BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw medepassagiers voorop gestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Inhoud 00 Inleiding 01 Veiligheid Inleiding .....................................................6 Veiligheidsgordels ................................... 12 02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur links ................ 34 Overzicht auto met stuur rechts ............. 36 Bedieningspaneel op bestuurdersportier .................................. 38 Instrumentenpaneel ................................ 39 Controle- en waarschuwingslampjes ..... 40 Informatiedisplay ...............
Inhoud 03 Klimaatregeling 04 Interieur Algemene informatie over de klimaatregeling ....................................... 68 Voorstoelen ............................................. 80 05 Sloten en alarm Interieurverlichting .................................. 82 Keyless drive (optie) ............................... 98 Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C ................................ 70 Opbergmogelijkheden in passagiersruimte ....................................
Inhoud 06 Starten en rijden 07 Wielen en banden Algemene informatie .............................108 Algemene informatie ............................. 144 08 Verzorging Schoonmaken ....................................... 162 06 07 08 Brandstof tanken .................................. 110 Lakschade herstellen ............................ 165 Roestwering .......................................... 166 Motor starten ........................................ 111 Gevarendriehoek en reservewiel ........
Inhoud 09 Onderhoud en service 10 Infotainment Volvo Service ........................................ 170 Algemene informatie ............................ 196 11 Specificaties Typeaanduidingen ................................ 220 09 10 11 Onderhoud ........................................... 171 Audiofuncties ....................................... 197 Maten en gewichten ............................. 221 Motorkap en motorruimte .................... 172 Radiofuncties ..............................
Inleiding Inleiding Instructieboekje Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om het instructieboekje te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt.
Inleiding Volvo Car Corporation en het milieu Milieubeleid van Volvo Car Corporation Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn de drie kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een milieuverklaring (EPI of Environmental Product Information). Daarin staat de impact aangegeven die de auto gedurende zijn hele levenscyclus op het milieu heeft.
Inleiding Volvo Car Corporation en het milieu Efficiënte uitlaatgasreiniging Schone lucht in passagiersruimte Uw Volvo is gebouwd volgens het concept Schoon aan binnen- en buitenkant – een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënt uitlaatgasreinigingssysteem. In veel gevallen liggen de uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen.
Inleiding Spaar het milieu U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te beschermen door bijvoorbeeld zuinig te rijden, milieuvriendelijke autoverzorgingsproducten te kopen en de auto te onderhouden of te laten onderhouden aan de hand van de aanwijzingen in het instructieboekje. Hier volgen enkele tips voor hoe u het milieu kunt ontzien: • Verlaag het brandstofverbruik door de zogeheten ECO-bandenspanning aan te houden (zie pagina 148).
Veiligheidsgordels ................................................................................................ 12 Airbagsysteem ..................................................................................................... 15 Airbags (SRS) ....................................................................................................... 16 Airbag (SRS) activeren/deactiveren ..................................................................... 19 SIPS-airbags (zij-airbags) ..................
VEILIGHEID 01
01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels Draag altijd een veiligheidsgordel Gordel losmaken: – Druk op de rode knop van de sluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. De gordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: • wanneer u de gordel te snel uittrekt • wanneer u remt of optrekt • als de auto sterk overhelt. Heupgordel uittrekken.
01 Veiligheid Veiligheidsgordels Gordelwaarschuwing Er gaan waarschuwingslampjes branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt. Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingslampjes zitten in de plafondconsole en op het instrumentenpaneel. Op lage snelheden klinkt er zes seconden lang een geluidssignaal. Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes.
01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel en het stuur dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. Gordelgeleider Gordelspanners Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met gordelspanners.
01 Veiligheid Airbagsysteem Waarschuwingslampje op instrumentenpaneel 01 Behalve het waarschuwingslampje verschijnt er, in die gevallen waarin dat nodig is, een melding op het informatiedisplay. Als het waarschuwingslampje niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRSAIRBAG SERVICE SPOED op het display. Neem zo spoedig mogelijk contact op met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Het airbagsysteem1 wordt continu gecontroleerd door de regeleenheid.
01 Veiligheid 01 Airbags (SRS) Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde Airbag (SRS) aan de passagierszijde WAARSCHUWING Om de kans op letsel bij het opblazen van de airbags te beperken, moeten de passagiers zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet goed vastzitten. WAARSCHUWING Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel heeft uw auto ook een airbag (SRS, Supplemental Restraint System) in het stuurwiel.
01 Veiligheid Airbags (SRS) SRS-systeem 01 N.B. De airbags werken dusdanig dat de capaciteit ervan wordt afgestemd op de botskracht waaraan de auto blootstaat. WAARSCHUWING Reparaties mogen alleen door een erkende Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Ingrepen in het SRS-systeem kunnen storingen in de werking veroorzaken en leiden tot ernstig letsel. SRS-systeem, auto met stuur links Het systeem bestaat uit airbags en sensoren.
01 Veiligheid 01 Airbags (SRS) Positie van de airbag aan de passagierszijde in een auto met het stuur links of rechts WAARSCHUWING Verricht nooit zelf werkzaamheden aan de onderdelen van het SRS-systeem in het stuurwiel of aan het paneel boven het dashboardkastje. Plaats geen voorwerpen of accessoires op of in de buurt van het SRS AIRBAG -paneel (boven het dashboardkastje) of binnen de actieradius van de airbag.
01 Veiligheid Airbag (SRS) activeren/deactiveren PACOS (optie) Activeren/deactiveren 01 WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met een airbag (SRS) aan de passagierszijde maar geen PACOS heeft, is de airbag altijd geactiveerd. WAARSCHUWING Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een verhogingskussen op de passagiersstoel, wanneer de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Laat evenmin personen die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
01 Veiligheid 01 Airbag (SRS) activeren/deactiveren Stand van de schakelaar SRS-schakelaar in stand ON SRS-schakelaar in stand OFF ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 1,40 m aan de passagierszijde op de voorstoel zitten, maar kinderen in een kinderzitje of op een verhogingskussen beslist niet. OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd.
01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) SIPS-airbags – (zij-airbags) 01 WAARSCHUWING Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt. WAARSCHUWING Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd zijn. Andere stoelhoezen kunnen de SIPSairbags in hun werking hinderen. Kinderzitjes en SIPS-airbags Positie van de SIPS-airbags.
01 Veiligheid 01 SIPS-airbags (zij-airbags) SIPS-airbag Bestuurderszijde Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna de SIPSairbag wordt geactiveerd. De SIPS-airbag wordt vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee wordt de klap van de aanrijding opgevangen, waarna de airbag weer leegloopt. De SIPS-airbags worden normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding.
01 Veiligheid Opblaasgordijnen (IC) 01 Eigenschappen De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Inflatable Curtain) vormen een aanvulling op het SIPS-systeem. Ze zitten verborgen achter de plafondbekleding langs beide zijden van de auto en beschermen inzittenden zowel voorals achterin. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna de opblaasgordijnen worden geactiveerd.
01 Veiligheid 01 WHIPS Bescherming tegen whiplash-letsel, – WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig.
01 Veiligheid WHIPS Zorg dat u de werking van het WHIPSsysteem niet nadelig beïnvloedt 01 WAARSCHUWING Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren in een erkende Volvo-werkplaats. Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact is.
01 Veiligheid 01 Activering van de veiligheidssystemen Systeem Activering Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen. Airbags (SRS) Bij een frontale botsing1. SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij1. Opblaasgordijnen (IC) Bij een aanrijding in de zij1. WHIPS-systeem Bij een aanrijding van achteren. 1 Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt.
01 Veiligheid Crash mode Rijden na een aanrijding Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Haal de contactsleutel uit het contact en steek hem er opnieuw in. De elektronica van de auto probeert te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. Als CRASH MODE nog op het display staat, mag u niet met de auto rijden en hem evenmin verslepen.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Kinderen moeten comfortabel en veilig zitten Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepalend voor de plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting. Zie pagina 30 voor meer informatie.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Positie van airbagsticker in voorportieropening aan passagierszijde Sticker op zijwand dashboard 01 Sticker op zijwand dashboard (alleen Australië) WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een verhogingskussen op de passagiersstoel, als de airbag (SRS) geactiveerd1 is. Het niet opvolgen van de deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Plaats van kinderen in de auto 1 Gewicht (leeftijd) Voorstoel1 Achterbank <10 kg (tot 9 maanden) Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen, extra bevestigingsband en bevestigingsogen.3 L2: Typegoedkeuringsnr.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Kinderzitje monteren Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door Volvo getest is. WAARSCHUWING Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de ontgrendelingsknop van de gordelsluiting kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat de gordels plotseling losschieten. Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant tegen de voorruit aankomt.
Overzicht auto met stuur links ................................................................. 34 Overzicht auto met stuur rechts ...............................................................36 Bedieningspaneel op bestuurdersportier ...................................................................................38 Instrumentenpaneel .................................................................................39 Controle- en waarschuwingslampjes ....................................................
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING 02
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur links 02 34
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur links 1. Stuurwielafstelling 2. Motorkapontgrendeling 3. Bedieningspaneel 4. Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer 5. Verlichting, ontgrendeling tankvulklep 6. Openingshandgreep portier, vergrendelingsknop 7. Blaasmonden, dashboard 8. Blaasmond, zijruit 9. Cruise control 10. Claxon, airbag 11. Instrumentenpaneel 12. Toetsenset voor infotainment 13. Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers 14. Contactslot 15.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur rechts 02 36
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto met stuur rechts 1. Schakelaar, extra uitrusting 2. BLIS, Blind Spot Information System 3. Elektrische aansluiting, aansteker 4. Handrem 5. Bedieningspaneel 6. Dashboardkastje 7. Openingshandgreep portier 8. Blaasmond, zijruit 9. Blaasmonden, dashboard 10. Versnellingspook 11. Klimaatregeling 12. Instellingen voor klimaatregeling, infotainment en persoonlijke instellingen 13. Infotainment 14. Display voor klimaatregeling en infotainment 26.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Bedieningspaneel op bestuurdersportier Bedieningspaneel op bestuurdersportier 02 1. 2. 3. 4.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel 02 1. 2. 3. 4. Snelheidsmeter Richtingaanwijzer, links Waarschuwingslampje Informatiedisplay – Op het display verschijnen informatieve teksten en waarschuwingsmeldingen, de buitentemperatuur en de tijd. Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op het display. Het lampje wijst op het gevaar voor gladheid. Als de auto heeft stilgestaan, kan de buitentemperatuurmeter een te hoge waarde aangeven. 5.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Functietest, lampjes 02 Alle controle- en waarschuwingslampjes1 gaan branden, wanneer u de contactsleutel voor het starten naar stand II draait. De werking van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle lampjes moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de handrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de handrem wordt gehaald.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes, – linkerzijde – Als het lampje echter blijft branden, moet u de auto naar een erkende Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem te laten controleren. Controlelampjes, rechterzijde 02 3. Mistachterlicht Dit lampje brandt wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. 4. Stabiliteitssysteem STC of DSTC Zie pagina 121 voor informatie over de functies en lampjes van het systeem. 5. Geen functie 1.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes N.B. 02 Het lampje geeft alleen aan dát u de handrem hebt aangetrokken maar niet hoe hard! 3. Airbags – (SRS) Het lampje brandt als de bestuurder of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. Als het lampje tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC-systeem.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplay Waarschuwing – portieren niet gesloten Meldingen Als een van de portieren, de motorkap1 of de achterklep niet goed afgesloten is, wordt u daarop attent gemaakt. Lage snelheid Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het informatielampje branden en verschijnt een van de volgende meldingen op het display: BESTUURDERSPORTIER OPEN, PASSAGIERSPORTIER OPEN of MOTORKAP OPEN.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplay 02 Melding Betekenis STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. ZET MOTOR UIT Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. SERVICE SPOED Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats. ZIE HANDLEIDING Lees het instructieboekje.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrische aansluiting en schakelaars middenconsole 12V-aansluiting Aansteker (optie) U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel Koplamphoogteverstelling Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoetkomend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. 02 – Draai de contactsleutel naar stand II. – Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar een van de eindstanden. – Draai het duimwiel (1) omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel – Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag voor een fellere of zwakkere verlichting. Uitgebreide displayverlichting Om de afleesbaarheid te verhogen van de kilometerteller, dagteller, klok en buitentemperatuurmeter, springt de verlichting van deze displayfuncties korte tijd aan bij het ontgrendelen van de auto en het verwijderen van de contactsleutel. Bij het vergrendelen van de auto dooft de verlichting van de displayfuncties.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Standen stuurhendel worden of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. 02 Korte serie knippersignalen – Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar stand (1) en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op waarna de stuurhendel terugveert naar de uitgangspositie. te wijzigen in 60 of 90 seconden (zie pagina 65). – Neem de sleutel uit het contactslot.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Boordcomputer (optie) Functies Op de boordcomputer staat de volgende informatie: • • • • • • GEM. SNELHEID HUIDIGE SNELHEID MPH1 HUIDIG GEMIDDELD KILOMETER TOT LEGE TANK Zie pagina 121 voor STC/DSTC. GEM. SNELHEID Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de gemiddelde snelheid opgeslagen om als uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de rit. U kunt de waarde op nul zetten met een druk op de knop RESET (C).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Ruitenwissers Enkele slag Beweeg de hendel omhoog om een enkele slag te maken. 02 Intervalstand U kunt het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen. Draai het duimwiel (C) omhoog voor een korter interval tussen de slagen. Draai het omlaag om het interval te verlengen. Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. A. Ruiten- en koplampsproeiers De wissers bewegen op hoge snelheid. B. Regensensor, aan/uit C.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Ruitenwisser en sproeier achterklep Regensensor (optie) Wanneer u de hendel naar voren haalt, activeert u de ruitenwisser/-sproeier van de achterklep. De ruitenwisser maakt na het sproeien een extra slag. De knop aan het uiteinde van de hendel is een schakelaar met drie mogelijke standen: Intervalstand – Druk het bovenste gedeelte van de schakelaar in. Normale snelheid – Druk het onderste gedeelte van de schakelaar in.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Cruise control (optie) Inschakelen Snelheid verhogen of verlagen Tijdelijk uitschakelen – Druk op 0 om de Cruise control tijdelijk uit te schakelen. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in het geheugen opgeslagen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Cruise control (optie) Snelheid hervatten – Druk op de knop om de eerder ingestelde snelheid te hervatten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE ON. 02 Uitschakelen – Druk op CRUISE om de Cruise control uit te schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het instrumentenpaneel.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Toetsenset op stuurwiel (optie) De telefoon moet zijn geactiveerd met de knop ENTER om de telefoonfuncties met de pijltoetsen te kunnen bedienen. 02 Druk op EXIT om de instellingen van het audiosysteem te hervatten. Met de onderste vier toetsen van de toetsenset op het stuurwiel kunt u zowel de radio als de telefoon regelen. De functie van de toetsen hangt af van het systeem dat u geactiveerd hebt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Stuurwielafstelling, alarmlichten Stuurwielafstelling WAARSCHUWING Alarmlichten 02 Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of het stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd staat. U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de lengte verstellen. – Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij te geven. – Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Handrem, elektrische aansluiting Handrem (parkeerrem) 02 – Als de auto wegrolt dient u de handremhendel strakker aan te trekken. – Zet de versnellingspook/keuzehendel bij het parkeren altijd in de 1e versnelling (handbak) of in stand P (automaat). Elektrische aansluiting achterin Op een helling parkeren Draai bij het parkeren op een oplopende helling de wielen van de trottoirband af, als de neus van de auto naar de top van helling wijst.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbare ruiten Bediening Bestuurdersportier Met de schakelaars op de portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te bedienen wanneer de contactsleutel in stand I of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog steeds enige tijd openen en sluiten zolang geen van de portieren wordt geopend. Bedien de ruiten altijd onder toezicht.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbare ruiten Passagiersplaats 02 Passagiersplaats Met de ruitbedieningsknop op het passagiersportier kunt u alleen die ruit bedienen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Achteruitkijkspiegel Achteruitkijkspiegel met kompas (optie op bepaalde markten) Kompas kalibreren 02 Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel in de autodimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomend verkeer als hinderlijk ervaart. Dimfunctie 1. Hendeltje voor dimfunctie 2. Normale stand 3. Dimstand.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 02 – Druk herhaaldelijk op het knopje (1) totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). – Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt. – Houd het knopje vervolgens 9 seconden lang ingedrukt en kies L bij auto’s met het stuur links en R bij auto’s met het stuur rechts.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Buitenspiegels Elektrisch inklapbare buitenspiegels (optie) U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt. Dat is mogelijk als de contactsleutel in stand I of II staat. Spiegels inklappen – Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. – Laat de knoppen los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediend schuifdak (optie) Openingsstanden Vanuit ventilatiestand naar volledig geopend schuifdak: 02 – Trek de knop achteruit in de eindstand (1) en laat los. Schuifstand Automatische bediening – Trek de knop voorbij het weerstandspunt (2) in de achterste eindstand (1) of voorbij het weerstandspunt (3) in de voorste eindstand (4) en laat hem vervolgens los. Het schuifdak opent of sluit volledig.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediend schuifdak (optie) Sluiten met afstandsbediening of vergrendelingsknop Zonnescherm Aan de binnenkant van het schuifdak zit een handbediend zonnescherm. Het zonnescherm glijdt automatisch naar achteren bij het openen van het schuifdak. Pak de handgreep vast en schuif het scherm naar voren om het te sluiten.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen Mogelijke instellingen Voor sommige autofuncties zijn persoonlijke instellingen mogelijk. Dit geldt voor de sloten en de klimaatregelings- en audiofuncties. Zie pagina 196 voor de audiofuncties. 02 Bedieningspaneel A. Display B. MENU C. EXIT D. ENTER E. Navigatie Toepassing De instellingen worden weergegeven op het display (A). Open het menu om instellingen te verrichten: Bedieningspaneel – Druk op de knop MENU (B).
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen auto laten knipperen. De opties Aan/Uit zijn mogelijk. diening. U hebt de keuze uit de volgende opties: 30/60/90 seconden. Automatische vergrendeling portieren Het is mogelijk de portieren en de achterklep automatisch te vergrendelen bij snelheden hoger dan 7 km/h. U hebt de keuze uit de opties Aan/Uit.
Algemene informatie over de klimaatregeling .........................................................................................68 Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C .................................................................................. 70 Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) ...............................................................................................72 Luchtverdeling ..................................................................................
KLIMAATREGELING 03
03 Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling Airconditioning Koudemiddel De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. De auto is voorzien van een handmatige klimaatregeling (A/C) of een automatische klimaatregeling (ECC). In de airconditioning zit het koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor, waardoor het koudemiddel onschadelijk voor de ozonlaag is. Gebruik voor het bijvullen/verversen van koudemiddel alleen R134a.
03 Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling Blaasmonden in dashboard ECC (optie) Condenswater Werkelijke temperatuur In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. De ingestelde temperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft.
03 Klimaatregeling Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C Bedieningspaneel 03 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Ventilator Recirculatie Ontwaseming Luchtverdeling A/C – Aan/Uit ( ON/ OFF) Stoelverwarming linkerzijde Stoelverwarming rechterzijde Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming 9. Temperatuur 70 Functies 2. Recirculatie 1. Ventilator Verhoog of verlaag de ventilatorsnelheid door aan de knop te draaien.
03 Klimaatregeling Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C Timer Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de recirculatiefunctie geselecteerd is) de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Zie pagina 64 om deze functie in of uit te schakelen. Wanneer u de ontwaseming (3) selecteert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. 3. Ontwaseming U gebruikt de ontwaseming om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen en te ontdooien.
03 Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) Bedieningspaneel 03 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. AUTO Ventilator Recirculatie/Interior Air Quality System Ontwaseming Luchtverdeling A/C – Aan/Uit ( ON/ OFF) Elektrische stoelverwarming, links Elektrische stoelverwarming, rechts Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming 10. Temperatuurknop 72 Functies 1.
03 Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) N.B. Als u de knop linksom hebt gedraaid en de ventilatorindicatie op het display gedoofd is, zijn de ventilator en de airconditioning uitgeschakeld. Het display geeft het ventilatorsymbool en OFF weer. 3. Recirculatie U kunt deze functie inschakelen als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd.
03 Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. 5. Luchtverdeling 03 Door op de knoppen voor de luchtverdeling te drukken, kunt u de luchtstroom naar wens verdelen over de ruiten, de passagiersruimte en de vloer. Een symbool op het display boven het bedieningspaneel van de klimaatregeling en een brandend lampje in de bijbehorende knop geven aan welke functie u hebt geselecteerd.
03 Klimaatregeling Luchtverdeling Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing: Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. Om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. Om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer.
03 Klimaatregeling Standverwarming op brandstof (optie) Algemene informatie over verwarmingen 03 U kunt de standverwarming meteen inschakelen of twee verschillende uitschakeltijden instellen met TIMER 1 en TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto op de gewenste temperatuur is. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden ingeschakeld.
03 Klimaatregeling Standverwarming op brandstof (optie) Standverwarming meteen uitschakelen – Gebruik het duimwiel (B) om naar DIRECTE START te gaan. – Druk op de knop RESET (C) om een van de opties AAN of UIT te selecteren. – Kies voor UIT. N.B. Het is mogelijk de motor starten en weg te rijden, terwijl de standverwarming nog aanstaat. Accu en brandstof Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de standverwarming automatisch uitgeschakeld.
Voorstoelen ..............................................................................................80 Interieurverlichting ....................................................................................82 Opbergmogelijkheden in passagiersruimte ......................................................................................84 Achterbank ...............................................................................................86 Kofferbak ...............................................
INTERIEUR 04
04 Interieur Voorstoelen Zithouding 6. Bedieningspaneel voor elektrisch bedienbare stoelen (optie). Hendel (2) is niet op alle stoelmodellen aanwezig. WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden. Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel in zijn stand vergrendeld staat. 04 Stoel naar voren zetten: – Haal de handgreep (1) omhoog om de rugleuning te ontgrendelen. – Klap de rugleuning zo ver naar voren toe om dat deze wordt vergrendeld.
04 Interieur Voorstoelen N.B. Elektrisch bedienbare voorstoel (optie) Alleen wanneer de rugleuning omgeklapt is, kan de stoel maximaal (+6 cm) naar voren worden geschoven om achterpassagiers makkelijker te laten in- en uitstappen. Als u de rugleuning weer rechtop zet terwijl de stoel zo ver mogelijk naar voren staat, schuift de stoel na enkele seconden automatisch 6 cm naar achteren. dat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren.
04 Interieur Interieurverlichting Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een willekeurige knop drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Leeslampjes voorin en interieurverlichting De leeslampjes zijn te activeren met het contactslot in stand I of II en wanneer de motor loopt. De lampjes kunnen ook tot 30 minuten na het afzetten van de motor of na het openen of sluiten van een portier worden ingeschakeld.
04 Interieur Interieurverlichting Bij het openen van de achterklep gaat de interieurverlichting achterin/kofferbakverlichting maximaal 5 minuten lang branden. Automatische verlichting De verlichting dooft: De interieurverlichting wordt automatisch inen uitgeschakeld wanneer de knop (2) in de neutrale stand staat. • als de achterklep wordt gesloten • als de knop (2) in stand 0 (uit) wordt gezet.
04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 04 84
04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergmogelijkheden 1. Opbergvak in portieren 2. Opbergvak aan voorkant voorstoelzittingen (afhankelijk van bekleding) 3. Parkeerkaarthouder 4. Kledinghaak (alleen voor de lichtere kledingstukken) 5. Dashboardkastje 6. Opbergvakken 7. Opbergvak (bijv. voor cd’s) en bekerhouder 1 8. Flessenhouder (optie) 9. Opbergvakken in zijpanelen achterin met plaats voor maximaal drie blikjes 10. Opbergvak voor EHBO-kit 11.
04 Interieur Achterbank Ruggedeelte achterbank omklappen Middenarmsteun achterbank 04 De ruggedeelten van de achterbank kunnen, allebei of ieder apart, worden omgeklapt om lange voorwerpen gemakkelijker te kunnen vervoeren. Ruggedeelte omklappen: – Trek de pal naar voren toe omhoog om het ruggedeelte te ontgrendelen. Een rode markering (A) geeft aan dat het ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat. – Klap de rugleuning naar voren toe om. Ruggedeelte rechtop zetten: – Zet het ruggedeelte rechtop.
04 Interieur Kofferbak Flessenhouder (optie) Zachte bagageafdekking (optie) – Bevestig de haken aan de achterste verankeringsogen (D). Bagageafdekking ophangen na gebruik – Haal de haken uit de achterste verankeringsogen (D). – Duw de rail bijeen om deze van de achterste bevestiging (C) te halen. Leg de rail vooraan op de vloer in de kofferbak. – Zet de haken bij de bevestigingspunten (B) aan de rail vast.
04 Interieur Kofferbak Harde bagageafdekking (optie) De klep in de bagageafdekking is op te klappen om spullen in of uit te laden. N.B. De bagageafdekking is niet bedoeld om bagage tegen te houden. Leg geen voorwerpen boven op de bagageafdekking. Zie pagina 140 voor het verankeren van lading.
04 Interieur Kofferbak Vloerluik opklappen 04 Zonder bagageafdekking Klap het vloerluik op en zet het aan weerszijden aan de borgnokken vast. Met harde bagageafdekking Klap het luikje in de bagageafdekking op. Klap vervolgens het vloerluik op en zet het aan de haak vast onder op de bagageafdekking.
04 Interieur Kofferbak Bagagenet (optie) Bagagenet verwijderen Verankeringsogen – Zet de banden minder strak. – Haal de haken aan weerszijden uit de ogen bij de vloerbevestiging van de veiligheidsgordel. – Maak het net los bij de bevestigingen op de plafondpanelen. – Vouw het bagagenet op en bewaar het in de opbergzak. WAARSCHUWING 04 Ook bij correcte montage van het bagagenet moet de bagage in de kofferbak altijd goed worden verankerd. Bewaar het bagagenet achter de rugleuning van de voorstoelen.
04 Interieur 04 91
Afstandsbediening met sleutelblad .....................................................................94 Keyless drive (optie) ............................................................................................. 98 Vergrendelen en ontgrendelen ........................................................................... 100 Alarm (optie) .......................................................................................................
SLOTEN EN ALARM 05
05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Afstandsbediening Bij de auto worden twee afstandsbedieningen geleverd. Deze doen tevens dienst als contactsleutel. De afstandsbedieningen bevatten afneembare metalen sleutelbladen voor het mechanisch vergrendelen/ontgrendelen van het bestuurdersportier en het dashboardkastje. De unieke code van de sleutels is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutels kunnen worden besteld.
05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Zie pagina 65 voor het instellen van een passende inschakelduur. 4. Achterklep — wanneer u de knop eenmaal indrukt, ontgrendelt u alleen de achterklep. N.B. Sleutelblad Het afneembare sleutelblad is bedoeld voor als u de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als u hem laat parkeren bij een hotel of iets dergelijks. U geeft de afstandsbediening af zonder het afneembare sleutelblad, dat u bij u houdt. De achterklep wordt echter niet geopend. 5.
05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Sleutelblad 05 Vergrendelingspunten 1. Vergrendelingspunten, afstandsbediening 2. Vergrendelingspunten, sleutelblad Het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening dient ter vergrendeling of ontgrendeling van het dashboardkastje en het bestuurdersportier (zonder de centrale vergrendeling te activeren). 96 N.B.
05 Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Batterij in afstandsbediening bijna leeg Batterij in afstandsbediening Wanneer de batterij bijna leeg is zodat de afstandsbediening niet langer optimaal functioneert, begint het informatiesymbool te branden en verschijnt de melding EXTERNE ACCU LAGE SPANNING op het display. vervangen – Plaats de afdekking terug en schroef deze vast. – Duw het sleutelblad weer op zijn plaats. Zorg dat de oude batterij op milieuvriendelijke wijze wordt afgevoerd.
05 Sloten en alarm Keyless drive (optie) Vergrendelings- en startsysteem zonder sleutel standsbedieningen met Keyless-functie hanteren. Afstandsbediening binnen een straal van 1,5 m rond de auto Om een portier of de achterklep te kunnen openen moet de afstandsbediening zich binnen een straal van maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of de achterklep bevinden. Dit betekent dat u de afstandsbediening bij u moet dragen om een portier te openen.
05 Sloten en alarm Keyless drive (optie) Ontgrendelen Ontgrendelen met sleutelblad Wanneer de afstandsbediening zich binnen het dekkingsgebied van de systeemantennes bevindt: Vergrendelen Vergrendel de portieren en de achterklep als volgt: – druk op de vergrendelingsknop op een van de portierhandgrepen. Beide portieren en de achterklep moeten zijn gesloten, voordat u op de vergrendelingsknop drukt. Anders vindt er geen vergrendeling plaats. – Open de portieren door aan de portierhandgrepen te trekken.
05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Auto van de buitenzijde vergrendelen/ ontgrendelen Ontgrendelen Met de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening kunt u de auto op twee verschillende manieren ontgrendelen (afhankelijk van de persoonlijke instellingen, zie pagina 65): 05 • bij eenmaal indrukken worden beide portieren en de achterklep ontgrendeld; • bij de eerste keer indrukken wordt het bestuurdersportier ontgrendeld en bij de twee keer indrukken het passagiersportier alsmede de achterklep.
05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Auto van de binnenzijde vergrendelen/ ontgrendelen Met de vergrendelknop op het bestuurdersportier of die op het passagiersportier kunt u beide portieren alsmede de achterklep vergrendelen. Dashboardkastje vergrendelen Portieren openen Als de portieren van de binnenzijde vergrendeld zijn: – Trek tweemaal aan de handgreep om de portieren te ontgrendelen, waarna u ze kunt openen.
05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Safelock-functie Het lampje in de knop licht op en blijft branden, totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een melding op het display zolang de sleutel in het contactslot steekt. De volgende keer dat u het contact van de auto inschakelt, worden de sensoren en de Safelock-functie weer geactiveerd.
05 Sloten en alarm Alarm (optie) Alarmsysteem Alarmlampje op dashboard Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle beveiligde onderdelen continu gecontroleerd. N.B. Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden.
05 Sloten en alarm Alarm (optie) Automatische inschakeling van het alarm steeds uitschakelen en de motor als volgt starten: de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk uitschakelen. De functie voorkomt dat u de auto per ongeluk verlaat zonder het alarm in te schakelen. – Open het bestuurdersportier met het sleutelblad. Het alarm gaat af en de sirene klinkt. – Steek de afstandsbediening in het contactslot. Het alarm wordt uitgeschakeld.
05 Sloten en alarm Alarm (optie) Alarmsysteem testen Bewegingsmelder in passagiersruimte testen – Open alle ruiten. – Activeer het alarm. Het lampje knippert langzaam om aan te geven dat het alarm is ingeschakeld. – Wacht 30 seconden. – Test de bewegingsmelder in de passagiersruimte door een tas of iets dergelijks van de stoel te pakken. Er moet dan een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen.
Algemene informatie .............................................................................. 108 Brandstof tanken .................................................................................... 110 Motor starten ..........................................................................................111 Keyless drive (optie) ............................................................................... 113 Handgeschakelde versnellingsbak .........................................................
STARTEN EN RIJDEN 06
06 Starten en rijden Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. 06 • Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur komen. • Laat de motor niet stationair lopen, maar rijd zo snel mogelijk met lichte belasting. Een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen. • Laat zware lading niet onnodig lang in de auto liggen.
06 Starten en rijden Algemene informatie Maak de aansluitingen voor de elektrische motorverwarming en de aanhangerkoppeling schoon na ritten in water en modder. BELANGRIJK Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken komt om elektrische storingen te voorkomen. Probeer de motor na afslag in een waterpartij niet opnieuw te starten. Sleep de auto uit de waterpartij. Accu niet overmatig belasten De elektrische functies van de auto belasten de accu in verschillende mate.
06 Starten en rijden Brandstof tanken Tankvulklep openen 2. Draai de dop tot aan de aanslag voorbij de weerstand. 3. Trek de dop uit de vulopening. 4. Hang hem aan de binnenkant van de tankvulklep op. N.B. Plaats de tankdop na het tanken terug. Draai de dop zo ver dicht dat u een of meer duidelijke klikken hoort. Brandstof tanken Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening te halen.
06 Starten en rijden Motor starten Voordat de motor wordt gestart Motor starten Roetfilter dieselmotor (DPF) – Trek de handrem aan. Benzine Automatische versnellingsbak – Zet de keuzehendel in stand P of N. – Draai de contactsleutel naar stand III. Als de motor niet binnen 5–10 seconden aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een nieuwe startpoging doen. Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is.
06 Starten en rijden Motor starten U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden totdat de motor voldoende op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca. 20 minuten verder. Tijdens de regeneratie levert de motor van de auto iets minder vermogen. Na afloop van de regeneratie verdwijnt de waarschuwingsmelding automatisch. BELANGRIJK Als het filter helemaal met deeltjes gevuld is, kan het onbruikbaar worden.
06 Starten en rijden Keyless drive (optie) Algemene informatie Auto starten Starten met afstandsbediening – Bedien het koppelingspedaal (auto met handbak) of het rempedaal (auto met automaat). Benzinemotor – Druk op de startknop en draai deze naar stand III. Dieselmotor 1. Draai eerst de startknop naar stand II en wacht totdat het dieselcontrolelampje op het instrumentenpaneel (zie pagina 41) is gedoofd. 2. Draai de startknop vervolgens naar stand III.
06 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Schakelstanden, vijfversnellingsbak 06 Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen.
06 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling, zesversnellingsbak (benzine) Schakelstanden, zesversnellingsbak (diesel)1 Blokkering achteruitversnelling, zesversnellingsbak (diesel) Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Koude start Beveiligingssystemen Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk dat het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt omdat de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen stroperiger wordt. Wanneer u bij lage temperaturen wegrijdt, schakelt de versnellingsbak later op dan normaal om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Mechanische keuzehendelblokkering Automatische schakelstanden In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de handrem aan. R – Achteruitrijstand De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. N – Neutraalstand Stand N is de vrijstand. In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Handmatige schakelstanden Om van de automatische rijstand D naar een handmatige stand over te schakelen, moet u de keuzehendel in stand M zetten. Om van stand M naar de automatische rijstand D over te schakelen, moet u de keuzehendel in stand D zetten. Tijdens het rijden De handmatige schakelstanden kunnen op elk moment tijdens het rijden ingeschakeld worden. De ingeschakelde versnelling is geblokkeerd totdat u een andere versnelling kiest.
06 Starten en rijden Remsysteem Rembekrachtiging Als de auto rolt of wordt gesleept met een uitgeschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als wanneer de motor loopt. Als u bij het starten van de motor op het rempedaal trapt, kan het rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen normaal omdat de rembekrachtiging geactiveerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te merken zijn.
06 Starten en rijden Remsysteem Het waarschuwingslampje voor ABS licht twee seconden op, als er de vorige keer dat de motor liep een storing in het ABS is opgetreden. Remkrachtverhoging – EBA Het EBA (Emergency Brake Assistance) is dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u krachtig moet remmen, altijd meteen het maximale remvermogen kunt afnemen. Het systeem registreert het moment waarop u krachtig wilt afremmen door de snelheid te meten waarmee u het rempedaal bedient.
06 Starten en rijden Stabiliteits- en tractieregelsysteem Algemene informatie Antispinregeling Het stabiliteits- en tractieregelsysteem STC/ DSTC ((Dynamic) Stability and Traction Control) helpt de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Bij een ingreep van het systeem kunnen er merkbare pulsaties optreden in het rem- of gaspedaal. Tijdens het gas geven kan de auto langzamer optrekken dan u verwacht.
06 Starten en rijden Stabiliteits- en tractieregelsysteem Bediening Meldingen op informatiedisplay – Draai aan het duimwiel (A) totdat het menu STC/DSTC verschijnt. DSTC AAN betekent dat de werking van het systeem ongewijzigd is. TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT betekent dat de functie van de regeling tijdelijk beperkt is wegens een te hoge remtemperatuur. DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat er beperkingen gelden voor de werking van het systeem.
06 Starten en rijden Parkeerhulp (optie) Algemene informatie 1 Functie Het systeem wordt bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. Daarbij verschijnt de melding Parkeerhulp actief Exit = uitschakelen op het audiodisplay. De parkeerhulp is actief bij snelheden tot 15 km/h. Bij hogere snelheden wordt het systeem gedeactiveerd. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h. Parkeerhulp voor- en achterzijde De parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren.
06 Starten en rijden Parkeerhulp (optie) WAARSCHUWING Sensoren schoonmaken Door bepaalde geluidsbronnen kan het systeem ten onrechte waarschuwingssignalen afgeven. Voorbeelden van dergelijke geluidsbronnen zijn onder meer claxons, natte banden op asfaltwegen, luchtdrukremmen en uitlaten van motorfietsen. Sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ook ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen.
06 Starten en rijden BLIS, Blind Spot Information System (optie) Algemene informatie BLIS is een informatiesysteem dat de bestuurder in bepaalde omstandigheden waarschuwt, wanneer er zich een voertuig in de zogeheten dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt. Dode hoeken Het systeem werkt het best in druk verkeer op meerbaanswegen. BLIS is gebaseerd op digitale cameratechniek. De camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
06 Starten en rijden BLIS, Blind Spot Information System (optie) BELANGRIJK De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg zo nodig sneeuw van de lenzen af. Wanneer BLIS werkt Het systeem is alleen actief bij snelheden hoger dan 10 km/h. Inhalen Het systeem reageert als het snelheidsverschil tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is dan 10 km/h. Het systeem reageert als het snelheidsverschil tussen u en het inhalende voertuig kleiner is dan 70 km/h.
06 Starten en rijden BLIS, Blind Spot Information System (optie) Activeren/deactiveren de portieren driemaal op. Druk op de knop READ om de displaymelding te laten verdwijnen. Zie pagina 43 voor meer informatie over de meldingsfuncties. Systeemmelding BLIS Displaymelding Systeemstatus BLIS SERVICE VEREIST BLIS werkt niet. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats. BEPERKTE FUNCTIE BLIS Beperkte werking. BLIS-CAMERA AFGEDEKT Een of meer camera’s zijn afgedekt. Maak de lenzen schoon.
06 Starten en rijden Slepen en bergen Probeer de motor nooit aan te slepen Gebruik een hulpaccu als de accu leeg is en de motor niet wil starten. Probeer de motor niet aan te slepen. De snelheidslimiet voor het wegslepen van een auto met automatische versnellingsbak is 80 km/h. U mag de auto over een afstand van maximaal 80 km verslepen. Sleep de auto altijd met de voorkant van de auto in de rijrichting. BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken als u de auto probeert aan te slepen.
06 Starten en rijden Slepen en bergen 2. Maak de onderkant van de afdekking (1) in de bumper los met een schroevendraaier of een muntstuk. 3. Schroef het sleepoog (3) stevig tot aan de flens vast. Gebruik de wielsleutel om het sleepoog vast te draaien. 4. Draai het sleepoog na gebruik los en plaats het terug in de kofferbak. Plaats de afdekking weer terug op de bumper.
06 Starten en rijden Starten met een hulpaccu Starten met een hulpaccu 06 Als de accu leeg is, kunt u stroom van een losse accu of van de accu in een andere auto gebruiken. Controleer altijd of de klemmen van de startkabels goed vastzitten en of er geen vonken kunnen ontstaan tijdens de startpoging. Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om explosiegevaar te voorkomen: 1. Draai de contactsleutel naar stand 0. 2.
06 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van de extra accessoires die op de auto gemonteerd zijn, zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. alsmede van het totaalgewicht van de inzittenden en kogeldruk. Het laadvermogen van de auto moet tevens worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden.
06 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Automatische versnellingsbak, rijden met een aanhanger Op een helling parkeren 1. Trek de handrem (parkeerrem) aan. 2. Zet de keuzehendel in de parkeerstand P. Op een helling wegrijden 1. Zet de keuzehendel in de rijstand D. 2. Haal de auto van de handrem (parkeerrem). Steile hellingen 06 132 • Kies bij het omhoog rijden op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste handmatige lage versnellingsstand.
06 Starten en rijden Trekhaak Trekhaken U moet de kogel regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel niet te worden ingevet. N.B. Aanhangerkabel Neem na gebruik altijd het kogelsegment los. Bewaar het in de kofferbak. Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, moeten de montagevoorschriften voor het monteren van het kogelsegment zorgvuldig worden opgevolgd (zie pagina 135).
06 Starten en rijden Trekhaak Specificaties Afmetingen voor bevestigingspunten (mm) 06 134 A B C D E F G 852 98 100 140 130 113 150
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak Kogelsegment monteren – Verwijder de beschermkap. – Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. – Controleer of het controlevenster (3) rood van kleur is. Als het venster niet rood van kleur is, moet u (1) indrukken en de borgknop linksom (2) draaien totdat u een klik hoort.
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak – Breng het kogelsegment aan en duw het naar binnen totdat u een klik hoort. 06 136 – Controleer of het controlevenster groen van kleur is. – Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot.
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak N.B. Controleer of het kogelsegment vastzit door het stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. Als het kogelsegment niet goed zit, moet u het verwijderen en het opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. N.B. De veiligheidskabel van de aanhanger moet aan de bevestiging van de trekhaak worden vastgemaakt.
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak Kogelsegment verwijderen – Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. 06 138 – Druk de vergrendelingsknop (1) in en draai deze linksom (2) totdat u een klik hoort. – Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u het kogelsegment schuin naar achteren toe omhoogtrekt.
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak – Duw de beschermkap erop.
06 Starten en rijden Lading vervoeren Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van de extra accessoires die op de auto gemonteerd zijn, zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. alsmede van het totaalgewicht van de inzittenden. Het laadvermogen van de auto moet tevens worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. Zie pagina 222 voor informatie over de toelaatbare gewichten.
06 Starten en rijden Lichtbundel aanpassen Juiste lichtbundel voor rechts- of linksrijdend verkeer A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer U kunt de lichtbundel van de koplampen aanpassen om te voorkomen dat u tegenliggers verblindt. Bij de juiste lichtbundel wordt ook de berm beter verlicht.
Algemene informatie .......................................................................................... 144 Bandenspanning ................................................................................................ 148 Gevarendriehoek en reservewiel ........................................................................ 150 Wielen verwisselen ............................................................................................ 151 Provisorische bandenreparatie ...........................
WIELEN EN BANDEN 07
07 Wielen en banden Algemene informatie Rijeigenschappen en banden Snelheidsaanduidingen Nieuwe banden De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd.
07 Wielen en banden Algemene informatie Gelijkmatige slijtage en onderhoud Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze nooit rechtop staan. Banden met slijtage-indicatoren Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het profiel van de band staan. De letters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkant van de band geven aan dat een band is uitgerust met slijtage-indicatoren. De indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is.
07 Wielen en banden Algemene informatie BELANGRIJK Gebruik originele sneeuwkettingen van Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en de band- en velgafmetingen. Vraag een erkende Volvowerkplaats om advies. Velgen en wielmoeren BELANGRIJK U moet de wielmoeren aanhalen met 90 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken.
07 Wielen en banden Algemene informatie Compact reservewiel “Temporary spare” Zomer- en winterbanden U mag het compacte reservewiel1 alleen gebruiken gedurende de korte tijd die nodig is om het normale wiel te repareren of te vervangen. Vervang het zo spoedig mogelijk door een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. minder goed afvoeren.
07 Wielen en banden Bandenspanning Aanbevolen bandenspanning • bandenspanning compact reservewiel (Temporary spare) Bandenspanning controleren Controleer regelmatig de bandenspanning. N.B. Het is een natuurlijk gegeven dat de bandenspanning na verloop van tijd afneemt. De bandenspanning varieert ook naargelang van de omgevingstemperatuur.
07 Wielen en banden Bandenspanning Bandenspanningstabel Snelheid (km/h) Belading (1–3 inzittenden) Max.
07 Wielen en banden Gevarendriehoek en reservewiel Gevarendriehoek Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek1. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. 07 1. Haal de houder met de gevarendriehoek los die met klittenband vastzit. Neem de gevarendriehoek uit de houder. 2. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de kofferbak vastzit.
07 Wielen en banden Wielen verwisselen Wielen demonteren Zet de gevarendriehoek op, als u een wiel langs een drukke weg moet verwisselen. Zorg ervoor dat de auto en de krik op een stevige en horizontale ondergrond staan. – Neem het reservewiel, de krik en de wielmoersleutel erbij die onder de mat in de kofferbak liggen. – Haal de handrem aan en schakel de eerste versnelling in of zet de keuzehendel in stand P, als de auto een automatische versnellingsbak heeft.
07 Wielen en banden Wielen verwisselen Wielen monteren – Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf. – Breng het wiel aan. Draai de wielmoeren vast. – Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. – Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt. Haal ze aan met 90 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. – Breng de wieldop (stalen velgen) aan.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Algemene informatie Auto’s die niet zijn uitgerust met een reservewiel, zijn in plaats daarvan voorzien van een bandenreparatieset. De bandenreparatieset is zowel te gebruiken om een lek te dichten als de bandenspanning tijdelijk te corrigeren. De bandenreparatieset bestaat uit een elektrische luchtcompressor en een geïntegreerde spuitbus met afdichtmiddel. N.B. De krik is optioneel op auto’s met de bandenreparatieset.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie De bandenreparatieset leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de reparatieset te repareren die grote groeven, scheuren, oneffenheden en dergelijke vertonen. De bandenreparatieset met compressor en gereedschap zit onder de vloer in de kofferbak. 12V-aansluitingen voor de compressor zitten voorin bij de middenconsole en achterin bij de achterbank.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Oppompen Zet een gevarendriehoek op, als u een band langs een drukke weg moet oppompen. – Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0 staat en haal de kabel (5) en de luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij. – Draai de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. – Sluit de kabel (5) op een van de 12V-aansluitingen in de auto aan. – Start de motor. De auto moet in een goed geventileerde ruimte staan.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Lekke band repareren Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel langs een drukke weg moet repareren. 07 156 – Haal de sticker (1) met de toelaatbare maximumsnelheid uit de bandenreparatieset en bevestig deze op het stuurwiel waar de bestuurder hem duidelijk kan zien. – Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0 staat en haal de kabel (5) en de luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Let vooral op de zijkanten van de banden. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke moet u de compressor onmiddellijk uitschakelen. Onder zulke omstandigheden moet u de rit beëindigen. Neem contact op met een erkende bandenreparateur. – Koppel de luchtslang (4) van het ventiel los en breng het ventieldopje weer aan. Haal de kabel (5) uit de elektrische aansluiting.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Spuitbus met afdichtmiddel vervangen 07 De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet meer worden gebruikt na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum (zie de datumsticker (1)) of na het gebruik van de bandenreparatieset. Na het gebruik dient u de spuitbus (6) met de houder (8) en de luchtslang (10) te vervangen. U kunt de vervanging in een erkende Volvowerkplaats laten uitvoeren of dit zelf doen volgens de instructies.
07 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie – Plaats de behuizing (3) terug. Controleer of de behuizing op de juiste manier vastzit en draai deze met de boutjes (2) aan. – Breng de snelheidssticker (4) en een nieuwe datumsticker (1) op de bandenreparatieset aan. Behandel de vervangen spuitbus als klein chemisch afval (KCA). – Plaats de behuizing (3) terug. Controleer of de behuizing op de juiste manier vastzit en draai deze met de boutjes (2) aan.
Schoonmaken .................................................................................................... 162 Lakschade herstellen ......................................................................................... 165 Roestwering .......................................................................................................
VERZORGING 08
08 Verzorging Schoonmaken Auto wassen Was de auto zodra deze vuil geworden is. Gebruik autoshampoo. Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie. • Was de auto niet in direct zonlicht, omdat de lak daarbij blijvende schade kan oplopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer met afvoerscheiding staat. • Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel van de auto. • Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil los te weken.
08 Verzorging Schoonmaken Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt.
08 Verzorging Schoonmaken BELANGRIJK Let erop dat de stoffen bekleding kan verkleuren bij gebruik van materialen die afgeven (nieuwe spijkerbroek, gekleurde suède kleding e.d.). Voor het beste resultaat adviseert Volvo de beschermende crème twee- tot viermaal per jaar op te brengen. Vraag bij de Volvo-dealer naar het leerverzorgingsproduct van Volvo.
08 Verzorging Lakschade herstellen Lak Steenslagplekken en krassen De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade meteen herstellen. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden en portieren. tacte laklaag over is, volstaat het om na verwijdering van het vuil de ontbrekende lak aan te brengen.
08 Verzorging Roestwering Controleren en onderhouden Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden: • Houd de auto schoon. Spoel het onderstel af.
08 Verzorging 08 167
Volvo Service ..................................................................................................... 170 Onderhoud ......................................................................................................... 171 Motorkap en motorruimte .................................................................................. 172 Dieselolie ........................................................................................................... 173 Oliën en vloeistoffen ................
ONDERHOUD EN SERVICE 09
09 Onderhoud en service 09 Volvo Service Serviceprogramma van Volvo Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze zorgvuldig getest. De auto werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corporation, net voordat de auto aan u werd geleverd. Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo.
09 Onderhoud en service Onderhoud Alvorens met de werkzaamheden te beginnen Accu Controleer of de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor loopt (bij het vervangen van de accu bijvoorbeeld). Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. Zorg dat de accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen. De accu bevat een zuur dat zowel giftig als corrosief is.
09 Onderhoud en service 09 Motorkap en motorruimte Motorkap openen Motorkap openen: – Trek aan de ontgrendelingshandgreep helemaal links onder het dashboard (of helemaal rechts bij een auto met het stuur rechts). Het is duidelijk te horen dat de vergrendeling wordt opgeheven. – Steek uw hand midden onder de voorkant van de motorkap en duw de slotpal naar rechts. – Open de motorkap. WAARSCHUWING Controleer bij het sluiten of de motorkap goed in het slot valt. Motorruimte 1.
09 Onderhoud en service Dieselolie Brandstofsysteem De dieselolie moet voldoen aan de norm NENEN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen zoals een te hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de tank. Bij lage temperaturen (–40 °C tot –6 °C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat aanleiding kan geven tot startproblemen.
09 Onderhoud en service 09 Oliën en vloeistoffen Sticker voor oliekwaliteit in motorruimte Olie verversen en oliefilter vervangen Volvo adviseert olieproducten van . Houd voor het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. BELANGRIJK Peilstok, benzinemotoren BELANGRIJK Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwaliteit (zie sticker in motorruimte). Controleer het oliepeil vaak en ververs de olie regelmatig.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen oliedruk. Bij modellen met een olieniveausensor wordt gewaarschuwd met een waarschuwingslampje midden op het instrumentenpaneel en met displayteksten. Op bepaalde modellen zijn beide systemen aanwezig. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-dealer. Peil controleren Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst.
09 Onderhoud en service 09 Oliën en vloeistoffen Ruitensproeiervloeistof bijvullen Koelvloeistof controleren en bijvullen Zie pagina 230 voor de hoeveelheden. Controleer de koelvloeistof regelmatig! De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem plaatselijk dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor schade (scheurvorming) aan de cilinderkop ontstaat.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Rem- en koppelingsvloeistof controleren en bijvullen Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u de remvloeistof ieder jaar te verversen. WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN -streepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies.
09 Onderhoud en service 09 Wisserbladen Wisserbladen vervangen N.B. De wisserbladen zijn niet allebei even lang. Het blad aan de bestuurderszijde is langer dan dat aan de passagierszijde. – Klap de wisserarm omhoog. – Druk op de knop die op de wisserbladbevestiging zit en trek het blad, evenwijdig aan de wisserarm, recht naar buiten (1). – Schuif het nieuwe wisserblad naar binnen (2) totdat het vastklikt. – Controleer (3) of het blad goed vastzit. – Klap de wisserarm omlaag.
09 Onderhoud en service Accu Onderhoud van de accu 09 WAARSCHUWING Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen.Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen.
09 Onderhoud en service 09 Accu Symbolen op de accu Explosiegevaar. Accu vervangen Draag een veiligheidsbril. Accu verwijderen Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. – Zet het contact uit en neem de sleutel uit. – Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een van de elektrische aansluitingen aanraakt (zo kan de informatie in het elektrisch systeem van de auto worden opgeslagen in de verschillende regeleenheden).
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Algemene informatie Op pagina 236 staan alle gloeilampen van de auto vermeld.
09 Onderhoud en service 09 Gloeilampen vervangen Dimlicht 182 Groot licht Afdekking en gloeilamp vervangen Nieuwe gloeilamp aanbrengen – Haal het lamphuis in zijn geheel los. – Haal de borgklemmen opzij en verwijder afdekking. – Koppel de connector van de gloeilamp los. – Maak de veerklem los waarmee de gloeilamp vastzit. Duw de klem eerst naar links zodat hij loskomt en haal de klem vervolgens schuin naar buiten toe omlaag. – Trek de gloeilamp naar buiten. – Plaats het lamphuis terug.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten – Trek de lamphouder met een tang naar buiten. Trek de lamphouder niet aan de kabel naar buiten. – Vervang de gloeilamp. – Duw de lamphouder terug. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. Richtingaanwijzers Zijmarkeringslicht – Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. – Verwijder de gloeilamp uit de lamphouder door de lamp in te drukken en tegelijkertijd linksom te draaien.
09 Onderhoud en service 09 Gloeilampen vervangen Mistlampen – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0. – Verwijder het paneel dat om het lamphuis zit. – Draai beide torx-boutjes uit het lamphuis los en neem het lamphuis eruit. – Koppel de connector van de gloeilamp los. – Draai de gloeilamp linksom en trek deze naar buiten. – Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai deze rechtsom vast. – Sluit de connector op de gloeilamp aan.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Kentekenplaatverlichting Reflector Instapverlichting – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel naar stand 0. – Draai de boutjes los met een schroevendraaier. – Haal het glas voorzichtig los. – Vervang de gloeilamp. – Plaats het glas terug en schroef het vast. De reflector wordt met clips in positie gehouden. U kunt hem slechts op één manier aanbrengen. – De instapverlichting vindt u onder het dashboard aan de bestuurders- en passagierszijde.
09 Onderhoud en service 09 Gloeilampen vervangen Kofferbak Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. Kofferbakverlichting De kofferbakverlichting bestaat ook uit een lampje links in de kofferbak. – Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat de lens loskomt. – Koppel de connector van de lamphouder los.
09 Onderhoud en service Zekeringen Algemene informatie Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. 09 toont. Bezoek in dat geval een erkende Volvowerkplaats voor een controle. De zekeringen zitten op twee verschillende plaatsen in de auto: • Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte. • Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Relais- en zekeringenkastje in motorruimte Het kastje biedt plaats aan 36 zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. • 19 —36 zijn van type “MiniFuse”. • 7—18 zijn van het type “JCASE” en moeten worden vervangen door een erkende Volvo-werkplaats. • 1—6 zijn van het type “Midi Fuse” en moeten worden vervangen door een erkende Volvo-werkplaats.
09 Onderhoud en service Zekeringen 1. Koelventilator .............................................................................. 50 A 2. Stuurbekrachtiging (niet 1,6 litermotor) ................................ 80 A 3. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte .............................................................. 60 A 4. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte .............................................................. 60 A 5.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen 23. Regeleenheid motor ECM (5-cil. benzine) transmissie (TCM) ................................................................ 10 A 24. Elektrisch verwarmd brandstoffilter, PTC-element olievanger (5-cil. diesel) .................................. 20 A 25. Reservepositie .......................................................................... 26. Contactslot .......................................................................... 15 A 27.
09 Onderhoud en service Zekeringen 09 Relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte Het kastje biedt plaats aan 50 zekeringen. De zekeringen zitten onder het dashboardkastje. Er is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen. In het relais- en zekeringenkastje in de motorruimte vindt u een speciale trekker waarmee u de zekeringen kunt vervangen (zie pagina 188).
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen 37. Reservepositie .......................................................................... 38. Reservepositie .......................................................................... 39. Reservepositie .......................................................................... 40. Reservepositie .......................................................................... 41. Reservepositie ..........................................................................
09 Onderhoud en service Zekeringen 60. Stoelverwarming bestuurderszijde ....................................... 15 A 61. Stoelverwarming passagierszijde ......................................... 15 A 62. Schuifdak ............................................................................ 20 A 63. Reservepositie .......................................................................... 64. Audiosysteem, RTI (optie) ......................................................5 A 65. Infotainment .................
Algemene informatie .......................................................................................... 196 Audiofuncties ..................................................................................................... 197 Radiofuncties ..................................................................................................... 199 Cd-functies ........................................................................................................203 Menusysteem – audiosysteem ..........
INFOTAINMENT 10
10 Infotainment Algemene informatie Infotainment 10 audiosysteem ingeschakeld totdat u de sleutel uit het contactslot neemt. De volgende keer dat u de sleutel naar stand I draait, zal het audiosysteem automatisch worden ingeschakeld. Menufuncties Sommige Infotainmentfuncties zijn toegankelijk via een menusysteem. Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan op het display. De menu-opties staan in het midden van het display. • Met MENU (4) opent u het menusysteem.
10 Infotainment Audiofuncties Bediening audiofuncties Geluidsbron kiezen Bij herhaalde malen indrukken van AM/FM loopt u de standen FM1, FM2 en AM door. Bij herhaalde malen indrukken van MODE loopt u de standen CD en AUX door. AUX1 Het is mogelijk een mp3-speler op de AUX-ingang aan te sluiten. 1. 2. 3. 4. 5. 10 Soms wijkt het volume waarop de externe geluidsbron wordt weergegeven af van dat van de interne geluidsbronnen zoals de cd-speler.
10 Infotainment Audiofuncties 10 • FADER – Balans tussen de luidsprekers voor- en achterin. • BALANS – Balans tussen de luidsprekers links en rechts. • MIDDEN 1 – Niveau voor de middenluidspreker. Driekanaals stereoweergave of Pro Logic II moet zijn ingeschakeld om het niveau bij te kunnen regelen (zie pagina198). • SURROUND 1 – Niveau voor de zogeheten Ambient Surround Sound. Pro Logic II moet zijn ingeschakeld om het niveau bij te kunnen regelen (zie pagina198).
10 Infotainment Radiofuncties Bediening radiofuncties 1. FM/AM – Frequentieband kiezen 2. Voorkeurtoetsen 3. TUNING – Draaiknop voor het zoeken van zenders 4. SCAN – Scannen 5. Navigatieknop – Zenders zoeken en menusysteem gebruiken 6. EXIT – Actieve functie beëindigen 7. AUTO – Automatisch voorkeurzenders vastleggen Zenders zoeken Automatisch zenders zoeken – Kies de frequentieband met AM/FM (1). – Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts van de navigatieknop (5).
10 Infotainment Radiofuncties Automatisch vastgelegde voorkeurzenders opslaan in andere geheugenbank 10 Het is mogelijk een automatisch vastgelegde voorkeurzender over te brengen naar de geheugenbanken voor FM of AM. – Druk kort op de toets AUTO (7). De tekst Auto verschijnt op het display. – Druk op een voorkeurtoets. – Druk op de voorkeurtoets waaraan u de voorkeurzender wilt koppelen en houd de toets ingedrukt, totdat de melding Zender opgeslagen op het display verschijnt.
10 Infotainment Radiofuncties ding met verkeersinformatie via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. De tekst TP geeft aan dat de functie actief is. Als de zender waarop u hebt afgestemd verkeersinformatie kan doorgeven, staat er op het display. TP activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar TP en druk op ENTER.
10 Infotainment Radiofuncties 10 Als de radio een uitzending van een van de gekozen programmatypes vindt, verschijnt >| om te zoeken op het display. Met een druk op de pijl-rechts van de navigatieknop wordt verder gezocht naar een andere uitzending van een van de gekozen programmatypes. Programmatype weergeven AF activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER. Het is mogelijk het programmatype van de zender die u op dat moment beluistert op het display weer te geven. – Ga naar Geav.
10 Infotainment Cd-functies Bediening cd-functies systeem in de stand CD zet. Steek anders een cd in de invoeropening en schakel over op de stand CD door op MODE te drukken. Weergave starten (cd-wisselaar) Als er een cd-sleuf met een muziek-cd is gekozen, gaat de weergave automatisch van start wanneer u het audiosysteem inschakelt. Schakel als dat niet het geval is over op de cd-wisselaarstand met MODE en selecteer een cd met de cijfertoetsen 1–6 of gebruik de pijlomhoog/pijl-omlaag van de navigatieknop.
10 Infotainment Cd-functies 10 Druk op de pijl-links/pijl-rechts van de navigatieknop, als het display niet breed genoeg is om de naam van het muziekbestand in zijn geheel weer te geven. Druk kort op pijl-links/pijl-rechts van de navigatietoets om cd-nummers/muziekbestanden te selecteren. Druk lang om cd-nummers/muziekbestanden vooruit/achteruit te spoelen. U kunt daarvoor ook gebruik maken van de knop TUNING (of de toetsenset op het stuurwiel).
10 Infotainment Menusysteem –audiosysteem Menu FM 1. Nieuws 2. TP 3. PTY 4. Radiotekst 5. Geavanc. radio-instellingen 2. Nieuws 3. TP 4. Audio-instellingen1 10 6. Audio-instellingen1 Menu AM 1. Audio-instellingen1 Menu CD 1. Willekeurige afspeelvolgorde 2. Nieuws 3. TP 4. Disctekst 5. Audio-instellingen1 Menu cd-wisselaar 1. Willekeurige afspeelvolgorde 2. Nieuws 3. TP 4. Disctekst 5. Audio-instellingen1 Menu AUX 1.
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) 10 Onderdelen van het telefoonsysteem 206
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) Onderdelen van het telefoonsysteem 1. Antenne 2. Toetsenset op stuurwiel Met de toetsenset kunt u de meeste functies van het telefoonsysteem regelen (zie pagina 208). 3. Microfoon De microfoon voor handsfree bellen is in de plafondconsole bij de achteruitkijkspiegel geïntegreerd. 4. Bedieningspaneel op middenconsole Via het bedieningspaneel kunt u alle functies van het telefoonsysteem (behalve het gespreksvolume) regelen. 5. Handset (optie op bepaalde markten) 6.
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) 10 – Trek de simkaarthouder (1) uit de simkaartlezer. – Plaats de simkaart dusdanig in de houder dat de kant met het metaal zichtbaar is. Zorg dat de afgeschuinde hoek van de simkaart overeenkomt met die van de simkaarthouder. – Duw de simkaarthouder voorzichtig weer naar binnen. Bediening telefoon Toetsenset op stuurwiel Menufuncties Op pagina 196 vindt u een beschrijving van de wijze waarop u de telefoonfuncties via het menusysteem kunt sturen.
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) Aan/uit Wanneer het telefoonsysteem actief is of stand-by staat, staat er een hoorn op het display. Als u de contactsleutel naar stand 0 draait terwijl het telefoonsysteem actief is of stand-by staat, zal het telefoonsysteem de volgende keer dat u de contactsleutel naar stand I of II draait, opnieuw actief zijn of stand-by staan.
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) 10 ten. Wanneer een telefonische vergadering eenmaal gestart is, kunnen er geen nieuwe gesprekspartners worden aangesloten. Bij het afsluiten van een telefonische vergadering worden alle lopende gesprekken beëindigd. – Begin twee telefoongesprekken. – Druk op MENU. – Ga naar Koppelen en druk op ENTER. Volume Het telefoonsysteem maakt gebruik van de luidspreker in het bestuurdersportier of van de middenluidspreker1.
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) de simkaart en in het telefoongeheugen worden vastgelegd. Contactgegevens vastleggen in telefoonboek – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. – Ga naar Nieuwe invoer en druk op ENTER. – Voer een naam in en druk op ENTER. – Voer een nummer in en druk op ENTER. – Ga naar SIM-kaart of Telefoon en druk op ENTER.
10 Infotainment Telefoonfuncties (optie) N.B. 10 Na inschakeling van de telefoon duurt het enkele seconden, voordat u gebruik kunt maken van de functie verkort kiezen. Om verkort te kunnen kiezen moet de optie One-key bell. in het menu Telefoonboek (zie pagina 215) geactiveerd zijn. Bellen via telefoonboek – Druk op MENU. – Ga naar Telefoonboek en druk op ENTER. Alle posten in het telefoonboek worden weergegeven.
10 Infotainment Menusysteem –telefoon Overzicht 1. Logboek 1.1. Gemist 1.2. Ontvangen 1.3. Gebeld 1.4. Wis bellijst 1.4.1. Allemaal 1.4.2. Gemist 1.4.3. Ontvangen 1.4.4. Gebeld 1.5. Belduur 1.5.1. Laatste gespr. 1.5.2. Gespreksteller 1.5.3. Totale tijd 1.5.4. Reset timers 2. Berichten 2.1. Lezen 2.2. Opstellen 2.3. Bericht inst. 2.3.1. SMSC nummer 2.3.2. Geldigh.duur 2.3.3. Soort bericht 3. Telefoonboek 3.1. Nieuwe invoer 3.2. Zoeken 3.3. Alles kopie 3.3.1. SIM naar tel 3.3.2. Tel naar SIM 3.4.
10 Infotainment Menusysteem –telefoon 5.5. 10 Geluiden 5.5.1. Belvolume 5.5.2. Belsignaal 5.5.3. Radio mute 5.5.4. Berichttoon 5.6. Rijd veilig 5.6.1. Menuvergrend. 5.6.2. IDIS 5.7. Fabrieksinst. Beschrijving van menu-opties 1. Logboek 1.1. Gemist Lijst met gemiste oproepen. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek opslaan. 1.2. Ontvangen Lijst met beantwoorde oproepen. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek opslaan. 1.3.
10 Infotainment Menusysteem –telefoon 3.2. Zoeken Namen in het telefoonboek zoeken. 3.3. Alles kopie Telefoonnummers en namen op de simkaart kopiëren naar het geheugen van de telefoon. 3.3.1. 3.3.2. Van het geheugen op de simkaart naar dat van de telefoon Van het geheugen van de telefoon naar dat op de simkaart 3.4. One-key bell. Nummers die zijn vastgelegd in het telefoonboek koppelen aan een sneltoets voor verkort kiezen. 3.5. SIM wissen 4. Belopties 4.1. Nummer verz. 5. Instellingen 5.1.
10 Infotainment 5.3.3. 10 Automatisch 5.4. Code bewerk. De pincode of telefooncode wijzigen. Noteer de codes en bewaar het op een veilige plaats. 5.4.1. 5.4.2. PIN-code Telefooncode. De fabrieksinstelling voor de telefooncode is 1234 geldt zolang u de code niet hebt gewijzigd. U hebt de telefooncode nodig om de gespreksteller te resetten. 5.5. Geluiden 5.5.1. 5.5.2. 5.5.3. 5.5.4. Belvolume. Het volume van het belsignaal regelen. Belsignaal. Uit zeven verschillende belsignalen kiezen.
10 Infotainment 10 217
Typeaanduidingen .............................................................................................. 220 Maten en gewichten .......................................................................................... 221 Motorspecificaties ............................................................................................. 224 Motorolie ............................................................................................................226 Vloeistoffen en smeermiddelen .............
SPECIFICATIES 11
11 Specificaties Typeaanduidingen 11 Wanneer u contact opneemt met uw Volvodealer of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de typeaanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. 1. Typeaanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer. 2. Sticker voor standverwarming. 3. Typeaanduiding van de motor, onderdeel- en serienummer 4.
11 Specificaties Maten en gewichten Maten 11 G015593 Positie op afbeelding Maten cm A Wielbasis 264 B Lengte 425 C Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt 149 D Laadlengte, vloer 66 E Hoogte 145 F Spoorbreedte vooras 155 G Spoorbreedte achteras 154 H Breedte 178 I Breedte incl.
11 Specificaties Maten en gewichten Gewichten 11 Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/ vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires zoals een trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij gebruik van een aanhanger (zie tabel)), lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
11 Specificaties Maten en gewichten Max. dakbelasting: 75 kg Max. aanhangergewicht (geremd) kg Max. kogeldruk kg 1.6 1200 75 1.6D 1300 1.8 1300 1.8F 1300 2.0 1350 overig e 1500 11 Max. aanhangergewicht (ongeremd) kg Max.
11 Specificaties Motorspecificaties 11 1.6 1.8 1.8F 2.0 2.
11 Specificaties Motorspecificaties 1 1.6D 2.
11 Specificaties Motorolie Ongunstige rijomstandigheden Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto 11 • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C. Controleer het oliepeil eveneens vaker bij korte ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen (onder +5 °C). In dergelijke omstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Volvo adviseert olieproducten van .
11 Specificaties Motorolie Oliesticker Wanneer de nevenstaande oliesticker in de motorruimte zit, geldt het volgende. Zie pagina 220 voor de positie ervan. Oliekwaliteit: ACEA A3/B3/B4 Viscositeit: SAE 0W–30 Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken. Motortype 1 2.4i B5244S4 T5 B5254T3 Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter) Hoeveelheid1 (liter) 1,3 5,8 11 Inclusief hoeveelheid in filter.
11 Specificaties Motorolie Oliesticker Wanneer de nevenstaande oliesticker in de motorruimte zit, geldt het volgende. Zie pagina 220 voor de positie ervan. Oliekwaliteit: WSS-M2C913-B Viscositeit: SAE 5W-30 11 Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken. Motortype Hoeveelheid1 (liter) 0,75 4,0 1.6 B4164S3 1.8 B4184S11 1.8F B4184S8 2.0 B4204S3 1.6D D4164T 1,0 3,7 2.
11 Specificaties Motorolie Oliesticker Wanneer de nevenstaande oliesticker in de motorruimte zit, geldt het volgende. Zie pagina 220 voor de positie ervan. Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 Viscositeit: SAE 0W–30 11 Motortype D5 D5244T8 D5 D5244T92 Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN–MAX (liter) Hoeveelheid1 (liter) 1,5 6 1 Inclusief hoeveelheid in filter. 2 België N.B. Onder normale rijomstandigheden hoeft u de versnellingsbakolie nooit te verversen.
11 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistof Systeem Hoeveelheid Aanbevolen kwaliteit: Versnellingsbakolie 1.6 handgeschakelde vijfversnellingsbak 2,1 liter Versnellingsbakolie: WSD-M2C200-C 1.8 handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9 liter 1.6D handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9 liter 1.8F handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9 liter 2.0 handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9 liter 2.
11 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistof Hoeveelheid Aanbevolen kwaliteit: 180–200 gram Compressorolie PAG 500–600 gram Koudemiddel R134a (HFC134a) Remvloeistof 0,6 liter DOT 4+ Stuurbekrachtiging 0,8–0,9 liter Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A2 of een soortgelijk product met dezelfde specificaties. 4-cil. benzine/diesel 4,0 liter 5-cil.
11 Specificaties Brandstof Verbruik, uitstoot en tankinhoud Motor 11 Verbruik liter/100 km Uitstoot van kooldioxide (CO2) in g/km Tankinhoud liter 55 1.6 B4164S3 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (IB5) 7,0 167 1.8 B4184S11 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 7,3 174 1.8F B4184S8 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 7,3 174 2.0 B4204S3 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 7,3 174 2.
11 Specificaties Brandstof Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide ken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus conform de EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen met verbrandingsmotoren. Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen.
11 Specificaties Katalysator Algemene informatie 11 De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen te reinigen. De katalysator is dicht bij de motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De katalysator bestaat uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen.
11 Specificaties Elektrisch systeem Algemene informatie 12V-systeem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden gebruikt. 1 Spanning 12 V 12 V 12 V Koudestartcapaciteit (SAE) 590 A 600 A1 700 A2 Reservecapaciteit (RC) 100 min. 120 min. 135 min.
11 Specificaties Elektrisch systeem Gloeilampen 11 236 Verlichting Vermogen W Lampvoet Dimlicht 55 H7 Bi-Xenon 35 D2S Groot licht 55 HB3 Remlichten, achteruitrijlichten, mistachterlicht 21 BA15s Richtingaanwijzers, achter/voor (oranje) 21 BAU15s Achterlichten/parkeerlichten, zijmarkeringslichten, achter 5 BAY15d Instapverlichting, kofferbakverlichting, kentekenplaatverlichting 5 SV8,5 Make-upspiegel 1,2 SV5,5 Stadslichten/parkeerlichten vóór, zijmarkeringslichten vóór 5 W2,1X
11 Specificaties Elektrisch systeem Typegoedkeuring afstandsbedieningssysteem Land A, B, CY, CZ, D, DK, E, EST, F, FIN, GB, GR, H, I, IRL, L, LT, LV, M, NL, P, PL, S, SK, SLO 1Hierbij verklaart Delphi dat het gebruikte afstandsbedieningssysteem in overeenstemming is met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EUrichtlijn 1999/5/EG.
Alfabetisch register A Achteruitkijkspiegel .................................... 59 Antislipregeling ......................................... 121 A/C ..............................................................70 kompas .................................................. 59 AF – automatische afstemfunctie ............. 202 Antispinregeling ........................................ 121 Afstandsbediening ...................................... 94 actieve verlichting ..................................
Alfabetisch register Bagagenet ...................................................90 schuifdak .................................................... 63 Contactsleutel ........................................... 112 Banden Blaasmonden ............................................. 69 Controles algemene informatie ............................144 bandenreparatie ...................................153 draairichting .........................................147 ECO-bandenspanning .........................
Alfabetisch register brandstofbesparing ..............................148 tabel .....................................................149 EHBO ..........................................................85 Elektrisch bedienbare ruiten .......................57 Geluidssysteem Informatiedisplay ........................................ 43 audio-instellingen ................................ 197 geluidsbron .......................................... 197 Gemiddeld brandstofverbruik .....................
Alfabetisch register Kinderen Koplampen kinderzitjes en airbags ...........................28 kinderzitjes en SIPS-airbags ..................21 positie in de auto, tabel ..........................30 veiligheidsuitrusting ...............................28 Kinderzitje aan/uit ................................................... 46 koplampsproeiers .................................. 50 Koppelingsvloeistof, controleren en bijvullen ................................................ 177 bevestigingssysteem ...
Alfabetisch register oliedruk ..................................................42 oliekwaliteit ..........................................226 rijden onder ongunstige rijomstandigheden ...............................226 verversen ..............................................174 Motorruimte ..............................................172 Motorspecificaties .....................................224 N “N.B.”-teksten ...............................................6 NEWS .....................................
Alfabetisch register Richtingaanwijzers ......................................48 Rijden gladde wegen ......................................108 in waterpartijen ....................................108 koelsysteem .........................................108 met een aanhanger ..............................131 met een geopende achterklep .............108 ongunstige rijomstandigheden ............170 zuinig ....................................................108 Rijklaar gewicht ................................
Alfabetisch register rugleuning voorstoel omklappen ...........80 sleutelgeheugen .....................................82 Stuurbekrachtigingsvloeistof, controleren en bijvullen .............................177 klimaatregeling ...................................... 74 interieur, handmatige klimaatregeling ... 71 werkelijke temperatuur .......................... 69 Timer Stuurslot ....................................................112 A/C ........................................................ 71 ECC ..
Alfabetisch register leeslampjes ............................................82 mistachterlicht ........................................47 mistlichten ........................................47, 49 stads-/parkeerlichten vóór en achterlichten ..........................................46 verlichtingspaneel ..................................46 Verlichting, gloeilampen vervangen Vlekken ..................................................... 163 Wielen Vloeistoffen en oliën demonteren .......................
Volvo.