User manual

79
10. METING UITVOEREN
Open het cameralensdop (5) en stel de thermische camera naar het te meten
voorwerp op
Met de Up- (a) of Down- (d) toets kan de transparantie van de overlapping van de
optische en thermische camera worden ingesteld.
Voorschriften voor temperatuurmeting
Alle voorwerpen stralen infrarood warmte-energie uit. De hoeveelheid energie
hangt daarbij af van de oppervlaktetemperatuur en de oppervlakte-emissie
(emissiewaarde) van het materiaal. Deze energie wordt door de sensor van het
meettoestel bepaald en aan de hand van een bij het materiaal passende emissie-
waarde berekend en als meetwaarde weergegeven. De meeste materialen, zoals
vb. beschilderde metalen, hout, water, huid en kleding zijn omwille van hun opper-
vlaktebekleding makkelijk te meten. Hun emissiefactor ligt meestal boven de 0,90.
Bij hoogglanzende, reecterende oppervlakken, zoals vb. niet-beklede materialen,
is het gedrag verschillend. Zij hebben sterk afwijkende emissiefactoren van onder
de 0,60. Hun reecterende oppervlak maakt nauwkeurige metingen moeilijk. Om
nauwkeurige meetresultaten te verkrijgen is het daarom nodig de emissiewaarde
afhankelijk van de materiaal- en oppervlaktebekleding te corrigeren.
Compensatie van de reectietemperatuur (RTC)
De door de camera bepaalde warmte-energie bevat naast de eigenlijk door het
meetvoorwerp afgegeven warmtestraling de reectie van de omgevingsstraling
(reectiegraad). Om nauwkeuriger meetresultaten te verkrijgen, moeten deze
worden gecompenseerd. Meetvoorwerpen met emissiefactoren tot ca. 0,60 heb-
ben een lage reectiegraad, voorwerpen met lage emissiefactoren daarentegen
een hogere reectiegraad die moet worden gecompenseerd. Bovendien moet
rekening worden gehouden met de verhouding tussen omgevingstemperatuur en
meetvoorwerptemperatuur. Hoe groter dit verschil, hoe groter de meetafwijking en
compensatiebehoefte. Onder zulke omstandigheden moet naast de compensatie
ook meermaals worden gemeten om nauwkeurige meetwaarden te verkrijgen.










