V40 Instructieboekje L:7 :9>I>DC
BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Inhoud 00 01 02 2 00 Inleiding 01 Veiligheid Belangrijke informatie................................. 6 Volvo en het milieu.................................... 10 Veiligheidsgordels .................................... Airbags...................................................... Airbag activeren/deactiveren*................... SIPS-airbags (zij-airbags) ........................ Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............... WHIPS ......................................................
Inhoud 03 04 05 03 Bestuurdersmilieu 04 Bestuurdersondersteuning 05 Comfort en rijplezier Instrumenten, schakelaars en bediening. . 68 Volvo Sensus ........................................... 79 Sleutelstanden.......................................... 81 Stoelen en achterbank.............................. 83 Stuurwiel................................................... 88 Verlichting................................................. 89 Wissers en -sproeiers.............................
Inhoud 06 07 08 06 Infotainment Algemene informatie over infotainment. . Radio....................................................... Mediaspeler............................................ Externe geluidsbron via AUX/USB*ingang..................................................... 07 Tijdens het rijden 248 258 266 271 Media Bluetooth* ................................. 274 Bluetooth-handsfree*............................ Spraakherkenning* mobiele telefoon...... TV - instelling*.......................
Inhoud 09 10 11 09 Onderhoud en service Motorruimte............................................ Gloeilampen............................................ Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof. Accu........................................................ Zekeringen.............................................. Verzorging............................................... 10 Specificaties 344 351 357 360 364 373 Type-aanduidingen................................. Maten en gewichten...........................
Inleiding Belangrijke informatie Instructieboekje lezen Inleiding Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om het instructieboekje te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in het boekje.
Inleiding Belangrijke informatie G031590 Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. Informatie Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld.
Inleiding Belangrijke informatie Procedurelijsten Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, staan genummerd in het instructieboekje. Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters.
Inleiding Belangrijke informatie dergelijke gegevens te verstrekken aan instanties, zoals de politie, of anderen die krachtens de wet de gegevens kunnen opeisen. Om de door de computers van de auto vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren is speciale technische apparatuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo, en de werkplaatsen die een contract hebben met Volvo.
Inleiding Volvo en het milieu G000000 Milieubeleid van Volvo Car Corporation Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat.
Inleiding Volvo en het milieu Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet binnendringen.
Inleiding Volvo en het milieu 12
Inleiding 13
Veiligheidsgordels .................................................................................. Airbags.................................................................................................... Airbag activeren/deactiveren*................................................................. SIPS-airbags (zij-airbags) ....................................................................... Opblaasgordijnen (IC-systeem) ............................................................. WHIPS ..........
VEILIGHEID
01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels Algemene informatie Goede positie veiligheidsgordel. Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel omhebben. Op de achterbank past de borglip van de veiligheidsgordel op de middelste zitplaats alleen in de bijbehorende sluiting. Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt.
01 Veiligheid Veiligheidsgordels • u geen klemmen of andere accessoires gebruikt waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken • er geen slagen in de veiligheidsgordel zitten en dat hij nergens achter blijft steken • de heupgordel laag moet zitten (niet over de buik) • u de heupgordel over de heupen spant door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. Achterbank Gordelspanners De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: De veiligheidsgordels aan de bestuurderskant, de passagierskant en buitenplaatsen op de achterbank zijn voorzien van gordelspanners.
01 Veiligheid Airbags Analoog instrumentenpaneel. Airbagsysteem Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het symbool kan ook duiden op een storing in het airbagsysteem, de gordelspanners, het SIPS- en het IC-systeem of op een andere storing in het systeem. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
01 Veiligheid 01 Airbags Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna één of meer airbags worden opgeblazen en warm worden. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag.
01 Veiligheid Airbags Airbag aan de passagierszijde Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan de passagierszijde ook een airbag in het stuurwiel. Deze zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur links.
01 Veiligheid 01 Airbag activeren/deactiveren* PACOS deactiveren met sleutel* Algemene informatie De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeactiveerd worden met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Zie de tekst onder het kopje Activeren/deactiveren voor informatie over activering/deactivering.
01 Veiligheid Airbag activeren/deactiveren* WAARSCHUWING Geactiveerde airbag Gedeactiveerde airbag Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Hiermee wordt aangeduid dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. Een tekstmelding en een waarschuwingslampje op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding).
01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) 01 SIPS-airbag Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel van de botskracht door het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en de heupen en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. Het SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren.
01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) 01 ding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding.
01 Veiligheid 01 Opblaasgordijnen (IC-systeem) Eigenschappen WAARSCHUWING Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen.
01 Veiligheid WHIPS Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig.
01 Veiligheid 01 WHIPS WAARSCHUWING Plaats dozen e.d. niet zodanig, dat deze vastgeklemd zitten tussen het zitkussen van de achterbank en de rugleuning van de voorstoel. Denk eraan dat u de werking van het WHIPS-systeem niet hindert. WAARSCHUWING Als de stoel aan een krachtige belasting is blootgesteld, bijv. bij een botsing van achteren, moet het WHIPS-systeem worden gecontroleerd. Volvo adviseert om dit door een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren.
01 Veiligheid Activering van de veiligheidssystemen Activering van de veiligheidssystemen Systeem Activering Gordelspanners voorstoelen Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen Gordelspanners achterbankA Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen Airbags Bij een frontale botsing.B (Stuurwiel-, knie-, passagiersairbag) A B Wanneer de airbags werden opgeblazen, adviseert Volvo u het volgende: • Laat de auto wegslepen.
01 Veiligheid Safety mode 01 Rijden na een aanrijding Auto proberen te starten Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Het waarschuwingslampje in het analoge instrumentenpaneel1. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje op het informatiedisplay verschijnen.
01 Veiligheid Voetgangerairbag (Pedestrian Airbag) Eigenschappen WAARSCHUWING 01 De airbag (Pedestrian Airbag) opvouwen Monteer geen accessoires op de voorkant van de auto en breng evenmin wijzigingen in dit gebied aan. Een onjuiste ingreep in het front kan tot een foutieve werking van het systeem leiden waardoor ernstig letsel en materiële schade aan de auto kan ontstaan. Volvo adviseert om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen.
01 Veiligheid 01 Voetgangerairbag (Pedestrian Airbag) 3. Druk het omwikkelde deel van de airbag omlaag in de airbagbehuizing (2). 4. Herhaal de punten 1-3 voor de passagierszijde. Het kan nodig zijn om de verzamelde stof aan deze kant twee keer te vouwen voordat de klittenband er omheen wordt gewikkeld. 5. De afdekking van de airbagbehuizing blijft openstaan en dat is volledig normaal.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/in een comfortkussen of een kinderzitje dat in de rijrichting geplaatst is.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid WAARSCHUWING Zet nooit een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag (SRS) geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Aanbevolen kinderzitjes2 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Groep 0 Buitenste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. max. 10 kg Groep 0+ Typegoedkeuring: E5 04301146 max. 13 kg (L) Groep 0 Middelste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Kinderslot achterportieren De bedieningsknoppen voor de ruiten in de achterportieren en de openingshandgrepen op de achterportieren zijn te blokkeren, zodat de achterportieren en de zijruiten niet meer van de binnenzijde kunnen worden geopend. Voor meer informatie, zie pagina 63. ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes Houdt u zich altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/ babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 N.B. Volvo raadt u aan contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer om te weten te komen welk ISOFIX-kinderzitje Volvo aanbeveelt. Verschillende soorten ISOFIX-kinderzitjes Type kinderzitje Babyzitje, overdwars Babyzitje, achterstevoren Gewicht max. 10 kg max. 10 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F X X G X X E X OK (IL) Babyzitje, achterstevoren max.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Type kinderzitje Kinderzitje, achterstevoren Gewicht Afmetingscategorie 9–18 kg D Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank X OK (IL) C X OK (IL) Kinderzitje, in rijrichting 9–18 kg B X OKA (IUF) B1 X OKA (IUF) A X OKA (IUF) X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie. IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes 01 N.B. Klap de hoofdsteunen omlaag om het monteren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen. N.B. In auto's met een bagagerolhoes over de bagageruimte moet deze worden verwijderd voordat het kinderzitje in de bevestigingspunten kan worden gemonteerd.
Transpondersleutel/sleutelblad............................................................... Batterij vervangen transpondersleutel/PCC*.......................................... Keyless*.................................................................................................. Vergrendelen/ontgrendelen.................................................................... Kinderslot................................................................................................ Alarm*...................
SLOTEN EN ALARM
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Algemeen 02 WAARSCHUWING Bij de auto worden 2 transpondersleutels of transpondersleutels met keyless-functie geleverd. U gebruikt ze om de auto te starten en deze te vergrendelen en ontgrendelen. De transpondersleutel bevat een uit afneembaar, metalen sleutelblad. Het zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om de transponders van elkaar te kunnen onderscheiden.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad N.B. Vergrendelingsindicatie Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. den verband met de elektronische startblokkering: 02 Bij het vergrendelen vindt de indicatie alleen plaats als alle sloten zijn vergrendeld en alle portieren zijn gesloten. Er vindt ook indicatie plaats als het laatste portier wordt gesloten.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad 02 Melding Betekenis Melding Betekenis Plaats sleutel Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Sleutel uit het contactslot trekken, er weer in drukken en een nieuwe startpoging doen. Startblokkering Start opnieuw Autosleutel niet gevonden Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Nieuwe startpoging doen. Storing in het startblokkeringssysteem tijdens het starten.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Transpondersleutel met PCC* - Personal Car Communicator. Informatie Functietoetsen Vergrendelen – Vergrendelt de portieren en de achterklep en activeert het alarm. Met een lange druk (ten minste 2 seconden) worden ook alle ruiten tegelijkertijd gesloten. WAARSCHUWING Als de ruiten met de transpondersleutel worden gesloten, moet u controleren of er geen handen bekneld raken.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Unieke PCC-functies* Als u gedurende dit tijdsbestek op een van de andere toetsen drukt, wordt de uitlezing beëindigd. 02 N.B. Transpondersleutel met PCC* - Personal Car Communicator. De controlelampjes verstrekken informatie zoals aangegeven op de volgende afbeelding: Informatietoets Controlelampjes Na een druk op de informatietoets kunt u bepaalde informatie over de auto uitlezen aan de hand van de controlelampjes.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad N.B. Er kunnen storingen optreden in de functie van de informatieknop door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Buiten bereik PCC Als de PCC op dermate grote afstand van de auto is dat er geen informatie over de auto kan worden uitgelezen, wordt de laatst bekende status van de auto weergegeven zonder dat de lampjes op de PCC om de beurt oplichten.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Portier ontgrendelen met sleutelblad 02 Als de centrale vergrendeling niet op de transpondersleutel reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier op de volgende manier ontgrendelen en openen: 1. Ontgrendel het linker voorportier met het sleutelblad in de slotcilinder van de portierhandgreep. Zie ook de afbeelding en de overige informatie op zie pagina 55. N.B.
02 Sloten en alarm Batterij vervangen transpondersleutel/PCC* Accu vervangen Batterij vervangen Let erop hoe de batterij(en) aan de binnenzijde van de afdekking vastzit(ten). Let daarop op de pluszijde + en de minzijde –. Vervang de batterijen, als: • het informatiesymbool oplicht en Afst.bediening batterij raakt leeg. Vervang de batterij. op het display staat Transpondersleutel met 1 batterij en/of 1. Werk de batterij voorzichtig los. • de sloten herhaalde malen achtereen niet 2.
02 Sloten en alarm Batterij vervangen transpondersleutel/PCC* 02 3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. BELANGRIJK Let erop dat lege batterijen op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt. 52 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
02 Sloten en alarm Keyless* Vergrendelings- en startsysteem zonder sleutel* Algemeen Beide transpondersleutels van de auto hebben de Keyless-functie. Er kunnen meer transpondersleutels worden bijbesteld, zie zie pagina 44. Het elektrisch systeem van de auto kan met de transpondersleutel in 3 verschillende niveaus worden gezet (sleutelstanden) – 0, I en II, zie pagina 81. Bereik transpondersleutel1 Hieronder worden transpondersleutels beschreven met de Keyless drive- en Keyless start-functie.
02 Sloten en alarm Keyless* 02 Storingen in de functie van de transpondersleutel Vergrendelen2 De Keyless-functie kan verstoord worden door elektromagnetische velden en afschermingen. N.B. Plaats/bewaar de transpondersleutel met keyless-functie niet in de buurt van een mobiele telefoon of metalen voorwerpen. Houd een minimale afstand aan van 10-15 cm. Als er desondanks toch storingen optreden, moet u de transpondersleutel en het sleutelblad als traditionele transpondersleutel gebruiken, zie pagina 46.
02 Sloten en alarm Keyless* N.B. Normaal registreren de portierhandgrepen het wanneer u met uw hand de handgreep beetpakt, maar als u dikke handschoenen draagt of de handbeweging te snel uitvoert, moet u de beweging mogelijk een tweede keer uitvoeren of de handschoen uittrekken.
02 Sloten en alarm Keyless* Vergrendelingsinstellingen 02 De Keyless-drive-functie is aan te passen door in het menusysteem MY CAR aan te geven welke portieren er ontgrendeld moeten worden; dit onder Auto-instellingen Slotinstellingen Instappen zonder sleutel – kies vervolgens uit Alle deuren open, Willekeurige deur, Deuren aan één kant en Beide voordeuren. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 211.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Van de buitenzijde Met de transpondersleutel kunt u alle portieren, de achterklep en de tankvulklep vergrendelen/ ontgrendelen. Het is mogelijk een andere ontgrendelingsvolgorde te kiezen, zie ‘Ontgrendelen met transpondersleutel’ 47. Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen activeren moet het bestuurdersportier dichtstaan – als een van de overige portieren of de achterklep openstaat, wordt dit/deze pas na het sluiten vergrendeld en inbegrepen in het alarmsysteem.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. 02 Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Om terug te keren naar stand A moet de binnenhandgreep van het portier worden geopend. Van de binnenzijde Centrale vergrendeling • Een brandend lampje houdt in dat alle portieren vergrendeld zijn.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen deld. Als één van de achterportieren nog open is, wordt deze vergrendeld als het portier wordt gesloten. Slotcilinder dashboardkastje* Achterklep Handmatig openen 02 Met een lange druk (ten minste 2 seconden) worden ook alle zijruiten tegelijkertijd gesloten. Doorluchtfunctie Bij lang indrukken van de knop voor centrale vergrendeling (ten minste 4 seconden) worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend – om bijv.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen BELANGRIJK 02 • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op het met rubber beklede plaatje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen > Het slot ontgrendelt en de klep opent een paar centimeter. Vergrendelen met transpondersleutel – Druk op de toets voor vergrendeling op de transpondersleutel , zie pagina 46. > De vergrendelingsindicatie op het instrumentenpaneel begint te knipperen, wat inhoudt dat de auto vergrendeld en het alarmsysteem* geactiveerd is. Tankvulklep Met de -knop op de transpondersleutel wordt de tankvulklep geopend.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen van het alarmsysteem opnieuw ingeschakeld. leerde beschrijving van het menusysteem (zie pagina 211)). 02 2. Kies Eén keer activeren. > Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de melding Beveil. verlaagd Zie instructieb. en de Safelock-functie wordt uitgeschakeld bij vergrendeling van de auto. of – Kies Vragen bij uitstappen.
02 Sloten en alarm Kinderslot Handmatig kinderslot op achterportieren Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. N.B. • • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot.
02 Sloten en alarm Alarm* Algemeen 02 Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als: • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay.
02 Sloten en alarm Alarm* Alarm deactiveren Transpondersleutel defect – Als u het alarm niet kunt uitschakelen met de transpondersleutel (als bijv. de batterij van de sleutel leeg is), kunt u de auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem deactiveren en de motor starten: Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel. Geactiveerd alarm uitschakelen – Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of steek de transpondersleutel in het contactslot.
Instrumenten, schakelaars en bediening................................................ 68 Volvo Sensus ......................................................................................... 79 Sleutelstanden........................................................................................ 81 Stoelen en achterbank............................................................................ 83 Stuurwiel.................................................................................................
BESTUURDERSMILIEU
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenoverzicht 03 Auto met stuur links.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Pagina Functie Pagina Functie Pagina Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/ dimlicht, boordcomputer 89, 94, 208, 237 Bedieningspaneel 58, 63, 103, 105 59, 89 Alarmlichten 94 Verlichtingsdraaiknop, opener achterklep Stoelverstelling* 84 211, 249, 251 Cruisecontrol 149, 151 Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties Claxon, airbag 20, 88 71, 77 Bedieningspaneel voor klimaatregeling 223 Instr
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening 03 Auto met stuur rechts.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Pagina Functie Pagina Functie Pagina Wissers en sproeiers 100, 101 211, 249, 251 211, 249, 277, 251 Verlichtingsdraaiknop en opener achterklep 59, 89 Menu-, audioen telefoonfuncties Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties 223 Stoelverstelling* 84 Claxon, airbag 19, 88 Bedieningspaneel voor klimaatregeling Instrumentenpaneel 71, 77 119 Cruisecontrol 149, 151 Versnellingspook/keuzehendel Parkeerrem 136 ST
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Meters en wijzers, analoog instrument Meters en wijzers, digitaal instrument Voor het digitale instrumentenpaneel kunnen verschillende thema's worden gekozen. Mogelijke thema's zijn Elegance, Eco en Performance. Druk om van thema te wisselen op de OK-knop op de linker stuurhendel en kies hierna de menu-optie Thema's met het duimwiel van de hendel. Bevestig de keuze met een druk op de OK-knop.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening 03 Meters en wijzers, thema Elegance. 3 4 Meters en wijzers, thema Eco. Meters en wijzers, thema Performance. Brandstofmeter. Zie ook boordcomputer (pagina 237) en tanken (pagina 301). Brandstofmeter. Zie ook boordcomputer (pagina 237) en tanken (pagina 301). Brandstofmeter. Zie ook boordcomputer (pagina 237) en tanken (pagina 301). Temperatuurmeter koelvloeistof motor EcoGuide. Zie ook pagina 126.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingssymbolen symbool voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem en dat voor een lage oliedruk. Controlelampjes Symbool Betekenis Storing in ABL 03 Uitlaatgasreinigingssysteem Storing in ABS Controle- en waarschuwingssymbolen, analoog instrument. Controle- en waarschuwingssymbolen, digitaal instrument.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Betekenis troleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Richtingaanwijzers links Mistachterlicht aan Richtingaanwijzers rechts Dit symbool brandt wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. Het mistachterlicht bestaat uit twee lampen.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Waarschuwingslampjes Symbool Betekenis Lage oliedrukA Parkeerrem aangezet 03 Parkeerrem aangezet, alternatief symbool Airbags (SRS) Gordelwaarschuwing Dynamo laadt niet bij Storing in remsysteem Waarschuwing A Bij bepaalde motortypes is het symbool voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding (zie pagina 345 en 347).
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. Het remvloeistofverlies moet door een werkplaats worden gecontroleerd. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Actie: Dagtellers 1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder met de auto. 2. Lees de informatie op het informatiedisplay.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Klok RSI* De RSI-functie (Road Sign Identification) helpt de bestuurder om verkeersborden waar te nemen met informatie over o.a. actuele snelheid, begin of eind van een autoweg of snelweg en inhaalverboden. Zie voor gedetailleerde informatie over RSI zie pagina 145. 03 Combined Instrument Panel Software Klok, digitaal instrument. "Combined Instrument Panel Software: Portions of this software are copyright 2.4.3 The FreeTypeProject (www.
03 Bestuurdersmilieu Volvo Sensus Algemeen beeldscherm van de middenconsole. Volvo Sensus biedt de mogelijkheid tot personalisering van de auto met een eenvoudig te hanteren bedieningsinterface. Er zijn instellingen te verrichten onder Instellingen van de auto, Infotainment, Klimaat e.d. Met de knoppen en bedieningselementen op de middenconsole en het rechter toetsenblok* op het stuurwiel kunt u functies activeren en deactiveren en tal van instellingen verrichten.
03 Bestuurdersmilieu Volvo Sensus 03 OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED.
03 Bestuurdersmilieu Sleutelstanden Transpondersleutel aanbrengen en verwijderen BELANGRIJK Vreemde voorwerpen in het contactslot kunnen tot functiestoringen leiden of schade aan het slot toebrengen. Nivea u 0 De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad. zie pagina 49. N.B. Bij auto’s met Keyless*-functie hoeft de sleutel niet in het contactslot te worden gestoken, maar kan deze bijvoorbeeld in een binnenzak worden bewaard.
03 Bestuurdersmilieu Sleutelstanden Nivea u II Functies De koplampen worden ontstoken. Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. 03 Meerdere andere systemen worden geactiveerd. De stoelverwarming en achterruitverwarming kunnen echter pas na het starten van de motor worden geactiveerd. - Deze sleutelstand vraag veel stroom van de startaccu en moet daarom worden vermeden! N.B.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Voorstoelen WAARSCHUWING De stand van de bestuurdersstoel instellen voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. De hoofdsteun kan in drie verschillende standen worden afgesteld. Rugleuning voorstoel omklappen 03 Hoofdsteun op voorstoelen afstellen Lendensteun* wijzigen, aan de knop1 draaien.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. Elektrisch bedienbare stoel* Tot enige tijd nadat u het portier met de transpondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal gesproken in sleutelstand I. Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank 2. Houd de knop voor vastlegging van de instelling ingedrukt, terwijl u op de geheugenknop van uw keuze drukt. Stoel in vastgelegde stand zetten Houd een van de geheugenknoppen ingedrukt, totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel onmiddellijk worden beëindigd. Geheugen* van transpondersleutel2 • Stel de stoel naar wens in.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Achterbank Middelste hoofdsteun achterbank Buitenste hoofdsteunen achterbank handmatig omklappen Ruggedeelte achterbank omklappen BELANGRIJK Als de rugleuning moet worden neergeklapt, mogen de bekerhouders van de achterbank niet open zijn en mogen er geen voorwerpen op de achterbank liggen. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank N.B. Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten de hoofdsteunen naar voren om te voorkomen dat ze in contact komen met het zitgedeelte. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. 03 N.B. Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet vergrendeld.
03 Bestuurdersmilieu Stuurwiel Instellen WAARSCHUWING Claxon Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast. Bij auto’s met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stellen, zie pagina 241. 03 Toetsensets* Stuurwiel afstellen. Claxon. Ontgrendelingshendel, stuurwielafstelling Druk op het midden van het stuurwiel om te claxonneren. Mogelijke stuurwielstanden U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de diepte verstellen: 1.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Bedieningspaneel verlichting De displayverlichting wordt bij donker automatisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze functie is in te stellen met het duimwiel. Groot licht/dimlicht Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel. Koplamphoogteregeling 03 Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoetkomend verkeer mogelijk verblindt.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Stand 03 Betekenis Dagrijlicht tijdens ritten overdag. Automatisch overschakelen naar het dimlicht bij slechte weersomstandigheden en wanneer de ruitenwisser of het mistachterlicht is geactiveerd. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Dagrijlicht DRL WAARSCHUWING Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Schakel het groot licht in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Het groot licht is eveneens uit te schakelen door de stuurhendel lichtjes in de richting van het stuurwiel te duwen. In auto's met een analoog instrumentenpaneel: Als AHB geactiveerd is, brandt het lampje op het display van het instrument. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt op het instrument.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting geldt, als de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek en het lampje verschijnen. Het lampje wanneer deze melding verschijnt. 03 dooft, AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en gaat het lampje branden.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting optimale verlichting te verkrijgen in bochten en op kruisingen om op die manier de veiligheid te verhogen. De functie wordt automatisch geactiveerd bij het starten van de motor (mits de functie niet is gedeactiveerd in het menusysteem MY CAR). Wanneer de functie een storing vertoont, op het instrumenbrandt het symbool tenpaneel en op het informatiedisplay verschijnen een verklarende melding plus een ander brandend symbool.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting schakelen wanneer u het groot licht/dimlicht voert. 03 Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het controlelampje voor het mistachterlicht op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop branden, wanneer het mistachterlicht ingeschakeld is. Het mistachterlicht dooft automatisch bij het afzetten van de motor. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Alarmlichten Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Verlichting in interieur Leeslampjes voorin* De leeslampjes worden in- en uitgeschakeld met een korte druk op de bijbehorende knop op de plafondconsole. De lichtsterkte wordt aangepast door de knop ingedrukt te houden. De intensiteit van de vloerverlichting kan worden gewijzigd in het menusysteem MY CAR onder Instellingen Auto-instellingen Lichtinstellingen Binnenverlichting Vloerverlichting. U kunt kiezen uit Uit, Laag en Hoog.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting De interieurverlichting wordt dan volgens het onderstaande in- en uitgeschakeld. De interieurverlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden, als: • u de auto met de afstandsbediening ont03 grendelt (zie pagina 46 of 50) • de motor is afgezet en het elektrisch systeem van de auto in 0 staat. De interieurverlichting dooft, wanneer: • u de motor start • de auto wordt vergrendeld.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting apparaat met vergrotingsfunctie en kopieer de mallen naar 200%: instellingen Lichtinstellingen Tijdsduur 'approach'-verl.. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie pagina 212. • A = LHD Right (auto met het stuur links, rechter koplampglas) • Lichtbundel aanpassen B = LHD Left (auto met het stuur links, linker koplampglas) • C = RHD Right (auto met het stuur 03 G021152 rechts, rechter koplampglas) Lichtbundel rechtsrijdend verkeer.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Positie van de mallen 03 Bovenste regel: auto met stuur links, mallen A en B. Onderste regel: auto met stuur rechts, mallen C en D.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Mallen voor halogeenkoplampen 03 99
03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers Ruitenwissers1 Intervalstand Regensensor* Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel. Ononderbroken wissen 03 De wissers bewegen op normale snelheid. De wissers bewegen op hoge snelheid.
03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers Deactiveren Koplamp- en ruitensproeiers Deactiveer de regensensor met een druk op de of haal de hendel omlaag naar een knop ander wisprogramma. Wanneer er nog ca. 1 liter ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit en op het display van het instrumentenpaneel de melding verschijnt dat u sproeiervloeistof moet bijvullen, worden de koplampen en de achterruit niet langer schoongesproeid.
03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers N.B. De achterruitwisser is beveiligd tegen oververhitting zodat de wissermotor wordt uitgeschakeld bij oververhitting. De achterruitwisser werkt weer na een periode van afkoelen (30 seconden of langer afhankelijk van de motor- en de omgevingstemperatuur). 03 Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de intervalstand van de ruitenwisser op de achterklep starten2.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Algemeen Warmtereflecterende voorruit* Gelaagd glas Het glas is verstevigd voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. De voorruit en de overige ruiten zijn gemaakt van gelaagd glas*. Voor optimale werking van dient de elektronische uitrusting dan ook gemonteerd te worden op dat deel van de voorruit waar geen warmtereflecterende film is aangebracht (zie gemarkeerd veld op bovenstaande afbeelding).
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels WAARSCHUWING Bediening Controleer of er geen passagier op de achterbank bekneld raakt als de ramen vanaf het bestuurdersportier worden gesloten. 03 De ruiten komen tot stilstand en worden geopend, als ze tijdens het sluiten in hun beweging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmogelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de beveiliging tegen overbelasting worden opgeheven.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels los. De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. Buitenspiegels De stand van de buitenspiegels en de bestuurdersstoel worden vastgelegd, wanneer u de auto met de transpondersleutel vergrendelt. Een volgende keer dat de auto met dezelfde transpondersleutel wordt ontgrendeld en het bestuurdersportier wordt geopend, nemen de buitenspiegels en de bestuurdersstoel de vastgelegde standen in.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Automatisch kantelende buitenspiegel bij parkeren1 03 Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de buitenspiegels automatisch omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kan zien. Wanneer de auto uit de achteruitversnelling wordt gehaald, neemt de buitenspiegel na enige tijd automatisch de oorspronkelijke stand weer in.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels dende lampje in de knop geeft aan dat de functie actief is. Schakel de verwarming uit zodra het ijs/de condens verdwenen is om de accu niet onnodig te belasten. Als u echter niets doet, wordt de verwarming na enige tijd automatisch uitgeschakeld. Achteruitkijkspiegel Een kompas* is alleen een optie voor een achteruitkijkspiegel met autodimfunctie, zie pagina 109. Zie ook het gedeelte "Elektrische voorruitverwarming en max. defroster" op pagina 227.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Handmatig sluiten tot de knop wordt losgelaten Automatisch sluiten tot de eindstand 03 108
03 Bestuurdersmilieu Kompas* Bediening Het kompas wordt gedeactiveerd als de elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd. Als de elektrische voorruitverwarming wordt gedeactiveerd, schakelt het kompas weer in. Kalibreren De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is ingesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. Ga als volgt te werk: Achteruitkijkspiegel met kompas.
03 Bestuurdersmilieu Kompas* 8. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. 03 110 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
03 Bestuurdersmilieu Alcoholslot* Algemene informatie over het alcoholslot Functies Batterij Het alcoholslot1 voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt.
03 Bestuurdersmilieu Alcoholslot* Bewaren 1. Wanneer het controlelampje (6) groen oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik. Resultaat van de blaastest 2. Neem de blaasunit uit de houder. Als de blaasunit zich buiten de auto bevindt tijdens het ontgrendelen, dan dient u de unit eerst te activeren met de schakelaar (2). 03 3. Klap het mondstuk (1) omhoog, haal diep adem en blaas gelijkmatig totdat er ca. 5 seconden later een “klikgeluid” klinkt.
03 Bestuurdersmilieu Alcoholslot* Waar u op moet letten Alvorens een blaastest te doen Voor een goede werking en een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat: • Ca. 5 minuten voor de blaastest niet eten of drinken. • De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol in de sproeiervloeistof kan een verkeerd meetresultaat opleveren. wijze gestart worden – de motor is dan alleen te starten via de bypass-functie, zie pagina 113, gedeelte over Noodsituatie.
03 Bestuurdersmilieu Alcoholslot* de noodfunctie. Deze instelling is achteraf nog te wijzigen in een werkplaats2. Bypass-functie activeren • Houd de OK-knop op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmknipperlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt – op het display verschijnen achtereenvolgens Bypass actief Wacht 1 minuut en Alcoguard Bypass actief – daarna kunt u de motor starten.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten Benzine- en dieselmotoren 2. Houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt1. (Bij auto’s met automatische versnellingsbak – bedien het rempedaal.) 3. Druk op de knop START/STOP ENGINE en laat deze vervolgens los. De startmotor draait totdat de motor aanslaat of totdat de beveiliging tegen oververhitting in werking treedt. BELANGRIJK Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ ingeduwd en knop START/STOP ENGINE.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten • Druk op START/STOP ENGINE – de motor slaat af. • Als de auto een automatische versnellingsbak heeft en de keuzehendel niet in stand P staat of als de auto rijdt – druk tweemaal op de knop of houd de knop START/STOP ENGINE ingedrukt totdat de motor afslaat. 03 Stuurslotfout Er is mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar, wanneer het stuurslot wordt opgeheven of ingeschakeld.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten, hulpaccu Starten met hulpaccu 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 5. Haal de clips op de voorste dekplaat van de uitgeputte accu los en verwijder de dekplaat. Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten, hulpaccu WAARSCHUWING 03 • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Algemeen Handgeschakelde versnellingsbak HSA • Volg het schakelpatroon dat in de versnel- De HSA-functie (Hill Start Assist) is verkrijgbaar voor handgeschakelde en automatische versnellingsbakken. lingspook is geslagen en begin in de neutrale stand N. Druk hierna de versnellingspook omlaag voordat u de pook naar de R-stand duwt.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Automatische versnellingsbak Geartronic* daal bedienen om de keuzehendel uit de Pstand te kunnen halen. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Activeer voor de zekerheid ook de parkeerrem, zie pagina 136. 03 N.B. De keuzehendel moet in de P-stand staan om de auto te kunnen vergrendelen en op alarm te zetten. Dashboard "Digital" met schakelindicator. Schakelindicator voor handgeschakelde versnellingsbak.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. D – Rijstand • Trek de hendel naar achteren naar de – (min) om een lagere versnelling in te schakelen en laat deze weer los. ven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld. De sportstand is te activeren door de hendel zijwaarts vanuit stand D naar de eindstand bij "+/-" te bewegen. Op het informatiedisplay verandert het teken D in S.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Kickdown Mechanische schakelblokkering Elektrische schakelblokkering, Shiftlock parkeerstand (P) Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. 03 Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl de transpondersleutel in stand II staat, zie pagina 81.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Als er niet met de auto kan worden gereden zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u de keuzehendel uit stand P halen voordat u de auto kunt verslepen. Til de rubberen mat uit het vak achter de middenconsole. Druk de gele knop in de console omlaag en laat deze los. Haal de keuzehendel uit stand P. 4. Leg de rubberen mat terug.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Displaymelding en maatregel In bepaalde situaties kan er een bepaalde melding op het display verschijnen in combinatie met een brandend symbool. Symbool 03 A Display Rijeigenschappen Maatregel Oververh versnb zet auto stil Problemen om snelheid constant te houden bij hetzelfde toerental. Versnellingsbak oververhit. Houd de auto stil met het rempedaal.A Oververh versnb Stop auto z.s.m. Auto rijdt met hevige schokkerige bewegingen vooruit.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Voor andere displaymeldingen en de voorgestelde maatregelen bij auto’s met een automatische versnellingsbak, zie pagina 208. Na uitvoering van de maatregel verdwijnt de displaymelding automatisch. U kunt de melding ook eerder doen verdwijnen met een druk op de knop OK van de richtingaanwijzerhendel.
03 Bestuurdersmilieu Eco Guide & Power* 03 Algemeen Actuele waarde Power Deze meters helpen de bestuurder de auto zo zuinig mogelijk te besturen. Hier wordt de actuele waarde getoond; hoe verder de uitslag op de schaal, hoe beter. Deze meter toont hoeveel vermogen de motor levert en hoeveel beschikbaar vermogen er is. Zie voor het (de)activeren van het tonen van deze functies zie pagina 72.
03 Bestuurdersmilieu Eco Guide & Power* schaal, hoe meer vermogen van de motor wordt benut. Een groot gat tussen beide wijzers duidt op een grote vermogensreserve. 03 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
03 Bestuurdersmilieu Start/Stop * Stiller en schoner Algemene informatie over Start/Stop Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. De bestuurder wordt op de functie gewezen doordat op het dashboard kort dit symbool gaat branden, de displaytekst Auto StartStop AAN wordt weergegeven en het groene lampje op de Aan/Uit-knop brandt. 03 Milieuzorg vormt een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation en geeft richting aan al onze activiteiten.
03 Bestuurdersmilieu Start/Stop * Voorwaarden A M/AA Ontkoppelen, zet de schakelhendel in de neutrale stand en laat het koppelingspedaal opkomen. De motor wordt afgezet. M Zet de auto stil met het rempedaal en houd uw voet op het pedaal. De motor slaat automatisch af. A Automatische motorstart Voorwaarden M = handbak, A = automaatbak. Ter bevestiging en herinnering aan de automatische motorafslag licht het symbool voor AUTO START van het informatiedisplay op.
03 Bestuurdersmilieu Start/Stop * Beperkingen Voorwaarden M/AA Voorwaarden Automatische motorafslag werkt niet de startaccu een temperatuur onder het vriespunt of boven ca. 55 °C heeft. M+A het bestuurdersportier is geopend met de keuzehendel in de D-stand. A de bestuurder grotere stuurbewegingen maakt. M+A de keuzehendel vanuit stand D in stand SC of "+/-" wordt gezet. A het roetfilter van het uitlaatsysteem vol is.
03 Bestuurdersmilieu Start/Stop * A Voorwaarden M/AA de buitentemperatuur zakt onder het vriespunt of komt boven de ca. 30 °C. M+A er wordt tijdelijk veel stroom afgenomen of de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gezakt. M+A u bedient het rempedaal met pompende bewegingen. M+A WAARSCHUWING Open de motorkap niet als de motor automatisch afgeslagen is. De motor kan plotseling automatisch starten.
03 Bestuurdersmilieu Start/Stop * Displaymelding Het Start/Stop-systeem kan in bepaalde situaties aanleiding geven 03 Symbool AUTOSTOP 132 tot displaymeldingen op het informatiedisplay en een brandend controlelampje. Bij enkele daarvan dient u een aanbevolen maatregel te nemen. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Informatie/maatregel M/AA Auto Start-Stop AAN Blijft enkele seconden branden na activering van Start/Stop.
03 Bestuurdersmilieu Start/Stop * Symbool AUTOSTOP A M/AA Melding Informatie/maatregel Zet versnelling in vrij Er is geschakeld zonder te ontkoppelen – bedien het koppelingspedaal om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten. M Motor in Auto Start Motor klaar voor automatische start. Wacht tot het rempedaal wordt losgelaten. A Kies stand P of N om te starten Start/Stop is gedeactiveerd. Zet de keuzehendel in stand N of P en voer een normale motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop.
03 Bestuurdersmilieu Bedrijfsrem Algemeen De auto is uitgerust met twee remkringen. Als een van de remkringen defect raakt, betekent dit dat de remmen pas later worden aangesproken zodat u het rempedaal dieper moet intrappen voor dezelfde remmende werking. 03 De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen als de motor draait.
03 Bestuurdersmilieu Bedrijfsrem Onderhoud Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje, zie pagina 344. BELANGRIJK De onderdelen van het remsystemen moeten regelmatig op slijtage worden gecontroleerd.
03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Algemeen > Het waarschuwingslampje op het dashboard gaat branden. WAARSCHUWING 03 Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling of de P-stand van een automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. N.B. - Het waarschuwingssymbool in het instrumentenpaneel brandt, ongeacht of de parkeerrem licht of hard is aangehaald. 3.
03 Bestuurdersmilieu HomeLink * Algemeen WAARSCHUWING • HomeLink1 is een programmeerbare afstandsbediening, ingebouwd in de achteruitkijkspiegel, die tot drie verschillende systemen (bijvoorbeeld een garagedeuropener, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting) op afstand kan bedienen en daarmee de originele afstandsbedieningen vervangt. Naast de drie programmeerbare knoppen zit er ook een controlelampje op het paneel. HomeLink kan niet worden geactiveerd als de auto vanaf de buitenkant is vergrendeld.
03 Bestuurdersmilieu HomeLink * licht is gegaan. Bij rood licht - doe een nieuwe poging en houd de originele afstandsbediening op een andere afstand van de HomeLink-knop. Groen licht geeft aan dat het programmeren is gelukt. 03 4. Druk op de te programmeren HomeLink-knop, houd deze 5 seconden lang ingedrukt en laat de knop weer los. Herhaal dit zo nodig, totdat de garagedeur reageert.
03 Bestuurdersmilieu HomeLink * zie het gedeelte “HomeLink® programmeren” op pagina 137. Afzonderlijke knop programmeren Doe het volgende om één afzonderlijke HomeLink-knop te programmeren: 03 1. Druk op de gewenste knop en houd deze ingedrukt. 2. Als het controlelampje op HomeLink geel begint te knipperen, na ongeveer 10 seconden, laat u de knop los en begint u met stap 2 in het gedeelte "HomeLink® programmeren" op pagina 137.
140 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 142 145 147 149 151 162 165 171 179 180 184 189 192 196 201 G000000 Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC........................................... Road Sign Information – RSI*............................................................... Snelheidsbegrenzer*............................................................................. Cruisecontrol*.......................................................................................
BESTUURDERSONDERSTEUNING
04 Bestuurdersondersteuning Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC Algemene informatie over DSTC De stabiliteits- en tractieregeling DSTC ((Dynamic Stability & Traction Control)) helpt de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. 04 Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van het systeem waarneembaar zijn in de vorm van pulserende geluiden. Tijdens het gas geven kan de auto langzamer optrekken dan u verwacht.
04 Bestuurdersondersteuning Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC een gecontroleerde vorm van slippen vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag sneeuw) rijdt. Als u de gecontroleerde vorm van slippen beëindigt door het gaspedaal te bedienen, grijpt het DSTC-systeem in om de auto te stabiliseren. Kies als volgt de Sport-stand: 1. Druk op de middenconsole de knop MY CAR in en zoek in het menusysteem op het beeldscherm My V40 DSTC op.
04 Bestuurdersondersteuning Stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC SymboolA Melding Betekenis Brandt 2 seconden lang continu. Systeemtest bij het starten van de motor. Knippert. Het DSTC-systeem grijpt in. De Sport-stand is geactiveerd. 04 144 A De symbolen zijn schematisch.
04 Bestuurdersondersteuning Road Sign Information – RSI* Algemene informatie over RSI WAARSCHUWING RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt. Samen met het symbool voor de geldende snelheidsbeperking kan (indien van toepassing) ook een bord met inhaalverbod worden getoond.
04 Bestuurdersondersteuning Road Sign Information – RSI* De geldende snelheid op een afrit verschijnt met een aanvullend bord met een pijl. De pijl wordt onder het symbool met de snelheid getoond. Instelling in MY CAR • Vink Speed Alert in MY CAR Instellingen Auto-instellingen Snelheidswaarschuwing aan en verlaat het menu met EXIT, zie pagina 213. Het snelheidsbord dat aan dit type aanvullend bord is gekoppeld, wordt alleen getoond als de bestuurder de richtingaanwijzer gebruikt.
04 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer* Algemene informatie over snelheidsbegrenzer Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Een Snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt.
04 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer* of van GRIJS naar WIT (Analoog) waarna de maximumsnelheid van de auto opnieuw van kracht is. WIT naar GRIJS (Analoog) en de bestuurder kan de ingestelde maximumsnelheid tijdelijk overschrijden. De Snelheidsbegrenzer kan opnieuw worden geactiveerd met een druk op waarna de markering (5) op het display verkleurt van WIT naar GROEN (Digitaal) of van GRIJS naar WIT (Analoog) waarna de maximumsnelheid van de auto opnieuw van kracht is.
04 Bestuurdersondersteuning Cruisecontrol* Algemene informatie over DCC Bediening De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt de bestuurder een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt voor een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de cruisecontrol geen passende snelheid en/of afstand aanhoudt.
04 Bestuurdersondersteuning Cruisecontrol* > Symbool (6) in het display verkleurt van GRIJS naar WIT en toont dat de cruisecontrole stand-by is. Als u een knop van de cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol weer te kunnen activeren, moet de auto stilstaan en de motor worden herstart. Om de cruisecontrole in te schakelen: • Druk bij de gewenste snelheid op de stuurtoets > 04 of .
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* Algemene informatie over ACC De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een veilige afstand tot voorliggers te houden. De adaptieve cruisecontrol biedt u een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. U stelt de gewenste snelheid en het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* WAARSCHUWING 04 De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. Het rempedaal beweegt als de cruisecontrol remt. Laat uw voet niet onder het rempedaal rusten, aangezien deze dan bekneld raakt. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* WAARSCHUWING MET Snelheidsbegrenzer ZONDER Snelheidsbegrenzer De cruisecontrol waarschuwt alleen voor voertuigen die de radarsensor heeft gedetecteerd. Daarom kan de waarschuwing uitblijven of met een bepaalde vertraging plaatsvinden. Wacht een waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig is. Steile wegen en/of zware belading Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* Activeren en snelheid instellen Om de cruisecontrol aan te zetten: • Druk op de stuurtoets – in het display (6) gaat een vergelijkbaar WIT symbool branden om aan te geven dat de cruisecontrol stand-by staat. Om de cruisecontrole in te schakelen: • Druk bij de gewenste snelheid op de stuurtoets 04 > of . De actuele snelheid wordt opgeslagen in het geheugen, het display toont ca.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in de volgtijd toe. Let erop dat korte volgtijden u bij plotselinge wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer Distance Alert geactiveerd is, zie pagina 162. N.B.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* Ingestelde snelheid hervatten Uitschakelen Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw – te activeren bij een druk op de stuurtoets in dat geval wordt de laatst opgeslagen snelheid hervat. Toetsenset met snelheidsbegrenzer N.B. Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* volgen tot aan stilstand, is het niet mogelijk een lagere snelheid te kiezen. Groter snelheidsinterval N.B. Om de cruisecontrol te kunnen activeren moet u het bestuurdersportier hebben gesloten en de veiligheidsgordel hebben omgedaan. Met een automatische versnellingsbak kan de cruisecontrol een ander voertuig volgen in het interval 0-200 km/u. • Druk op de stuurtoets . of • Trap het gaspedaal in.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* Stoppen van automatisch remmen bij stilstaand voertuig • u de cruisecontrol stand-by zet • u de parkeerrem aanzet.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* Oorzaak Maatregel Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs. De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet. De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen.
04 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* SymboolA Melding Betekenis ACC niet beschikbaar De adaptieve cruisecontrol kan niet worden geactiveerd. Dit kan onder meer gebeuren wanneer: • de remmen een hoge temperatuur hebben • de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen. Radar afgedekt Zie instructieb. De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet. • De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren.
04 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* Algemeen De afstandswaarschuwing (Distance Alert) is een functie die u inlicht over de volgtijd ten opzichte van de voorligger. Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h en reageert uitsluitend op voorliggers die in dezelfde richting als u rijden. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. N.B.
04 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* U kunt verschillende volgtijden ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het display als 1–5 horizontale streepjes weergegeven – hoe meer streepjes, des te langer de volgtijd. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve cruisecontrole geactiveerd is. N.B.
04 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* Symbolen en meldingen op display SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieb. De afstandswaarschuwing werkt tijdelijk niet. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie pagina 158.
04 Bestuurdersondersteuning City Safety™ Algemeen City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een aanrijding te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. De functie die actief is bij een snelheid tot 50 km/h helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt.
04 Bestuurdersondersteuning City Safety™ Bij een snelheidsverschil van meer dan 15 km/u tussen de voertuigen kan City Safety™ een aanrijding niet geheel op eigen kracht voorkomen – voor het maximale remvermogen dient u zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is het ook bij snelheidsverschillen groter dan 15 km/u mogelijk een aanrijding te voorkomen. 04 Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt op het display van het instrumentenpaneel de melding dat het systeem actief is/was. N.B.
04 Bestuurdersondersteuning City Safety™ City Safety™ wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/u), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De commando’s die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety™ niet ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando’s geeft via stuurwiel of gaspedaal, zelfs al is een aanrijding onvermijdelijk.
04 Bestuurdersondersteuning City Safety™ BELANGRIJK Als het voorruitoppervlak vóór een van beide “ogen” van de lasersensor barsten, krassen of steenslagschade vertoont van 0,5 × 3,0 mm (of groter), neem dan contact op met een erkende werkplaats om de voorruit te laten repareren of vervangen (zie de afbeelding met de positie van de sensor op pagina 165) - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 04 Als u niets doet, presteert City Safety™ mogelijk minder goed.
04 Bestuurdersondersteuning City Safety™ boekje staat aangegeven om blootstelling aan schadelijke straling tegen te gaan. WAARSCHUWING Als u de instructies in dit boekje niet opvolgt, bestaat er gevaar voor oogletsel! • • • Kijk nooit van een afstand van 100 mm of minder in de lasersensor (waaruit uiteenlopende, onzichtbare laserstralen komen) met vergrotende optiek zoals een vergrootglas, microscoop, objectief of soortgelijke optische instrumenten.
04 Bestuurdersondersteuning City Safety™ SymboolA Melding Betekenis/Maatregel Autom. remmen door City Safety City Safety™ remt op dit moment of remde eerder automatisch. Voorruitsensoren afgedekt 04 De lasersensor werkt tijdelijk niet doordat deze door iets gehinderd wordt. • Verwijder het voorwerp dat de sensoren hindert en/of maak het voorruitoppervlak vóór de sensoren schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de lasersensoren, zie pagina 166.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* Algemeen "Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming" is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of een (stilstaande of rijdende) voorligger botst. Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming wordt geactiveerd in situaties waar de bestuurder eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* Collision Warning en City Safety™ vullen elkaar aan. Zie voor meer informatie over City Safety™ zie pagina 165. 1 – Collision Warning Eerst wordt de bestuurder gewaarschuwd voor een naderende aanrijding. Collision Warning registreert voetgangers vóór de auto en (stilstaande of rijdende) voorliggers.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* Voetgangersdetectie • Een voetganger is alleen te ontdekken wanneer deze helemaal zichtbaar is en een lengte heeft van minimaal 80 cm. • Het systeem kan geen voetgangers ontdekken die grote voorwerpen dragen. • Bij zonsondergang en -ondergang kan de camerasensor voetgangers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* getest door de aparte lichtpunten van het waarschuwingslampje kort te laten branden als de licht- en geluidswaarschuwing van Collision Warning geactiveerd zijn. Geluidssignaal Het waarschuwingsgeluid kan apart worden ge(de)activeerd: • Kies Aan of Uit in het menusysteem onder 04 Instellingen Auto-instellingen Rijassistentiesystemen Botswaarschuwing Signaaltoon.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* Onderhoud Beperkingen Collision Warning met Auto Brake en voetgangersdetectie is actief vanaf ca. 4 km/h. Het visuele waarschuwingssignaal (nr. [1] in afbeelding op pagina 171) kan in de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril soms moeilijk te ontdekken zijn. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de waarschuwingszoemer daarom altijd ingeschakeld.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* 04 hoofdstuk "Waarschuwingsafstand instellen" pagina 174. • Automatische dimfunctie groot-/dimlicht - Met geactiveerde achteruitversnelling is de Collision Warning met Auto Brake tijdelijk gedeactiveerd. • Road Sign Information – zie pagina 145.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* Oorzaak Maatregel Oorzaak Maatregel Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de camera van vuil, sneeuw en ijs. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de camera soms niet. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de camera het zicht opnieuw heeft gemeten.
04 Bestuurdersondersteuning Collision Warning met Auto Brake en voetgangersbescherming.* SymboolA Melding Betekenis Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor - zie pagina 176. Radar afgedekt Zie instructieb. Collision Warning met Auto Brake werkt tijdelijk niet.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System* Algemene informatie over Driver Alert System Status hulpmiddel bestuurder Driver Alert System is bestemd om u te helpen als de auto op een ongecontroleerde manier wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden. Driver Alert System bestaat uit verschillende functies die tegelijk of apart in te schakelen zijn: • Driver Alert Control – DAC, zie pagina 180. 04 • Rijbaanassistent - LKA, zie pagina 184.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System – DAC* Algemene informatie over DAC Bediening Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd. Het is daarom van groot belang dat u bij opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System – DAC* Als de auto slingert, wordt de bestuurder gewaarschuwd met een geluidssignaal en een tekstmelding Driver Alert Tijd voor pauze – tegelijkertijd gaat het bijbehorende symbool op het dashboard branden. Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd later opnieuw gewaarschuwd. Het waarschuwingslampje kan worden gedeactiveerd: • Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System – DAC* Symbolen en meldingen Dashboard SymboolA Melding Betekenis Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymelding. Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet. 04 Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System – DAC* SymboolA A Melding Betekenis Driver Alert stand-by <65km/h De functie is stand-by gezet omdat de rijsnelheid onder 65 km/h ligt. Driver Alert niet beschikbaar De weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de camerasensor werkt tijdelijk niet. Voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie pagina 176. De symbolen zijn schematisch. 04 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System - Rijbaanassistent* Algemene informatie over de Rijbaanassistent WAARSCHUWING LKA is alleen een hulpmiddel voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u zich aan de geldende wetgeving en verkeersregels houdt.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System - Rijbaanassistent* Waarschuwing met trillingen in het stuurwiel Dynamisch nemen van bochten 04 LKA grijpt in en stuurt weg. Als de auto de linker of rechter zijlijn van de rijbaan nadert zonder dat de richtingaanwijzer is geactiveerd, wordt de auto teruggestuurd. LKA grijpt niet in scherpe binnenbochten in. LKA stuurt en waarschuwt met pulserende stuurwieltrillingen1.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System - Rijbaanassistent* Bediening Beperkingen De functie wordt aangevuld met eenvoudige, grafische weergaven in verschillende situaties. Hier volgen enkele voorbeelden: • De camerasensor van de Rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. Voor meer informatie (zie pagina 176). N.B. N.B. In bepaalde omstandigheden heeft het LKA moeite om u goed te helpen – geadviseerd wordt om het LKA dan uit te schakelen.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System - Rijbaanassistent* keld totdat de bestuurder weer begint te sturen. Symbolen en meldingen In situaties waarbij de LKA-functie uitblijft of wordt onderbroken, kan er een symbool op het dashboard verschijnen in combinatie met een verklarende melding op het display of beeldscherm. Volg in voorkomende gevallen het gegeven advies.
04 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System - Rijbaanassistent* SymboolA Melding Betekenis Lane Keeping Aid Service vereist Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Lane Keeping Aid onderbroken A LKA is uitgeschakeld en stand-by gezet. De lijnen van het LKA-symbool geven aan wanneer de functie weer actief is.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist* Algemeen Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het beeldscherm van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Het Park Assist-volume is tijdens de weergave van geluidssignalen bij te stellen met de draaiknop VOL op de middenconsole of in het menusysteem MY CAR van de auto – zie pagina 211.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist* signalen elkaar op. Wanneer u ondertussen de geluidsinstallatie beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. 04 Park Assist aan de achterzijde N.B. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren reageren op de aanhanger of fietsdrager.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist* is. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h. Sensoren schoonmaken N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. BELANGRIJK Bij montage van verstralers: Denk eraan dat deze de sensoren niet mogen hinderen - de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera* Algemeen Functie en bediening De Park Assist-camera is een hulpsysteem dat automatisch geactiveerd wordt bij het inschakelen van de achteruitversnelling (de functie is te wijzigen in het instellingenmenu, zie pagina 211). De cameraweergave verschijnt op het beeldscherm van de middenconsole. WAARSCHUWING 04 • • • De parkeercamera is een hulpmiddel en kan nooit in de plaats komen van de verantwoordelijkheid van de bestuurder bij het achteruitrijden.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera* Hulplijnen Camerapositie bij de openingshandgreep. Lichtomstandigheden Voorbeeld van hoe hulplijnen voor de bestuurder getoond worden. De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een iets slechtere beeldkwaliteit op.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera* Grenslijnen Auto’s met Park Assist-sensoren achter* Kleur Afstand (meter) Oranje 0,3–0,5 Rood 0–0,3 Instellingen Druk op OK/MENU wanneer een cameraweergave getoond wordt. Voer de gewenste instellingen uit. Overig 04 • De standaardinstelling is dat de camera De verschillende lijnen van het systeem. Grenslijn vrije achteruitrijzone “Wielsporen” De onderbroken lijn (1) grenst een zone af die tot ca. 1,5 m achter de achterbumper strekt.
04 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera* • Voor nauwkeurig manoeuvreren is inzoomen op de trekhaak mogelijk door op CAM te drukken. Nogmaals drukken levert de normaalweergave op. De hulplijn voor de trekhaak is te activeren in het menusysteem MY CAR, waar u kunt kiezen uit weergave van de “wielsporen” of de baan van de trekhaak – beide opties kunnen niet gelijktijdig worden weergegeven. Beperkingen 04 N.B.
04 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp – PAP* Algemeen WAARSCHUWING PAP werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en het gebied rond de auto goed in de gaten houdt om naderende of passerende verkeersdeelnemers tijdig op te merken. 04 De Aan/Uit-knop zit op de middenconsole.
04 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp – PAP* Bediening 1. Activeer PAP met een druk op deze knop en rijd niet sneller dan 30 km/h. De bestuurder krijgt eenvoudige en heldere instructies via het dashboard – met grafische beelden en meldingen. 2 – Achterwaarts inparkeren N.B. Let erop dat het stuurwiel u in bepaalde standen mogelijk het zicht ontneemt op eventuele instructies op het instrumentenpaneel. 2.
04 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp – PAP* N.B. • Houd uw handen weg van het stuurwiel als de PAP-functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • 04 Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. 3 – Fixeren 1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht tot het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzichtig vooruit. 2.
04 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp – PAP* BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan PAP geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan zijn dat de sensoren worden verstoord door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen.
04 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp – PAP* Symbolen en meldingen Het dashboarddisplay kan verschillende symboolcombinaties en meldingen met verschillende inhoud tonen – soms met een advies voor een geschikte oplossing. Als een melding aangeeft dat PAP buiten werking is, wordt aangeraden contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. 04 200 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
04 Bestuurdersondersteuning BLIS en CTA* Algemene informatie over BLIS en CTA Bediening De functie BLIS (Blind Spot Information System) is bedoeld voor rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. BLIS is een hulpmiddel voor de bestuurder om hem te waarschuwen voor: Functie BLIS en CTA worden geactiveerd bij een motorstart en dat wordt bevestigd doordat de controlelampjes op de portierpanelen één keer knipperen.
04 Bestuurdersondersteuning BLIS en CTA* • Selecteer Aan of Uit met Instellingen Auto-instellingen Wanneer BLIS werkt BLIS. Als BLIS wordt gedeactiveerd/geactiveerd dooft/ontsteekt het lampje in de knop en het dashboarddisplay bevestigt de wijziging met een displaymelding - bij activering knipperen de controlelampjes op de portierpanelen één keer. WAARSCHUWING BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt.
04 Bestuurdersondersteuning BLIS en CTA* • Ga naar Instellingen Auto-instellingen BLIS Cross Traffic Alert en haal het vinkje weg daarna is de CTA-functie gedeactiveerd. BLIS is echter nog steeds geactiveerd. Wanneer CTA werkt CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en wordt automatisch geactiveerd als de achteruitversnelling wordt geactiveerd.
04 Bestuurdersondersteuning BLIS en CTA* en CTA kunnen deze toestand niet detecteren. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. BELANGRIJK 04 Melding Betekenis BLIS AAN BLIS-systeem geactiveerd. BLIS en CTA Service vereist BLIS en CTA zijn buiten werking. • Bezoek een Onderdelen van het BLIS-en CTA-systeem mogen uitsluitend in een werkplaats worden gerepareerd – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
04 Bestuurdersondersteuning 04 205
Menu- en meldingsfuncties................................................................... Menugroep MY CAR............................................................................. Klimaatregeling..................................................................................... Motor- en interieurverwarming op brandstof*....................................... Extra verwarming*................................................................................. Boordcomputer.............................
COMFORT EN RIJPLEZIER
05 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Instrumentenpaneel1 eerst bevestigen met de knop OK voordat u de menu’s kunt bekijken. Oliepeil2 Voorconditionering* Menu-overzicht Boordcomp reset Voor sommige van de onderstaande menuopties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Melding Analoog instrumentenpaneel Digit. snlhd. Verwarming* Extra verw.* Informatiedisplay (analoog instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties.
05 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Druk op OK om de meldingen te bevestigen4 en door te bladeren. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt gebruikt, moet de melding worden gelezen (druk op OK) voordat de eerdere activiteit kan worden hervat. Melding Betekenis Stop auto z.s.m.A Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB.
05 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties 05 A B C 210 Melding Betekenis Versnellingsbak heet Rijd langzamer Rijd voorzichtiger of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand. Zet de versnellingsbak in de neutraal en laat de motor stationair draaien totdat de melding verdwijntC. Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Wachten op afkoelen Kritieke storing. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en bezoek een werkplaatsB.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Algemene informatie over MY CAR In deze menugroep zijn tal van autofuncties te regelen, zoals het instellen van de klok, de buitenspiegels en de Bediening Bedieningselementen op middenconsole sloten. Navigatie in deze menu’s vindt plaats met knoppen op de middenconsole of met de toetsenset rechts op het stuurwiel.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Toetsenset* op stuurwiel Instellingen Auto-instellingen Slotinstellingen Deuren open Bestuurdersdeur: dan alle. Hier volgt een voorbeeld van de wijze waarop u een functie kunt opzoeken en aanpassen met de toetsenset op de middenconsole: 1. Druk op de knop MY CAR op de middenconsole. De toetsenset kan per audioniveau verschillen, zie pagina 248. 05 Draai aan het duimwiel om een stap omhoog/omlaag te gaan door de menuopties.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR My V40 Bestuurdersondersteunende systemen Hier verschijnen de eerste 4 menuniveaus onder MY CAR Instellingen. Voor enkele menu’s bestaan submenu’s – deze worden in dat geval uitvoerig beschreven in het desbetreffende tekstgedeelte. Wanneer u kunt kiezen uit activering/Aan of deactivering/Uit van een bepaalde functie, verschijnt er een vakje: Aan: Aangevinkt vakje. Uit: Leeg vakje. • Kies Aan/Uit met OK – verlaat het menu vervolgens met EXIT.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Slotinstellingen Automatische vergrendeling p. 47, 56 en 59 Aan Instellingen zijspiegel p. 105 Spiegels inklappen Linkerspiegel hellen Uit Rechterspiegel hellen 30 sec. Uit Lichtinstellingen Deuren open Vloerverlichting Bestuurdersdeur: dan alle Willekeurige deur Lichtsignaal deurvergrendeling Deuren aan één kant Aan Beide voordeuren Uit Lichtsignaal bij ontgrendeling Akoestisch signaal Aan Aan Uit Uit Vragen bij uitstappen 214 90 sec. p.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Tijdelijk linksrijdend verkeer p. 97 Autosnelheid in infotainm.scherm Aan Aan Uit Uit of Tijdelijk rechtsrijdend verkeer Aan p. 92 Aan Uit Extra koplampen p. 89 Uit Aan bij starten Auto-instellingen resetten Aan Van alle menu’s onder Autoinstellingen worden de fabrieksinstellingen hervat. Uit Botswaarschuwing Laag Midden Hogere gevoeligheid* Aan p.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR p. 142 DSTC Aan p. 78 Tijd Hier stelt u de klok op het instrumentenpaneel in. Uit Tijdopmaak City Safety p. 165 Aan Uit p. 78 12u Aan 24u Uit p. 201 Aan Uit 05 Aan Uit p. 162 Aan Uit Driver Alert Aan Uit Systeemopties 216 p. 180 p. 211 MPG (UK) Aan MPG (US) Uit km/l Bij selectie van deze optie wordt de schermweergave automatisch vervangen door een leeg scherm, wanneer u enige tijd geen schermfunctie gebruikt.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Volumes Volume mededelingen Volume voor parkeerhulp vóór Volume voor parkeerhulp achter Beltoonvolume Systeemopties resetten Van alle menu’s onder Systeemopties worden de fabrieksinstellingen hervat. Spraakinstellingen Alleen in auto's met het Volvo gps-navigatiesysteem RTI* - zie het desbetreffend boekje.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Spraaktraining Gebruiker 1 Gebruiker 2 05 Met Spraaktraining biedt u het spraakherkenningsysteem de gelegenheid om bekend te raken met uw stem en uitspraak. Op het scherm verschijnen enkele zinnen die u vervolgens moet inspreken. Zodra het systeem bekend is met uw manier van spreken, verschijnen er geen zinnen meer.
05 Comfort en rijplezier Menugroep MY CAR Aantal sleutels p. 44 VIN-nummer p. 382 DivX® VOD-code p. 269 Bluetooth-softwareversie in auto p. 276 Kaart- en softwareversie* Alleen in een auto met Volvo gpsnavigatiesysteem – zie desbetreffend boekje. 05 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Algemeen Klimaatregeling De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. N.B. U kunt de airconditioning (AC) uitschakelen, maar voor optimaal klimaatcomfort in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan dient u de airconditioning altijd te laten aanstaan.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling N.B. Er zijn verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat het juiste filter wordt gemonteerd. Clean Zone Interior Package (CZIP)* Wanneer u voor deze optie hebt gekozen zijn er nog minder stoffen in het interieur verwerkt die aanleiding kunnen geven tot allergieën of astma. Zie voor meer informatie over CZIP de brochure die u bij aankoop hebt ontvangen.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling De binnenkomende lucht wordt verdeeld over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. In de stand AUTO* vindt de luchtverdeling geheel automatisch plaats. De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te regelen, zie pagina 230. Blaasmonden in dashboard 05 Open Dicht Luchtstroom naar links of rechts Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de blaasmonden op de zijruiten om deze te ontwasemen. 222 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC* 05 Ventilator AUTO Elektrisch verwarmde voorstoel, links Temperatuurregeling linker-/rechterkant instellen Elektrisch verwarmde voorstoel, rechts Temperatuurregeling Elektrisch verwarmde voorruit* en max.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Elektronische temperatuurregeling, ETC 05 Ventilator Recirculatie Elektrisch verwarmde voorstoel, links Elektrisch verwarmde voorstoel, rechts AC – Airconditioning aan/uit Temperatuurregeling Elektrisch verwarmde voorruit* en max.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Gebruik bedieningselementen Elektrisch verwarmde stoelen/ achterbank* Voorstoelen Drie keer op de knop drukken levert het laagste verwarmingsniveau op - op het beeldscherm brandt één oranje veld. Eenmaal op de knop drukken levert het maximale verwarmingsniveau op – alle drie de lampjes branden. De vierde keer dat u op de knop drukt wordt de verwarming uitgeschakeld - geen van de velden brandt.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Ventilatorknop voor ETC Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen. gedeelte van de gestiliseerde menselijke gedaante (zie onderstaande afbeelding) branden samen met een pijl vóór dit gedeelte om aan te geven welke luchtverdelingsstand er gekozen is. Voor meer informatie over de luchtverdeling, zie pagina 230. Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Temperatuurregeling Temperatuurregeling ECC* Met deze knop kunt u de temperatuur aan de bestuurdersen passagierszijde onafhankelijk van elkaar instellen. Druk meerdere keren op L/R in de knop om de instelling voor links, rechts of beide kanten te kiezen. Stel de temperatuur in met de draaiknop – de gekozen temperatuur voor beide kanten verschijnt in het display van de middenconsole. Wanneer het lampje in de knop AC gedoofd is, is de airconditioning uitgeschakeld.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling U gebruikt de ontwaseming om de voor- en zijruiten snel te ontwasemen en te ontdooien. Het lampje in de ontwasemingsknop brandt, wanneer de functie is ingeschakeld. Als de functie actief is, vindt bovendien het volgende plaats om de lucht in de passagiersruimte zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: • de airconditioning wordt automatisch ingeschakeld • de recirculatie en het Interior Air Quality System worden automatisch uitgeschakeld.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling N.B. Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. Interior Air Quality System (IAQS)* Het Interior Air Quality System ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken.
05 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Luchtverdelingstabel 05 230 Luchtverdeling Toepassing Luchtverdeling Toepassing Er stroomt een grote hoeveelheid warme lucht naar de ruiten. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten.
05 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* Verwarming op brandstof Algemene informatie over de standverwarming U kunt de standverwarming die de motor en het interieur verwarmt meteen inschakelen of vertraagd met een timerfunctie. N.B. Als de standverwarming actief is, kan er rook onder de auto vandaan komen. Dat is volledig normaal. Tanken WAARSCHUWING Accu en brandstof BELANGRIJK Waarschuwingssticker op tankvulklep.
05 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* Symbolen en displaymeldingen2 Wanneer u de instellingen van een van de timers of Directe start activeert, gaat het informatiesymbool op het instrumentenpaneel branden en op het informatiedisplay verschijnen een verklarende melding plus een ander brandend symbool. In de onderstaande tabel staan de voorkomende symbolen en displaymeldingen. Symbool G025102 Bediening Display Betekenis Autom. verw.
05 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* G025102 G025102 Symbool Display Betekenis Brandstofkachel gestopt Brandstofpeil laag De verwarming kan niet worden geactiveerd door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden. Brandstofkachel Service vereist Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats.
05 Comfort en rijplezier Motor- en interieurverwarming op brandstof* Timer starten 1. Gebruik het duimwiel om naar Verwarming3 te gaan en maak een keuze met OK. 2. Kies één van de beide timers met behulp van het duimwiel en bevestig met OK. Klok/timer Timer uitschakelen De timers van de verwarming zijn gekoppeld aan de klok in de auto. 1. Druk op OK. 2. Gebruik het duimwiel om naar Verwarming3 te gaan en maak een keuze met OK.
05 Comfort en rijplezier Extra verwarming* Algemene informatie over de extra verwarming Voor auto's met dieselmotor die in landen worden verkocht met een koud klimaat1 is wellicht een extra verwarming vereist om de motor op bedrijfstemperatuur te brengen en een behaaglijke temperatuur in de passagiersruimte te realiseren. De auto is in dat geval voorzien van een: • elektrisch aangedreven extra verwarming of een • brandstofaangedreven extra verwarming2.
05 Comfort en rijplezier Extra verwarming* N.B. De menu-opties zijn alleen zichtbaar in contactslotstand I – verricht eventuele aanpassingen daarom voordat u de motor start. 05 236 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
05 Comfort en rijplezier Boordcomputer Algemeen De boordcomputer heeft twee varianten voor de inhoud en het uiterlijk: "Analog" of "Digital". N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. Bevestig de waarschuwingsmelding met een korte druk op de OK-knop van de richtingaanwijzerhendel. De menu’s van de boordcomputer volgens elkaar op in een eindeloze lus.
05 Comfort en rijplezier Boordcomputer Menu-optie Informatie Motoroliepeil Een ogenblik...A Voor meer informatie (zie pagina 347). Meldingen A Voor meer informatie (zie pagina 208). Bepaalde motoren. Dashboard "Digital" In de displayversie "Digital" kunnen twee boordcomputerfuncties tegelijkertijd worden weergegeven - een functie op het linker en een functie op het rechter display. • "Gemiddeld" en "Gem. snelh.
05 Comfort en rijplezier Boordcomputer Menu-optie Servicestatus Motoroliepeil Een ogenblik...A A Informatie Toont het aantal maanden en de actieradius tot de volgende service. Voor meer informatie (zie pagina 347). Bepaalde motoren. Functies Hier volgt een beschrijving voor enkele functies van de boordcomputer: Gemiddeld Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen als er een verwarming op brandstof* is gebruikt.
05 Comfort en rijplezier Boordcomputer Systeemopties Afstands-/ verbruikseenheid, zie pagina 211. N.B. Een wijziging van deze eenheden is niet alleen van toepassing op de boordcomputer maar ook op het RTI-navigatiesysteem van Volvo. Ritstatistiek* 05 De auto slaat informatie over de gemaakte ritten op, zoals het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid. Dit is met staafdiagrammen op het beeldscherm te zien. Functie Elke staaf symboliseert 1 km of 10 km, afhankelijk van de gekozen schaal.
05 Comfort en rijplezier Rijeigenschappen aanpassen Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* Naarmate de rijsnelheid hoger wordt neemt de stuurbekrachtiging af, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt de auto zwaarder en directer. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbekrachtiging voor een maximum aan weggevoel en stuurgevoeligheid.
05 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Opbergmogelijkheden 05 242
05 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Opbergvak1 in portierpaneel Opbergvak, bestuurderskant Parkeerkaarthouder Opbergvak Dashboardkastje Opbergzak*2 aan de voorkant van de voorstoelzittingen Opbergvak, bestuurderskant WAARSCHUWING Bewaar geen scherpe voorwerpen of voorwerpen die uitsteken in het vak. Kledinghaak De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te zware kledingsstukken.
05 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Dashboardkastje De koeling werkt als de klimaatregeling actief is, d.w.z. in sleutelstand II of als de motor draait. Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. 12V-aansluiting Inlegmatten* Volvo biedt inlegmatten die speciaal vervaardigd zijn. WAARSCHUWING Controleer voordat u wegrijdt of de inlegmat voor de bestuurdersstoel goed ligt en aan de pennen vastzit zodat hij niet naast of onder de pedalen klem kan komen te zitten.
05 Comfort en rijplezier Interieurcomfort WAARSCHUWING Laat de plug altijd in de aansluiting zitten, als u deze niet gebruikt. N.B. Extra uitrusting en accessoires – zoals beeldschermen, mediaspelers en mobiele telefoons – die zijn aangesloten op een van de 12V-aansluitingen in de passagiersruimte worden mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling, ook al is de transpondersleutel uitgenomen of de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de standverwarming ingesteld is om op een bepaalde tijd in te schakelen.
Algemene informatie over infotainment................................................ Radio..................................................................................................... Mediaspeler.......................................................................................... Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang.......................................... 248 258 266 271 Media Bluetooth* ................................................................................
INFOTAINMENT
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Algemeen Het infotainmentsysteem bestaat uit radio, mediaspeler, tv* en de mogelijkheid voor communicatie met de mobiele telefoon*. De informatie verschijnt op een kleurenscherm van 5 of 7 inch* boven aan de middenconsole. De functie kan worden bediend via de knoppen in het stuurwiel, in de middenconsole onder het kleurendisplay of via een afstandsbediening*. De mobiele telefoon kan in sommige gevallen ook met de stem worden bediend.
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Overzicht Installatie bedienen Bladeren/spoelen/zoeken - Kort indrukken door tracks op een cd of opgeslagen radiozenders bladeren4. Lang indrukken om een track op een cd vooruit/achteruit te spoelen of de eerstvolgende goed doorkomende radiozender te zoeken. SOUND - indrukken op de audio-instellingen (lage tonen, hoge tonen e.d.) te openen. Voor meer informatie, zie pagina 253. VOL - het geluidsniveau verhogen of verlagen.
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment de hoofdbronknop drukt, verschijnt er een snelmenu met de meest gebruikelijke menuopties. OK/MENU - u drukt op het duimwiel in het stuurwiel of de knop in de middenconsole om de keuze in menu's te accepteren. Als u zich in de normale weergave bevindt en op OK/ MENU drukt, verschijnt er een menu voor de gekozen bron (bijv. RADIO of MEDIA). Er verschijnt een pijl naar rechts op het scherm, als er onderliggende menu’s zijn.
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Menufuncties 06 Het voorbeeld geeft aan hoe u de verschillende functies bereikt tijdens het afspelen van een schijf.
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Kies een hoofdbron door te drukken op een hoofdbronknop (1) (RADIO, MEDIA, TEL). Gebruik om door de menu's van de bron te navigeren de bedieningsknoppen TUNE, OK/ MENU, EXIT of de hoofdbronknop (1). Voor Menu-overzicht, zie pagina 254. N.B. Snelmenu - snelstand bij draaien aan TUNE om bijv. van track, radiozender e.d. te veranderen. Bronmenu - voor menufuncties (te bereiken door te drukken op OK/MENU).
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Algemene audio-instellingen Druk op SOUND om het menu met audioinstellingen (Bass, Treble, etc.) te openen. Ga verder met SOUND of OK/MENU naar het alternatief van uw keuze (bijv. Treble). Pas de instelling aan door te draaien aan TUNE en sla de instelling op met OK/MENU. Druk opnieuw meerdere malen op SOUND of OK/MENU om de overige alternatieven te bereiken: • Surround7 – Is Aan/Uit te zetten.
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment niveau onder Audio-instellingen Volumecompensatie. Voor algemene informatie over menufuncties en menusystemen, zie pagina 251 en het menu-overzicht, zie pagina 254. Geluidssterkte externe geluidsbron Bij aansluiting van een externe geluidsbron (zoals een mp3-speler of iPod) op de AUXingang verschilt het ingestelde volume van deze geluidsbron mogelijk van het volume waarop het audiosysteem (bijv. de radio) speelt.
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Geavanceerde instellingen REG Alternatieve frequentie PTY-tekst weergeven Hoofdmenu DVD10 Video Alle DAB-instellingen resetten Diskmenu Audio-instellingen 14 Play/pause/verder EON TP-favoriet instellen PTY-instellingen Alle FM-instellingen resetten Audio-instellingen 14 Menu’s MEDIA Stop Hoofdmenu CD Audio Ondertitels Diskmenu Taal van audiospoor kiezen Willekeurige weergave Hoofdmenu CD/DVD10 Data Ensemble programmeren Diskmenu PTY-fi
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Stop Hoofdmenu AUX Willekeurig AUX-menu Map herhalen AUX-ingangsvolume USB-apparaat kiezen Audio-instellingen 14 Volgende titel Volgende audiotrack Scan Audio-instellingen 14 Hoofdmenu Media Bluetooth13 06 Gemiste oproepen Land kiezen Beantwoorde gesprekken Presets sorteren Gekozen nummers Autostore Gespreksduur Pop-upmenu15 video en tv* Bluetooth-apparaat verwijderen Druk op OK/MENU terwijl u een videobestand afspeelt of tv* kijkt
06 Infotainment Algemene informatie over infotainment Telefooninstellingen Herkenbaar Geluiden en volume Telefoonboek downloaden Bluetooth-softwareversie in auto Bel-opties Automatisch opnemen Voicemailnummer Telefoon uit 06 257
06 Infotainment Radio Algemeen N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 249. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 294. Menufuncties Middenconsole, bedieningselementen voor radiofuncties. RADIO-toets voor het kiezen van frequentieband (AM, FM1, FM2, DAB1*, DAB2*).
06 Infotainment Radio Om de lijst te openen en een zender te kiezen: 1. Kies de gewenste frequentieband (FM1 of FM2). 2. Draai TUNE één stap links- of rechtsom. Er verschijnt dan een lijst met alle beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt. De zender waarop is afgestemd staat met een groter lettertype in de lijst gemarkeerd. 3. Draai TUNE weer links- of rechtsom om een zender in de lijst te kiezen. 4. Bevestig uw keuze met OK/MENU. N.B.
06 Infotainment Radio N.B. Weergave van de zenderlijst met de best doorkomende signalen in het huidige gebied behoort tot de fabriekinstellingen van de radio (zie het eerdere gedeelte “Zenderlijst”). Als u echter bent overgestapt op het handmatig zoeken van zenders (door te drukken op de toets van de middenconsole toen de zenderlijst getoond werd), is de volgende keer dat u de radio inschakelt de functie voor het handmatig zoeken van zenders opnieuw actief.
06 Infotainment Radio te hervatten en druk op OK/MENU om de melding te verwijderen. Alarm De functie wordt gebruikt om de bevolking attent te maken op ernstige ongelukken of calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijdelijk onderbreken of deactiveren. De melding ALARM! verschijnt op het beeldscherm, wanneer er een alarmmelding wordt verzonden. bepalend voor de vraag of de weergave van de actieve geluidsbron kan worden onderbroken voor uitzendingen van een bepaald programmatype.
06 Infotainment Radio 1. Activeer de functie door in stand FM eerst programmatypes te kiezen onder FMmenu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY kiezen. 2. Vervolgens dient u de PTY-functie te activeren onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen Verkeersinfo van andere zenders ontvangen. 1. Kies in stand FM een of meer PTY onder FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY kiezen. – 2. Ga naar FM-menu Geavanceerde instellingen PTY-instellingen PTY zoeken.
06 Infotainment Radio – Reset in de stand FM onder FM-menu Geavanceerde instellingen Alle FMinstellingen resetten. Volumeregeling programmatypes De onderbrekende uitzendingen van het gekozen programmatype (bijv. NEWS of TP) worden weergegeven op het volume dat voor het programmatype is gekozen. Als u het volume tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het nieuwe volume opgeslagen voor een volgende onderbreking.
06 Infotainment Radio ders. Wanneer er een zender is gevonden, wordt deze ca. 10 seconden lang weergegeven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet. Bij het beluisteren van een zender is de zender op de normale manier op te slaan als een van de voorkeuren. Voor meer informatie over voorkeuren, zie “Voorkeuren” hieronder. U kiest een programmatype in stand DAB onder DAB-menu PTY-filter .
06 Infotainment Radio Geavanceerde instellingen DAB naar DAB link gekozen frequentieband is niet van invloed op de opgeslagen voorkeuren. ‘DAB naar DAB link’ houdt in dat de DAB-radio van een kanaal dat slecht of helemaal niet te ontvangen is kan overschakelen op hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep met een betere ontvangst. Bij het veranderen van kanaalgroep kan enige vertraging in de geluidsweergave optreden.
06 Infotainment Mediaspeler CD/DVD1-functies Tracks/mappen kiezen of menu-opties doorbladeren door te draaien aan TUNE. Disctrack voor-/achteruitspoelen en van disctrack of hoofdstuk2 veranderen. De mediaspeler ondersteunt de volgende soorten discs en bestanden en kan deze met andere woorden afspelen: • Voorbespeelde cd-discs (CD Audio). • Zelfgebrande cd’s met audio- en/of videobestanden1. Bedieningspaneel op middenconsole. Opening voor het invoeren/uitwerpen van een disc • Voorbespeelde video-dvd’s1.
06 Infotainment Mediaspeler Pauze Als het volume wordt uitgedraaid of MUTE wordt ingedrukt, pauzeert de mediaspeler. Als het volume wordt verhoogd of MUTE nogmaals wordt ingedrukt, start de mediaspeler weer. U kunt tevens pauzeren via het menusysteem3: druk op OK/MENU en kies Play/pause. Afspelen en navigeren Audio-cd’s Draai aan TUNE om de speellijst van de disc te bekijken en door de lijst te navigeren. Met OK/ MENU wordt de trackkeuze bevestigd en de weergave gestart.
06 Infotainment Mediaspeler toets weer los om de video weer op normale snelheid weer te geven. 3. Druk op OK/MENU om de functie te activeren/deactiveren. Scannen5 Bij activering van deze functie worden van alle disctracks/audiobestanden de eerste tien seconden weergegeven. Om te scannen: Wisselen van disctrack/audiobestand is mogelijk door te drukken op / op de middenconsole of op de toetsenset* op het stuurwiel. 1. Druk op OK/MENU Map herhalen6 2.
06 Infotainment Mediaspeler Van hoofdstuk of titel veranderen Draai aan TUNE om de lijst met hoofdstukken te openen en erin te navigeren (bij het afspelen van een film wordt de film gepauzeerd). Druk op OK/MENU om een hoofdstuk te kiezen en terug te keren naar de uitgangspositie (als eerder een film werd afgespeeld, wordt deze film voortgezet). Druk op EXIT om de titellijst te openen.
06 Infotainment Mediaspeler A B C 06 270 AudioformatenA CD-Audio, mp3, wma AudioformatenB CD-Audio, mp3, wma, aac, m4a VideoformatenC CD-Video, DVD-Video, divx, avi, asf Geldt voor Performance. Geldt niet voor Performance. Geldt alleen voor High Performance Multimedia en Premium Sound Multimedia.
06 Infotainment Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang Algemeen N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 249. Voor een beschrijving van de afstandsbediening, zie pagina 294. Aansluitingspunten voor externe geluidsbronnen.
06 Infotainment Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang Afspelen en navigeren2 Draai aan TUNE om de speellijst/mapstructuur te openen en door de lijst/structuur te navigeren. Met OK/MENU wordt de gekozen submap bevestigd of de weergave van het gekozen audio-/videobestand gestart. Druk op EXIT om te annuleren en de speellijst te verlaten of een stap omhoog (terug) te zetten in de mapstructuur. Lang indrukken van EXIT voert u naar het hoofdniveau van de speellijst.
06 Infotainment Externe geluidsbron via AUX/USB*-ingang N.B. Het systeem biedt ondersteuning voor draagbare media die werken met USB 2.0 en het bestandssysteem FAT32 en kan 1000 mappen aan met maximaal 254 submappen/bestanden in elke map. Een uitzondering daarop vormt het hoogste niveau, dat tot 1000 submappen/bestanden kan bevatten. USB Removable device/Mass Storage Device te staan. iPod Een iPod wordt middels de aansluitkabel bijgeladen en gevoed door de USB-aansluiting*. N.B.
06 Infotainment Media Bluetooth* Algemeen De mediaspeler in de auto is uitgerust met Bluetooth1 en kan draadloos “streaming audio”-bestanden afspelen op externe eenheden met Bluetooth zoals mobiele telefoons en laptops. Navigatie en regeling van het geluid zijn in dat geval te verrichten via de toetsen op de middenconsole of via de toetsenset* op het stuurwiel. Bij sommige externe eenheden is het ook mogelijk op de eenheid zelf van track te wisselen.
06 Infotainment Media Bluetooth* EXIT – Omhoog in het menusysteem, annuleert de actuele functie. Bij kort indrukken loopt u de audiobestanden door. Bij lang indrukken spoelt u de audiobestanden voor- of achteruit. N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 249.
06 Infotainment Media Bluetooth* Willekeurige afspeelvolgorde2 Versie-informatie Bluetooth Bij activering van deze functie worden de audiobestanden op de externe eenheid in willekeurige volgorde afgespeeld. Activeer/deactiveer de willekeurige afspeelvolgorde in stand Bluetooth onder Bluetooth-menu Willekeurige weergave. De actuele Bluetooth-versie van de auto is in stand Bluetooth te bekijken onder Bluetoothmenu Bluetooth-softwareversie in auto.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* Algemeen Overzicht Een mobiele telefoon met Bluetooth is draadloos aan te sluiten op het infotainmentsysteem1. Het infotainmentsysteem werkt dan als handsfree en biedt u de mogelijkheid om enkele functies van uw mobiele telefoon op afstand te bedienen. De microfoon waarvan het systeem gebruik maakt zit bij de zonneklep (2) aan bestuurderszijde. U kunt de mobiele telefoon via de knoppen op de telefoon bedienen of de telefoon nu aangesloten is of niet.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* gesprekken. Tevens te gebruiken om de opties op het beeldscherm door te bladeren. EXIT - Telefoongesprekken beëindigen/ weigeren, ingevoerde tekens wissen, omhoog in het menusysteem en actieve functie annuleren. N.B. Als de auto is uitgerust met een toetsenset* op het stuurwiel en/of een afstandsbediening*, kunt u deze meestal gebruiken in plaats van de toetsen op de middenconsole. Voor een beschrijving van de toetsenset op het stuurwiel, zie zie pagina 249.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* Alternatief 2 - Zoek naar de auto met de Bluetooth-functie van de externe eenheid 1. Maak de auto identificeerbaar/zichtbaar via Bluetooth. Draai aan TUNE naar Telefooninstellingen, bevestig met OK/ MENU, kies Herkenbaar en bevestig met OK/MENU. 2. Selecteer My Volvo Car op het scherm van de externe eenheid en volg de aanwijzingen. 3. Voer een pincode naar keuze in de externe eenheid in en kies daarna voor aansluiten. 4.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* De handsfree-functie wordt gedeactiveerd bij het afzetten van de motor en het openen van een portier2. Wanneer de mobiele telefoon is losgekoppeld, kunt u een eventueel lopend gesprek voortzetten met behulp van de ingebouwde microfoon en luidspreker van de mobiele telefoon. N.B.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* Voicemail In de normaalweergave is het mogelijk een snelnummer voor voicemail te programmeren die u vervolgens kunt bereiken door lang te drukken op 1. Het nummer van de voicemail is in de telefoonstand te wijzigen onder Telefoonmenu Belopties Voicemailnummer Nummer wijzigen. Als er nog geen nummer opgeslagen is, kunt u het bijbehorende menu openen door lang op 1 te drukken. Audio-instellingen Tel.-gespreksvol.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* N.B. Bij wijzigingen van een post in het telefoonboek van de mobiele telefoon vanuit het telefoonsysteem in de auto, wordt er een nieuwe post in het telefoonboek van de auto aangemaakt. De wijziging wordt met andere woorden niet opgeslagen in de mobiele telefoon. In de auto ziet u vervolgens dubbele posten, met verschillende icoontjes.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* Contactpersonen zoeken N.B. Bij de uitvoering High Performance ontbreekt het tekstwiel, zodat u TUNE niet kunt gebruiken voor de invoer van tekens maar aangewezen bent op de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel van de middenconsole. aan4 Contactpersonen zoeken met het tekstwiel. Tekenlijst Invoerstand wijzigen (zie onderstaande tabel) Telefoonboek Ga om een contactpersoon te zoeken of te bewerken in de telefoonstand naar Telefoonmenu Telefoonboek Zoeken.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* Nieuw contact N.B. Bij de uitvoering High Performance ontbreekt het tekstwiel, zodat u TUNE niet kunt gebruiken voor de invoer van tekens maar aangewezen bent op de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel van de middenconsole. 1. Druk, wanneer de regel Naam gemarkeerd staat, op OK/MENU om de invoerstand te openen (bovenstaande afbeelding). Letters invoeren voor nieuwe contactpersoon.
06 Infotainment Bluetooth-handsfree* Met OK/MENU kunt u wisselen tussen hoofdletters en kleine letters. Druk op OK/MENU, de cursor gaat naar het invoerveld (2) boven aan het beeldscherm. U kunt de cursor vervolgens met TUNE naar de gewenste positie verplaatsen om bijv. nieuwe letters in te voegen of letters te wissen met EXIT. Ga om nieuwe letters te kunnen invoegen eerst terug naar de invoerstand door te drukken op OK/MENU.
06 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon Algemeen De spraakherkenningsfunctie1 van het infotainmentsysteem biedt u de mogelijkheid om bepaalde functies van een mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting of van Volvo’s navigatiesysteem, RTI (Road and Traffic Information System) met uw stem te bedienen. N.B. • • 06 1 286 In dit gedeelte staat aangegeven hoe u gesproken commando’s kunt gebruiken om een mobiele telefoon met Bluetooth-aansluiting te bedienen.
06 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon commando’s op het beeldscherm van de middenconsole. Beknopte bedieningsinstructies Let op het volgende bij het gebruik van de spraakherkenningsfunctie: • Spreek bij het geven van commando’s na de toon, met normale stem in een normaal tempo. • Wacht met spreken, totdat het systeem klaar is met antwoorden (zolang het systeem antwoordt, werkt de spraakherkenning namelijk niet). Toetsenset op stuurwiel. • Houd portieren en zijruiten dicht.
06 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon De instructie is opgesplitst in 3 lessen, die in totaal zo’n 5 minuten duren. De functie start met de eerste les. Om een les over te slaan en naar de volgende te gaan, kunt u op de knop voor spraakherkenning drukken en “Volgende” zeggen. U kunt teruggaan naar de vorige les door “Vorige” te zeggen. Beëindig de instructie door de knop voor spraakherkenning lang in te drukken. Stemtraining U krijgt tot vijftien zinnen te zien die u moet inspreken.
06 Infotainment Spraakherkenning* mobiele telefoon Systeemreactie Contactpersoon bellen Nummer? Met het onderstaande dialoog kunt u de geprogrammeerde contactpersonen in uw mobiele telefoon bellen. Gebruikersreactie Noem de cijfers (eenheden zoals zes-achtzeven enz.) van het telefoonnummer. Als u meerdere cijfers noemt en vervolgens pauzeert, zal het systeem ze herhalen en vervolgens “Doorgaan” zeggen. Noem de rest van de cijfers. Sluit wanneer u klaar bent het commando af door “Bel” te zeggen.
06 Infotainment TV - instelling* Algemeen N.B. Dit systeem ondersteunt alleen tv-signalen in die landen die in mpeg2-formaat uitzenden volgens de DVB-T-standaard. Het systeem biedt geen ondersteuning voor tv-signalen in mpeg-4-formaat of analoge tv-signalen. N.B. Tv-weergave is uitsluitend mogelijk wanneer de auto stilstaat. Wanneer de auto sneller rijdt dan ca. 6 km/h, verschijnt er geen beeld en staat Geen visuele media tijdens het rijden op het beeldscherm. Het geluid wordt echter wel weergegeven.
06 Infotainment TV - instelling* Tv kijken – Druk op MEDIA, draai aan TUNE tot TV in het display verschijnt en druk op OK/ MENU. > Er wordt een zoekfunctie gestart en kort daarna verschijnt het laatst bekeken kanaal. Van kanaal veranderen U kunt als volgt van kanaal veranderen: • Draai aan TUNE, waarna een lijst verschijnt met alle beschikbare kanalen in het gebied. Als een van deze kanalen al eerder werd opgeslagen als voorkeur, verschijnt rechts van de kanaalnaam het sneltoetsnummer.
06 Infotainment TV - instelling* Voorkeur kijker De voorkeurslijst is te bewerken. U kunt de volgorde van de kanalen in de voorkeurslijst wijzigen. Een tv-kanaal kan op meerdere plaatsen in de voorkeurslijst voorkomen. De onderlinge positie van de tv-kanalen in de lijst kan bovendien variëren. Om de volgorde binnen de lijst met voorkeuren te wijzigen dient u in stand TV te gaan naar TVmenu Presets sorteren. 1.
06 Infotainment TV - instelling* Informatie over actueel programma Druk op de toets INFO om informatie te bekijken over het actuele programma, het volgende programma alsmede het starttijdstip. Wanneer u nogmaals op de toets INFO drukt, valt soms meer informatie over het actuele programma te bekijken (zoals de tijd dat het begint en eindigt) alsmede een korte beschrijving van het actuele programma te lezen. Voor meer informatie over de toets INFO, zie pagina 249.
06 Infotainment Afstandsbediening* Algemeen De afstandsbediening is te gebruiken voor alle functies van het infotainmentsysteem. De toetsen op de afstandsbediening hebben dezelfde functies als de overeenkomstige toetsen op de middenconsole of de toetsenset* op het stuurwiel. Druk bij gebruik van de afstandsbediening de knop op de afstandsbediening in stand F. Richt de afstandsbediening vervolgens op de IR-ontvanger, die rechts van de knop INFO (zie pagina 249) op de middenconsole zit.
06 Infotainment Afstandsbediening* Toets Functie Functie Omhoog/omlaag Ondertiteling, ondertitelingstaal kiezen Naar rechts/links Teletekst*, aan/uit Keuze bevestigen of menusysteem voor gekozen bron openen Volume verlagen Volume verhogen 0–9 Toets Voorkeurskanalen kiezen, cijfers/ letters invoeren Batterijen in afstandsbediening vervangen N.B. De batterijen gaan normaal 1–4 jaar mee, afhankelijk van het gebruik van de afstandsbediening. 1.
Rijadviezen............................................................................................ Tanken.................................................................................................. Brandstof.............................................................................................. Lading vervoeren.................................................................................. Bagageruimte........................................................................................
TIJDENS HET RIJDEN
07 Tijdens het rijden Rijadviezen Algemeen Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op. • Rijd niet met open zijruiten. • Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen.
07 Tijdens het rijden Rijadviezen mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen zodat deze kan afkoelen. Geopende achterklep WAARSCHUWING • Als de displaymelding Motortemp. hoog • • • Zet motor af of Koelvl.peil laag Zet motor af verschijnt, dient u nadat de auto tot stilstand is gekomen ook de motor af te zetten.
07 Tijdens het rijden Rijadviezen tegen vorst is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk.
07 Tijdens het rijden Tanken Tanken Tankvulklep handmatig openen De brandstoftank is voorzien van een doploos brandstofvulsysteem. Tankvulklep openen/sluiten Open de tankvulklep door de achterkant van de klep wat in te drukken. Trek de klep open. Sluit de klep na het tanken. Zie voor het ver-/ontgrendelen van de tankvulklep zie pagina 61. De vergrendellogica van de tankvulklep volgt ook keyless-drive en de vergrendeling resp. ontgrendeling van de centrale vergrendeling.
07 Tijdens het rijden Tanken N.B. Voorkom morsen door na het tanken ca. 5–8 seconden te wachten en daarna het vulpistool voorzichtig te verwijderen. Bijvullen met reservetank Gebruik bij het bijvullen met een reservetank de trechter die onder het vloerluik in de kofferbak ligt. Let op dat de trechter correct in de vulbuis wordt gestoken. De vulbuis bestaat uit twee te openen doppen en de trechter moet langs de beide doppen worden geleid voordat er kan worden bijgevuld.
07 Tijdens het rijden Brandstof Algemene informatie over brandstof Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. WAARSCHUWING Zorg er altijd voor dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen.
07 Tijdens het rijden Brandstof Benzine Dieselolie Benzine dient te voldoen aan de norm NENEN 228. De meeste motoren kunnen op benzine met een octaangetal van 95 en 98 RON lopen. 91 RON mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de tank. Diesel moet voldoen aan de norm EN 590 of JIS K2204.
07 Tijdens het rijden Brandstof Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het brandstofsysteem enige tijd nodig om een controle uit te voeren. Doe in dat geval (ná bijtanken met dieselolie) het volgende, voordat u de motor start: 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen (zie pagina 81). 2. Druk op de START-knop zonder rem- en/ of koppelingspedaal te bedienen. 3. Wacht ca. 1 minuut. 4.
07 Tijdens het rijden Brandstof BELANGRIJK Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het moeilijk zijn om de motor te starten en het filter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan dat het filter moet worden vervangen. Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Zie de informatie over gewichten op pagina 385 en de tabel op pagina 393.
07 Tijdens het rijden Lading vervoeren Algemene informatie over vervoer van lading • Dek scherpe randen met iets zachts af om Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Voor gedetailleerde informatie over de gewichten, zie pagina 385.
07 Tijdens het rijden Lading vervoeren • Controleer regelmatig of de lastdragers en Verankeringsogen de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. Houder voor boodschappentassen Met de houders voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de kofferbak verspreiden. De belasting van de houder is max. 3 kg. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop.
07 Tijdens het rijden Lading vervoeren 12 V-uitgang* Opklapbare houder voor boodschappentassen* Opklapbare houder voor boodschappentassen De opklapbare houder voor boodschappentassen in de vloer kan in drie standen worden uitgeklapt. De houder kent twee afstelstanden en een zgn. servicestand (recht omhoog). De houder is verkrijgbaar met twee vloercombinatievarianten: een met afstelstanden in de bak onder de vloer en een met afstelstanden in kunststof rails.
07 Tijdens het rijden Lading vervoeren N.B. De compressor voor provisorische bandenreparatie is door Volvo getest en goedgekeurd. Voor informatie over het gebruik van de aanbevolen provisorische bandenreparatie (TMK) van Volvo, zie pagina 336.
07 Tijdens het rijden Bagageruimte Ladingnet* Aanbrengen N.B. U monteert het bagagenet het eenvoudigst via het ene achterportier. WAARSCHUWING U dient te controleren of de bovenste bevestigingen van het bagagenet goed gemonteerd zijn en of de trekbanden goed vastzitten. Een beschadigd net mag niet worden gebruikt. Het ladingnet wordt aan vier bevestigingspunten vastgezet. Het ladingnet voorkomt dat bagage bij krachtige remmanoeuvres de passagiersruimte in wordt geslingerd.
07 Tijdens het rijden Bagageruimte Demonteren en opbergen 4. Klap de stang in het midden dubbel en rol het net op. Hoedenplank Doe het net in de opbergzak. Het opgevouwen ladingnet wordt in de zak in de kofferbak bewaard. Het ladingnet is eenvoudig te demonteren en in te klappen. Haal de spanning van het net door de knop op de sluiting van de spanband in te drukken en de spanband een stukje te vieren. Duw de borghaak in en neem de beide haken van de spanband los.
07 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Algemeen Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor gedetailleerde informatie over de gewichten, zie pagina 385. Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger.
07 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. De toelaatbare maximumsnelheid voor auto's met aanhanger is 100 km/h. Het gewicht van de aanhanger en de snelheid kunnen verder worden beperkt door nationale voorschriften voor voertuigen. De trekhaken kunnen zijn gecertificeerd voor hogere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. WAARSCHUWING Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht.
07 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Trekhaak Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, dienen de montagevoorschriften voor het bevestigen van het afneembare gedeelte zorgvuldig te worden opgevolgd, zie pagina 316. N.B. Specificaties Als er een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. Afneembare trekhaak opbergen WAARSCHUWING • Volg de montage-instructies nauwkeurig op.
07 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger G021488 Afneembare trekhaak bevestigen 07 316 887 B 79 C 881 D 441 E 109 F 306 G Langsligger H Middelpunt kogel Het controlevenster moet rood van kleur zijn. G021489 A G021487 Afmetingen, bevestigingspunten (mm) Verwijder de afdekking door de pal in te en de afdekking vervolgens drukken recht naar achteren te trekken . Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien.
07 Tijdens het rijden Het controlevenster moet groen van kleur zijn. Controleer of het kogelsegment vastzit door het stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. WAARSCHUWING G021495 G021494 G021490 Rijden met een aanhanger Veiligheidskabel. WAARSCHUWING Controleer of de veiligheidskabel van de aanhanger in de juiste bevestiging vastzit. G000000 Als het kogelgedeelte niet goed zit, moet u het verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven.
07 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger WAARSCHUWING Zet de afneembare trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie pagina 315. delbewegingen optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas bij zeer hoge snelheden op. Als de aanhanger/caravan echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden van 70–90 km/h gevaar voor pendelbewegingen.
07 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Als de pendelbeweging ondanks de eerste ingreep van het TSA-systeem niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het TSAsysteem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. Overig Het TSA-systeem kan ingrijpen bij snelheden van 65–160 km/h. N.B.
07 Tijdens het rijden Slepen en bergen Slepen WAARSCHUWING Kijk voordat u met slepen begint wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is. 1. Ontgrendel het stuurslot door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en de START/STOP ENGINE-knop lang in te drukken. Sleutelstand II wordt geactiveerd, zie pagina 81 voor meer informatie over sleutelstanden. 2. Laat de transpondersleutel tijdens het slepen in het contactslot zitten. 3.
07 Tijdens het rijden Slepen en bergen BELANGRIJK Vermijd slepen. • • Een auto die op een gevaarlijke plek in het verkeer staat, mag echter over een korte afstand (tot 10 km) en op lage snelheid (tot 10 km/h) worden versleept. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. Om de auto over afstanden groter dan 10 km te verslepen, dienen de aangedreven wielen geheven te worden – het wordt geadviseerd een professioneel bergingsbedrijf in te schakelen.
07 Tijdens het rijden Slepen en bergen de schroevendraaier openklapt – de afdekking klapt rond de middellijn open en kan vervolgens worden verwijderd. Schroef het sleepoog tot aan de flens naar binnen. Draai het oog stevig vast met bijvoorbeeld een wielsleutel. Na gebruik wordt het sleepoog weer losgedraaid. Leg het sleepoog terug op zijn plek. Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper terug.
07 Tijdens het rijden 07 323
Algemeen ............................................................................................. Wielen verwisselen ............................................................................... Bandenspanning .................................................................................. Gevarendriehoek en EHBO-set*........................................................... Provisorische bandenreparatie (TMK)* ................................................
WIELEN EN BANDEN
08 Wielen en banden Algemeen Rijeigenschappen Banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. schappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. Nieuwe banden Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). N.B.
08 Wielen en banden Algemeen De juiste bandenspanning levert een gelijkmatiger slijtage op, zie pagina 334. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen tegen te gaan kunt u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit en doe dat daarna om de 10.000 km opnieuw.
08 Wielen en banden Algemeen Afsluitbare wielbouten* Profieldiepte Afsluitbare wielbouten* zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm voor winterbanden. Sneeuwkettingen gebruiken Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen.
08 Wielen en banden Algemeen 93 Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (LI) W Aanduiding van de snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (SS). (In dit geval 270 km/h). Lastindex Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. De minimaal toelaatbare index staat in de tabel, zie pagina 395.
08 Wielen en banden Wielen verwisselen Reservewiel*1 Een compact reservewiel (Temporary Spare) is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en dient dan ook zo spoedig mogelijk door een normaal wiel te worden vervangen. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. Het compacte reservewiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodemspeling verandert er daarom door. Wees voorzichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat.
08 Wielen en banden Wielen verwisselen BELANGRIJK WAARSCHUWING Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel te worden gedraaid. 6. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los met de wielsleutel. N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven op de kriksticker. Op de sticker staat tevens de maximale hefcapaciteit bij de vermelde minimale hefhoogte. 2.
08 Wielen en banden Wielen verwisselen BELANGRIJK De grond onder de krik dient vast en egaal te zijn en niet te hellen. 8. Breng de krik omhoog, zodat de flens in de carrosserie in de groef in de kop van de krik valt. 9. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielbouten en til het wiel eraf. N.B. De normale krik van de auto is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band, monteren van winterbanden/ zomerbanden e.d.
08 Wielen en banden Wielen verwisselen 2. Draai de krik tot de helft in, zodat hij in het schuimblok past. Leg de zwengel in het vak in het schuimblok. 3. Leg het gebruikte gereedschap terug in de resp. vakken in het schuimblok. 4. Leg als het reservewiel is gebruikt het schuimblok terug in het opbergvak en schroef de bevestigingsbouten vast in de vloer van de opbergruimte. De lekke band kan in de plastic zak worden gedaan die in de verpakking met de handschoenen zit.
08 Wielen en banden Bandenspanning Bandenspanning Brandstofbesparing, ECObandenspanning Voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik wordt geadviseerd de aangegeven ECO-spanning (zowel bij maximale als lichte belading zie pagina 395-) aan te houden bij snelheden tot 160 km/u. Bandenspanning controleren G021830 Controleer iedere maand de bandenspanning.
08 Wielen en banden Gevarendriehoek en EHBO-set* Gevarendriehoek Til het vloerluik op (of schuif de achterkant van de laadvloer naar voren bij modellen met een gelede vloer en til hierna de ondervloer op) en pak de gevarendriehoek. Neem de gevarendriehoek uit de houder, klap de driehoek uit en bevestig de twee losse zijden aan elkaar. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek.
08 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* Algemeen en zo nodig tijdelijk te corrigeren. De set bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. De set dient om noodreparaties uit te voeren. De fles met het afdichtmiddel moet worden vervangen voordat de houdbaarheidsdatum is verstreken en tevens na het gebruik. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. N.B. Versie 1.
08 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* N.B. Overzicht Lekke band repareren Om bij het sleepoog/de wielsleutel in het schuimblok te komen: Versie 1: Til de compressoreenheid van de bandenreparatieset (punt 5) op om bij de wielsleutel te komen. Til de bus met afdichtmiddel eruit (punt 6) om bij het sleepoog te komen. • Versie 2: Til de compressoreenheid van de bandenreparatieset (punt 5) om bij het sleepoog te komen. De wielsleutel ligt onder de krik.
08 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* WAARSCHUWING Het afdichtmiddel kan de huid irriteren. Bij huidcontact het middel direct met zeep en water afspoelen. 3. Controleer of de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. 7. Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan en start de motor. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 8. Zet de knop in stand I. N.B. Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken.
08 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* Reparatieresultaat en bandenspanning controleren 1. Sluit de uitrusting opnieuw aan. 2. Lees de bandenspanning van de manometer af. N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Volvo adviseert u het vervangen over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. • Als de spanning lager is dan 1,3 bar, werd de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats.
08 Wielen en banden Provisorische bandenreparatie (TMK)* BELANGRIJK Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. 5. Pomp de band op tot de druk die op/in de bandenspanningstabel staat aangegeven, zie pagina 395. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de kabel los. 7. Plaats het ventieldopje terug.
08 Wielen en banden 08 341
Motorruimte.......................................................................................... Gloeilampen.......................................................................................... Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof............................................... Accu...................................................................................................... Zekeringen............................................................................................ Verzorging.
ONDERHOUD EN SERVICE
09 Onderhoud en service 09 Motorruimte Algemeen Serviceprogramma van Volvo Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats.
09 Onderhoud en service Motorruimte Motorruimte, overzicht WAARSCHUWING De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd de transpondersleutel altijd in stand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie pagina 81. Raak bougies of bobine niet aan, wanneer de transpondersleutel in stand II staat of als de motor warm is. Oliepeil motor controleren Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er anders uitzien.
09 Onderhoud en service Motorruimte 09 gemaakt van een waarschuwingslampje voor de oliedruk. Bij modellen met een olieniveausensor wordt gewaarschuwd met een waarschuwingssymbool midden op het instrumentenpaneel en met displaymeldingen. Op bepaalde modellen zijn beide systemen aanwezig. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Motor met oliepeilstok2 Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan aangegeven.
09 Onderhoud en service Motorruimte ver onder staat, moet u wellicht meer bijvullen. 09 Motor met elektronische oliepeilaanduiding3 6. Als u het peil daarna nogmaals wenst te controleren, moet u dat na enige tijd rijden doen. Herhaal vervolgens de stappen 1–4. WAARSCHUWING Vul nooit bij tot boven de MAX-aanduiding. De olie mag nooit boven MAX of onder MIN staan om motorschade tegen te gaan. WAARSCHUWING Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstukken, aangezien er dan brand kan ontstaat.
09 Onderhoud en service 09 Motorruimte BELANGRIJK Vul bij het verschijnen van de melding Oliepeil laag 0,5 liter bijvullen slechts 0,5 liter bij. 2. Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Motoroliepeil Een ogenblik.... > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Koelvloeistof Peil controleren en bijvullen N.B. Het systeem detecteert het oliepeil alleen tijdens het rijden.
09 Onderhoud en service Motorruimte Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie pagina 390. BELANGRIJK • Controleer de koelvloeistof regelmatig De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor motorschade ontstaat.
09 Onderhoud en service 09 Motorruimte Bijvullen Klimaatregeling Storingen opsporen en verhelpen De airconditioning bevat een fluorescerend traceermiddel. Gebruik ultraviolet licht voor het zoeken van lekkage. Volvo raadt aan contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Positie remvloeistofreservoir. Het vloeistofreservoir gaat schuil achter de dekplaat op de koude zone van de motorruimte. U moet het ronde deksel eerst verwijderen om bij de dop van het reservoir te komen. 1.
09 Onderhoud en service Gloeilampen Algemeen Alle gloeilampen van de auto zijn vermeld, zie pagina 356.
09 Onderhoud en service Gloeilampen 09 2. 3. Draai de schroef met het gereedschap (Torx 30) los. Draai de borgpen rechtsom. De koplamp moet gemonteerd zijn en de connector moet correct zijn aangesloten voordat de verlichting wordt geactiveerd of van sleutelstand wordt gewisseld. Dimlicht2 Trek de borgpen weg. 4. Haal het koplamphuis los door het beurtelings te kantelen en naar buiten te trekken.
09 Onderhoud en service Gloeilampen Groot licht2 Extra grootlicht*3 Richtingaanwijzers, voor 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 351. 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 351. 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 351. 2. Maak de afdekkap los, zie pagina 352. 2. Maak de afdekkap los, zie pagina 352. 2. Maak de afdekkap los. 3. 3. 3. Druk de borghaak in. Draai de lamphouder linksom. Trek de lamphouder naar buiten. 4.
09 Onderhoud en service Gloeilampen 09 Stads-/parkeerlichten4 Sidemarker Dagrijlicht5 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 351. 1. Haal het koplamphuis los, zie pagina 351. 1. Maak de afdekkap los. 2. Draai de lamphouder linksom. 2. Maak de afdekkap los. 2. Draai de lamphouder linksom. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Trek de lamphouder omlaag. 3. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 4 5 354 4.
09 Onderhoud en service Gloeilampen Positie gloeilampen achterlamphuis Remlicht (led) Parkeerlicht Achterlamphuis 1. Verwijder het klepje in de bekleding (1) aan de kant waar de kapotte gloeilamp zit. Sidemarker 2. Achteruitrijlicht Mistachterlicht Mistachterlicht Richtingaanwijzers, rem- en achteruitrijlicht worden van binnenuit de kofferbak vervangen. Remlichten Richtingaanwijzer 09 Druk de borghaak opzij. Trek de lamphouder naar buiten. 3.
09 Onderhoud en service 09 Gloeilampen Draai de lamphouder linksom. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 3. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug.
09 Onderhoud en service Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof Wisserbladen Servicestand ENGINE-knop om het elektrisch systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten. (Zie voor meer informatie over de sleutelstanden zie pagina 81.) 2. Druk nogmaals kort op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrisch systeem van de auto in de sleutelstand 0 te zetten. 3. Beweeg binnen 3 seconden de rechter stuurhendel omhoog en houd deze ca. 1 seconde in deze stand. > De ruitenwisserarmen gaan dan verticaal staan.
09 Onderhoud en service 09 Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof Klap de wisserarm omhoog als deze in de servicestand staat. Druk op de knop die op de wisserbladhouder zit en trek het wisserblad evenwijdig aan de wisserarm los. Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar binnen dat u een klik hoort. Controleer of het blad goed vastzit. G021763 Wisserbladen vervangen, achterklep N.B. De wisserbladen hebben een verschillende lengte. Het blad aan de bestuurderskant is langer dan dat aan de passagierskant. 4.
09 Onderhoud en service Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof 09 BELANGRIJK Controleer de bladen regelmatig. Verwaarloosd onderhoud verkort de levensduur van de bladen. Vulopening voor ruitensproeiervloeistof De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. BELANGRIJK Gebruik in de winter sproeiervloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet vastvriest in pomp, reservoir en slangen. Voor de hoeveelheden, zie pagina 390.
09 Onderhoud en service 09 Accu Gebruik De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. • Koppel de startaccu nooit los, terwijl de motor loopt. • Controleer of de kabels van de startaccu op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. WAARSCHUWING 360 • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren.
09 Onderhoud en service Accu Symbolen op de accu Vermijd vonken en open vuur. Draag een veiligheidsbril. 09 Startaccu vervangen Volvo raadt aan accu's te laten vervangen door een erkende werkplaats – een erkende Volvowerkplaats wordt aangeraden. Voor meer informatie over de startaccu van de auto - zie pagina 117 Explosiegevaar. Eco Start/Stop DRIVe* Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. Bestemd voor inzameling.
09 Onderhoud en service Accu 09 Accu KoudestartvermogenA, CCA (A) AfmetingenD, l×b×h (mm) Capaciteit (Ah) A B C D Start Hulp 760 B 120B 800 C 180C 278×175×190B 150×90×106B 315×175×190C 150×90×130C 70B 8B 80C 10C Volgens EN-standaard. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. Maximale afmetingen. BELANGRIJK Bij vervanging van de accu’s in een auto met Start/Stop-systeem dient u accu’s type AGM1 te monteren. 1 2 3 362 N.B.
09 Onderhoud en service Accu BELANGRIJK Bij het negeren van het volgende valt het Start/Stop-systeem mogelijk tijdelijk uit na aansluiting van een externe startaccu of acculader: • De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Zie het gedeelte “Starten met hulpaccu” voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. 09 N.B.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Algemeen Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, worden alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is.
09 Onderhoud en service Zekeringen 09 Motorruimte Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. • De zekeringen 7–18 zijn van het type In de relais- en zekeringhouder is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen. • De zekeringen 19–45 en 47–48 zijn van het “JCASE” en moeten worden vervangen door een werkplaats1. type “MiniFuse”. Posities Functie A De sticker in het deksel toont de plaats van de zekeringen.
09 Onderhoud en service 09 366 Zekeringen Functie A Functie A Functie A - - Klimaatsensor*; Luchtinlaat klepmotoren 10 10 Motorregelmodule (5-cil.) 5 Elektrisch bedienbare stoel, rechts* 20 Kleppen (benzine); Magneetkleppen (benzine); Lambdasonde (diesel); Carterventilatieverwarming (5-cil.); Luchtmassameter (5-cil. benzine) Bougies (benzine) 10 Relaisspoel in relais voor koelventilator (4-cil., 5-cil. diesel); Lambdasondes (4-cil.
09 Onderhoud en service Zekeringen Functie A Collision Warning 5 Gaspedaalsensor 5 Laadpunt hulpaccu - - - - - 09 `` 367
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Onder dashboardkastje Aan de binnenkant van het deksel naar relaisen zekeringenhouder in de motorruimte zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. In de relais- en zekeringenhouder in de motorruimte is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen. Zekeringen vervangen De zekeringen zijn toegankelijk als een beschermkap is losgemaakt van de relais- en zekeringenhouder. 368 Kap demonteren 1.
09 Onderhoud en service Zekeringen Kap monteren Functie A Functie A Brandstofpomp 20 Instrumentenpaneel 5 Centrale vergrendeling tankvulklepB 10 Bedieningspaneel klimaatregeling 10 Stuurwieleenheid 7,5 - 1. Pas de onderste borgnokjes in. 2. Draai de kap omhoog totdat de bovenste nokjes vastklikken. N.B. Let erop dat de bovenste borgnokjes goed in de groeven van de relais- en zekeringhouder worden geleid.
09 Onderhoud en service Zekeringen 09 A B C D E F 370 Functie A Bewegingssensor alarm*; Remote ontvanger 5 VoorruitsproeierD; AchterruitsproeierD 20 Centrale vergrendeling tankvulklepE 10 Ontgrendelen achterklepF 10 PTC-element luchtvoorverwarmer*; Knop stoelverwarming achter* 7,5 Airbags; Airbag voetganger 10 Reservestand 4 continue spanning 7,5 - - - - Zie ook zekering 84. Zie ook zekering 83. Zie ook zekering 82. Zie ook zekering 77. Zie ook zekering 70. Zie ook zekering 65.
09 Onderhoud en service Zekeringen 09 Onder de rechter voorstoel Aan de binnenkant van het deksel naar relaisen zekeringenhouder in de motorruimte zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. • De zekeringen 24–28 zijn van het type “JCASE” en moeten worden vervangen door een werkplaats2. • De zekeringen 1–23 en 29–46 zijn van het type “MiniFuse”. In de relais- en zekeringenhouder in de motorruimte is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Functie A Functie A Functie A - - Trekhaakaansluiting 2* 20 - - Hoofdzekering voor zekeringen 12-16: Infotainment 40 Verwarming zitplaats achterbank rechts* 15 - Verwarming zitplaats achterbank links* 15 Regelmodule AWD* 15 Elektrisch bedienbare stoel, links* 372 20 - - - - - Trekhaakaansluiting 1* 40 Audioregelmodule (versterker)* 5 Elektrisch verwarmde achterruit 30 - - - - Telematica*; Bluetooth* 5 BLIS* 5 Audio; Infotainme
09 Onderhoud en service Verzorging Auto wassen Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. WAARSCHUWING Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. • Spoel het onderstel af. • Spoel de hele auto af tot al het losse vuil is verwijderd om de kans op waskrassen te beperken. Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten.
09 Onderhoud en service 09 Verzorging Remmen testen WAARSCHUWING Test de rem na het wassen altijd, ook de parkeerrem, zodat vocht en corrosie de remvoering niet aantasten en de remmen verslechteren. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Door de wrijving worden de remblokken warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer.
09 Onderhoud en service Verzorging Waterafstotende laag* Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters e.d. op het glasoppervlak, omdat de waterafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan. Om schade aan het glas te voorkomen dient u voor het verwijderen van ijs alleen een krabber van kunststof te gebruiken. De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage.
09 Onderhoud en service 09 Verzorging BELANGRIJK Scherpe voorwerpen en klittenbandsluitingen kunnen de stoffen bekleding van de auto beschadigen. mende crème op te brengen. De Volvo Leather Care-set is verkrijgbaar bij de Volvo-dealer. BELANGRIJK • Behandeling van vlekken op leren bekleding De leren bekleding van Volvo is chroomvrij en is behandeld om de bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren. Naarmate leren bekleding ouder wordt, krijgt het een fraai patina.
09 Onderhoud en service Verzorging Groep 2 (vet, olie, saus en chocolade) 1. Dezelfde procedure als voor groep 1. 2. Dep met een absorberende papieren of stoffen doek. Groep 3 (vuil, stof in droge vorm) 1. Gebruik een zachte borstel om het vuil te verwijderen. 2. Dezelfde procedure als voor groep 1. Behandeling van vlekken op interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout baar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold.
09 Onderhoud en service 09 Verzorging Kleine lakbeschadigingen als steenslagplekken en krassen repareren 2. Voor het lakken kan indien nodig (bijv. bij ongelijkmatige kanten) lokaal zeer licht worden opgeschuurd met een zeer fijn schuurmiddel. Maak het oppervlak goed schoon en laat drogen. G021832 3. Roer de grondlak (primer) goed door en breng deze met een fijn kwastje, een lucifer of iets dergelijks aan. Werk als de grondlak droog is af met basislak en heldere lak.
09 Onderhoud en service 09 379
Type-aanduidingen............................................................................... Maten en gewichten.............................................................................. Motorspecificaties................................................................................. Motorolie............................................................................................... Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................. Brandstof.............
SPECIFICATIES
10 Specificaties Type-aanduidingen Positie van stickers en plaatjes 10 382
10 Specificaties Type-aanduidingen Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer. Bij het openen van het rechter achtportier is de sticker zichtbaar. N.B.
10 Specificaties Maten en gewichten Maten 10 Maten A B C 384 Wielbasis Lengte Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt D Laadlengte, vloer E Hoogte F Laadhoogte mm 2647 G Maten mm Spoorbreedte vooras 1546A 1551B 4369 1559C 1508 H Spoorbreedte achteras 1536A 684 1541B 1445 1549C 532 I Laadbreedte, vloer J Breedte 960 1802 A B C Maten mm K Breedte incl. buitenspiegels 2041 L Breedte incl. ingeklapte buitenspiegels 1857 Offset 46 mm. Offset 50 mm. Offset 52,5 mm.
10 Specificaties Maten en gewichten Gewichten Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij gebruik van een aanhanger (zie tabel op pagina 386)) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht – rijklaar gewicht. N.B.
10 Specificaties Maten en gewichten Trekgewicht en kogeldruk 10 Motor Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) T3 Handgeschakeld, B6 1300 75 T4 Handgeschakeld, B6 1300 75 D2 Handgeschakeld, B6 1300 75 D3 Handgeschakeld, M66 1500 75 D3 Automaat, TF-80SD 1500 75 D4 Handgeschakeld, M66 1500 75 D4 Automaat, TF-80SD 1500 75 Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) Max.
10 Specificaties Motorspecificaties Motorspecificaties 10 N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten.
10 Specificaties Motorolie Ongunstige rijomstandigheden 10 In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van ongunstige rijomstandigheden. Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • in temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten bij lage temperaturen.
10 Specificaties Motorolie Motoroliekwaliteit Motor MotorcodeA Aanbevolen oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter 10 (liter) T3 B4164T3 In de fabriek bijgevulde en gecertificeerde olie: Oliekwaliteit WSS-M2C925-A ca 4,1 alternatief tijdens servicebeurt: T4 B4164T Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca 4,1 Viscositeit: SAE 5W-30 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 D2 D4162T Viscositeit: SAE 5W-30 ca 3,8 Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.
10 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen Koelvloeistof 10 MotorA Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50 % water1, zie verpakking. MotorA T3 (liter) D2 D4162T Hoeveelheid D3 D5204T6 (liter) D4 D5204T4 10,0 8,0 A B4164T3 7,0 T4 Hoeveelheid Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie pagina 382.
10 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen N.B. Onder normale rijomstandigheden hoeft de versnellingsbakolie niet te worden ververst zolang de versnellingsbak meegaat. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst, zie pagina 388. 10 Vloeistof Systeem Remvloeistof Remsysteem 0,6 DOT 4+ Ruitensproeiervloeistof Auto’s met koplampsproeiers 5,5 Door Volvo aanbevolen sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer en onder het vriespunt.
10 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen WAARSCHUWING 10 392 In de installatie voor airconditioning zit koudemiddel R134a onder druk. Service en reparatie aan het systeem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd.
10 Specificaties Brandstof CO2-uitstoot en brandstofverbruik 10 A B T3 158 6,8 106 4,6 125 5,4 T4 164 7,0 109 4,7 129 5,5 D2A 105 4,0 88 3,4 94 3,6 D2B 110 4,2 93 3,6 99 3,8 D3 139 5,3 100 3,8 114 4,3 D3 179 6,9 112 4,3 136 5,2 D4 139 5,3 100 3,8 114 4,3 D4 179 6,9 112 4,3 136 5,2 94 gram/km CO2-versie, max. bandbreedte 205. 99 gram/km CO2-versie.
10 Specificaties Brandstof Uitleg gram/km 10 liter/100 km Stadsverkeer Snelwegrit Combinatierit N.B. Als de gegevens over brandstofverbruik en emissie ontbreken, staan deze in het bijgeleverde supplement. Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli1, die gelden voor een auto met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting.
10 Specificaties Wielen en banden, maten en spanning Goedgekeurde bandenspanningswaarden Motor Bandenmaat Snelheid (km/h) 195/65 R15 T3 205/55 R16 T4 205/50 R17 D2 225/45 R17 Belading, 1–3 inzittenden Max.
10 Specificaties Elektrisch systeem Elektrisch systeem 10 Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. De accucapaciteit is afhankelijk van de uitrusting op de auto. BELANGRIJK Als de startaccu wordt vervangen, moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en dezelfde reservecapaciteit gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu).
10 Specificaties Typegoedkeuring Transpondersleutelsysteem Land Vergrendelingssysteem standaard China Land Radarsysteem Land 10 Singapore EU, China IDA: Infocomm Development Authority of Singapore.
10 Specificaties Typegoedkeuring Bluetooth 10 Verklaring van overeenstemming (Declaration of Conformity) Land Landen binnen de EU: Exportland: Japan Producent: Alpine Electronics Inc. Type uitrusting: Bluetooth-eenheid Breng voor meer informatie een bezoek aan http://ec.europa.eu/enterprise/rtte/faq.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 Tsjechië: Alpine Electronics, Inc. tímto prohlašuje, že tento Bluetooth Module je ve shodě se základními požadavky a dalšími příslušnými ustanoveními směrnice 1999/5/ES. Denemarken: Undertegnede Alpine Electronics, Inc. erklærer herved, at følgende udstyr Bluetooth Module overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. Duitsland: Hiermit erklärt Alpine Electronics, Inc.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 400 Estland: Käesolevaga kinnitab Alpine Electronics, Inc. seadme Bluetooth Module vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. GrootBrittannië: Hereby, Alpine Electronics, Inc., declares that this Bluetooth Module is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Spanje: Por medio de la presente Alpine Electronics, Inc.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land Hongarije: Alulírott, Alpine Electronics, Inc. nyilatkozom, hogy a Bluetooth Module megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak. Polen: Niniejszym Alpine Electronics, Inc. oświadcza, że Bluetooth Module jest zgodny z zasadniczymi wymogami oraz pozostałymi stosownymi postanowieniami Dyrektywy 1999/5/EC. Portugal: Alpine Electronics, Inc.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 China: कϝᴵǂ䖯ষ⫳ѻॖଚ݊ѻકⱘ䇈ᯢкՓ⫼ݠЁˈᑨߞॄϟ䗄᳝݇ݙᆍ˖ ᷛᯢ䰘ӊЁ᠔㾘ᅮⱘᡔᴃᣛᷛՓ⫼㣗ೈˈ䇈ᯢ᠔᳝ࠊǃ䇗ᭈঞᓔ݇ㄝՓ⫼ᮍ⊩˗ Ƶ Փ⫼乥⥛˖ *+] Ƶ ㄝᬜܼ䕤ᇘࡳ⥛ (,53 ˖㒓Ⲟ˘ G%L ᯊ˖싨 P: 싨 G%Pǂķ Ƶ ᳔ࡳ⥛䈅ᆚᑺ˖㒓Ⲟ˘ G%L ᯊ˖싨 G%P 0+] (,53 ķ Ƶ 䕑乥ᆍ䰤˖ SSP Ƶ ᴖᬷথᇘ 䕤ᇘ ࡳ⥛ ᇍᑨ䕑⊶f ֵס䘧ᏺᆑҹ ˖ • • • • • 싨 G%P N+] 0+] 싨 G%P N+] *+] 싨 G%P 0+] *+] 싨 G%P 0+] *+] 싨 G%P 0+] ݊ᅗ *+] ϡᕫ᪙㞾ᬍথᇘ乥⥛ǃࡴথᇘࡳ⥛ ࣙᣀ乱
10 Specificaties Typegoedkeuring Land Taiwan: ܅㧤ሽंᘿ୴ࢤሽᖲጥ䏺ऄรԼ㦕 10 รԼԲය ᆖীڤᎁᢞٽհפ܅୴᙮ሽᖲΔॺᆖױΔֆΕᇆࢨࠌ݁ृشլᖐ۞!᧢ޓ᙮ΕףՕפࢨ᧢ޓૠհࢤ֗פ౨Ζ รԼය פ܅୴᙮ሽᖲհࠌشլᐙଆڜ٤֗եឫٽऄຏॾΙᆖ࿇ڶեឫွழΔ!ᚨܛمೖشΔࠀޏ۟ྤեឫழֱᤉᥛࠌشΖছႈ ٽऄຏॾΔਐࠉሽॾऄࡳ!܂ᄐհྤᒵሽຏॾΖפ܅୴᙮ሽᖲႊٽ࠹ݴऄຏॾࢨՠᄐΕઝᖂ֗᠔᛭شሽं!ᘿ୴ࢤሽᖲໂհեឫΖ CCAB10LP0230T7 `` 403
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 ZuidKorea: ⭧㟓#⭠‿ Volvo Car Korea 㐔㷡㣄G䂈☐aGuY\TphtYXWX} 㥐䖼G⮹aGiGhGuGy ⯜⒬G⮹aGphtYUX G⇔㬐aGtVYWXW Alpine Electronics, Inc Made in Japan ါཨ#⭠‿ Volvo Car Korea ⸰⸨㣄┍㵜䂈⫠㙸 ㉐㟬㐐G㟝ẠG䚐⇜ Y ┍G^Y]TX^ZG⸰⸨⾀♝G[ 㽩 ⸰⸨㣄┍㵜GḔᵑ㉰䉤GX\__TX^^^ http://www.volvocars.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 Singapore: Verenigde Arabische Emiraten: Jordanië: The product that contains the Bluetooth module is approved with the following certification number. BT module certification number: TRC/LPD/2010/4. BT module name: IAM2.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 ZuidAfrika: Urugay: 406 This product contains URSEC approved transmitter [module name and model name (IAM2.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land Jamaica: Approved for use in Jamaica SMA EI: IAM2.1 Thailand: This telecommunication equipment conforms to NTC technical requirement. 10 Nigeria: Mexico: Waarschuwing "Este equipo opera a titulo secundario, consecuentemente, debe aceptar interferencias perjudiciales incluyendo equipos de la misma clase y puede no causar interferencias a sistemas operando a titulo primario.
10 Specificaties Typegoedkeuring Land 10 Botswana: Kroatië: 408
10 Specificaties Displaysymbolen Algemeen Er worden tal van verschillende displaysymbolen gebruikt in de auto. De lampjes zijn onderverdeeld in waarschuwings-, controle- en informatielampjes. Hier volgt een overzicht van de meest voorkomende lampjes met hun betekenis en een verwijzing naar de pagina(’s) in het boek waar u meer informatie kunt vinden. Voor meer informatie over de symbolen en displaymeldingen, zie pagina 74 en 208.
10 Specificaties Displaysymbolen 10 Betekenis Pagina Groot licht aan 74, 90 Richtingaanwijzers links 74 Richtingaanwijzers rechts 74 DRIVe - Start/ Stop*, de motor is automatisch gestopt 74, 128 Informatielampjes op het instrumentenpaneel Lampje Betekenis Pagina Groot licht met automatisch dimmen - AHB* 91 Camerasensor* 91 Adaptieve cruisecontrol* 160 Adaptieve cruisecontrol* 154, 155, 160 Lampje Betekenis Pagina Adaptieve cruisecontrol*; afstandswaarschuwing* (Distance Alert) 15
10 Specificaties Displaysymbolen Lampje Betekenis Pagina Actieve parkeerhulp - PAP* Lampje Betekenis Pagina 196 Geregistreerde snelheidsinformatie* 145 Regensensor* 100 Oliepeil meten 347 Rijbaanassistent* 186 10 Informatielampjes op display plafondconsole Driver Alert System* 182 Driver Alert System*, Rijbaanassistent* 187 Driver Alert System*; Tijd voor pauze 180, 182, 187 Schakelindicator, handgeschakelde versnellingsbak 119 Automatische schakelstanden 120 Lampje Betekenis Pa
11 Alfabetisch register A Aanbevolen veiligheidzitjes, tabel.............. 35 11 Aanhanger............................................... kabel................................................... pendelbeweging................................. rijden met een aanhanger................... 313 313 318 313 Aanpassen, lichtbundel............................. 97 Aanrijding................................................... 30 Aanstekeropening....................................
11 Alfabetisch register Bellen....................................................... 279 Bluetooth gesprek naar mobiel .......................... handsfree ........................................... media ................................................. microfoon uit ...................................... streaming audio ................................. bagageruimte Hoedenplank...................................... 312 Benzinekwaliteit....................................... 304 Boordcomputer......
11 Alfabetisch register 11 CO2-uitstoot ............................................ 393 Dolby Surround Pro Logic II.................... 248 Collision Warning............................. 171, 172 radarsensor......................... 158, 165, 171 Doorwaaddiepte...................................... 298 Collision Warning met Auto Brake*.......... 171 Driver Alert Control.................................. 180 Condens aan binnenkant lampglazen..... 373 Driver Alert System.............................
11 Alfabetisch register G Groot licht/dimlicht, zie Verlichting............ 89 Geartronic................................................ 121 Gelaagd glas............................................ 103 Geluid Ambient Surround Sound .................. 253 Geluidssterkte beltoon, telefoon................................. 281 telefoon............................................... 281 telefoon/mediaspeler.......................... 281 I IAQS – Interior Air Quality System...........
11 Alfabetisch register Interieurverlichting automatische functie............................ 95 Interieurverwarming op brandstof....................................... 231 Klimaatregeling........................................ algemene informatie........................... reparatie.............................................. sensoren............................................. 220 220 350 220 Lak kleurcode............................................ 377 schade en herstel..........................
11 Alfabetisch register Meldingen op informatiedisplay............... 143 hoeveelheden..................................... 388 oliekwaliteit......................................... 388 ongunstige rijomstandigheden........... 388 Meldingen voor BLIS............................... 204 Menu- en meldingsfuncties..................... 208 Menufuncties infotainment ..................... 251 Menusysteem MY CAR........................... 211 Menu’s/functies.......................................
11 Alfabetisch register 11 PCC (Personal Car Communicator) bereik transpondersleutel............... 47, 48 functies................................................. 46 Relais- en zekeringenkastje, zie Zekeringen........................................................... 364 Rijstrookassistent, LKA............................ 184 Rem- en koppelingsvloeistof................... 349 Roestwering............................................. 375 Peilstok, elektronisch...............................
11 Alfabetisch register bekleding............................................ 375 veiligheidsgordels............................... 377 velgen................................................. 374 Sensus....................................................... 79 Serviceprogramma.................................. 344 Servicestand............................................ 357 Sfeerverlichting.......................................... 96 Signaalingang, externe.................... 249, 271 SIPS-airbag.........
11 Alfabetisch register Stuurwiel afstellen...................................... 88 Surround.......................................... 248, 253 Symbolen controlesymbolen................................. 74 waarschuwingssymbolen..................... 74 11 Symbolen en meldingen Adaptieve cruisecontrol...................... 160 Afstandscontrole................................ 164 Botswaarschuwing met brake support............................................. 169, 177 Driver Alert Control....................
11 Alfabetisch register Veiligheidszitje........................................... aanbevolen........................................... afmetingscategorieën voor veiligheidszitjes met ISOFIX-bevestigingssysteem bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes................................................ ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes................................................ 33 35 38 41 38 Velgen schoonmaken..................................... 374 Ventilatie........................
11 Alfabetisch register W Waarschuwingsgeluid Collision Warning................................ 173 11 Waarschuwingslampje adaptieve cruisecontrol...................... 151 Collision Warning................................ 173 stabiliteits- en tractieregelsysteem..... 142 Waarschuwingslampjes airbags (SRS)........................................ dynamo laadt niet bij............................ gordelwaarschuwing............................ lage oliedruk.........................................
Kdakd 8Vg 8dgedgVi^dc 51 %VUDI "5 1SJOUFE JO 4XFEFO (zUFCPSH $PQZSJHIU © 7PMWP $BS $PSQPSBUJPO