Installation Instructions

Intervalfunctie
Bij installaties met ongunstig geplaatste collectortemperatuursensor
deze intervalfunctie activeren om tijdsvertraging bij het registreren van
de collectortemperatuur te verhinderen.
Koelfunctie bij Vitosolic 200 (alleen bij installaties met één verbruiker)
Functie voor het afvoeren van overtollige warmte. Bij het bereiken van
de gewenste boilertemperatuur en het inschakeltemperatuurverschil
worden de zonnecircuitpomp en relais R3 ingeschakeld en als de tem-
peratuur daalt tot onder het uitschakeltemperatuurverschil weer uit-
geschakeld.
Vorstbeschermingsfunctie
Viessmann collectoren worden met Viessmann warmte-overdrachts-
media gevuld. Deze functie moet niet worden geactiveerd.
Functie uitsluitend activeren bij gebruik van water als warmte-over-
drachtsmedia.
■ Solarregelingsmodule
Bij een collectortemperatuur lager dan +5 ºC wordt de zonnecircuit-
pomp ingeschakeld om collectorschade te voorkomen. Bij het berei-
ken van +7 ºC wordt de pomp uitgeschakeld.
■ Vitosolic 100 en Vitosolic 200
Bij een collectortemperatuur lager dan +4 ºC wordt de zonnecircuit-
pomp ingeschakeld om collectorschade te voorkomen. Bij het berei-
ken van +5 ºC wordt de pomp uitgeschakeld.
Thermostaatfunctie bij zonneregelingsmodule en Vitosolic 100
De thermostaatfunctie kan onafhankelijk van de zonnewerking
gebruikt worden.
Door het vastleggen van de thermostaat-inschakeltemperatuur en
thermostaat-uitschakeltemperatuur kunnen verschillende werkwijzen
worden bereikt:
■ inschakeltemperatuur < uitschakeltemperatuur:
Bijvoorbeeld naverwarming
■ inschakeltemperatuur > uitschakeltemperatuur:
Bijvoorbeeld het gebruik van overschotwarmte
Inschakeltemperatuur (40 ºC) en uitschakeltemperatuur (45 ºC) kun-
nen veranderd worden.
Instelbereik van de inschakeltemperatuur: 0 tot 89,5 ºC
Instelbereik van de uitschakeltemperatuur: 0,5 tot 90 ºC
Thermostaatfunctie, ΔT-regeling en schakelklokken bij Vitosolic 200
Als relais niet door standaardfuncties worden gebruikt, kunnen ze bij-
voorbeeld voor de functieblokken 1 tot 3 worden gebruikt. Binnen een
functieblok zijn er 4 functies die naar believen kunnen worden gecom-
bineerd:
■ 2 thermostaatfuncties
■ Temperatuurverschilregeling
■ schakelklok met telkens 3 periodes die kunnen worden geactiveerd
De functies binnen een functieblok zijn zo met elkaar verbonden dat
aan de voorwaarden van alle geactiveerde functies moet worden vol-
daan.
Thermostaatfunctie
Door het vastleggen van de thermostaat-inschakeltemperatuur en
thermostaat-uitschakeltemperatuur kunnen verschillende werkwijzen
worden bereikt:
■ inschakeltemperatuur < uitschakeltemperatuur:
Bijvoorbeeld naverwarming
■ inschakeltemperatuur > uitschakeltemperatuur:
Bijvoorbeeld het gebruik van overschotwarmte
Inschakeltemperatuur (40 ºC) en uitschakeltemperatuur (45 ºC) kun-
nen veranderd worden.
Instelbereik van de in- en uitschakeltemperatuur: −40 tot 250 ºC
ΔT-regelingen
Het betreffende relais schakelt in bij het overschrijden van het inscha-
kel-temperatuurverschil en uit bij daling onder het uitschakel-tempe-
ratuurverschil.
Schakelklokken
Het betreffende relais schakelt op het inschakeltijdstip in en op het
uitschakeltijdstip uit. (3 tijdvensters te activeren).
Toerentalregeling bij zonneregelingsmodule
De toerentalregeling is in de toestand bij levering niet geactiveerd. Ze
kan alleen voor de relaisuitgang R1 worden geactiveerd.
Te gebruiken pompen:
■ standaard-zonnesysteempompen met en zonder eigen toerentalre-
geling
■ Hoogrendement-pompen
■ Pompen met PWM-ingang (alleen zonnesysteempompen gebrui-
ken, bijvoorbeeld Grundfos-pompen)
Zonneregelingen
(vervolg)
42
VIESMANN
VITOSOL
10
5819 440 NL