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur als dit gebeurt.
2-2. Instrumentenpaneel Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur.
2-2. Instrumentenpaneel Wijzigen weergave op het display Telkens wanneer de toets DISP wordt ingedrukt, wijzigt het display als volgt. 2 Tijdens het rijden Buitentemperatuur Blz. 259 Actueel brandstofverbruik Geeft het actuele brandstofverbruik aan. Gemiddeld brandstofverbruik Weergave van het gemiddelde brandstofverbruik sinds de functie is gereset.
2-2. Instrumentenpaneel Instellen van de toerentalindicator (indien aanwezig) ■ Wijzigen van de instellingen van de toerentalindicator Het motortoerental waarbij de toerentalindicator gaat branden en of er een zoemer klinkt wanneer de verlichting wordt ingeschakeld, kunnen worden ingesteld. Motortoerentalbereik: 2000 - 7400 omw/min STAP 1 Druk herhaaldelijk op de toets DISP totdat het instellingsscherm wordt weergegeven. (Blz. 195) Houd de knop DISP ingedrukt. STAP 2 “REV.” en het duizendtal knipperen.
2-2. Instrumentenpaneel Houd de knop DISP ingedrukt. STAP 5 Telkens wanneer de toets DISP wordt ingedrukt, wordt de zoemer in- of uitgeschakeld. “b-on”: Zoemer ingeschakeld “b-oFF”: Zoemer uitgeschakeld Wanneer de instelling wordt gewijzigd van “b-oFF” in “b-on”, klinkt de zoemer 3 keer. STAP 6 2 Druk op de toets DISP. Tijdens het rijden Wanneer de zoemer klinkt, zijn alle instellingen voltooid. De instellingen worden weergegeven.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Het multi-informatiedisplay werkt wanneer Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Het contact staat AAN. WAARSCHUWING ■ Informatiedisplay bij lage temperaturen Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informatiedisplay te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatiedisplay trager reageren en kunnen wijzigingen met enige vertraging worden weergegeven.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te schakelen: Off De dagrijverlichting wordt ingeschakeld. (indien aanwezig) De koplampen, de parkeerlichten voor, de dagrijverlichting enz. gaan automatisch aan en uit.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Inschakelen van het grootlicht Druk bij ingeschakelde koplampen de hendel naar voren om het grootlicht in te schakelen. Door de hendel weer in de middenstand te zetten, wordt het grootlicht uitgeschakeld. Trek de hendel naar u toe en laat deze meteen weer los om één keer met het grootlicht te knipperen. U kunt lichtsignalen geven met de koplampen in- of uitgeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Draaiknop koplampverstelling (indien aanwezig) De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in de auto en de mate van belading.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Dagrijverlichting Auto's met halogeenlampen Auto's met automatische transmissie: Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart, de selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet en de parkeerrem wordt gedeactiveerd. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Automatisch uitschakelsysteem verlichting (indien aanwezig) Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop staat: De koplamWanneer de lichtschakelaar in de stand of pen worden automatisch uitgeschakeld als de sleutel uit het contactslot wordt genomen. Zet om de verlichting weer in te schakelen het contact AAN of zet de lichtschakelaar een keer in de stand UIT en daarna weer in stand of .
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Energiebesparende functie (indien aanwezig) Onder de volgende omstandigheden gaan de koplampen en overige verlichting na 20 minuten automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt: ● De koplampen en/of achterlichten branden. ● De sleutel wordt uit het contactslot genomen (auto's zonder Smart entrysysteem en startknop) of het contact wordt UIT gezet (auto's met Smart entry-systeem en startknop). ● De lichtschakelaar staat in stand of .
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ De dimlichten inschakelen wanneer de auto op een donkere plaats geparkeerd staat Schakel de motor uit terwijl de lichtschakelaar in de stand of UIT staat, trek de lichtschakelaar naar u toe en laat hem los. De dimlichten gaan gedurende ongeveer 30 seconden branden om de omgeving van de auto te verlichten. 2 De lichten doven onder de volgende omstandigheden: Tijdens het rijden ● Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Het contact wordt AAN gezet.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bij regen of mist. Schakelaar mistachterlicht Schakelt de mistachterlichten in. Als de schakelaarring los wordt gelaten, keert de ring terug naar de stand . Door de schakelaarring nogmaals te draaien, worden de mistachterlichten uitgeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen vóór/mistachterlicht Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht uit Schakelt voor in de mistlampen Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht in 2 naar de stand Tijdens het rijden Als de schakelaarring los wordt gelaten, keert de ring terug . Door de schakelaarring nogmaals te draaien, worden alleen de mistlampen achter uitgeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers en -sproeiers Als de intervalstand wordt geselecteerd, kan het wisinterval worden gewijzigd.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Gelijktijdig inschakelen ruitensproeier en ruitenwisser De ruitenwissers zullen automatisch een aantal slagen maken als de ruitensproeiers worden ingeschakeld. Auto's met gasontladingskoplampen: Als de koplampen aan zijn en de hendel wordt bediend, werken de koplampsproeiers één keer. 2 Tijdens het rijden ■ De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers OPMERKING ■ Als de voorruit droog is Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de voorruit beschadigd kan worden. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Bedien de schakelaar niet omdat anders de sproeierpomp oververhit kan raken. ■ Wanneer een sproeier verstopt raakt Laat in dat geval uw auto echter wel zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt. Controlelampjes Cruise control-schakelaar 2 Tijdens het rijden ■ Instellen van de rijsnelheid STAP 1 Druk op de toets ON-OFF om de cruise control in te schakelen. Het controlelampje cruise control (groen) gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven. Verhogen van de snelheid Verlagen van de snelheid Kleine wijziging: Beweeg de hendel kort in de gewenste richting. Grote wijziging: Houd de hendel in de gewenste richting gedrukt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Uitschakelen en hervatten van constante-snelheidsregeling Door de hendel naar u toe te trekken wordt de constantesnelheidsregeling uitgeschakeld. De snelheidsregeling wordt eveneens uitgeschakeld als: • Het rempedaal wordt ingetrapt. • Het koppelingspedaal wordt ingetrapt (alleen handgeschakelde transmissie). • De selectiehendel wordt in stand N gezet. 2 Tijdens het rijden Door de hendel omhoog te drukken wordt de constantesnelheidsregeling hervat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Accelereren na het instellen van de rijsnelheid ● Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto weer rijden met de ingestelde snelheid. ● De ingestelde snelheid kan zelfs worden verhoogd zonder de cruise control uit te schakelen, door eerst naar de gewenste snelheid te accelereren en vervolgens de hendel omlaag te drukken om de nieuwe snelheid in te stellen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Om onbedoeld inschakelen van de cruise control te voorkomen Schakel de cruise control uit met de toets ON-OFF als deze niet wordt gebruikt. ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise control Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Uitschakelen van het TRC-systeem Als u met uw auto vast komt te zitten in modder of sneeuw, kan het TRC-systeem het aandrijfvermogen van de motor naar de wielen beperken. Druk op om het systeem uit te schakelen, zodat u de auto vrij kunt maken door te “schommelen”. Schakel de TRC uit door de knop snel in te drukken en weer los te laten. 2 Tijdens het rijden Het controlelampje TRC OFF gaat branden. Druk nogmaals op de toets om het systeem weer in te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ TRC en VSC uitschakelen Houd meer dan 3 seconden ingedrukt terwijl de auto stilstaat om TRC en VSC uit te schakelen. De controlelampjes TRC OFF en VSC OFF gaan branden. Druk nogmaals op de schakelaar om de systemen weer in te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Beperkte bekrachtiging door EPS-systeem De mate van bekrachtiging door het EPS-systeem wordt gereduceerd om het systeem tegen oververhitting te beschermen als er gedurende langere tijd frequent wordt gestuurd. Hierdoor kan de besturing zwaar aanvoelen. Probeer als dat het geval is minder frequent te sturen of breng de auto tot stilstand en zet de motor UIT. Het EPS-systeem moet na een poosje weer normaal werken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Als het Vehicle Stability Control-systeem (VSC) geactiveerd is Het controlelampje Traction Control knippert. Rijd altijd voorzichtig. Roekeloos rijgedrag kan leiden tot ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig als het controlelampje knippert. ■ Als het TRC/VSC-systeem is uitgeschakeld Wees zeer voorzichtig en pas uw snelheid aan de conditie van het wegdek aan.
2-5. Rijinformatie Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door: ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte. ● Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. ● Verdeel de bagage gelijkmatig over de bagageruimte om de balans van de auto tijdens het rijden te bewaren. 2 Tijdens het rijden ● Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het vervoer van goederen Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte. ● Stapel bagage in de bagageruimte nooit op, om te voorkomen dat goe- deren tijdens hard remmen naar voren schuiven. Plaats bagage altijd zo laag mogelijk.
2-5. Rijinformatie Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. ■ Voorbereidingen voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Ruitensproeiervloeistof 2 ● Laat de toestand van de accu controleren door een monteur.
2-5. Rijinformatie ● Als er een portier wordt geopend en gesloten wanneer de bijbehorende zijruit is bevroren, treedt de veiligheidsvoorziening van de ruit in werking en werkt de functie openen/sluiten van de ruiten die is gekoppeld aan de portieren mogelijk niet goed. Als dit gebeurt, voer dan het volgende uit zodra het ijs is gesmolten. STAP 1 Open de zijruit tot ongeveer halverwege.
2-5. Rijinformatie Wetgeving met betrekking tot gebruik van sneeuwkettingen De wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschilt per land en per soort weg. Stel u op de hoogte van deze voorschriften alvorens sneeuwkettingen te monteren. ■ Sneeuwkettingen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwijderen van sneeuwkettingen. 2 ● Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Rijden met sneeuwkettingen ● Auto's met een bandenreparatieset: Als een van de banden lek raakt, kunt u de band tijdelijk repareren. Gebruik geen sneeuwketting om een gerepareerde achterband. Raadpleeg een Toyota-dealer of erkende reparateur als u sneeuwkettingen moet gebruiken terwijl een van de achterbanden lek is. ● Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Anders kunnen een aanrijding en ernstig letsel het gevolg zijn.
2-5. Rijinformatie Het trekken van een aanhangwagen Toyota adviseert u geen aanhangwagen met uw auto te trekken. Toyota adviseert u bovendien geen trekhaak te laten monteren voor het gebruik van bijvoorbeeld een fietsendrager. Uw Toyota is niet ontworpen voor het rijden met een aanhangwagen of het gebruik van op de trekhaak bevestigde fietsendragers en dergelijke.
2-5.
Interieur 3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Handmatig bediende airconditioning ................ 230 Automatische airconditioning ................ 238 Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming ..................... 246 3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de AUX-/ USB-aansluiting.............. 248 3 3-5. Overige voorzieningen in interieur Zonnekleppen ................... Make-upspiegels............... Klok................................... Display buitentemperatuur ..
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Handmatig bediende airconditioning Draaiknop temperatuurregeling Draaiknop uitstroomopening Stand BUITENLUCHT of RECIRCULATIE Draaiknop aanjagersnelheid Toets A/C (airconditioning aan/uit) (indien aanwezig) Wijzigen van de instellingen STAP 1 Om de aanjagersnelheid aan te passen draait u de knop voor de aanjagersnelheid rechtsom (hoger) of linksom (lager). Door de knop naar “0” te draaien wordt de aanjager uitgeschakeld.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming STAP 2 Auto's met knop : Draai de draaiknop voor de tempera- tuurregeling rechtsom (warm) of linksom (koel) om de temperatuurinstelling aan te passen. niet ingedrukt: het systeem blaast lucht met de omgevingstemperatuur of verwarmde lucht in het interieur. STAP 3 Zet de draaiknop voor de uitstroomopening in de gewenste stand om de uitstroomopeningen te selecteren.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Ontwasemen van de voorruit Zet de draaiknop voor de uitstroomopening in de stand . STAP 1 Als de recirculatiestand is ingeschakeld, gaat deze automatisch over in de buitenluchtstand. STAP 2 Voer dienovereenkomstig de volgende handelingen uit: ● Draai aan de knop voor de aanjagersnelheid om de aanjagersnelheid aan te passen. ● Draai de draaiknop voor de temperatuurregeling om de temperatuur te wijzigen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Uitstroomopeningen en luchtstroom Er stroomt lucht naar het bovenlichaam. Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. 3 Interieur Er stroomt lucht naar de voeten. Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Overschakelen tussen de stand BUITENLUCHT en de stand RECIRCULATIE Druk op de toets . Telkens wanneer de toets wordt ingedrukt, wisselt de stand tussen Buitenlucht (toelaten van buitenlucht) (controlelampje uit) en Recirculatie (recirculeren van de lucht in de auto) (controlelampje aan). Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Middelste uitstroomopeningen Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Openen en sluiten van de uitstroomopeningen Middelste uitstroomopeningen Open de uitstroomopening. Sluit de uitstroomopening. Uitstroomopeningen rechts en links 3 Open de uitstroomopening. Interieur Sluit de uitstroomopening.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Beslaan van de ruiten ● Auto's met knop : Wanneer de luchtvochtigheid in de auto hoog is, zullen de ruiten sneller beslaan. Wanneer wordt ingeschakeld, wordt de lucht die via de uitstroomopeningen stroomt ontvochtigd en wordt de voorruit efficiënt ontwasemd. ● Auto's met knop : Als u uitschakelt zullen de ruiten moge- lijk sneller beslaan. ● De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiestand is ingeschakeld.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Geuren airconditioning ● Tijdens het gebruik kunnen geuren vanuit het interieur of van buitenaf in het airconditioningsysteem binnendringen en zich verzamelen. Dit kan tot gevolg hebben dat de lucht die uit de uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt. ● Het voorkomen van mogelijke geuren: We raden u aan het airconditioningsysteem in de stand BUITENLUCHT te zetten voordat u de motor uitschakelt. ■ Interieurfilter Blz.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt, worden automatisch geselecteerd en de aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Gebruiken van de automatische airconditioning STAP 1 Druk op de toets . De ontvochtigingsfunctie treedt in werking. De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur. STAP 2 Draai de draaiknop voor de temperatuurregeling rechtsom om de temperatuur aan de bestuurderszijde te verhogen en linksom om deze te verlagen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Draai de draaiknop voor de temperatuurregeling aan passagierszijde rechtsom (warm) of linksom (koel) om de temperatuur aan passagierszijde en aan bestuurderszijde afzonderlijk in te stellen (gescheiden bediening). Druk op (het controlelampje in gaat uit) om de tempe- ratuur aan bestuurderszijde en passagierszijde in te stellen op dezelfde waarde (gemeenschappelijke bediening).
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Uitstroomopeningen en luchtstroom Er stroomt lucht naar het bovenlichaam. Er stroomt lucht naar het bovenlichaam en de voeten. 3 Interieur Er stroomt lucht naar de voeten. Er stroomt lucht naar de voeten en de voorruitverwarming is in werking. Als de recirculatiestand is ingeschakeld, gaat deze mogelijk automatisch over in de buitenluchtstand.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Overschakelen tussen de stand BUITENLUCHT en de stand RECIRCULATIE Druk op de toets Iedere keer als op . wordt gedrukt, schakelt de luchttoevoer tussen stand BUITENLUCHT (controlelampje uit) en stand RECIRCULATIE (controlelampje aan). Afstellen van de stand van de uitstroomopeningen Middelste uitstroomopeningen Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Openen en sluiten van de uitstroomopeningen Middelste uitstroomopeningen Open de uitstroomopening. Sluit de uitstroomopening. Uitstroomopeningen rechts en links 3 Open de uitstroomopening. Interieur Sluit de uitstroomopening.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Stand AUTO gebruiken De aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur en de omgevingscondities. Direct na het indrukken van kan de aanjager even worden uitgescha- keld tot er voldoende warme of koude lucht voorhanden is. ■ Beslaan van de ruiten ● Wanneer de luchtvochtigheid in de auto hoog is, zullen de ruiten gemakkelijk beslaan.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Geuren airconditioning ● Tijdens het gebruik kunnen geuren vanuit het interieur of van buitenaf in het airconditioningsysteem binnendringen en zich verzamelen. Dit kan tot gevolg hebben dat de lucht die uit de uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt. ● Het voorkomen van mogelijke geuren: • We raden u aan het airconditioningsysteem in de stand BUITENLUCHT te zetten voordat u de motor uitschakelt.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming De achterruitverwarming wordt gebruikt om de achterruit te ontwasemen. De buitenspiegelverwarming* wordt gebruikt om ijs, dauw en regendruppels van de spiegels te verwijderen. Auto's met handmatig bediende airconditioning Aan/uit De achterruitverwarming en de spiegelverwarming worden na ongeveer 15 minuten automatisch uitgeschakeld.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ De achterruit- en buitenspiegelverwarming kunnen worden gebruikt als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Het contact staat AAN. ■ De buitenspiegelverwarming (auto's met buitenspiegelverwarming) Door de achterruitverwarming in te schakelen wordt de buitenspiegelverwarming ingeschakeld.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de AUX-/USB-aansluiting Deze aansluiting kan worden gebruikt om via de luidsprekers in de auto naar een extern audioapparaat te luisteren. Afhankelijk van het type draagbare audiospeler zijn sommige functies mogelijk niet beschikbaar. Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan.
3-3. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting 3 Interieur Interieurverlichting (Blz.
3-3. Gebruik van de interieurverlichting Interieurverlichting Interieurverlichting Schakelt de verlichting uit Schakelt de stand DOOR in Schakelt de verlichting in ■ Instapverlichting Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop De verlichting wordt automatisch in-/uitgeschakeld afhankelijk van de stand van het contact, afhankelijk van de vraag of de portieren vergrendeld/ontgrendeld zijn, en of de portieren open/gesloten zijn.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden 3 Interieur Dashboardkastje Fleshouders Bekerhouders (indien aanwezig)/consolevak WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen in de opbergvakken liggen.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Dashboardkastje Trek de hendel omhoog om het dashboardkastje te openen. WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Houd het dashboardkastje gesloten. Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door het open dashboardkastje of door items in het dashboardkastje.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Fleshouders Fleshouders ■ Bij gebruik van de fleshouder 3 ● Bij het opbergen van een fles, dient de dop erop te worden gedraaid. Interieur ● De fles kan mogelijk niet worden opgeborgen als gevolg van de grootte of vorm ervan. WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die ongeschikt zijn om in de fleshouder te plaatsen Zet niets anders dan PET-flessen in de fleshouders.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders/consolevak Bekerhouders (indien aanwezig)/consolevak ■ Wijzigen van de positie van de bekerhouder Verwijder de bekerhouder en wijzig de positie van de bekerhouder. ■ Wijzigen van de grootte van het consolevak Verwijder de bekerhouder.
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders/consolevak WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Plaats de bekerhouder vóór het rijden in de achterste positie, zodat de bediening van de selectiehendel niet wordt belemmerd. ● Zorg er bij het plaatsen van de bekerhouder voor dat hij in de juiste richting wijst.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Zonnekleppen Klap de zonneklep omlaag om deze in de vooruitgerichte stand te zetten. Klap de zonneklep omlaag, maak de klep los en draai deze naar de zijkant om de zonneklep in de zijdelingse stand te zetten.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Make-upspiegels Open de klep om de makeupspiegel te kunnen gebruiken. Auto's met make-upverlichting: De verlichting gaat branden als het afdekklepje opzij geschoven wordt. OPMERKING ■ Voorkomen dat de accu ontladen raakt (auto's met make-upverlichting) 3 Interieur Laat de make-upverlichting niet gedurende langere tijd branden bij een nietdraaiende motor.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Klok De klok kan worden ingesteld door op de toetsen te drukken. Instellen van de uren Instellen van de minuten Afronden op het dichtstbijzijnde hele uur* *:bijv. van 1:00 tot 1:29 1:00 00 van 1:30 tot 1:59 2:00 ■ De tijd wordt weergegeven als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact in stand ACC of AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Display buitentemperatuur Het bereik van de temperatuurweergave ligt tussen -40°C en 50°C. De weergave van de buitentemperatuur kan worden gewijzigd door op de toets DISP te drukken. (Blz. 195) 3 ■ De buitentemperatuur wordt weergegeven als Interieur Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Het contact staat AAN.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Asbak De asbak kan in de bekerhouder worden geplaatst. (Blz. 254) WAARSCHUWING ■ Indien niet in gebruik Houd de asbak gesloten. Bij plotseling remmen kan een ongeval ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door de open asbak of door as die uit de asbak vliegt. ■ Om brand te voorkomen ● Zorg ervoor dat lucifers en sigaretten volledig gedoofd zijn voordat u ze in de asbak stopt en controleer of de asbak geheel gesloten is.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Accessoireaansluitingen Op de accessoireaansluitingen kunnen 12V-accessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken.
3-5. Overige voorzieningen in interieur ■ De accessoireaansluiting kan worden gebruikt als Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Het contact in stand ACC of AAN staat. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Het contact AAN staat. OPMERKING ■ Om schade aan de accessoireaansluiting te voorkomen Sluit de accessoireaansluiting af met het kapje als de aansluiting niet in gebruik is. Vreemde voorwerpen of vloeistoffen die in de accessoireaansluiting terechtkomen, kunnen kortsluiting veroorzaken.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Stoelverwarming Druk op de schakelaar om de stoelen te verwarmen. Het controlelampje gaat branden wanneer de stoelverwarming wordt ingeschakeld. Snel verwarmen Normaal verwarmen ■ De stoelverwarming kan worden gebruikt als 3 Het contact staat AAN. ■ Indien niet in gebruik Interieur Schakel de stoelverwarming uit. Het controlelampje gaat uit.
3-5. Overige voorzieningen in interieur OPMERKING ■ Om beschadiging van de stoelverwarming te voorkomen Plaats geen zware voorwerpen met een ongelijkmatig oppervlak op de stoel en leg geen scherpe voorwerpen (naalden, punaises, enz.) op de stoel. ■ Voorkomen van ontlading van de accu Zet de stoelverwarming uit als de motor niet draait.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking. Voor Vloermat bestuurderszijde Vloermat zijde voorpassagiers- Ogen klemhaken (clips) Achter Vloermatten achter ■ Plaatsen van de vloermatten (voor) Steek de klemhaken (clips) in de ringen in de vloermat.
3-5. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden, wat kan leiden tot een (ernstig) ongeval.
3-5. Overige voorzieningen in interieur OPMERKING ■ Wanneer u de vloermatten achter plaatst Zorg dat de vloermatten achter op de juiste positie worden geplaatst. Als een vloermat niet correct wordt geplaatst, kan dit de stoelslede of andere onderdelen belemmeren wanneer een voorstoel naar voren of naar achteren wordt geschoven, waardoor de auto of de vloermat kan beschadigen.
3-5. Overige voorzieningen in interieur Kenmerken bagageruimte (auto's met een bandenreparatieset) ■ Extra opbergvak Auto's met een mat in de bagageruimte: Til de mat in de bagageruimte omhoog.
3-5. Overige voorzieningen in interieur ■ Opbergvak gevarendriehoek De gevarendriehoek kan worden opgeborgen. 3 Interieur ■ Opbergvak gevarendriehoek Afhankelijk van de afmeting en vorm kan de gevarendriehoek mogelijk niet in het vak worden opgeborgen. WAARSCHUWING ■ Opbergen van een gevarendriehoek Controleer of de gevarendriehoek goed is opgeborgen. Als dit niet het geval is, kan de gevarendriehoek bij plotseling afremmen enz. losschieten, met een ongeval tot gevolg.
3-5.
Onderhoud en verzorging 4 4-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur............. 272 Schoonmaken en beschermen van het interieur.............. 276 Schoonmaken en beschermen van de Alcantara®bekleding ........................ 280 4-2. Onderhoud Onderhoud en reparatie.... 282 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden ............. 285 Motorkap........................... 288 Plaatsen van de krik .........
4-1. Onderhoud en verzorging Reiniging en bescherming van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden. ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Wassen in de wasstraat ● Zorg ervoor dat de buitenspiegels zijn ingeklapt en verwijder de antenne voordat u van een autowasstraat gebruikmaakt. Begin met wassen vanaf de voorzijde van de auto. Vergeet niet vóór het rijden de antenne weer te plaatsen en de buitenspiegels uit te klappen. ● Sommige borstels in wasstraten kunnen krassen veroorzaken, waardoor de lak van uw auto wordt beschadigd.
4-1. Onderhoud en verzorging WAARSCHUWING ■ Bij het wassen van de auto Zorg dat er geen water in de motorruimte komt. Dit kan brand in de elektrische componenten enz. veroorzaken. ■ Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de uitlaatpijpen Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de uitlaatpijp en de achterbumper tamelijk heet worden. Raak wanneer u de auto wast de uitlaatpijpen en de diffusers niet aan totdat deze voldoende zijn afgekoeld, aangezien het aanraken ervan brandwonden kan veroorzaken.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Schoonmaken van de exterieurverlichting ● Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen organische oplosmiddelen en borstel ze ook niet af met een harde borstel. Deze kunnen de verlichting beschadigen. ● Breng geen was aan op de lenzen. Was kan het lampglas beschadigen. ■ Voorzorgsmaatregelen bij het plaatsen en verwijderen van de antenne ● Controleer voordat u gaat rijden of de antenne geplaatst is.
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ■ Beschermen van het interieur ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. ● Als het interieur extreem vuil is, verwijder het vuil dan met een zachte doek die licht is bevochtigd met een verdund, neutraal reinigingsmiddel.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het leder in een goede conditie te houden, raadt Toyota u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Voeg geen water toe.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● Gebruik geen organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine of terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf, bleekmiddel of andere wasmiddelen. Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast of beschadigd. ● Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte delen van het interieur kunnen beschadigd worden.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit ● Voorkom beschadiging van de verwarmingsdraden. ● Maak de achterruit niet schoon met een ruitreiniger; een dergelijk middel kan de verwarmingsdraden beschadigen. Veeg de ruit voorzichtig schoon met een doek en lauw water. Maak de ruit in horizontale richting schoon, evenwijdig aan de verwarmingsdraden.
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van de Alcantara®-bekleding Voer het volgende uit om de Alcantara® bekleding van uw auto in perfecte staat te houden: ■ Dagelijks schoonmaken Voer de volgende procedures regelmatig uit (ongeveer eens per maand): STAP 1 Reinig het hele Alcantara®-oppervlak met een zachte doek die is bevochtigd met lauw water (ongeveer 40C [104F]) en vervolgens is uitgewrongen. Wrijf niet te hard.
4-1. Onderhoud en verzorging STAP 2 STAP 3 Als de Alcantara® bekleding ongelijkmatig wordt, borstel het oppervlak dan licht met een zachte borstel. Laat het oppervlak helemaal opdrogen. ■ Olievlekken De volgende zaken zijn benodigd: ● Een doek die is bevochtigd met wasbenzine ● Een droge doek STAP 1 STAP 2 STAP 3 Gebruik een droge doek of een papieren tissue om zo veel mogelijk olie op te nemen, om te voorkomen dat het vervuilde oppervlak groter wordt.
4-2. Onderhoud Onderhoud en reparatie Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Toyota raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden. ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. Zie het onderhouds- en garantieboekje voor het onderhoudsschema.
4-2. Onderhoud ■ Waar naartoe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Toyota u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur, die originele Toyota-onderdelen gebruikt.
4-2. Onderhoud WAARSCHUWING ■ Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden Daardoor kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar ook ernstig letsel worden veroorzaakt. ■ Waarschuwing met betrekking tot de accu Accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een loodvergiftiging kan een hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na werkzaamheden altijd uw handen. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden Als u zelf onderhoudswerkzaamheden en controles uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Onderwerp Toestand accu Koelvloeistofniveau Benodigdheden (Blz. 296) • Originele TOYOTA 50/50 Premixed Super Long Life Coolant BLUE of een gelijkwaardig product.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Onderwerp Benodigdheden Radiateur en condensor (Blz. 298) Bandenspanning (Blz. 308) Ruitensproeiervloeistof (Blz. 303) • Bandenspanningsmeter • Compressor • Ruitensproeiervloeistof met antivries (voor gebruik onder winterse omstandigheden) • Trechter WAARSCHUWING In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewegen, heet worden of onder elektrische spanning staan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Werkzaamheden bij de elektrische koelventilatoren of de radiateur Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als het contact AAN staat, kunnen de elektrische koelventilatoren automatisch worden ingeschakeld als de airconditioning aan is en/of als de koelvloeistoftemperatuur te hoog wordt. (Blz. 298) Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. STAP 1 Trek aan de ontgrendelingshendel. De motorkap zal iets omhoog springen. 288 STAP 2 Druk de veiligheidshaak naar links en open de motorkap. STAP 3 De motorkap kan worden opengehouden door de steun in de opening van de kap te zetten.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Anders kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan. OPMERKING ■ Bij het openen van de motorkap Zet de ruitenwissers niet omhoog en bedien ze niet. Als u dat wel doet, kan de motorkap in aanraking komen met de ruitenwissers, waardoor de motorkap kan beschadigen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaatsen van de krik Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto Voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Gebruik voor het opkrikken van de auto een garagekrik zoals aangegeven in de afbeelding. ● Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde handleiding. ● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte Accu* (Blz. 299) Elektrische koelventilatoren (Blz. 293) Condensor (indien aanwezig) (Blz. 298) Oliepeilstok Motorolievuldop Radiateur (Blz. 294) Sproeierreservoir (Blz. 303) 292 (Blz. 298) Koelvloeistofreservoir (Blz. 296) Zekeringenkast (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie STAP 1 STAP 2 Plaats de auto op een vlakke ondergrond. Wacht, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is gekomen en is afgezet, minstens vijf minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. Trek de peilstok uit de motor. 4 STAP 3 STAP 5 Veeg de peilstok met een schone doek af.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolie bijvullen Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld. Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de benodigdheden voor het bijvullen klaar. Keuze motorolie Oliehoeveelheid (minimaal maximaal) Onderwerp 294 Blz. 414 1,0 l (1,1 qt., 0,9 Imp.qt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolieverbruik ● De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt o.a. af van de viscositeit van de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze waarop met de auto wordt gereden. ● Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig accelereren en decelereren zal een hoger olieverbruik optreden. ● Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer olie.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Om ernstige schade aan de motor te voorkomen Controleer regelmatig het oliepeil. ■ Bij het olie verversen of bijvullen ● Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. ● Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd kan raken. ● Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met de peilstok. ● Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Selectie van koelvloeistof Gebruik alleen originele TOYOTA 50/50 Pre-mixed Super Long Life Coolant BLUE of een gelijkwaardig product. Originele TOYOTA 50/50 Pre-mixed Super Long Life Coolant BLUE is een mix van 50% koelvloeistof en 50% gedestilleerd water. (Bereik: tot -35C) Neem voor meer informatie over koelvloeistof contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Als de motor oververhit raakt Draai de radiateurdop niet los.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Radiateur en condensor Controleer de radiateur en de condensor en verwijder eventueel vuil. Als een van bovenstaande onderdelen extreem vuil is of als u niet zeker bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Als de motor oververhit raakt Raak om brandwonden te voorkomen de radiateur en de condensor niet aan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Accu Controleer de accu als volgt. ■ Waarschuwingssymbool De betekenis van de waarschuwingssymbolen aan de bovenzijde van de accu is als volgt: Niet roken, geen open vuur, geen vonken Accuzuur Draag een veiligheidsbril Lees gebruiksaanwijzing Buiten bereik van kinderen houden Explosief gas ■ Buitenkant van de accu Controleer de accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Controle van de accuvloeistof Controleer of het niveau zich tussen het bovenste en het onderste streepje bevindt. BOVENSTE STREEPJE ONDERSTE STREEPJE Als het niveau zich op of onder het onderste streepje bevindt, moet gedestilleerd water worden bijgevuld. ■ Bijvullen van gedestilleerd water Laag In orde STAP 1 Verwijder de vuldop. STAP 2 Vul gedestilleerd water bij.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het opladen van de accu ontstaat een licht ontvlambare en explosieve waterstof. Voer daarom vóór het laden de volgende handelingen uit: ● Als de accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opladen de massakabel worden losgenomen. ● Controleer of de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de accuklemmen is uitgeschakeld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de accu Accuzuur is giftig en bijtend en kan het ontstaan van een licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de accu. ● Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Bij het opladen van de accu Probeer de accu nooit op te laden bij draaiende motor. Controleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld. ■ Bijvullen van gedestilleerd water Vul niet te veel bij. Anders kan er bij intensief laden accuvloeistof lekken, waardoor corrosie kan worden veroorzaakt. Ruitensproeiervloeistof Als het niveau in het sproeierreservoir op LOW staat, vul het dan bij met ruitensproeiervloeistof.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als de motor draait of nog niet is afgekoeld. Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol en kan vlam vatten als het bijvoorbeeld op hete motoronderdelen wordt gemorst. OPMERKING ■ Ruitensproeiervloeistof Gebruik geen zeepsop of motorantivries in plaats van ruitensproeiervloeistof. Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Banden Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhoudsschema en het slijtagepatroon. ■ Controleren van de banden Nieuwe band Slijtage-indicator Versleten band De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie op de wang van de band. Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet gebruikt wordt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Auto's met een reserveband van hetzelfde type Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding. Voor Toyota beveelt aan om de banden ongeveer elke 10.000 km van plaats te wisselen om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere levensduur van de banden te verkrijgen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het controleren of vervangen van de banden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen, kan schade aan de aandrijflijn veroorzaken en gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg hebben, waardoor een ongeval met ernstig letsel kan ontstaan. ● Zorg dat alle banden de voorgeschreven maat hebben en dat hun merk en profiel identiek zijn.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Toyota beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Anders kunnen zich de volgende omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot ongevallen en letsel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren, vertoont of erg gecorrodeerd is. Anders kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. ■ Keuze van velg Let er bij het vervangen van velgen op dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en ET-waarde* hebben. Vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur. *: In het algemeen aangeduid met “offset”.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Vervangen van velgen ● Gebruik alleen de in deze handleiding aanbevolen maat velgen en banden. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. ● Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tubeless band. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden vervangen om de optimale werking van de airconditioning te behouden. ■ Verwijderen STAP 1 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Zet het contact UIT. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Zet het contact UIT. 312 STAP 2 Open het dashboardkastje. Maak de demper los. STAP 3 Duw aan beide zijden van het dashboardkastje om de klauwen vrij te maken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 5 Verwijder de afdekkap van het filter. STAP 6 Verwijder het interieurfilter en vervang het. Plaats het filter met de aanduidingen UP naar boven gericht. 4 Onderhoud en verzorging ■ Controle-interval Controleer en vervang het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. Als de auto veel wordt gebruikt in gebieden met veel stof of druk stadsverkeer, moet het interieurfilter vaker worden vervangen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Batterij afstandsbediening/elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt. ■ De volgende zaken zijn benodigd: ● Sleufkopschroevendraaier ● CR2016 lithiumbatterij (auto's zonder Smart entry-systeem en startknop) of CR1632 (auto's met Smart entry-systeem en startknop) ■ Vervangen van de batterij (auto's zonder Smart entrysysteem en startknop) STAP 1 Verwijder de afdekplaat.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Verwijder het afdekkapje met behulp van een met tape afgedekt muntstuk en verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij met de positieve aansluiting (+) naar boven. ■ Vervangen van de batterij (auto's met Smart entry-systeem en startknop) STAP 1 Neem de mechanische sleutel uit de houder. 4 Onderhoud en verzorging STAP 2 Verwijder de afdekplaat. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de sleutel te voorkomen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij met de positieve aansluiting (+) naar boven. ■ Gebruik een CR2016 lithiumbatterij (auto's zonder Smart entrysysteem en startknop) of CR1632 lithiumbatterij (auto's met Smart entry-systeem en startknop) ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Toyota-dealer of erkende reparateur, plaatselijke elektrozaken of fotospeciaalzaken. ● Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Lege batterijen en andere onderdelen Houd deze voorwerpen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen deze kleine voorwerpen inslikken en daardoor stikken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Verklaring voor de lithiumbatterij ● ALS DE BATTERIJ DOOR EEN ONJUIST TYPE BATTERIJ WORDT VERVANGEN, KAN EEN EXPLOSIE OPTREDEN. GOOI BATTERIJEN NIET WEG, MAAR LEVER ZE IN ALS KCA.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. STAP 1 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop Zet het contact UIT. Auto's met Smart entry-systeem en startknop Zet het contact UIT. STAP 2 Open het deksel van de zekeringenkast. Motorruimte Druk de borglippen in en trek het deksel omhoog.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Zie in het geval van een elektrische storing “Plaats en stroomsterkte van zekeringen” (Blz. 321) voor meer informatie over de te controleren zekeringen. STAP 4 Verwijder de zekering met de zekeringtrekker. STAP 5 Controleer of de zekering is doorgebrand. Type A Goede zekering Defecte zekering 4 Onderhoud en verzorging Vervang de zekering door een zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type C Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Type D Goede zekering Defecte zekering Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaats en stroomsterkte van zekeringen ■ Motorruimte Zekering Ampère Circuit MIR HTR 7,5 A Buitenspiegelverwarming 2 RDI 25 A Elektrische koelventilator 3 (PUSH-AT) 7,5 A Motor-ECU 4 ABS NO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 322 Zekering Ampère Circuit 14 D FL DOOR 25 A 15 SPARE Zie aanwijzing. Reservezekering 16 SPARE Zie aanwijzing. Reservezekering 17 SPARE Zie aanwijzing. Reservezekering 18 SPARE Zie aanwijzing. Reservezekering 19 SPARE Zie aanwijzing. Reservezekering 20 SPARE Zie aanwijzing.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit F/PMP 20 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 35 IG2 MAIN 30 A SRS-airbagsysteem, motor-ECU 36 DCC 30 A Interieurverlichting, afstandsbediening, hoofd-body-ECU 37 HORN NO. 2 7,5 A Claxon 38 HORN NO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Instrumentenpaneel 10 11 12 13 14 15 16 Zekering ECU ACC P/POINT No. 2 PANEL TAIL DRL STOP OBD HEATER-S HEATER FR FOG LH FR FOG RH BK/UP LP ECU IG1 AM1 AMP AT UNIT 17 GAUGE 7,5 A 18 19 20 21 22 ECU IG2 SEAT HTR LH SEAT HTR RH RADIO P/POINT No.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Na het vervangen van een zekering ● Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan het zijn dat de gloeilamp moet worden vervangen. (Blz. 326) ● Laat als de nieuwe zekering direct doorslaat de auto controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Als de stroomafname van een circuit te groot is De zekeringen zullen doorbranden voordat de bedrading van de auto onherstelbaar beschadigd raakt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Lampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Sommige lampen zijn eenvoudiger te vervangen dan andere lampen. Aangezien de onderdelen beschadigd zouden kunnen raken, raden wij u aan om de vervanging te laten uitvoeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Zorg voor een nieuwe gloeilamp Controleer het vermogen van de defecte gloeilamp. (Blz.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Vervangen van gloeilampen ■ Dimlicht (auto's met halogeenlampen) STAP 1 Draai de lampvoet linksom. STAP 2 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. STAP 3 Vervang de lamp en plaats hem in de lampvoet. Breng de 3 nokken op de lamp in lijn met de bevestiging en steek de lamp erin.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Draai de lampvoet en zet hem vast. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet het dimlicht aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging af schijnt. ■ Grootlicht (auto's met halogeenlampen) STAP 1 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. 4 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Monteer een nieuwe lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Draai de lamp en zet hem vast. Sluit de stekker aan. Beweeg de lampvoet voorzichtig om te controleren of hij niet loszit en zet het grootlicht aan om visueel te controleren of er geen licht langs de bevestiging schijnt. ■ Parkeerlichten voor (auto's met halogeenkoplampen) STAP 1 Draai de lampvoet linksom. STAP 2 Verwijder de gloeilamp. STAP 3 330 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzers opzij STAP 1 Draai het stuurwiel in de tegenovergestelde richting van de lamp die u wilt vervangen. Draai het stuurwiel zo dat u met uw hand gemakkelijk tussen de band en de wielkuip kunt. STAP 2 Verwijder de clip en verwijder de wielkuip gedeeltelijk. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de auto te voorkomen. 4 Maak de klauw van de verlichting los.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Trek de lamp eruit en draai de lens linksom. STAP 5 Verwijder de gloeilamp. STAP 6 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde. ■ Richtingaanwijzers voor STAP 1 Draai het stuurwiel in de tegenovergestelde richting van de lamp die u wilt vervangen. Draai het stuurwiel zo dat u met uw hand gemakkelijk tussen de band en de wielkuip kunt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 2 Verwijder de clips en verwijder de wielkuip gedeeltelijk. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de auto te voorkomen. STAP 3 Draai de lampvoet linksom. STAP 4 Verwijder de gloeilamp. Onderhoud en verzorging STAP 5 4 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Dagrijverlichting (auto's met halogeenkoplampen)/mistlampen voor (indien aanwezig) STAP 1 Draai het stuurwiel in de tegenovergestelde richting van de lamp die u wilt vervangen. Draai het stuurwiel zo dat u met uw hand gemakkelijk tussen de band en de wielkuip kunt. STAP 2 Verwijder de clips en verwijder de wielkuip gedeeltelijk. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de auto te voorkomen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Dagrijverlichting/mistlampen voor STAP 3 Mistlampen voor Neem de stekker los en verwijder de lamp. Dagrijverlichting Verwijder de lamp. Dagrijverlichting STAP 3 Verwijder de gloeilamp. 4 Vervang de lamp door een nieuw exemplaar. STAP 5 Dagrijverlichting/mistlampen voor Draai de lamp vast. Sluit de stekker aan. Onderhoud en verzorging 4 STAP 5 Dagrijverlichting Draai de lamp vast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistlampen voor (auto's met gasontladingskoplampen) STAP 1 Draai het stuurwiel in de tegenovergestelde richting van de lamp die u wilt vervangen. Draai het stuurwiel zo dat u met uw hand gemakkelijk tussen de band en de wielkuip kunt. STAP 2 Verwijder de clips en verwijder de wielkuip gedeeltelijk. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de auto te voorkomen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Verwijder de gloeilamp. STAP 4 STAP 5 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde. ■ Richtingaanwijzers achter STAP 1 Bij sommige uitvoeringen moet een clip worden verwijderd en moet de afdekplaat gedeeltelijk worden verwijderd. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de auto te voorkomen. Onderhoud en verzorging STAP 2 4 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Verwijder de gloeilamp. STAP 3 STAP 4 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde. ■ Achteruitrijlichten STAP 1 Draai de lampvoet linksom. STAP 2 3 Verwijder de gloeilamp. STAP 3 338 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistachterlicht STAP 1 Draai de lampvoet linksom. STAP 2 3 Verwijder de gloeilamp. 4 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Kentekenplaatverlichting STAP 1 Auto's met achterpaneel bagageruimte: Verwijder de clips van het achterpaneel van de bagageruimte en verwijder het achterpaneel van de bagageruimte gedeeltelijk. Omwikkel het uiteinde van de schroevendraaier met een doek om schade aan de auto te voorkomen. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de gloeilamp. STAP 4 340 Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Vervangen van de volgende lampen Laat de onderstaande lampen vervangen door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ● Grootlicht en dimlicht (gasontladingslamp) ● Parkeerlichten voor (auto's met gasontladingskoplampen) ● Dagrijverlichting (auto's met gasontladingskoplampen) ● Rem-/achterlichten ● Derde remlicht ■ Condensvorming in de koplampen Neem in de volgende gevallen contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor meer informatie.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Bij het vervangen van lampen Toyota raadt u aan om originele Toyota-producten te gebruiken, die speciaal voor deze auto ontworpen zijn. Doordat bepaalde lampen in verbinding staan met circuits die zijn ontworpen om overbelasting te voorkomen, kunnen niet-originele onderdelen of onderdelen die niet voor deze auto ontworpen zijn onbruikbaar zijn.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Gasontladingslampen (indien aanwezig) ● Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van gasontladingslampen. ● Raak de hoogspanningsfitting van de gasontladingskoplampen niet aan wanneer de koplampen ingeschakeld worden. Er wordt een extreem hoge spanning van 30.000 V afgegeven die een elektrische schok kan veroorzaken waardoor zeer ernstig letsel ontstaat.
4-3.
Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten .......... Als uw auto moet worden gesleept .......................... Als u denkt dat er iets mis is .............................. Uitschakelsysteem brandstofpomp ............... 346 347 354 355 5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... ............................ 356 Als de auto een lekke band heeft (auto's met reservewiel) ....................
5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten De alarmknipperlichten worden gebruikt om andere bestuurders te waarschuwen wanneer de auto tot stilstand moet worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech. Druk op de schakelaar. Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knipperen, ongeacht of de motor nu draait of niet. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen.
5-1. Belangrijke informatie Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Toyota-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf, en daarbij gebruik te maken van een lepelwagen of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. Als de auto met de achterwielen in een bril gesleept wordt, moeten de voorwielen van de auto en de assen in goede conditie verkeren. (Blz.
5-1. Belangrijke informatie Sleepoog ■ Voor het slepen STAP 1 Deactiveer de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N. STAP 3 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact in stand ACC (motor uit) of AAN (motor draait). Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact in stand ACC (motor uit) of AAN (IG) (motor draait). ■ Slepen van een auto Sleep geen andere auto.
5-1. Belangrijke informatie OPMERKING ■ Om het ontstaan van ernstige schade aan de transmissie tijdens het slepen te voorkomen (auto's met automatische transmissie) Sleep een auto nooit aan de achterzijde met alle vier wielen op de grond. Hierdoor kan de transmissie ernstig beschadigd raken. Sleepoog plaatsen STAP 1 Verwijder het afdekkapje van het sleepoog met een sleufkopschroevendraaier. Plaats een doek tussen de schroevendraaier en de carrosserie, zoals aangegeven in de afbeelding.
5-1. Belangrijke informatie STAP 2 Plaats het sleepoog in de opening en draai het zo ver mogelijk met de hand vast. STAP 3 Draai het sleepoog stevig vast met behulp van de wielmoersleutel. ■ Plaats van sleepoog Blz. 365,374 WAARSCHUWING ■ Plaatsen van de sleepogen op de auto Controleer of het sleepoog goed vastzit. Als dat niet het geval is, kunnen ze tijdens het slepen losraken. Dat kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan. ■ Na het slepen Verwijder altijd het sleepoog.
5-1. Belangrijke informatie Slepen met een takelwagen OPMERKING ■ Om beschadiging van de carrosserie te voorkomen Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit. Slepen met een lepelwagen Aan de voorzijde Auto's met automatische transmissie: Gebruik een dolly onder de achterwielen. 5 Bij problemen Auto's met handgeschakelde transmissie: Het wordt aanbevolen om een dolly onder de achterwielen te plaatsen.
5-1. Belangrijke informatie Aan de achterzijde Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact in stand ACC, zodat het stuurwiel wordt ontgrendeld. Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Zet het contact in stand ACC, zodat het stuurwiel wordt ontgrendeld. OPMERKING ■ Voorkomen van ernstige schade aan de transmissie bij het slepen met een lepelwagen (auto's met automatische transmissie) Sleep een auto nooit aan de voorzijde met de achterwielen op de grond.
5-1. Belangrijke informatie Vervoeren op een autoambulance Als uw auto met touwen of kettingen wordt vastgezet, moeten de aangegeven bevestigingshoeken 45 zijn. Trek de touwen of kettingen niet te strak aan omdat hierdoor schade aan de auto kan ontstaan.
5-1. Belangrijke informatie Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Zichtbare symptomen ● Lekkage onder de auto (Na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal.
5-1. Belangrijke informatie Uitschakelsysteem brandstofpomp Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de brandstoftoevoer naar de motor om de kans op brandstoflekkage te verkleinen als de motor afslaat of als een airbag wordt geactiveerd als gevolg van een ongeval. Volg onderstaande procedure om de motor opnieuw te starten als het systeem geactiveerd is. Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop STAP 1 Zet het contact in stand ACC of UIT. STAP 2 Start de motor opnieuw.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt... Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uitgaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Breng de auto direct tot stilstand. Doorrijden met de auto kan gevaarlijk zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto onmiddellijk controleren. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje automatische verticale koplampverstelling (indien aanwezig) Geeft een storing aan in de automatische verticale koplampverstelling. (Gaat geel branden) Controlelampje cruise control (indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het cruise control-systeem.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan. Waarschuwingslampje (In het instrumentenpaneel) Waarschuwingslampje/details Correctieprocedure Waarschuwingslampje open portier/achterklep Geeft aan dat een portier of de achterklep niet geheel gesloten is. Controleer of beide portieren en de achterklep gesloten zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen * : Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel bestuurder en voorpassagier: De waarschuwingszoemer voor de veiligheidsgordel herinnert de bestuurder en de voorpassagier eraan de veiligheidsgordel om te doen. De zoemer klinkt gedurende 30 seconden nadat de auto een snelheid van ten minste 20 km/h heeft bereikt. Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Met tussenpozen (7 seconden) Zoemer exterieur Waarschuwingslampje Correctie procedure (Knippert gedurende 15 seconden geel.) Controlelampje Smart entrysysteem met startknop Geeft aan dat de elektronische sleutel niet aanwezig is als geprobeerd wordt de motor te starten. Controleer waar de elektronische sleutel zich bevindt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer 364 Zoemer exterieur Waarschuwingslampje (Knippert gedurende 15 seconden geel.) Waarschuwingslampje/details Correctie procedure Controlelampje Smart entrysysteem met startknop De elektronische sleutel kon niet worden gesignaleerd, ook niet nadat de startknop eenmaal werd ingedrukt. Auto's met automatische transmissie: Houd de elektronische sleutel tegen de startknop terwijl u het rempedaal intrapt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's met reservewiel) Verwijder het wiel met de lekke band en monteer het reservewiel. ■ Voor het opkrikken van de auto ● Breng de auto tot stilstand op een stevige, vlakke ondergrond. ● Activeer de parkeerrem. ● Zet de selectiehendel in stand P (auto's met automatische transmissie) of R (auto's met handgeschakelde transmissie). ● Zet de motor af. ● Schakel de alarmknipperlichten in.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van het reservewiel Draai de bevestiging van het reservewiel los. Vervangen van wiel met een lekke band STAP 1 Leg blokken voor de wielen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 2 Draai de wielmoeren iets los (één slag). STAP 3 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt. STAP 4 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. 5 Bij problemen STAP 5 Verwijder alle wielmoeren en het wiel. Leg het wiel met de buitenzijde omhoog op de grond, om krassen op de velg te voorkomen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Plaatsen van het reservewiel Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak van de velg. STAP 1 Als er verontreinigingen op het contactvlak aanwezig zijn, kunnen tijdens het rijden de wielmoeren los lopen, waardoor het wiel los kan raken van de auto. STAP 2 Taps gedeelte Velg STAP 3 368 Plaats het reservewiel en draai de wielmoeren met de hand allemaal ongeveer even vast.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Draai iedere moer twee of drie keer aan in de volgorde die in de afbeelding is aangeven. STAP 4 Aanhaalmoment: 120 Nm (12,2 kgm, 89 ft•lbf) STAP 5 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op. ■ Opbergen van de band Plaats de middelste bevestiging altijd zoals aangegeven in de afbeelding.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Gebruiken van de krik Onjuist gebruik van de krik kan ernstig letsel veroorzaken als de auto van de krik af valt. ● Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel of de montage en het verwijderen van sneeuwkettingen. ● Gebruik voor het verwisselen van een wiel uitsluitend de met de auto meegeleverde krik. Gebruik de krik niet voor het verwisselen van wielen van andere auto's en gebruik ook geen krik van een andere auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Vervangen van wiel met een lekke band ● Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen niet aan direct nadat met de auto is gereden. Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de remmen mogelijk zeer heet. Wanneer deze delen met handen, voeten of andere lichaamsdelen worden aangeraakt tijdens het verwisselen van een wiel, kan dit leiden tot brandwonden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's met bandenreparatieset) Een lek dat wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die door het loopvlak van de band steekt, kan tijdelijk worden gerepareerd met de bandenreparatieset. (De set bestaat uit een fles met bandenreparatievloeistof.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Plaats van bandenreparatieset, krik en gereedschap Krikhendel Sleepoog Bandenreparatieset Wielmoersleutel Krik* Schroevendraaier *: Gebruik van de krik (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Voordat u een noodreparatie uitvoert Controleer de mate waarin de band beschadigd is. • Haal de spijker of schroef niet uit de band. Door het verwijderen van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden. • Rijd de auto naar voren tot het gat, voor zover zichtbaar, zich boven aan de band bevindt om lekkage van bandenreparatievloeistof te voorkomen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ In de volgende gevallen is reparatie van de band met behulp van de bandenreparatieset niet mogelijk. Neem contact op met een Toyotadealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Reparatiemethode in noodgevallen STAP 1 Schud de fles met bandenreparatievloeistof meermaals op en neer en verwijder de dop van de fles. STAP 2 Schroef de inspuitslang op de fles met bandenreparatievloeistof. Op het moment dat de inspuitslang wordt vastgeschroefd, wordt de aluminium verzegeling van de fles doorboord.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Draai de ventielsleutel linksom en trek het binnenste deel uit het ventiel. STAP 5 Binnenste deel ventiel Verwijder de plug van de inspuitslang. STAP 6 Plug Inspuitslang STAP 7 Ventiel Sluit de inspuitslang aan op het ventiel. Inspuitslang STAP 8 378 Spuit de bandenreparatievloeistof uit de fles in. Houd de fles vast en kantel deze. Knijp vervolgens de bandenreparatievloeistof zoals aangegeven uit de fles.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 9 Ventielsleutel Haal de inspuitslang van het ventiel en schroef met de ventielsleutel het binnenste deel van het ventiel rechtsom terug in het ventiel. Binnenste deel ventiel STAP 10 Bevestig de sticker zoals aangegeven. Verwijder vuil en vocht van het wiel voordat u de sticker bevestigt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 12 Voedingsaansluiting Accessoireaansluiting Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Het contact moet in stand ACC staan. Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Het contact moet in de stand ACC staan. Sluit de slang van de compressor aan door hem op het ventiel te schroeven. STAP 13 Slang STAP 14 Sluit de voedingsaansluiting van de compressor aan op de accessoireaansluiting.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zet de compressor aan en vul de band met lucht tot de voorgeschreven spanning is bereikt. STAP 15 Schakelaar STAP 16 Zet de compressor UIT als de drukmeter op de slang de voorgeschreven bandenspanning aangeeft. Als de voorgeschreven spanning niet binnen 10 minuten wordt bereikt, is de band te zwaar beschadigd en kan hij niet worden gerepareerd. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 20 Lees de bandenspanning af op de drukmeter. Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of hoger is, vul dan met de compressor lucht bij tot de voorgeschreven bandenspanning is bereikt. Als de bandenspanning lager is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi), is de uitgevoerde noodreparatie niet veilig voor gebruik omdat de band te zwaar is beschadigd. Rijd niet verder. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Het ventiel van een gerepareerde band Nadat de band met de bandenreparatieset is gerepareerd, moet het ventiel bij een definitieve reparatie worden vervangen. ■ Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset Controleer af en toe de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenreparatievloeistof. De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. Door het rijden met een lekke band kan er op de wang rondom een groef ontstaan. In zo'n geval kan de band bij het gebruik van een reparatieset exploderen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het repareren van een lekke band ● Parkeer de auto op een veilige plaats en een vlakke ondergrond. ● Als er veel kracht moet worden gebruikt om het binnenste deel van het ventiel los te draaien terwijl de band nog lucht bevat, kan het binnenste deel van het ventiel wegvliegen. ● Pas goed op. Als u met de fles schudt terwijl de inspuitslang is bevestigd, kan er bandenreparatievloeistof uitspuiten.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het repareren van een lekke band ● Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof naar buiten komen als de slang wordt losgemaakt of wanneer u lucht uit de band laat ontsnappen. ● Volg voor het repareren van de band de volgende procedure. Als u de procedures niet volgt, kan de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten. ● Bewaar afstand tot de band wanneer deze gerepareerd wordt, omdat de band kan klappen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Een noodreparatie uitvoeren ● Een band mag alleen tijdelijk worden gerepareerd indien de beschadiging te wijten is aan perforatie van het loopvlak door een scherp voorwerp, zoals een spijker of schroef. Verwijder de spijker of de schroef niet uit de band. Door het verwijderen van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden. ● De reparatieset is niet waterbestendig.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor niet wil aanslaan Als de motor niet wil aanslaan terwijl wel de juiste startprocedures zijn gevolgd (Blz. 159, 168), dan kan dat de volgende oorzaken hebben: ■ De motor slaat niet aan terwijl de startmotor wel normaal werkt. Mogelijk wordt het probleem veroorzaakt door een van de onderstaande zaken. ● Er is mogelijk onvoldoende brandstof aanwezig in de tank. Vul de brandstoftank. ● De motor kan verzopen zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ De startmotor draait niet, de interieurverlichting en de koplampen gaan niet aan of de claxon maakt geen geluid. Mogelijk wordt het probleem veroorzaakt door een van de onderstaande zaken. ● Een of beide accuklemmen zit(ten) los. ● De accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 397) ● Er kan een storing aanwezig zijn in het stuurslotsysteem.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Auto's met handgeschakelde transmissie STAP 1 Activeer de parkeerrem. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N. STAP 3 Zet het contact in stand ACC. STAP 4 Houd het rempedaal en het koppelingspedaal stevig ingetrapt en houd de startknop gedurende 15 seconden ingedrukt. Ook als de auto aan de hand van deze stappen kan worden gestart, kan er een storing in het systeem zijn. Laat uw auto controleren bij een Toyota-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de selectiehendel niet uit stand P kan worden gezet (auto's met automatische transmissie) Als de selectiehendel niet in een andere stand gezet kan worden terwijl u het rempedaal ingetrapt hebt, kan er een probleem aanwezig zijn in het schakelblokkeersysteem (een systeem dat voorkomt dat de selectiehendel per ongeluk in een andere stand gezet kan worden). Laat uw auto direct controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u uw sleutels verliest Een Toyota-dealer of erkende reparateur kan nieuwe originele sleutels leveren. Bij auto's zonder Smart entry-systeem en startknop dient u de hoofdsleutel en het plaatje met het sleutelnummer mee te brengen. Bij auto's met Smart entry-systeem en startknop dient u de andere originele sleutel en het plaatje met het sleutelnummer mee te brengen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de elektronische sleutel niet goed werkt (auto's met Smart entry-systeem en startknop) Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto is verbroken (Blz. 32) of de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, werken het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening niet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Starten van de motor Auto's met automatische transmissie STAP 1 Controleer of de selectiehendel in stand P staat en trap het rempedaal stevig in. STAP 2 Houd de zijde van de elektronische sleutel met het Toyota-logo tegen de startknop. Wanneer de elektronische sleutel wordt gesignaleerd, klinkt er een zoemer en wordt het contact AAN (IG) gezet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Auto's met handgeschakelde transmissie STAP 1 Controleer of de selectiehendel in stand N staat en trap het koppelingspedaal in. STAP 2 Houd de zijde van de elektronische sleutel met het Toyota-logo tegen de startknop. Wanneer de elektronische sleutel wordt gesignaleerd, klinkt er een zoemer en wordt het contact AAN (IG) gezet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Uitzetten van de motor Auto's met automatische transmissie: Zet de selectiehendel in stand P en druk op de startknop zoals u normaal doet bij het afzetten van de motor. Auto's met handgeschakelde transmissie: Zet de selectiehendel in stand N en druk op de startknop zoals u normaal doet bij het afzetten van de motor.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de accu ontladen is Als de accu van de auto ontladen is, kan de motor met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt contact opnemen met een Toyota-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 2 Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets en laat de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het verhoogde toerental draaien om de accu van uw auto op te laden. STAP 3 Alleen auto's met Smart entry-systeem en startknop: Open en sluit een van de portieren terwijl het contact UIT staat. STAP 4 Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop: Houd het motortoerental van de tweede auto constant en zet het contact AAN.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Starten van de motor als de accu leeg is De auto kan niet worden aangeduwd. ■ Voorkomen dat de accu ontladen raakt ● Zet de koplampen en de airconditioning uit als de motor niet draait. ● Schakel niet-noodzakelijke elektrische verbruikers uit als er gedurende langere tijd met lage snelheden gereden wordt, bijvoorbeeld in een file, enz. ■ Laden van de accu De accu zal geleidelijk aan ontladen, zelfs wanneer de auto niet in gebruik is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorkomen van brand en explosie Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat het licht ontvlambare gas dat uit de accu kan komen, per ongeluk tot ontbranding komt. ● Zorg ervoor dat de startkabel aangesloten wordt op de juiste accupool en niet per ongeluk in aanraking komt met een ander onderdeel dan de bedoelde accupool. ● Laat de startkabels geen kortsluiting maken met de “+” en “–” polen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorkomen van beschadigingen aan de auto Probeer de auto niet aan te duwen of aan te slepen omdat hierdoor de driewegkatalysator te heet kan worden en er brand kan ontstaan. OPMERKING ■ Omgaan met startkabels Let er op dat de startkabels niet in aanraking kunnen komen met de koelventilatoren of met een van de aandrijfriemen bij het aansluiten of losnemen van de kabels.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor oververhit raakt Als de motor oververhit raakt: STAP 1 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en schakel de airconditioning uit. STAP 2 Controleer of er stoom onder de motorkap vandaan komt. Als er stoom te zien is: Zet de motor af. Open, nadat de stoom is verdwenen, de motorkap voorzichtig en start de motor weer. Als er geen stoom te zien is: Laat de motor draaien en open voorzichtig de motorkap.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 5 Vul indien nodig koelvloeistof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt. (Blz. 417) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. ■ Oververhitting Als u het volgende merkt, kan dat duiden op oververhitting van de motor. ● De naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter komt in het rode gebied of u merkt dat de motor minder vermogen levert.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof Wacht totdat de motor is afgekoeld alvorens koelvloeistof bij te vullen. Vul het systeem langzaam met koelvloeistof. Het te snel bijvullen van koelvloeistof bij een hete motor kan schade aan de motor veroorzaken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto vastzit Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz: STAP 1 Zet de motor af. Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P (auto's met automatische transmissie) of in de stand N (auto's met handgeschakelde transmissie). STAP 2 Verwijder modder, sneeuw of zand rond de achterwielen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het vrij proberen te krijgen van een auto die vastzit Als u de auto in beweging wilt krijgen door te “schommelen”, controleer dan eerst of er in de omgeving van de auto geen andere auto's, objecten of personen aanwezig zijn die geraakt zouden kunnen worden als de auto plotseling in beweging komt. De auto kan ook een plotselinge beweging maken als de wielen weer grip krijgen. Neem de grootst mogelijke voorzichtigheid in acht.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand: STAP 1 Trap het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet “pompend”; hierdoor is meer kracht nodig om de auto tot stilstand te brengen. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Houd gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt of druk driemaal of vaker achter elkaar kort in STAP 5 Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Houd de startknop gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt of druk hem driemaal achter elkaar kort in om de motor uit te schakelen. Breng de auto op een veilige plaats langs de weg tot stilstand.
Specificaties 6 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.)................................ 410 Informatie over brandstof......................... 422 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen......................
6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Totale lengte 4.240 mm (166,9 in.)*2 4.255 mm (167,5 in.)*3 Totale breedte 1.775 mm (69,9 in.)*2 1.795 mm (70,6 in.)*3 Totale hoogte*1 1.425 mm (56,1 in.) Wielbasis 2.570 mm (101,2 in.) Spoorbreedte: Voor 1.520 mm (59,8 in.) Achter 1.540 mm Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVW) Maximale asbelasting De gegevens staan ook op het typeplaatje. (Blz. 411) Voor 876 kg (1.931 lb.) Achter 943 kg (2.
6-1. Specificaties Identificatie van uw auto ■ Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Dit nummer is aangebracht onder de rechter voorstoel. Dit nummer bevindt zich links boven op het carrosseriepaneel. 6 Het voertuigidentificatienummer staat ook op het typeplaatje.
6-1. Specificaties ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok. ■ Chargenummer Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Toyota-automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Vermeld bij eventuele correspondentie of het inwinnen van telefonische informatie, altijd het chargenummer van uw auto.
6-1. Specificaties Motor Uitvoering FA20 Type Vloeistofgekoelde 4-takt 4-cilinder boxermotor, benzine Boring x slag 86,0 86,0 mm (3,39 3,39 in.) Cilinderinhoud 1.998 cm3 (121,93 cu.in.) Dynamoriemspanning Automatische afstelling Brandstof Brandstofsoort EU: Alleen loodvrije benzine conform de Europese norm EN228 Behalve EU: Uitsluitend loodvrije benzine Octaangetal (RON) 98 of hoger* Inhoud brandstoftank (referentie) 50 l (13,2 gal., 11,0 Imp. gal.
6-1. Specificaties Smeersysteem Inhoud (Verversen bij benadering*) Zonder filter Met filter *: 5,2 l (5,5 qt., 4,6 Imp. qt.) 5,4 l (5,7 qt., 4,8 Imp. qt.) De aangegeven hoeveelheid motorolie is een referentiehoeveelheid voor het verversen van de motorolie. Breng de motor op bedrijfstemperatuur en zet de motor uit, wacht ten minste 5 minuten en controleer het oliepeil met de peilstok. ■ Keuze motorolie De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie.
6-1. Specificaties Aanbevolen viscositeit (SAE): Aanbevolen Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing Uw Toyota is af fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-20. Deze motorolie is de beste keuze voor uw auto vanwege een laag brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. U kunt de viscositeit SAE 5W-30 gebruiken als SAE 0W-20 niet beschikbaar is. Deze dient echter bij de volgende verversing vervangen te worden door SAE 0W-20.
6-1. Specificaties Merktekens oliekwaliteit: Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide bovenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt. API-symbool Bovenste deel: Geeft de kwaliteit van de motorolie aan door middel van een afkorting zoals SN. Deze aanduiding is vastgesteld door API (American Petroleum Institute).
6-1. Specificaties Koelsysteem Inhoud Auto's met automatische transmissie 7,5 l (7,9 qt., 6,6 Imp. qt.) Auto's met handgeschakelde transmissie 7,2 l (7,6 qt., 6,3 Imp. qt.) Soort koelvloeistof Gebruik een van de volgende middelen. • Originele TOYOTA 50/50 Pre-mixed Super Long Life Coolant BLUE • Of een gelijkwaardig product Gebruik geen kraanwater. Ontsteking Bougies Merk Elektrodenafstand DENSO ZXE27HBR8 0,8 mm (0,031 in.
6-1. Specificaties Elektrisch systeem Accu Aanduiding soortelijke massa bij 20C (68F): 1,250 1,290 Volledig geladen 1,160 1,200 Half geladen 1,060 1,100 Ontladen Laadstroom Snelladen Druppelladen 15 A max. 5 A max. Differentieel Inhoud (bij benadering) 1,15 l (1,22 qt., 1,01 Imp. qt.
6-1. Specificaties Automatische transmissie Inhoud* 7,5 l (7,9 qt., 6,6 Imp. qt.) Soort vloeistof Originele Toyota ATF WS *: De aangegeven hoeveelheid is een globale hoeveelheid. Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
6-1. Specificaties Koppeling Vrije slag pedaal 5 15 mm (0,2 0,6 in.) Soort vloeistof FMVSS No.116 fresh DOT 3 of DOT 4 remvloeistof Remmen Afstand van pedaal tot vloer*1 55,0 mm (2,16 in.) min. Vrije slag pedaal 0,2 2,0 mm (0,008 0,079 in.) Slag parkeerremhendel*2 7 8 klikken Soort vloeistof FMVSS No.116 fresh DOT 3 of DOT 4 remvloeistof *1: Minimum afstand van pedaal tot vloer bij een pedaalkracht van 490 N (50 kg, 110 lbf) met draaiende motor.
6-1.
6-1. Specificaties Informatie over brandstof De motor is ontworpen voor optimale prestaties bij het gebruik van loodvrije benzine met een research-octaangetal van 98 of hoger. Als er geen benzine met een research-octaangetal van 98 beschikbaar is, mag ook loodvrije benzine met een research-octaangetal van 95 worden gebruikt zonder dat dit ten koste gaat van de levensduur van de motor of de rijeigenschappen.
6-1. Specificaties OPMERKING ■ Opmerking over de brandstofkwaliteit ● Gebruik de juiste brandstoffen. De motor zal beschadigd raken wanneer u de verkeerde brandstof gebruikt. ● Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan werken. ● EU: Gebruik geen bio-ethanolbrandstof die wordt verkocht onder de naam E50 of E85, of brandstof met een hoog ethanolgehalte.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. Deze voorkeursinstellingen kunnen alleen met speciaal gereedschap worden uitgevoerd door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling Ingedrukt houden (lang) Afstandsbediening (Blz. 41) Werking ontgrendelen achterklep Ingedrukt houden (kort) Eén keer kort indrukken Twee keer kort indrukken Automatische verlichting (Blz. 199) Gevoeligheid lichtsensor Verlichting (Blz.
6-2.
Trefwoordenlijst Lijst met afkortingen ................428 Alfabetische index....................429 Wat moet u doen als... .............
Lijst met afkortingen Lijst met afkortingen/acroniemen AFKORTINGEN 428 BETEKENIS ABS Antiblokkeersysteem ACC Accessoires AI-SHIFT Artificial Intelligence Shift CRS Child Restraint System (baby- en kinderzitjes) DISP Display ECU Electronic Control Unit (elektronische module) EDR Black box ELR Emergency Locking Retractor (blokkeerautomaat) EPS Electric Power Steering (elektrische stuurbekrachtiging) LED Light Emitting Diode (lichtgevende diode) LSD Differentieel met beperkte slip SRS
Alfabetische index Alfabetische index A A/C........................................ 230, 238 ABS .............................................. 216 Accessoireaansluitingen............ 261 Accu Als de accu ontladen is............ 397 Controle ................................... 299 Voorbereidingen en controles bij rijden in de winter ............. 223 Achterlichten Schakelaar............................... 199 Achterruitverwarming................. 246 Achterstoelen ................................
Alfabetische index B Baby- en kinderzitjes Babyzitjes, definitie .................. 119 Babyzitjes, plaatsen................. 127 Kinderzitje plaatsen met ISOfixbevestigingssysteem............. 131 Kinderzitje plaatsen met veiligheidsgordels.................. 128 Kinderzitjes, definitie................ 119 Kinderzitjes, plaatsen............... 127 Kinderzitjes, plaatsen met de bovenste gordel................ 132 Zitkussens, definitie ................. 119 Zitkussens, plaatsen ................
Alfabetische index I Identificatie Auto ......................................... 411 Motor........................................ 411 Inrijperiode, tips .......................... 149 Instapverlichting Instapverlichting....................... 249 Wattage ................................... 421 Instapverlichting ......................... 249 Instrumentenpaneel Regelbare dashboardverlichting ............. 187 Tellers ...................................... 184 Interieurfilter...............................
Alfabetische index O Olie Motorolie .................................. 293 Onderhoud Alcantara® ............................... 280 Exterieur .................................. 272 Interieur.................................... 276 Veiligheidsgordels.................... 277 Onderhoud Onderhoud en reparatie........... 282 Onderhoudsgegevens ............. 410 Zelf uit te voeren onderhoud.... 285 Ontgrendelingshendel Bagageruimte ............................ 47 Motorkap..................................
Alfabetische index S Schakelaar Blokkeerschakelaar ruitbediening............................ 72 Contactslot/startknop ....... 159, 168 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag...................... 142 Lichtschakelaar........................ 199 Ruitenwisser- en -sproeierschakelaar............... 208 Schakelaar alarmknipperlichten ............... 346 Schakelaar centrale vergrendeling .......................... 45 Schakelaar mistlampen ........... 206 Schakelaar ruitbediening ...........
Alfabetische index U Uitschakelsysteem brandstofpomp ......................... 355 USB-aansluiting .......................... 248 V Vastzitten Als uw auto vastzit ................... 405 Vehicle Stability Control............. 216 Veiligheidsgordel voorpassagier, controlelampje ................. 359 Veiligheidsgordels Baby- en kinderzitjes plaatsen................................. 127 Blokkeerautomaat (ELR) ........... 62 Dragen van veiligheidsgordels door kinderen ..........................
Alfabetische index W Waarschuwingslampjes Antiblokkeersysteem................ 357 Automatische verticale koplampverstelling ................ 357 Brake Assist............................. 357 Controlelampje cruise control ......................... 357 Controlelampje Traction Control..................... 357 Controlelampje veiligheidsgordel ................... 359 Gordelspanners ....................... 357 Laadsysteem ........................... 356 Laag brandstofniveau ..............
Wat moet u doen als... Wat moet u doen als... De auto een lekke band heeft Blz. 365 Als de auto een lekke band heeft Blz. 373 Blz. 388 Als de motor niet wil aanslaan De motor niet wil aanslaan Blz. 79 Startblokkering Blz. 397 Als de accu ontladen is De selectiehendel isgeblokkeerd Blz. 391 Als de selectiehendel niet in een andere stand dan P gezet kan worden De koelvloeistoftemperatuurmeter in het rode gebied komt Blz.
Wat moet u doen als... ■Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 356 Controlelampje Traction Control Blz. 357 Waarschuwingslampje laadsysteem Blz. 356 Waarschuwingslampje automatische verticale koplampBlz. 357 verstelling Waarschuwingslampje lage oliedruk Blz. 356 Motorcontrolelampje Blz. 357 Waarschuwingslampje airbagBlz. 357 systeem Waarschuwingslampje antiblokkeerBlz. 357 systeem Waarschuwingslampje elektrische stuurbeBlz. 357 krachtiging Controlelampje Smart entry-systeem met Blz.
INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION Tankdopklep Ontgrendeling achterklep Veiligheidshaak Blz. 75 Blz. 47 Blz. 288 Bandenspanning Ontgrendeling tankdopklep Ontgrendelingshendel motorkap Blz. 420 Blz. 75 Blz. 288 Inhoud brandstoftank (referentie) Brandstofsoort Bandenspanning koud Hoeveelheid motorolie (Verversen indicatie) Soort motorolie 438 50 l (13,2 gal., 11,0 Imp. gal.) Uitsluitend loodvrije benzine Blz. 75, 413 Blz. 420 Zonder filter Met filter liter (qt., Imp. qt.
GT86 GT86 Handleiding 05-2012 01651-86012-00 Handleiding