User manual
87
8. INGEBRUIKNAME
De voeding is geen lader. Gebruik voor het laden van accu’s geschikte laders met een geschikte
laaduitschakeling.
Bij langdurig gebruik met nominale last wordt het oppervlak van de behuizing warm. Let op!
Mogelijk gevaar op verbranden! Zorg daarom altijd voor voldoende ventilatie rondom de voeding
en gebruik deze nooit geheel of gedeeltelijk afgedekt om eventuele schade te voorkomen.
Let er bij het aansluiten van een verbruiker op de voeding op dat deze uitgeschakeld is. Een
ingeschakelde verbruiker kan bij aansluiting op de uitgangsklemen van de voeding leiden tot
vonkvorming, wat op haar beurt kan leiden tot beschadiging van de aansluitbussen resp. tot
schade aan de aangesloten leidingen en/of hun klemmen.
Schakel de voeding uit en koppel ze los van het net als ze niet wordt gebruikt. De indicatoren
blijven na het uitschakelen nog enkele seconden ingeschakeld om de interne condensatoren te
ontladen en de laatst ingestelde parameters op te slaan.
Er dient absoluut op een voldoende grote leidingsdoorsnede van de DC-aansluitleidingen te
worden gelet aangezien overbelasting tot een leidingbrand kan leiden.
a) Aansluiting van het netsnoer
Verbind de meegeleverde netkabel met randaarde met de netaansluiting (18) van de voeding. Controleer de
aansluiting.
Verbind het netsnoer met een goedgekeurd stopcontact met randaarde. De totale lengte van de netkabels tot aan
de contactdoos mag niet meer zijn dan 3 m.
b) Opstellen van het toestel
Plaats de laboratoriumvoeding op een stabiele, vlakke en degelijke ondergrond. Let er op, dat de verluchtingsgleu-
ven van het apparaat niet worden afgedekt.
c) Algemeen
De laboratoriumvoeding wordt gestuurd door microprocessoren en wordt via twee digitale instelregelaars (incre-
mentele sensor zonder eindpositie) met toetsenfunctie bediend. Dit maakt jne en grove regeling via een regelaar
mogelijk.
Na het inschakelen vindt er een systeemcontrole plaats. In de beide schermen (2 en 3) wordt de teststatus weerge-
geven.