User manual

51
Ingebruikneming
Algemeen
Bij deze labovoedingen gaat het niet om laadapparaten. Gebruik voor het opladen van accu’s daarvoor
geschikte opladers met geschikte oplaaduitschakeling.
Aansluiting van het netsnoer
Verbind het optionele netsnoer met randaarde met de netaansluiting (15) op de voeding. Zorg de de
plug vast zit.
• Verbind het netsnoer met een stopcontact met randaarde.
Basisbediening
• Controleer eerst of geen verbruikers op de voeding zijn aangesloten.
Schakel de voeding in via de aan/uit-schakelaar (1). Op het display verschijnt de startmelding, en de
voeding wordt geïnitialiseerd. Na enkele seconden worden de parameters weergegeven.
Display en navigatie
Op het display worden op de drie bovenste regels de parameters aangegeven; de vierde regel
dienst als functieregel. Hierop worden de instelbare functies weergegeven. Met de daaronder lig-
gende toetsen (9, 10 en 11) kunnen deze functies worden geselecteerd en via de draairegelaar (3)
worden ingesteld.
De instelfuncties kunnen met de toets „MENU“ (11)na elkaar
worden geselecteerd. Na de laatste functie wordt terug over-
geschakeld naar de instelfunctie. Bij indrukken van de toets
„MENU“ verschijnt er kortstondig „Mode Changed“ (instel-
functie gewijzigd).
• De volgorde van de instelfuncties is vastgelegd als volgt
UCoarse U Fine Umax Imax Pmax Keylock UCoarse ...
• De parameters hebben de volgende betekenis:
Uo Uitgangsspanning Umax Bovenste spanningsgrens
Io Uitgangsstroom Imax Bovenste stroombegrenzing
Po Uitgangsvermogen Pmax Bovenste vermogengrens
In ingeschakelde toestand is altijd de instelfunctie "UCoarse" actief voor de instelling van
de spanning, en zijn de maximale begrenzingsparameters gereset. De uitgangsspanning
"Uo" is na het inschakelen door de fabrik vooringesteld op 12 V.