Operation Manual

Nederlands
111
Instellen van de
snelheidswaarschuwing
Gebruik deze functie om de snelheid in te
stellen waarbij u gewaarschuwd wordt indien
u deze snelheid overschrijdt.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies SPEED WARN met de toetsen
.
3- Gebruik de toetsen om uw keuze te
maken:
- OFF om de snelheidswaarschuwing uit te
schakelen.
- 50 km/h tot 250 km/h (31mph tot 156
mph) om de snelheid waarbij
gewaarschuwd wordt in te stellen.
4- Druk op ESC om de instelling te bevestigen
Opmerking : U kunt deze functie enkel
gebruiken wanneer het snelheidssignaal
aangesloten en gekalibreerd is (zie SDVC en
Kalibreren van de snelheid op de pagina’s 91
en 95 respectievelijk).
Instellen van de pauzewaarschuwing
Gebruik deze functie om een
pauzewaarschuwing in te stellen. Als u dan langer
dan 2 uur aan het rijden bent, verschijnt om de
15 minuten een waarschuwing in het display.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies BREAK WARN met de toetsen
.
3- Gebruik de toetsen om ON of OFF te
kiezen om de functie in te schakelen/ uit te
schakelen.
4- Druk op ESC om de instelling te bevestigen.
Inschakelen van de
batterijwaarschuwing
Gebruik deze functie om een
waarschuwingswaarde voor de batterij in te
stellen: als het batterijvoltage dan onder deze
waarde komt dan verschijnt er een
waarschuwing in het display.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies BAT. WARN met de toetsen
.
3- Gebruik de toetsen
om de waarde in te
stellen.
4- Druk op ESC om de instelling te bevestigen.
Kiezen van de informatie die u wilt
weergeven
Gebruik deze functie om in te stellen wat in de
eerste regel van het display komt te staan als u
op de toets DISPLAY gedrukt heeft.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies INFO LINE met de toetsen
.
3- Gebruik de toetsen om de informatie te
kiezen die u wilt weergeven: temperatuur,
klok, gemiddelde snelheid (avg),
maximumsnelheid, huidige snelheid (cur),
totale rijtijd, tijd van de rit, totale afstand (total
dist), afstand van de rit (trip dist), batterij.
4- Druk op ESC om de instelling te bevestigen.
Starten van de snelheidskalibratie
Gebruik deze functie om de snelheidskalibratie
te starten.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies SPD CALIB met de toetsen
.
3- Druk op ENTER om de kalibratie te starten.
Opmerking: Zie Kalibreren van de snelheid op
pagina 95.
Instellen van de PDC
Gebruik deze functie om de PDC in te
schakelen/ uit te schakelen.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies PDC met de toetsen
.
3- Gebruik de toetsen om de functie in te
stellen : ON of OFF.
4- Druk op ESC om de instelling te bevestigen.
Resetten van de parameters
Gebruik deze functie om de parameters van
de autocomputer te resetten.
1- Houd COMPUTER lang ingedrukt.
2- Kies RESET met de toetsen
.
3- Druk op ENTER.
4- Gebruik de toetsen
om de parameter
te kiezen die u wilt resetten : SPEED MAX,
SPEED AVG, TRIP of TOTAL.
5- Druk op ENTER om het resetten van de
gekozen parameter in gang te zetten.
6- Herhaal de stappen 4 en 5 om nog een
parameter te resetten.
AN2001-2L-Neder.pm7 11/20/02, 3:39 PM111