User manual
126
5. Voor het uitschakelen van de vaste spanning functie, schuift u de keuzeschakelaar MODE (8)
terug naar de Normal positie. De controlelamp REAR CONTROL (2) gaat uit. Het wordt bij
normaal gebruik van de voeding omgeschakeld (DC-verbruiker altijd op voorhand verwijderen!)
a) Opslagplaats zelf toewijzen “Set”
Alle drie de opslagplaatsen kunnen met gebruikseigen waarden voor uitgangsspanning en
stroombegrenzing worden ingevuld.
Let erop dat er geen verbruikers zijn aangesloten.
1. Activeer de “Set”-functie via de schuifschakelaar
“MODE” (8) aan de achterkant. Zet de schakelaar
in de stand “Set”. De voorste controlelamp
REAR CONTROL (2) gaat branden. Selecteer de
respectieve geheugen sleuf P1, P2 of P3 met de
keuzeschakelaar RECALL (9). De overeenkomstige
waarden voor spanning en stroom worden op het
display (1) weergegeven.
2. Via de voorste draairegelaar (3 en 4) kunnen de gewenste uitgangsspanning en de
stroombegrenzing worden ingesteld.
3. Herhaal deze desgewenst deze stappen met de andere opslagplaatsen.
4. Wanneer alle parameters zijn ingesteld, schuift u de keuzeschakelaar MODE (8) terug naar de
Voorinstelling positie voor vaste spanning gebruik of naar de Normale positie voor normaal
gebruik.
b) Opslagplaatsen naar de fabrieksinstellingen terugzetten
1. Schakel de voeding uit.
2. Druk vooraan gelijktijdig op de beide draairegelaars en houd deze ingedrukt.
3. Schakel uw voeding in. Nadat de indicatoren oplichten laat u beide draairegelaars los. De af
fabriek vooringestelde parameters zijn opnieuw beschibkaar.
2
3