Installation Instructions

18.7 Doorgangsweerstand van het zonnesysteem
■ Het specifieke debiet voor de collectoren wordt door het collector-
type en de geplande werking van het collectorveld bepaald. Afhan-
kelijk van de schakeling van de collectoren ontstaat daaruit de door-
gangsweerstand van het collectorveld.
■ Het totale debiet van het zonnesysteem resulteert uit het vermenig-
vuldigen van het specifieke debiet met het absorberoppervlak. Uit-
gaande van de benodigde stromingssnelheid tussen 0,4 en
0,7 m/s (zie pagina 142) wordt de buisdimensie bepaald.
■ Na het bepalen van de buisdimensie wordt de doorstroomweerstand
van de buisleiding (in mbar/m) berekend.
■ Externe warmtewisselaars moeten extra worden berekend en
mogen een doorstroomweerstand van 100 mbar niet overschrijden.
Bij interne warmtewisselaars met gladde buis is het drukverlies veel
kleiner en bij zonnesystemen tot 20 m
2
collectoroppervlak kan het
worden genegeerd.
■ De doorstroomweerstand van andere zonnecircuitcomponenten
staat in de technische documentatie en wordt betrokken bij de totale
berekening.
■ Bij de berekening van de doorstroomweerstand moet er rekening
mee worden gehouden dat het warmte-overdrachtsmedium een
andere viscositeit heeft dan zuiver water. De hydraulische eigen-
schappen passen zich aan als de temperatuur van de media hoger
stijgt. Bij lagere temperaturen rond het vriespunt kan de hoge vis-
cositeit van het warmte-overdrachtsmedium ertoe leiden dat het
pompvermogen ongeveer 50% hoger moet zijn dan bij zuiver water.
Vanaf circa 50 °C mediumtemperatuur (regelwerking van zonne-
systemen) is het verschil in viscositeit nog slechts gering.
Doorstroomweerstand van de solaire aanvoer- en retourleiding
Per meter buislengte edelstalen golfbuis DN 16, met betrekking tot
water, komt overeen met Tyfocor LS bij ca. 60°C
3 5 6 10
20 30 40
Debiet
in l/min.
Doorstroomweerstand
3
5
10
20
30
50
70
100
200
mbar
kPa
0,3
0,5
1
2
3
5
7
10
20
Ontwerphandleiding
(vervolg)
140
VIESMANN
VITOSOL
18
5819 440 NL