VOLVO V50 Instructieboekje Web Edition
BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Inhoud 00 01 02 00 Inleiding 01 Veiligheid Belangrijke informatie................................. 8 Volvo en het milieu.................................... 12 Veiligheidsgordels..................................... Airbagsysteem.......................................... Airbags...................................................... Airbag activeren/deactiveren*................... SIPS-airbags (zij-airbags)......................... Opblaasgordijnen (IC-systeem)................ WHIPS-systeem.............
Inhoud 03 04 05 03 Klimaat 04 Interieur Algemene informatie over de klimaatregeling............................................................ 98 Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC.............................................. 100 Elektronische klimaatregeling, ECC*...... 103 Luchtverdeling........................................ 107 Motor- en interieurverwarming op brandstof*......................................................... 108 Extra verwarming op brandstof* (diesel).
Inhoud 06 07 08 06 Starten en rijden Algemene informatie............................... Tanken.................................................... Alcoholslot*............................................. Motor starten.......................................... Motor starten, FlexiFuel.......................... Keyless drive*.......................................... Handgeschakelde versnellingsbak......... Automatische versnellingsbak................ DRIVe Start/Stop*...................................
Inhoud 09 10 11 09 Onderhoud en service Volvo Service.......................................... Onderhoud.............................................. Motorkap en motorruimte....................... Oliën en vloeistoffen............................... Wisserbladen.......................................... Startaccu................................................. Gloeilampen vervangen.......................... Zekeringen..............................................
Inhoud 12 12 Alfabetisch register Alfabetisch register.................................
Inhoud 7
Inleiding Belangrijke informatie Instructieboekje lezen Inleiding Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om het instructieboekje te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in het boekje.
Inleiding Belangrijke informatie G031590 Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. Informatie Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld.
Inleiding Belangrijke informatie Procedurelijsten Opsommingslijsten Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, staan genummerd in het instructieboekje. Bij opsommingen in het instructieboekje wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst. • Koelvloeistof • Motorolie Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters. een hoofdstuk wordt voortgezet op de volgende pagina.
Inleiding Belangrijke informatie Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in verband met reparatie en onderhoud worden doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opgeslagen en gehanteerd en dat ze in overeenstemming met de geldende wetgeving worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. erkende Volvo-werkplaats. Zie ook “Beveiligingscode wijzigen” in het instructieboekje bij Volvo On Call. Informatie op internet Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto.
Inleiding Volvo en het milieu G000000 Milieubeleid van Volvo Car Corporation Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat.
Inleiding Volvo en het milieu Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet binnendringen.
Inleiding Volvo en het milieu 14
Inleiding 15
Veiligheidsgordels................................................................................... Airbagsysteem........................................................................................ Airbags.................................................................................................... Airbag activeren/deactiveren*................................................................. SIPS-airbags (zij-airbags)........................................................................
VEILIGHEID
01 Veiligheid Veiligheidsgordels 01 Algemene informatie ting te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat de veiligheidsgordel vastzit. Veiligheidsgordel losmaken – Druk op de rode knop van de sluiting en laat het oprolmechanisme de veiligheidsgordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de veiligheidsgordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt.
01 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordel en zwangerschap Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel en het stuur dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
01 Veiligheid 01 Veiligheidsgordels Bepaalde markten Er gaat een waarschuwingslampje branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer de bestuurder de gordel niet draagt. Op lage snelheden klinkt de eerste 6 seconden lang een geluidssignaal. Gordelspanners De veiligheidsgordels voorin alsmede die van de buitenste zitplaatsen op de achterbank zijn uitgerust met gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een voldoende krachtige aanrijding de veiligheidsgordel rond het lichaam spant.
01 Veiligheid Airbagsysteem Waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 01 Behalve het brandende waarschuwingslampje verschijnt er, in die gevallen waarin dat nodig is, een melding op het display. Als het waarschuwingslampje niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS-AIRBAG SERVICE VEREIST of SRS-AIRBAG SERVICE SPOED op het display. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
01 Veiligheid 01 Airbags Airbagsysteem WAARSCHUWING N.B. G020111 Volvo adviseert u voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Verkeerde ingrepen in het airbagsysteem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. 22 Het is dan ook mogelijk dat er bij ongelukken slechts één (of geen enkele) van de airbags wordt opgeblazen.
01 Veiligheid Airbags Airbag aan de bestuurderszijde Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde ook een airbag in het stuurwiel. Deze zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG. 01 WAARSCHUWING Om de kans op letsel bij het opblazen van de airbags te beperken, moeten de passagiers zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet goed vastzitten.
01 Veiligheid 01 Airbag activeren/deactiveren* PACOS deactiveren met sleutel* Algemene informatie De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeactiveerd worden met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Zie de tekst onder het kopje Activeren/deactiveren voor informatie over activering/deactivering.
01 Veiligheid Airbag activeren/deactiveren* WAARSCHUWING 01 Berichten Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat evenmin personen die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsnemen. 2 Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren.
01 Veiligheid 01 Airbag activeren/deactiveren* N.B. Bij het omdraaien van de transpondersleutel naar sleutelstand II of III brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingssymbool voor de airbags op het instrumentenpaneel, zie pagina 21. Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. Voor meer informatie over de verschillende sleutelstanden van het contactslot (zie pagina 161). 26 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
01 Veiligheid SIPS-airbags (zij-airbags) SIPS-airbag G020118 WAARSCHUWING • Volvo adviseert u reparaties over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Verkeerde ingrepen in het SIPSairbagsysteem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. • Plaats geen voorwerpen tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt.
01 Veiligheid 01 SIPS-airbags (zij-airbags) Passagiersplaats, auto met het stuur links. Het SIPS-systeem bestaat uit SIPS-airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen.
01 Veiligheid Opblaasgordijnen (IC-systeem) Eigenschappen 01 WAARSCHUWING Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). G019985 Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen.
01 Veiligheid 01 WHIPS-systeem G020347 Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig.
01 Veiligheid WHIPS-systeem Zorg dat u de werking van het WHIPSsysteem niet beïnvloedt 01 WAARSCHUWING Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren. Volvo adviseert u het te laten controleren door een erkende Volvo-werkplaats. G020125 G020126 Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact is.
01 Veiligheid Activering van de veiligheidssystemen 01 Activering van de systemen A Systeem Activering Gordelspanners voorstoelen Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of van achteren Gordelspanners buitenste zitplaatsen achterbank Bij een frontale botsing Airbags Bij een frontale botsing.
01 Veiligheid Activering van de veiligheidssystemen 01 WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kunnen u bij het sturen danig in de weg zitten. Ook de andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. Langdurige blootstelling aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen bij het opblazen van de airbags kan oog- en huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud water.
01 Veiligheid 01 Crash mode Rijden na een aanrijding G029042 Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de melding CRASH MODE ZIE HANDLEIDING op het informatiedisplay verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/in een comfortkussen of een kinderzitje dat in de rijrichting geplaatst is.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is2. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Aanbevolen kinderzitjes3 Gewicht VoorstoelA Groep 0 Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. max. 10 kg Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 max.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Gewicht VoorstoelA Buitenste zitplaats achterbank Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Gewicht VoorstoelA Buitenste zitplaats achterbank Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband Typegoedkeuring: E5 04192 Typegoedkeuring: E5 04192 (
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Gewicht VoorstoelA Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Groep 2/3 Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest).
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is4. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. De geïntegreerde kinderzitjes van Volvo op de beide buitenste zitplaatsen achterin zijn speciaal ontworpen om kinderen maximale bescherming te bieden.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid WAARSCHUWING Kinderslot achterportieren Kinderzitje inklappen De bedieningsknoppen voor de ruiten in de achterportieren en de openingshandgrepen op de achterportieren zijn te blokkeren, zodat de achterportieren en de zijruiten niet meer van de binnenzijde kunnen worden geopend. Voor meer informatie, zie pagina 143. Laat reparatie of vervanging over aan een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie bovenstaande afbeelding) geven de positie van deze bevestigingspunten aan. Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om bij de bevestigingspunten te komen. AfmeBeschrijving tingscategorie B1 Beperkte grootte (optie 2), in rijrichting gemonteerd kinderzitje C Normale grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje Afmetingscategorieën D Veiligheidszitjes kunnen net als auto’s verschillende afmetingen hebben.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Verschillende soorten ISOFIX-veiligheidszitjes Type kinderzitje Babyzitje, overdwars Babyzitje, achterstevoren Gewicht max. 10 kg max. 10 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F X X G X X E X OK (IL) Babyzitje, achterstevoren max.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Type kinderzitje Kinderzitje, in rijrichting Gewicht 9–18 kg Afmetingscategorie B 01 Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank X OKB (IUF) B1 X OKB (IUF) A X OKB (IUF) X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie. IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes N.B. Bij auto’s met hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaat het monteren van dergelijke veiligheidszitjes makkelijker, als u deze hoofdsteunen omklapt. N.B. G029703 Bij een bagageruimte die met een bagagerolhoes kan worden afgedekt, dient de rolhoes te worden verwijderd voordat er een kinderzitje aan de bevestigingspunten kan worden vastgezet. Positie bovenste bevestigingspunten.
01 Veiligheid 01 47
Overzicht auto’s met het stuur links....................................................... Overzicht auto’s met het stuur rechts..................................................... Bedieningspaneel op bestuurdersportier................................................ Instrumentenpaneel................................................................................ Controle- en waarschuwingslampjes...................................................... Informatiedisplay......................................
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur links 02 50
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur links Stuurwielafstelling Leeslampje, linkerzijde Motorkapontgrendeling Leeslampje, rechterzijde Bedieningspaneel Gordelwaarschuwing en indicatie voor passagiersairbag Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer Verlichting, ontgrendeling tankvulklep Openingshandgreep portier, vergrendelingsknop.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur rechts G028204 02 52
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur rechts Elektrische aansluiting, aansteker Leeslampje, rechterzijde BLIS, Blind Spot Information System Geen functie Schakelaars, extra uitrusting Geen functie Handrem Bediening, schuifdak Bedieningspaneel Contactslot Dashboardkastje Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers Portierhandgreep Blaasmond, zijruit Blaasmonden in het dashboard Versnellingspook Klimaatregeling Instellingen voor klimaatregeling, infotainment en
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Bedieningspaneel op bestuurdersportier 02 Bedieningspaneel op bestuurdersportier Elektrisch bedienbare zijruiten achterin blokkeren. Elektrisch kinderslot* Elektrisch bedienbare zijruiten Buitenspiegel, linkerzijde Buitenspiegels, instelling Buitenspiegel, rechterzijde 54 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel G029046 02 Snelheidsmeter. Richtingaanwijzer, rechts. Richtingaanwijzer, links. Toerenteller – Geeft het motortoerental aan in duizenden toeren per minuut. Waarschuwingslampje. Informatiedisplay – Geeft informatieve teksten en waarschuwingsmeldingen weer alsmede de buitentemperatuur en de tijd. Wanneer de buitentemperatuur tusse n –5 °C en +2 °C ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op het display.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel 02 Temperatuurmeter – De temperatuurmeter van het koelsysteem van de motor. Op het display verschijnt een melding, als de temperatuur abnormaal hoog is en de naald tot in het rode gebied uitslaat. Let erop dat bijvoorbeeld verstralers voor de luchtinlaat bij een hoge buitentemperatuur en een zware belasting van de motor het koelvermogen verminderen. Controle- en waarschuwingslampjes.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Als de motor niet binnen vijf seconden aanslaat, gaan alle lampjes uit behalve de lampjes voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem van de auto en een te lage oliedruk. Afhankelijk van de uitrusting van de auto is het mogelijk dat bepaalde lampjes geen functie hebben. 1 Lampjes in het midden van het dashboard Wanneer het lampje brandt: 1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder met de auto. 02 2.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes – linkerzijde Uitlaatgasreinigingssysteem Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem kan het lampje gaan branden. Volvo adviseert dat u ter controle een erkende Volvowerkplaats bezoekt. 02 Storing in ABS G029048 Als het lampje brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. 1.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampjes, rechterzijde Controlelampje voor aanhanger Te lage oliedruk2 Het lampje knippert wanneer u de richtingaanwijzers gebruikt met een aanhanger achter de auto. Als het lampje niet knippert, is een van de lampjes op de auto of op de aanhanger defect. Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes – 02 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir, zie pagina 240. Als de vloeistof onder het MIN-merkje van het reservoir staat, kunt u beter niet verder rijden met de auto. Volvo adviseert u de auto naar een erkende Volvo-werkplaats te laten slepen voor een controle van het remsysteem.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplay Berichten N.B. Betekenis MOTORTEMP. HOOG ZET MOTOR UIT Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Melding Betekenis RUIM TIJD IN V. ONDERHOUD STOP AUTO Z.S.M.A Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Tijd om een servicebeurt in te plannen. Volvo adviseert u de service over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplay 02 62 Melding Betekenis Melding Betekenis Melding Betekenis ONDERHOUD TE LAAT Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de garantie. Volvo adviseert u de service over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. ROETFILTER VOL ZIE GEBR. HANDL. Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 155). VERSNELLINGSBAK HOGE OLIETEMP.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrische aansluiting 12V-aansluiting BELANGRIJK U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aansluiting afnemen bij gebruik van één aansluiting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van de beide aansluitingen geldt een waarde van 7,5 A (90 W) per aansluiting. is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrische aansluiting 02 dersleutel moet ten minste in stand I staan, anders geeft de aansluiting geen stroom, zie pagina 161. WAARSCHUWING Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als u deze niet gebruikt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel Algemene informatie G020139 Stand Duimwiel voor koplamphoogteregeling Bedieningspaneel verlichting Duimwiel voor het afstellen van de verlichting van het display en het instrumentenpaneel Mistlampen voorzijde* Tankvulklep openen Mistachterlicht Betekenis Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten Automatisch/uitgeschakeld dimlicht. Alleen grootlichtsignalen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel De verlichting wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de transpondersleutel naar stand I of 0 draait. Instrumentenverlichting De instrumentenverlichting brandt, wanneer de transpondersleutel in stand II staat en de verlichtingsdraaiknop (2) in een van de eindstanden. De verlichting wordt bij daglicht automatisch gedimd en valt bij donker handmatig te regelen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel er een foutmelding op het informatiedisplay. De functie is uitsluitend actief bij schemer of donker en dan alleen als de auto rijdt. De functie is te deactiveren/activeren met de verlichtingsdraaiknop. Dagrijlicht (DRL)* Stand Om stroom te besparen is het overdag mogelijk het dagrijlicht (DRL, Daytime Running Light) te kiezen in plaats van het dimlicht.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel WAARSCHUWING 02 Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Remlichten De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Standen stuurhendel Richtingaanwijzers Wisselen tussen grootlicht en dimlicht Korte serie knippersignalen – – 2 1 4 3 Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar stand (1) en laat de hendel vervolgens los. > De richtingaanwijzers lichten 3 keer op waarna de stuurhendel terugveert naar de uitgangspositie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Boordcomputer* N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt terwijl de boordcomputer in gebruik is, moet u de melding bevestigen. Doe dat door op de knop READ te drukken waarna u naar de boordcomputerfunctie terugkeert. 02 Functies G029052 Op de boordcomputer staat de volgende informatie: READ - bevestigen Duimwiel2 --.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u bijvoorbeeld van rijstijl bent veranderd of een standverwarming op brandstof hebt gebruikt. 02 MPH HUIDIGE SNELHEID3 De actuele snelheid wordt weergegeven in mph. Op nul stellen 1. Selecteer --- KM/U GEM. SNELHEID of --.- L/100 KM GEMIDDELD 2. Zet op nul door op de RESET-knop te drukken. 3.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Ruitenwissers Enkele slag Beweeg de hendel omhoog om een enkele slag te maken. 02 Intervalstand U kunt de wissnelheid in de intervalstand bijstellen. Draai het duimwiel (C) omhoog voor een korter wisinterval. Draai het omlaag om het interval te verlengen. Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel De draaiknop op het verlichtingspaneel in stand 0: Intervalstand: Druk het bovenste gedeelte van de knop in. • De actieve xenonkoplampen worden Neutrale stand: Wisser/sproeier uitgeschakeld. slechts iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de tijd die is verstreken. • Halogeenkoplampen worden niet Regensensor* 02 Continu wissen: Druk het onderste gedeelte van de knop in. Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden gesproeid.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel 02 Regensensor activeren: Duimwiel – Met het duimwiel kunt u de wisfrequentie instellen (als u de intervalstand hebt geselecteerd) of de gevoeligheid van de regensensor (als u de regensensor hebt geactiveerd). Druk op de knop (B), zie pagina 72. Een displaysymbool geeft aan dat de regensensor actief is. U schakelt de regensensor op een van de volgende manieren weer uit: 1. Druk op de knop (B) 2.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Cruisecontrol* Inschakelen Snelheid verhogen of verlagen N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid (korter dan een minuut) met het gaspedaal, zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de instelling van de cruisecontrol. Als u het gaspedaal loslaat, neemt de auto automatisch de ingestelde snelheid weer aan. 02 Tijdelijk uitschakelen G020141 G029054 – De bedieningsorganen voor de cruisecontrol vindt u links op het stuurwiel.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Cruisecontrol* Snelheid hervatten – Druk op de knop om de eerder ingestelde snelheid te hervatten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE ON. 02 Uitschakelen – 76 Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het instrumentenpaneel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Toetsensets op stuurwiel* Toetsfuncties PHONE zodat u het telefoonsysteem vervolgens kunt gebruiken met de pijltjestoetsen. 02 Druk op EXIT. om de instellingen van het audiosysteem te hervatten. Druk nogmaals op EXIT om terug te gaan naar het telefoonmenu. Met de toets ENTER kunt u menu-opties kiezen, activeren en deactiveren.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Stuurwielverstelling, alarmlichten Stuurwielafstelling WAARSCHUWING Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of het stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd staat. 02 ten automatisch ingeschakeld, zie pagina 177. U kunt de functie uitschakelen met een druk op de knop. N.B. De regels voor het gebruik van de alarmlichten verschillen van land tot land. G020143 Alarmlichten 1.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Handrem Algemene informatie > Het waarschuwingslampje op het dashboard gaat branden. N.B.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbare ruiten Bediening 02 Met de schakelaars op de portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te bedienen in sleutelstand I en II. Ook wanneer de auto stilstaat en u de transpondersleutel hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog steeds enige tijd openen en sluiten zolang geen van de portieren wordt geopend. Bedien de ruiten altijd onder toezicht.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbare ruiten WAARSCHUWING Het lampje in de knop brandt Als er kinderen in de auto zitten: De ruiten in de achterportieren zijn alleen vanaf het bestuurdersportier te bedienen. Let erop dat u altijd de stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare ruiten verbreekt door de transpondersleutel te verwijderen. Het lampje in de knop is uit Let er bij het sluiten van de zijruiten op dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbare ruiten 02 Elektrisch bedienbare zijruiten in de achterportieren De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met de knoppen op de achterportieren als met de knoppen op het bestuurdersportier te bedienen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Ruiten en spiegels Achteruitkijkspiegel tisch gedimd. Het hendeltje (1) is niet aanwezig op spiegels met autodimfunctie. Kompas kalibreren 02 Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel in de autodimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomende verkeer als hinderlijk ervaart. Dimfunctie Hendeltje voor dimfunctie Normale stand Dimstand.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Ruiten en spiegels 02 3. Houd het knopje (1) ten minste 3 seconden lang ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. 4. Druk meerdere malen op het knopje (1) totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). Magnetische zones, Europa. G020152 6.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Ruiten en spiegels Buitenspiegels Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt. Dat is mogelijk in sleutelstand I en II. 02 Spiegels inklappen 1. Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. 2. Laat de knoppen los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. G020154 WAARSCHUWING De buitenspiegel aan bestuurderszijde is groothoekig voor een optimaal zicht.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Ruiten en spiegels N.B. 02 Bij ontgrendeling worden de buitenspiegels niet automatisch uitgeklapt, als deze met behulp van de knoppen op het portier werden ingeklapt. Als de auto via de afstandsbediening werd vergrendeld en vervolgens wordt gestart, zullen de buitenspiegels echter wel uitgeklapt worden. U kunt de functie is activeren/deactiveren onder Instellingen van de auto… Spiegels inkl. bij afsl., zie pagina 90 voor een beschrijving van het menusysteem.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbaar schuifdak* Openingsstanden Ventilatiestand WAARSCHUWING Openen: Als er kinderen in de auto zitten: Verbreek bij het verlaten van de auto de stroomtoevoer naar het schuifdak door de transpondersleutel uit te nemen. – 02 Duw de achterkant van de knop (5) omhoog. Sluiten: – Trek de achterkant van de knop (6) omlaag.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bedienbaar schuifdak* der dicht zolang u de knop in deze stand vasthoudt. 02 WAARSCHUWING Als u het sluiten moet onderbreken: – Druk nogmaals op de vergrendelingsknop. WAARSCHUWING De beveiliging tegen overbelasting van het schuifdak werkt alleen bij automatisch sluiten, niet bij handmatig sluiten. Zorg ervoor dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld raken, wanneer u het schuifdak met de afstandsbediening sluit.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen Mogelijke instellingen Display Instellen, klok Voor sommige autofuncties zijn persoonlijke instellingen mogelijk. Dit geldt voor de sloten en de klimaatregelings- en audiofuncties. Voor de audiofuncties, zie pagina 266. MENU U kunt de uur- en minuutaanduiding elk apart instellen. EXIT ENTER Bedieningspaneel Navigatie Toepassing De instellingen worden weergegeven op het display (A). 02 1.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen Timer recirculatie 02 Wanneer de timer actief is, wordt de lucht in de auto afhankelijk van de buitentemperatuur 3–12 minuten lang gerecirculeerd. – Selecteer Aan/Uit als de recirculatietimer actief moet zijn of niet. Reset alles De fabrieksinstellingen voor de klimaatregelingsopties herstellen.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen “Approach”-verlichting U kunt de tijd aangegeven die de verlichting moet blijven branden bij een druk op de knop voor “Approach”-verlichting op de afstandsbediening - zie pagina 132.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening HomeLink * Algemene informatie N.B. HomeLink is dusdanig geconstrueerd dat het niet werkt als de auto van de buitenzijde vergrendeld is. 02 Let erop dat u de originele afstandsbedieningen wel goed bewaart voor eventuele programmering in een later stadium (zoals bij de aankoop van een nieuwe auto). G030070 Wis de programmering van de knoppen wanneer u de auto verkoopt.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening HomeLink * in de “inleerstand” staat en klaar is voor programmering. 2. Leg de originele afstandsbediening op 5–30 cm afstand van HomeLink. Houd het controlelampje in de gaten. De juiste afstand tussen de originele afstandsbediening en HomeLink hangt af van de programmering van het te bedienen systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogingen op verschillende afstand nodig. Laat de afstandsbediening bij iedere poging ca.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening HomeLink * begint te knipperen. Laat beide knoppen weer los, wanneer het lampje dat langzaam knipperde sneller gaat knipperen. Een snel knipperend lampje geeft aan dat de programmering gelukt is. buurt van de antennevoet op de ontvanger). Raadpleeg als u de knop niet kunt vinden, de gebruiksaanwijzing van de leverancier of neem contact op met de leverancier via internet: www.homelink.com. 4.
02 Instrumenten, schakelaars en bediening 02 95
Algemene informatie over de klimaatregeling......................................... 98 Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC........................... 100 Elektronische klimaatregeling, ECC*..................................................... 103 Luchtverdeling...................................................................................... 107 Motor- en interieurverwarming op brandstof*....................................... 108 Extra verwarming op brandstof* (diesel)..................
KLIMAAT
03 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling 03 Airconditioning Sneeuw en ijs De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. De auto is voorzien van een handmatige klimaatregeling met airconditioning (AC) of een automatische klimaatregeling (ECC, Electronic Climate Control). Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit). N.B. U kunt de airconditioning uitschakelen.
03 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling Blaasmonden in dashboard ECC* Zijruiten en schuifdak Werkelijke temperatuur Voor een goede werking van de airconditioning moet u de zijruiten en een eventueel schuifdak gesloten houden. G019942 De ingestelde temperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft.
03 Klimaat Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC Bedieningspaneel 03 Ventilator Functies 2. Recirculatie Recirculatie 1. Ventilator De recirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Er wordt geen lucht van buiten aangezogen. Bij gebruik van de recirculatie (in combinatie met de airconditioning) wordt de lucht in de passagiersruimte bij warm weer sneller afgekoeld.
03 Klimaat Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC Timer Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de recirculatiefunctie geselecteerd is) de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Zie pagina 89 om de functie te activeren/ deactiveren. Wanneer u de ontwaseming (3) selecteert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. 3. Ontwaseming U gebruikt de ontwaseming om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen en te ontdooien.
03 Klimaat Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC Uitschakeling verloopt handmatig of automatisch. Druk voor handmatige uitschakeling op de knop. Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de verwarming van de achterruit en de buitenspiegels na 12–20 minuten automatisch uitgeschakeld. 03 Bij koud weer blijft de verwarming* echter langer dan 20 minuten actief om te voorkomen dat de achterruit en buitenspiegels bevriezen of beslaan. De verwarmingsstand wordt afgestemd op de buitentemperatuur.
03 Klimaat Elektronische klimaatregeling, ECC* Bedieningspaneel 03 AUTO Ventilator Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Temperatuurknop Recirculatie/Interior Air Quality System Ontwaseming Luchtverdeling AC ON/OFF – Airconditioning Aan/Uit Elektrische stoelverwarming, links Elektrische stoelverwarming, rechts Functies 1. AUTOM. Bij activering van de functie AUTO wordt de klimaatregeling automatisch dusdanig ingesteld dat de gewenste temperatuur wordt bereikt.
03 Klimaat Elektronische klimaatregeling, ECC* N.B. Als de knop linksom is gedraaid en de ventilatorindicatie op het display uit is gegaan, zijn de ventilator en de airco uitgeschakeld. Het display toont het symbool voor ventilator en UIT. 03 3. Recirculatie U kunt deze functie inschakelen als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is.
03 Klimaat Elektronische klimaatregeling, ECC* Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. N.B. Het effect van de ontwasemingsfunctie van de klimaatregeling met vochtsensor neemt sterk af, wanneer u de airconditioning hebt uitgeschakeld (OFF) of handmatig een bepaalde luchtverdeling en ventilatorsnelheid hebt gekozen. 5.
03 Klimaat Elektronische klimaatregeling, ECC* Met een druk op de knop, activeert u slechts één zijde. Wanneer u de knop nogmaals indrukt, activeert u de andere zijde. Bij een derde keer indrukken zijn beide zijden geactiveerd. 03 Het lampje in de knop en het display boven het klimaatregelingspaneel geven aan welke zijde actief is. Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte instelling hervat. N.B.
03 Klimaat Luchtverdeling Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing: Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer.
03 Klimaat Motor- en interieurverwarming op brandstof* Algemene informatie over verwarmingen Tanken Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de standverwarming automatisch uitgeschakeld en er verschijnt een melding op het display. U kunt de standverwarming die de motor en het interieur verwarmt meteen inschakelen of vertraagd met een timerfunctie. 03 – U kunt twee verschillende uitschakeltijden instellen met de timerfunctie.
03 Klimaat Motor- en interieurverwarming op brandstof* Lampjes en displaymeldingen Verwarming inschakelen G029052 Wanneer u de instellingen van een van de timers of Directe start activeert, gaat het informatielampje op het instrumentenpaneel branden en op het informatiedisplay verschijnt een verklarende melding. Knop READ Duimwiel1 Knop RESET1 Display Betekenis BRANDSTOFVERWARMING AAN De verwarming is ingeschakeld en werkt. TIMER INGESTELD OP B.
03 Klimaat Motor- en interieurverwarming op brandstof* 03 Bij directe start van de standverwarming zal deze 50 minuten lang geactiveerd blijven. 6. Druk kort op de knop RESET om de instelling te bevestigen. De interieurverwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor de juiste temperatuur heeft bereikt. 7. Druk op de knop RESET om de timers te activeren. N.B. Het is mogelijk de motor starten en weg te rijden, terwijl de standverwarming aanstaat.
03 Klimaat Extra verwarming op brandstof* (diesel) Extra verwarming (diesel) Bij koud weer moet de extra verwarming wellicht worden ingeschakeld om motor en passagiersruimte voldoende te verwarmen. De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is terwijl de motor loopt. 03 De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer het warm genoeg is of wanneer de motor wordt afgezet. N.B.
Voorstoelen........................................................................................... Interieurverlichting................................................................................. Opbergmogelijkheden in passagiersruimte.......................................... Achterbank............................................................................................ Bagageruimte........................................................................................
INTERIEUR
04 Interieur Voorstoelen Zithouding, handmatig bedienbare stoel Stoel (bestuurderszijde en passagierszijde*) hoger/lager zetten, omhoog-/ omlaagpompen. Zithouding, elektrisch bedienbare stoel* Lendensteun wijzigen1 (bestuurdersstoel en passagiersstoel*), aan de knop draaien. Hellingshoek rugleuning wijzigen – aan de knop draaien. Bedieningspaneel voor elektrisch bedienbare stoel*. 04 WAARSCHUWING De bestuurders- en passagiersstoel kunnen worden ingesteld voor een optimale zit- en rijhouding.
04 Interieur Voorstoelen Er wordt een beveiliging tegen overbelasting geactiveerd, als een van de stoelen wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het contact uitschakelen en enige tijd wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren. Stoel in vastgelegde stand zetten Druk op een van de geheugenknoppen 1–3, totdat de stoel tot stilstand komt.
04 Interieur Voorstoelen 3. Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning tijdens het omklappen naar voren. 4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofdsteun onder het dashboardkastje “vast” komt te zitten. Inlegmatten* 04 Volvo biedt inlegmatten die speciaal voor de auto vervaardigd zijn. WAARSCHUWING Controleer voordat u wegrijdt of de inlegmat voor de bestuurdersstoel goed ligt en aan de pennen vastzit zodat hij niet naast of onder de pedalen klem kan komen te zitten.
04 Interieur Interieurverlichting • de motor afgezet is en de transponder- Leeslampjes voorin en interieurverlichting sleutel in stand 0 is gezet • de auto ontgrendeld is zonder dat de motor is gestart. De leeslampjes achterin worden in- en uitgeschakeld met een druk op de bijbehorende knoppen. Instapverlichting De instapverlichting (alsmede de interieurverlichting) wordt in- en uitgeschakeld bij het openen c.q. sluiten van een portier.
04 Interieur Interieurverlichting Verlichting dashboardkastje • u de auto met de transpondersleutel ont- De verlichting in het dashboardkastje wordt inen uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. • u de motor hebt afgezet en de transpon- grendelt; dersleutel naar stand 0. hebt gedraaid. De interieurverlichting dooft, wanneer: Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting wordt bij het openen en sluiten van de achterklep automatisch in- en uitgeschakeld.
04 Interieur Interieurverlichting 04 119
04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergmogelijkheden 04 120
04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergvak aan de achterkant van de voorstoelen. Dashboardkastje Kledinghaak Opbergvak in portierpaneel met bekerhouder. Parkeerkaarthouder Opbergvak aan de voorkant van de voorstoelzittingen. Dashboardkastje Flessenhouder* Kledinghaak (alleen voor de lichtere kledingstukken). Opbergvakken en bekerhouders. Opbergvak* aan voorkant zitgedeelte van middelste zitplaats achterin.
04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergvak onder de armsteun voorin Bekerhouder in middenconsole Onder de armsteun zit een opbergvak. In de deelbare armsteun zit tevens een kleiner opbergvak. Druk op de kleine knop en licht de armsteun op om het ondiepe opbergvak te openen. Druk op de grote knop en licht de armsteun op om het diepere opbergvak te openen. Het diepe vak biedt plaats aan 10 cd-hoesjes van standaardformaat.
04 Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Opbergvak achter versnellingspook Flessenhouder* Asbak* Wanneer de auto geen knoppen heeft voor Park Assist en BLIS, zie pagina 181 en 183, is de ruimte voor de ontbrekende knoppen te benutten als opbergvak. Er zit een flessenhouder achter in de middenconsole om de grotere flessen in te zetten. G019622 G017441 04 Er zit een asbak achter in de middenconsole. Open deze asbak door de bovenkant van het klepje naar buiten te trekken.
04 Interieur Achterbank Hoofdsteunen achterbank Ruggedeelte achterbank omklappen BELANGRIJK Bij het neerklappen van de achterbank mogen er zich geen voorwerpen op de achterbank bevinden. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. BELANGRIJK De hoofdsteunen kunnen beschadigd raken, als u ze voor het inladen niet verwijdert. Ook de middelste hoofdsteun moet bij het vervoer van zware lading verwijderd worden.
04 Interieur Achterbank 1. Hang de veiligheidsgordel op voordat u de ruggedeelten omklapt of rechtop zet. 2. Til de zitgedeelten aan de achterkant (1) op om ze naar voren te klappen. 3. Trek de pal (2) naar voren toe omhoog om het ruggedeelte te ontgrendelen. Een rode markering bij de pal geeft aan dat het ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat. 4. Klap de ruggedeelten (3) half om en verwijder de hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen.
04 Interieur Bagageruimte Bagagenet* gedeelte tussen de voorste en achterste uitsparing komt. 2. Doe hetzelfde aan de tegengestelde overzijde. De bevestigingspennen veren in, zodat u het net naar links moet duwen om de rechter pen aan te kunnen brengen. 3. Controleer of de bevestigingen van het bagagenet goed vastzitten in de bevestigingen aan het plafondpaneel. Veiligheidsrek* Gebruik bij omgeklapte ruggedeelten Monteer de opbergcassette van het afrolbare bagagenet op de achterkant van het ruggedeelte.
04 Interieur Bagageruimte Opklappen Bevestigen Bagagerolhoes aanbrengen. Als het veiligheidsrek in de weg zit, kunt u het tegen het plafond opklappen: Doe het volgende om het veiligheidsrek aan te brengen: Doe het volgende om de bagagerolhoes te monteren: 1. Neem het veiligheidsrek onderaan aan de boog vast. 1. Volg de punten in omgekeerde volgorde uit. 2. Trek het rek recht naar achteren toe en omhoog. Laat het vervolgens los. De gasveren zorgen dat het rek niet omlaagkomt. 2.
04 Interieur Bagageruimte Toepassing Trek de bagagerolhoes over de bagage heen uit en bevestig de haken in de openingen die in de achterste stijlen van de bagageruimte zitten. Bagagenet gebruiken in combinatie met bagagerolhoes Bagagerolhoes verwijderen. 1. Til het voorste gedeelte van de bagagerolhoes omhoog, haal het naar achteren en laat het omlaaghangen. 2. Duw aan de ene kant de knop naar voren en til de bagagerolhoes op. Herhaal dit aan de tegenoverliggende zijde.
04 Interieur Bagageruimte Elektrische aansluiting in bagageruimte* N.B. De rode markering mag niet langer zichtbaar zijn, wanneer het ruggedeelte weer rechtop staat. Het ruggedeelte staat niet geblokkeerd, als de rode markering wel zichtbaar is. Houder voor boodschappentassen* Verankeringsogen* G014756 04 G014757 Open het klepje om bij de elektrische aansluiting te komen. De aansluiting werkt onafhankelijk van de stand van het contactslot.
Transpondersleutel met sleutelblad...................................................... Vergrendelingspunten........................................................................... Keyless drive*........................................................................................ Batterij in transpondersleutel................................................................ Vergrendelen en ontgrendelen.............................................................. Kinderslot............................
SLOTEN EN ALARM
05 Sloten en alarm Transpondersleutel met sleutelblad Bij de auto worden twee transpondersleutels geleverd. De transpondersleutels bevatten afneembare metalen sleutelbladen voor het mechanisch vergrendelen/ontgrendelen van het bestuurdersportier en het dashboardkastje. De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
05 Sloten en alarm Transpondersleutel met sleutelblad “Approach”-verlichting – verlichting op afstand inschakelen om het gebied rond de auto op een slecht verlichte parkeerplaats beter te zien. Met één druk op de knop gaan interieurverlichting, stadslichten vóór en achterlichten, kentekenplaatverlichting en buitenspiegelverlichting (optie) branden. De verlichting schakelt na 30, 60 of 90 seconden automatisch uit. Voor het instellen van een passende inschakelduur, zie pagina 90.
05 Sloten en alarm Transpondersleutel met sleutelblad Sleutelblad verwijderen Haal het sleutelblad als volgt uit de transpondersleutel: Duw de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar buiten. Sleutelblad bevestigen Wees voorzichtig wanneer u het sleutelblad in de transpondersleutel terugplaatst. Zie ook de afbeelding en de overige informatie op pagina 138. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af.
05 Sloten en alarm G019450 Vergrendelingspunten Vergrendelingspunten voor transpondersleutel met sleutelblad. 05 Vergrendelingspunten voor transpondersleutel met verwijderd sleutelblad.
05 Sloten en alarm Keyless drive* Vergrendelings- en startsysteem zonder sleutel De twee transpondersleutels van de auto ondersteunen de Keyless-functie. U kunt er meer bijbestellen. Het systeem kan tot zes transpondersleutels met Keyless-functie hanteren. Transpondersleutel binnen een straal van 1,5 m rond de auto G019451 Om een portier of de achterklep te kunnen openen moet de transpondersleutel zich binnen een straal van maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of de achterklep bevinden.
05 Sloten en alarm Keyless drive* N.B. Plaats/bewaar de transpondersleutel niet in de buurt van een mobiele telefoon of metalen voorwerpen. Houd een minimale afstand aan van 10-15 cm. Als er desondanks toch storingen optreden, moet u de transpondersleutel en het sleutelblad op de normale manier gebruiken, zie pagina 132. Vergrendelen zich binnen het dekkingsgebied van de systeemantennes bevindt: – Druk op de vergrendelingsknop op een van de portierhandgrepen.
05 Sloten en alarm Keyless drive* Portier ontgrendelen met sleutelblad N.B. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af. Het wordt uitgeschakeld door de transpondersleutel in het contactslot te steken, zie pagina 145.
05 Sloten en alarm Batterij in transpondersleutel Uitgeputte batterij in transpondersleutel signalen van de transpondersleutel, moet u de batterij vervangen (type CR 2450, 3 V). Wanneer de batterij bijna leeg is zodat de afstandsbediening niet langer optimaal functe tioneert, begint het informatiesymbool branden en verschijnt op het display de melding SLEUTEL BATTERIJ LAGE SPANNING of SLEUTEL BATTERIJ LAGE SPANNING. 1.
05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Auto van de buitenzijde vergrendelen/ ontgrendelen WAARSCHUWING Let op het risico van opsluiting in de auto, als u de auto van de buitenzijde vergrendelt – de portieren zijn dan namelijk niet meer van de binnenzijde te openen met de portierhandgrepen. Lees meer daarover in het onderdeel “Safelock-functie” elders in dit boekje. Voor auto’s met Keyless Drive-functie (zie pagina 136).
05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen de achterklep tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. Ontgrendelen U kunt een portier niet ontgrendelen door de bijbehorende vergrendelingsknop omhoog te trekken. – Druk op het bovenste gedeelte van de ver. grendelingsknop Doorluchtfunctie – Druk op het bovenste gedeelte van de vergrendelingsknop . Bij lang indrukken (ten minste 4 seconden) worden ook alle zijruiten tegelijk geopend – om bijv. bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen.
05 Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Deactiveren gaat als volgt: 1. Open het menusysteem en ga naar INSTELLINGEN VAN DE AUTO (voor een gedetailleerde beschrijving van het menusysteem, zie pagina 90). 2. Kies GUARD BEPERKT. 3. Kies Eenmaal activeren: Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de melding GUARD BEPERKT ZIE HANDLEIDING en de Safelock-functie wordt uitgeschakeld bij vergrendeling van de auto. 05 Geactiveerde menu-opties staan aangekruist.
05 Sloten en alarm Kinderslot Handbediend kinderslot achterportieren 2. Draai de bedieningscilinder om met het sleutelblad. Elektrisch kinderslot op achterportieren en achterste zijruiten* 2. Druk op de knop op het bestuurdersportier. Op het informatiedisplay verschijnt een melding. Het lampje in de knop brandt, wanneer het slot geactiveerd is. N.B. G014697 Op auto’s met het elektrische kinderslot zit geen handmatig kinderslot. 05 Handbediend kinderslot op linker achterportier.
05 Sloten en alarm Alarm* Alarmsysteem Alarmindicatie N.B. Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle beveiligde onderdelen continu gecontroleerd. Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden.
05 Sloten en alarm Alarm* Automatische herinschakeling van het alarm Transpondersleutel defect transpondersleutel naar sleutelstand II draait. De functie voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm uit te schakelen.
05 Sloten en alarm Alarm* Alarmsysteem testen Bewegingsmelder* in passagiersruimte testen 1. Open alle zijruiten. 2. Activeer het alarmsysteem met de vergrendelingsknop op de transpondersleutel. Een langzaam knipperende alarmindicatie vormt de bevestiging dat het alarmsysteem actief is. 3. Wacht 30 seconden. 05 4. Test de bewegingsmelder door een tas of iets dergelijks van de stoel te pakken. > Er moet dan een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. 5.
05 Sloten en alarm 05 147
Algemene informatie............................................................................. Tanken.................................................................................................. Alcoholslot*........................................................................................... Motor starten........................................................................................ Motor starten, FlexiFuel........................................................................
STARTEN EN RIJDEN
06 Starten en rijden Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op. • Rijd niet met open zijruiten. • Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen.
06 Starten en rijden Algemene informatie gaat branden en dat er een melding met een advies verschijnt – volg het advies op. • Als de temperatuurmeter voor de koelvloeistof tot in het rode gebied uitslaat, dient u de auto te stoppen en de motor enkele minuten stationair te laten draaien. • Bij oververhitting kan de airconditioning Open achterklep WAARSCHUWING Rijd niet met een geopende achterklep. Er kunnen giftige uitlaatgassen via de bagageruimte de passagiersruimte in worden gezogen.
06 Starten en rijden Tanken Tankvulklep openen 2. Draai de dop tot aan de aanslag voorbij de weerstand. 3. Trek de dop uit de vulopening. 4. Hang hem aan de binnenkant van de tankvulklep op. N.B. Plaats de tankdop na het tanken terug. Draai de dop zo ver dicht dat u een of meer duidelijke klikken hoort. Brandstof tanken Vergeet niet de standverwarming op brandstof uit te schakelen alvorens te tanken! 06 Open de tankvulklep met de knop op het verlichtingspaneel (zie pagina 66).
06 Starten en rijden Tanken BELANGRIJK Bij menging van verschillende soorten brandstof of gebruik van een andere brandstofkwaliteit dan aanbevolen, vervallen de garanties van Volvo en eventuele aanvullende servicecontracten; dit geldt voor alle motoren. N.B. Dit geldt niet voor auto’s met een motor die is aangepast voor het gebruik van ethanol (E85). Voor informatie over brandstofverbruik, CO2uitstoot en tankinhoud, zie pagina 314. Katalysator De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen te reinigen.
06 Starten en rijden Tanken BELANGRIJK Zorg dat de jerrycan met brandstof goed vastgezet is en dat de dop goed dichtgedraaid is. WAARSCHUWING Ethanol is gevoelig voor vonkvorming en er kunnen explosieve dampen ontstaan in een jerrycan die met ethanol gevuld wordt. Dieselolie De dieselolie moet voldoen aan de norm NENEN 590 of JIS K2204. BELANGRIJK Het is alleen toegestaan brandstof te gebruiken die voldoet aan de Europese norm voor dieselolie.
06 Starten en rijden Tanken 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot en draai deze naar sleutelstand II (zie pagina 161). 2. Wacht ca. 1 minuut. 3. Om de motor te starten: Bedien rem- en/of koppelingspedaal en draai de transpondersleutel naar de startstand III. Condenswater uit brandstoffilter aftappen Het brandstoffilter ontdoet de brandstof van condenswater. Condenswater kan anders aanleiding geven tot motorstoringen.
06 Starten en rijden Alcoholslot* Algemene informatie over het alcoholslot Functies Batterij Het alcoholslot1 voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt.
06 Starten en rijden Alcoholslot* Alvorens de motor te starten Resultaat van de blaastest De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. 1. Wanneer het controlelampje (6) groen oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik. 2. Neem de blaasunit uit de houder. Als de blaasunit zich buiten de auto bevindt tijdens het ontgrendelen, dan dient u de unit eerst te activeren met de schakelaar (2). 3.
06 Starten en rijden Alcoholslot* male wijze gestart worden – de motor is dan alleen te starten via de bypass-functie, zie pagina 158, gedeelte over Noodsituatie. De melding is te verwijderen met een druk op de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt iedere keer dat de motor gestart wordt opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werkplaats2 verdwijnt de melding permanent. aan op de blaasunit en wacht totdat het controlelampje (6) groen oplicht. de noodfunctie.
06 Starten en rijden Alcoholslot* Symbolen en displayteksten Naast de eerder beschreven meldingen kan ook het volgende op het display van het instrumentenpaneel verschijnen: 2 Displaymelding Betekenis/Maatregel ALCOGUARD HERSTART KAN Motor stond minder dan 30 minuten af – motor kan worden gestart zonder nieuwe blaastest. ALCOGUARD SERVICE VEREIST Bezoek een werkplaats2. ALCOGUARD GEEN SIGNAAL Overdracht mislukt – verstuur het resultaat handmatig via toets (3) of doe een nieuwe blaastest.
06 Starten en rijden Motor starten Voordat de motor wordt gestart – Tijdens de koude start is het mogelijk dat het motortoerental merkbaar hoger ligt dan normaal is voor bepaalde motortypes. Dit omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur te brengen en tegelijkertijd de uitstoot te beperken van stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
06 Starten en rijden Motor starten Sleutelstanden 0 – Blokkeerstand Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u de transpondersleutel uit het contactslot neemt. I – Radiostand Het stuurslot is uitgeschakeld. U kunt bepaalde functies gebruiken. Het elektrische systeem van de motor is echter uitgeschakeld. II – Rijstand De stand waarin de transpondersleutel tijdens het rijden staat. Het complete elektrische systeem is geactiveerd. III – Startstand De startmotor wordt geactiveerd.
06 Starten en rijden Motor starten, FlexiFuel Algemene informatie over het starten van een FlexiFuel-motor De motor wordt op dezelfde manier gestart als een benzinemotor, zie pagina 160. Als de motor dan nog niet aanslaat – Wacht één minuut, trap het gaspedaal volledig in en herhaal de voorgaande stap. BELANGRIJK N.B. Bij herhaalde startpogingen treedt de startblokkering in werking. Om een nieuwe startpoging te doen moet u de contactsleutel/ startknop eerst terugdraaien naar stand I of 0.
06 Starten en rijden Motor starten, FlexiFuel N.B. Waar u op moet letten als u een jerrycan met brandstof wilt meenemen: • Wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden en bio-ethanol (E 85) bijvult uit een jerrycan is het bij strenge vorst niet uitgesloten dat de motor startproblemen vertoont. U kunt dit voorkomen door de jerrycan gevuld te houden met benzine (95 RON). BELANGRIJK Na wijzigingen in het brandstofmengsel in de tank dient een adaptatie plaats te vinden. Dit gebeurt wanneer u ca.
06 Starten en rijden Keyless drive* Algemene informatie Auto starten – Starten met transpondersleutel Bedien het koppelingspedaal (auto met handbak) of het rempedaal (auto met automaat). Benzinemotor – Druk op de startknop en draai deze naar sleutelstand III. Met het Keyless drive-systeem kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, starten en vergrendelen (zie pagina 136). 06 164 De startknop van het contactslot werkt op dezelfde manier als een transpondersleutel.
06 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Schakelstanden WAARSCHUWING Maak er een gewoonte van om bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem aan te zetten. Een ingeschakelde versnelling is niet voldoende om de auto in alle situaties stil te houden. Schakelindicatie, GSI* Schakelpatroon zesversnellingsbak. Schakelpatroon vijfversnellingsbak. De zesversnellingsbak bestaat in twee verschillende uitvoeringen – het verschil is de positie voor de achteruit.
06 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak N.B. Bij het schakelpatroon voor een zestraps versnellingsbak (zie voorgaande afbeelding) de versnellingspook eerst omlaagduwen in stand N alvorens de achteruitversnelling in te schakelen.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Handmatig schakelen met Geartronic N.B. U moet het rempedaal bedienen om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de handrem aan. G018264 WAARSCHUWING D: automatisch schakelen. M (+/–): handmatig schakelen. Het informatiedisplay geeft de stand van de keuzehendel aan met behulp van de volgende tekens: P, R, N, D, 1, 2, 3, 4, 5 of 6, zie pagina 55.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Handmatig schakelen (+/–) kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen, schakelt Geartronic automatisch terug als de bestuurder langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. Om de automatische rijstand te hervatten: • Zet de hendel helemaal naar links in stand D. leidt dat de motor kan worden beschadigd.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd in stand N. Om de keuzehendel uit stand N te halen, moet het rempedaal worden bediend en moet de transpondersleutel in stand II staan. 2. Steek het sleutelblad van de transpondersleutel zo ver mogelijk in de opening omlaag. Automatische versnellingsbak Powershift* 3. Houd het sleutelblad ingedrukt, terwijl u de keuzehendel uit stand P haalt.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Geartronic, die in het voorgaande gedeelte werd besproken. Wanneer u niet zeker weet of uw auto wel of niet is uitgerust met een Powershift-versnellingsbak, kunt u dit controleren aan de hand van de aanduiding op sticker nr. (5) onder de motorkap - zie pagina 302. De aanduiding ”MPS6” houdt in dat het om een Powershift-bak gaat. Anders is het een Geartronic-automaat.
06 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Lampje A Display Rijeigenschappen Maatregel TRANSM. TE HEET REM AF Problemen om snelheid constant te houden bij hetzelfde toerental. Versnellingsbak oververhit. Houd de auto stil met het rempedaalA. TRANSM. TE HEET VEILIG PARKEREN Auto rijdt met hevige schokkerige bewegingen vooruit. Versnellingsbak oververhit. Parkeer de auto zo spoedig mogelijk. KOELING VERSN.B. LAAT MOTOR LOPEN Geen aandrijving wegens oververhitting van de versnellingsbak.
06 Starten en rijden DRIVe Start/Stop* Algemene informatie Start/Stop Stiller en schoner Met het Start/Stop-systeem kunt u actiever en milieubewuster rijden doordat u de auto, wanneer nodig, uit de versnelling kunt halen en automatische motorafslag kunt toestaan. Intelligente oplaadvoorziening Tijdens het afremmen op de motor wordt de bewegingsenergie van de auto benut en omgezet in elektriciteit die in de startaccu van de auto wordt opgeslagen.
06 Starten en rijden DRIVe Start/Stop* Functie en bediening De displaymelding MOTOR IN AUTO START en het brandende groene lampje herinneren u eraan – en attenderen u erop – dat er automatische motorafslag heeft plaatsgevonden. N.B.
06 Starten en rijden DRIVe Start/Stop* Daarvoor beschikt u over de schakelindicator (GSI (Gear Shift Indicator)), die het optimale tijdstip voor op- en terugschakelen aangeeft. De indicator maakt gebruik van een pijl omhoog of omlaag op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Start/Stop-systeem deactiveren Het Start/Stop-systeem blijft gedeactiveerd, totdat het opnieuw geactiveerd wordt met de knop of de volgende keer dat de motor wordt gestart met de sleutel.
06 Starten en rijden DRIVe Start/Stop* Geen automatische motorstart Displaymelding In de volgende gevallen vindt geen automatische motorstart plaats, nadat de motor automatisch werd afgezet: Het Start/Stop-systeem kan in bepaalde situaties aanleiding geven tot displaymeldingen op het informatiedisplay en een brandend controlelampje. Bij enkele daarvan moet een aanbevolen maatregel worden genomen. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
06 Starten en rijden Remsysteem Rembekrachtiging Als de auto rolt of wordt gesleept met een uitgeschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als wanneer de motor loopt. Als u bij het starten van de motor op het rempedaal trapt, kan het rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen normaal omdat de rembekrachtiging geactiveerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te merken zijn.
06 Starten en rijden Remsysteem Wanneer u na het starten van de motor wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h hebt bereikt, gaat er een korte zelftest van het ABS van start. Dit kunt u zowel horen als voelen aan de pulsaties in het rempedaal. Om het ABS maximaal te benutten: 1. Trap zo hard. Mogelijk op het rempedaal (er zijn pulsaties voelbaar). 2. Stuur de auto in de rijrichting. Blijf druk op het rempedaal uitoefenen.
06 Starten en rijden DSTC (stabiliteits- en tractieregeling)* Algemene informatie Beperkte functie wordt eveneens verbeterd, omdat er dan geen beperkingen meer gelden voor de te geven hoeveelheid gas. De stabiliteits- en tractieregeling DSTC ( (Dynamic Stability and Traction Control)) helpt de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Bediening 1. Draai aan het duimwiel totdat het menu DSTC wordt geopend.
06 Starten en rijden DSTC (stabiliteits- en tractieregeling)* N.B. DSTC AAN SPIN CONTROL AAN verschijnt iedere keer dat u de motor start enkele seconden op het display. Meldingen op informatiedisplay Lampjes op instrumentenpaneel DSTC-systeem Informatie TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT geeft aan dat de functie van de regeling tijdelijk beperkt is wegens een te hoge remtemperatuur. Als de lampjes – • Lees de melding op het informatiedisplay.
06 Starten en rijden Parkeerhulp* Algemene informatie over Parkeerhulp Varianten Parkeerhulp is verkrijgbaar in twee varianten: • Park Assist aan de achterzijde. • Park Assist aan de voor- en achterzijde. Functie Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen een andere geluidsbron van het audiosysteem beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Parkeerhulp voor- en achterzijde.
06 Starten en rijden Parkeerhulp* Parkeerhulp aan voor- en achterzijde Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. De geluidssignalen bij obstakels vóór de auto komen uit de luidsprekers voorin. Beperkingen Het is niet mogelijk Park Assist te combineren met verstralers, omdat de sensoren op de verstralers reageren. Park Assist aan de achterzijde Park Assist aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Het meetbereik strekt tot ca.
06 Starten en rijden Parkeerhulp* De sensoren werken alleen naar behoren, wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. N.B. Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen. 06 182 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06 Starten en rijden BLIS* – Blind Spot Information System Algemene informatie BLIS is een informatiesysteem dat de bestuurder in bepaalde omstandigheden waarschuwt, wanneer er zich een voertuig in de zogeheten dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt. Dode hoeken Het systeem werkt het best in druk verkeer op meerbaanswegen. BLIS is gebaseerd op cameratechniek. De camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
06 Starten en rijden BLIS* – Blind Spot Information System WAARSCHUWING BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt. Een brede aanhanger achter de auto kan het zicht ontnemen op andere voertuigen op aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe leiden dat BLIS geen voertuigen in dit afgeschermde gebied kan waarnemen. Daglicht en donker WAARSCHUWING Het systeem reageert niet op fietsers en bromfietsers. De BLIS-camera’s kennen ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog.
06 Starten en rijden BLIS* – Blind Spot Information System Systeemmeldingen BLIS Displaymelding Betekenis BLIS AAN BLIS-systeem geactiveerd. BLIS WERKING GEREDUCEERD Beperkte gegevensoverdracht tussen de camera van het BLIS-systeem en het elektrische systeem van de auto. De camera wordt automatisch gereset, wanneer de gegevensoverdracht tussen de camera van het BLIS-systeem en het elektrische systeem van de auto weer normaal wordt.
06 Starten en rijden G018177 BLIS* – Blind Spot Information System Eigen schaduwen op grote, lichtgekleurde en gladde oppervlakken zoals geluidsschermen of betonnen wegen. Laag staande zon in de camera. 06 186 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06 Starten en rijden Slepen en bergen Starten met hulpaccu WAARSCHUWING Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart. Probeer de motor niet aan te slepen, zie pagina 190. • • BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken als u de auto probeert aan te slepen. • Het stuurslot moet eraf zijn gehaald voordat er wordt gesleept. Het slot blijft in de positie die het had toen de spanning werd onderbroken.
06 Starten en rijden Slepen en bergen “MPS6” houdt in dat het om een Powershiftbak gaat. Anders is het een Geartronic-bak. Sleepoog • Bij de andere versie zit er een markering BELANGRIJK langs de ene zijde of in een hoek: Duw met uw vinger op deze markering terwijl u de tegenoverliggende zijde/hoek met een muntstuk of iets dergelijks openklapt – de afdekking klapt rond de middellijn open en kan vervolgens worden verwijderd. Vermijd slepen.
06 Starten en rijden Slepen en bergen N.B. Bij sommige auto’s met een afneembare trekhaak kunt u het sleepoog niet in de achterste bevestiging aanbrengen, wanneer het kogelsegment gemonteerd is. Bevestig de sleepkabel in dat geval aan de trekhaak. Om die reden wordt geadviseerd het kogelsegment van de afneembare trekhaak in de auto te bewaren, wanneer u de trekhaak niet nodig hebt (zie pagina 194). Bergen Roep professionele hulp in voor berging.
06 Starten en rijden Starten met hulpaccu Starten met een hulpaccu afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto’s elkaar niet raken. 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 5. Bevestig de andere klem van de rode startkabel aan de pluspool (2) van de auto. BELANGRIJK Raak de aansluitingen niet aan tijdens de startpoging.
06 Starten en rijden Starten met hulpaccu Zie voor meer informatie over de startaccu van de auto - zie pagina 243.
06 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor gedetailleerde informatie over de gewichten, zie pagina 305.
06 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Handgeschakelde versnellingsbak Oververhitting Bij het slepen van een aanhanger/caravan in heuvelachtig terrein bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. • Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min (3500 omw/min bij dieselmotoren), omdat de olietemperatuur anders te hoog kan oplopen. Dieselmotor 5-cil.
06 Starten en rijden Trekhaak* Trekhaak Aanhangerkabel Trekhaak opbergen Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, moeten de montagevoorschriften voor het bevestigen van het afneembare gedeelte zorgvuldig worden opgevolgd, zie pagina 196. WAARSCHUWING 06 Volg de montage-instructies nauwkeurig op. • Zorg dat het afneembare gedeelte met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. • Controleer of het controlevenster groen van kleur is.
06 Starten en rijden Trekhaak* G010393 G010387 G010388 Specificaties Afmetingen voor bevestigingspunten (mm) Vaste trekhaak in standaarduitvoering A B 1115 81 C D E F G H I J K 06 113 Vaste trekhaak met Nivomat 1111 76 Afneembare trekhaak in standaarduitvoering 1115 81 Afneembare trekhaak met Nivomat 1111 77 1 Langsligger 2 Middelpunt kogel 964 482 40 141 542 150 100 140 63 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak* 1. Verwijder de afdekking door de pal in te drukken en de afdekking vervolgens recht naar achteren te trekken . 06 196 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 2. Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. G020302 G020301 G017317 Trekhaak monteren 3. Controleer of het controlevenster (3) rood van kleur is.
06 Starten en rijden 4. Breng de trekhaak aan en duw deze naar binnen totdat u een klik hoort. 5. Controleer of het controlevenster groen van kleur is. G020307 G020306 G020304 Afneembare trekhaak* 6. Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. 06 `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06 Starten en rijden Afneembare trekhaak* 7. Controleer of de trekhaak vastzit door deze stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. 06 WAARSCHUWING Als de trekhaak niet goed zit, moet u deze verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. BELANGRIJK Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog. 198 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. G020301 G020310 G020309 Trekhaak verwijderen 8.
06 Starten en rijden 2. Druk de vergrendelingsknop in en draai deze linksom totdat u een klik hoort. 3. Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u de trekhaak schuin naar achteren toe omhoogtrekt. G017318 G020314 G020312 Afneembare trekhaak* 4. Duw de afdekking erop. 06 WAARSCHUWING Zet de trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie pagina 194. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06 Starten en rijden Lading vervoeren Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Voor gedetailleerde informatie over de gewichten, zie pagina 305. WAARSCHUWING Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op.
06 Starten en rijden Lichtbundel aanpassen G020317 Lichtbundel voor linksrijdend verkeer. Koplampen met Active Bending Lights G021421 Koplampen met halogeenlampen G021422 Juiste lichtbundel voor rechts- of linksrijdend verkeer Linksrijdend verkeer. Linksrijdend verkeer. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer.
Algemene informatie............................................................................. Bandenspanning................................................................................... Gevarendriehoek* en reservewiel* ....................................................... Wielen verwisselen................................................................................ Noodreparatie banden*.........................................................................
WIELEN EN BANDEN
07 Wielen en banden Algemene informatie Rijeigenschappen en banden Snelheidsaanduidingen De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van de afmetingen en snelheidsaanduidingen die staan aangegeven op de typegoedkeuring van de auto.
07 Wielen en banden Algemene informatie ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. In dit geval dient u de band niet meer te gebruiken. Dit geldt ook voor reservebanden, winterbanden en banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik.
07 Wielen en banden Algemene informatie N.B. De wettelijke bepalingen voor het gebruik van banden met “spikes” verschillen van land tot land. Velgen en wielmoeren Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. BELANGRIJK U dient de wielmoeren aan te halen, (1) met resp. 110 Nm en (2) 130 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken.
07 Wielen en banden Algemene informatie moeren op het tapeind bevestigen dat het dichtst bij het ventiel zit. U kunt de wieldop anders niet op het wiel aanbrengen. banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. BELANGRIJK Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van een compact reservewiel. N.B.
07 Wielen en banden Bandenspanning Aanbevolen bandenspanning N.B. G020791 Het is een natuurlijk gegeven dat de bandenspanning na verloop van tijd afneemt. De bandenspanning varieert ook naargelang van de omgevingstemperatuur. In de bandenspanningstabel voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid.
07 Wielen en banden Bandenspanning comfort, weggeluiden en stuureigenschappen betreft, maar is niet van invloed op de veiligheid. Zie de sticker met de aanbevolen bandenspanning op de portierstijl aan bestuurderszijde.
07 Wielen en banden Gevarendriehoek* en reservewiel* Gevarendriehoek Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek*. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. 07 1. Haal de houder met de gevarendriehoek los die met klittenband vastzit. Neem de gevarendriehoek uit de houder. 2. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de bagageruimte vastzit.
07 Wielen en banden Gevarendriehoek* en reservewiel* 3. Verwijder de krik* met de slinger en de wielsleutel*. Reservewiel* en krik*, positie in bagageruimte EHBO* Onder de vloer in de bagageruimte ligt een EHBO-kit. 1. Draai de krik (3) voor de helft omlaag zodat de krik liggend in de bevestiging past. 2. Klap de slinger (6) in en leg de wielsleutel (2) boven op de krik. 3. Plaats de krik (3) in de rechter opening (4). Bevestig het reservewiel (1) in de linker opening (5).
07 Wielen en banden Wielen verwisselen Wielen demonteren N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven op de kriksticker. Op de sticker staat tevens de maximale hefcapaciteit bij de vermelde minimale hefhoogte. Zet de gevarendriehoek op, als u een wiel langs een drukke weg moet verwisselen. Zorg ervoor dat de auto en de krik op een stevige en horizontale ondergrond staan.
07 Wielen en banden Wielen verwisselen Wielen monteren 1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en de naaf. 2. Breng het wiel aan. Draai de wielmoeren vast. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen niet meer ongehinderd kunnen draaien. 4. Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt. • Standaardwielmoeren – aanhaalmoment: 110 Nm • Wielmoeren met bolle kop – aanhaalBELANGRIJK De ondergrond dient vast en egaal te zijn en niet te hellen.
07 Wielen en banden Noodreparatie banden* Noodreparatie banden, algemene informatie N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het afdichten van banden met een lek in het loopvlak. 1. Klap de vloer in de bagageruimte omhoog. 2. Til de noodreparatieset op. Overzicht De noodreparatieset leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de set voor noodreparatie te repareren die grote groeven, scheuren en dergelijke vertonen.
07 Wielen en banden Noodreparatie banden* Bus met afdichtmiddel WAARSCHUWING Manometer Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot huidirritatie. Was bij huidcontact het getroffen gebied onmiddellijk schoon met water en zeep. Lekke band repareren 3. Controleer of de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. N.B. G019723 Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken.
07 Wielen en banden Noodreparatie banden* 9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. 10. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar te bedragen. 11. Schakel de compressor uit en trek de kabel los uit de 12V-aansluiting.
07 Wielen en banden Noodreparatie banden* WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor daarom nooit draaien in ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende geventileerd zijn. WAARSCHUWING Laat geen kinderen zonder toezicht in de auto achter, terwijl de motor loopt. 3. Sluit de kabel aan op een van de 12V-aansluitingen in de auto en start de motor. 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I te zetten. BELANGRIJK Er bestaat gevaar voor oververhitting.
Schoonmaken....................................................................................... 220 Lakschade herstellen............................................................................ 225 Roestwering..........................................................................................
VERZORGING
08 Verzorging Schoonmaken Auto wassen Was de auto zodra deze vuil geworden is. Gebruik autoshampoo. Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie. • Was de auto niet in direct zonlicht, omdat de lak daarbij blijvende schade kan oplopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer met afvoerscheiding staat. • Spoel het onderstel zorgvuldig schoon. • Was de auto met een spons, autoshampoo en een ruime hoeveelheid lauw water.
08 Verzorging Schoonmaken BELANGRIJK Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil los te weken. Let op het volgende bij gebruik van een hogedrukreiniger: Houd bij het wassen de spuitkop van de hogedrukreiniger ten minste 30 cm van de carrosserie af. Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. Remmen testen WAARSCHUWING Test na het wassen van de auto altijd de remmen (en dus ook de handrem) om te voorkomen dat vocht en corrosie de remblokken aantasten, waardoor de remwerking afneemt.
08 Verzorging Schoonmaken De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. N.B. Om de waterafstotende eigenschappen te behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar. Interieur reinigen Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden.
08 Verzorging Schoonmaken BELANGRIJK • Sommige geverfde kledingstukken (zoals spijkerbroeken en suède kleding) kunnen afgeven en voor verkleuring van de bekleding zorgen. • Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Dergelijke middelen kunnen bekleding van textiel, vinyl en leer beschadigen. Reinigingsvoorschriften voor leren bekleding 1. Breng een weinig van het leerreinigingsproduct op een vochtige spons aan en knijp erin om een dikke laag schuim te krijgen. 2.
08 Verzorging Schoonmaken baar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold.
08 Verzorging Lakschade herstellen Lak Steenslagplekken en krassen wijdering van het vuil de ontbrekende lak aan te brengen. De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade meteen herstellen. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden en portieren. Als de steenslagplek wel tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen 1.
08 Verzorging Roestwering Controleren en onderhouden Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden. • Houd de auto schoon. Spoel het onderstel af.
08 Verzorging 08 227
Volvo Service........................................................................................ Onderhoud............................................................................................ Motorkap en motorruimte..................................................................... Oliën en vloeistoffen.............................................................................. Wisserbladen........................................................................................ Startaccu.....
ONDERHOUD EN SERVICE
09 Onderhoud en service 09 Volvo Service Onderhoudsprogramma van Volvo Speciale servicewerkzaamheden Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze zorgvuldig getest. De auto werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corporation, net voordat de auto aan u werd geleverd. Bepaalde servicewerkzaamheden aan het elektrisch systeem van de auto kunnen alleen worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde elektronische apparatuur.
09 Onderhoud en service Onderhoud Voordat u met werkzaamheden begint Auto omhoogbrengen Startaccu kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen. Als u de auto met een tweekoloms hefbrug omhoogbrengt, moet u ervoor zorgen dat de voorste en achterste dragerarmen onder de steunpunten komen te zitten. Zie voorgaande afbeelding. Controleer of de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten.
09 Onderhoud en service 09 Onderhoud WAARSCHUWING Vergeet niet dat de radiateurventilator (vóór in de motorruimte achter de radiateur) enige tijd na uitschakeling van de motor automatisch kan starten. Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar.
09 Onderhoud en service Motorkap en motorruimte 09 G020793 Motorkap openen Op de afbeelding staat een auto met het stuur links. 1. Trek aan de vergrendelingshandgreep uiterst links onder het dasboard. (Bij auto’s met het stuur rechts zit de handgreep uiterst rechts.) Het is duidelijk te horen dat de vergrendeling wordt opgeheven. 2. Steek uw hand in het midden onder de voorkant van de motorkap en duw de slotpal naar rechts. 3. Open de motorkap.
09 Onderhoud en service Motorkap en motorruimte 09 Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur links) Startaccu Relais- en zekeringenkastje Luchtfilter2 2 234 De positie hangt van het motortype af.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Oliepeil motor controleren BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Volvo adviseert olieproducten van Castrol. BELANGRIJK Gebruik altijd olie van de voorgeschreven kwaliteit.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Motor met oliepeilstok1 geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar het oliecarter. G020336 09 Dieselmotor. Benzinemotor. Peilstok, benzinemotoren. Vulbuis motorolie. Peilstok, viercilinderdieselmotoren. Vulbuis motorolie. Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen 4. Trek de peilstok tevoorschijn en controleer het peil. 09 Voor motoren met elektronische oliepeilsensor2 5. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, dient u 0,5 liter bij te vullen. Als de olie daar ver onder staat, moet u wellicht meer bijvullen. 6. Als u het peil daarna nogmaals wenst te controleren, moet u dat na enige tijd rijden doen. Herhaal vervolgens de stappen 1–4. WAARSCHUWING Vul nooit bij tot boven de MAX-aanduiding.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen BELANGRIJK Vul bij het verschijnen van de melding Oliepeil laag Olie bijvullen slechts 0,5 liter bij. N.B. Het systeem detecteert het oliepeil alleen tijdens het rijden. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto dient ca. 30 km te rijden, voordat het weergegeven oliepeil correct is.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen komen dat de vloeistof in de pomp, het reservoir en de slangen bevriest. N.B. Vermeng het water met geconcentreerde sproeiervloeistof voordat u gaat bijvullen. TIP! Maak bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof ook meteen de wisserbladen schoon. met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer de concentratie koelvloeistof te laag is als wanneer deze te hoog is.
09 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen 09 Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie pagina 311. Rem- en koppelingsvloeistof controleren en bijvullen relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u de remvloeistof ieder jaar te verversen. Controleer de koelvloeistof regelmatig! WAARSCHUWING De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan.
09 Onderhoud en service Wisserbladen Wisserbladen Wisserbladen voorruit vervangen 09 1. Klap de wisserarm omhoog. 2. Druk op de knop die op de wisserbladbevestiging zit en trek het blad, evenwijdig aan de wisserarm, recht naar buiten (1). 3. Schuif het nieuwe wisserblad naar binnen (2) totdat het vastklikt. > Controleer (3) of het blad goed vastzit en klap de wisserarm omlaag. G020330 Wisserblad achterruit vervangen N.B. G014732 De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
09 Onderhoud en service 09 Wisserbladen > Controleer of het goed vastzit en klap de wisserarm weer terug.
09 Onderhoud en service Startaccu Gebruik De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de startaccu. • Koppel de startaccu nooit los, terwijl de motor loopt. • Controleer of de kabels van de startaccu op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren.
09 Onderhoud en service 09 Startaccu Vermijd vonken en open vuur. Accu vervangen Demonteren 1. Neem de transpondersleutel uit het contactslot. Explosiegevaar. 4. Plaats het voorpaneel van de accubak terug. 3. Verwijder de afdekking. 6. Sluit de zwarte minkabel aan. 4. Koppel de zwarte minkabel los. 7. Bevestig de dekplaat op de accu. WAARSCHUWING De plus- en minkabels in de juiste volgorde loskoppelen en/of aansluiten. 5. Koppel de rode pluskabel los. N.B. 6.
09 Onderhoud en service Startaccu Accu Hulp KoudestartcapaciteitA, CCA (A) 760 AfmetingenB, l×b×h (mm) 278×175×19 0 150×90×106 70 8 Capaciteit (Ah) A B Start 120 Tijdelijke deactivering van het Start/Stop-systeem op grond van een hoge stroomafname houdt het volgende in: • Auto-start van de motor1 werkt zonder dat de bestuurder de koppeling bedient. Locatie accu’s Conform SAE-norm. Grootst mogelijke afmetingen.
09 Onderhoud en service 09 Startaccu N.B. Als de startaccu dermate ontladen is dat alles "zwart" is en alle elektrische standaardsystemen van de auto’s nagenoeg uitgeschakeld zijn en u de motor vervolgens start met een externe accu of acculader, zal het Start/Stop-systeem actief zijn. Autostop van de motor is in dat geval mogelijk, maar het Start/Stop-systeem kan na autostop van de motor mogelijk geen auto-start uitvoeren door onvoldoende capaciteit van de startaccu.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Algemene informatie Op pagina 317 staan alle gloeilampen van de auto vermeld. Gloeilampen en andere lichtbronnen van een bijzonder type of lampen die alleen in een werkplaats te vervangen zijn te vinden in: Lamphuis losmaken BELANGRIJK Raak het glas van de gloeilampen nooit met blote vingers aan. De vetten en oliën op uw vingers kunnen door de hitte verdampen. Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waardoor deze al snel kapotgaat. lampen) 1.
09 Onderhoud en service 09 Gloeilampen vervangen 2. Duw de klemveer naar binnen/omhoog en vervolgens iets naar rechts, zodat deze in positie vastklikt. 5. Til het lamphuis naar buiten en leg het op een zachte ondergrond neer om krassen op de lens te voorkomen. Afdekking en gloeilamp vervangen Lamphuis aanbrengen 2. Haal de borgklemmen opzij en verwijder de afdekking. 3. Duw de connector in positie terug. 3. Koppel de connector van de gloeilamp los. 5. Plaats het lamphuis terug, zie pagina 247. 4.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen 3. Linker koplamp: Draai de lamphouder linksom. Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten 09 N.B. ABL-koplampen* bevatten een stadslicht (type led) dat u niet kunt vervangen. Rechter koplamp: Draai de lamphouder rechtsom. Richtingaanwijzer 4. Trek de lamphouder naar buiten toe en vervang de gloeilamp. 5. Plaats de lamphouder terug. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. 6.
09 Onderhoud en service 09 Gloeilampen vervangen 5. Plaats het lamphuis terug, zie pagina 247. Mistlampen 6. Breng een nieuwe lamp aan door deze rechtsom vast te draaien. (Het profiel van de lamphouder komt overeen met dat van de lampvoet.) Sidemarker 7. Plaats de lamphouder terug. Zorg dat het opschrift TOP op de lamphouder omhoogwijst. 1. Haal het lamphuis los, zie pagina 247. 2. Draai de gloeilamp linksom, trek hem naar buiten en vervang de gloeilamp. 3. Plaats de lamphouder terug.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen 2. Open het luikje (A of B) links en rechts in de bekleding om toegang tot de lampen te krijgen. Positie van gloeilampen in lamphouder achter 09 Remlicht (led) Achterlicht 3. De gloeilampen zitten in afzonderlijke lamphouders. Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten 4. Koppel de connector van de lamphouder los. Richtingaanwijzer Achteruitrijlicht 5. Duw de borghaken bijeen en trek de lamphouder naar buiten. Mistachterlicht (één zijde) 6.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen 1. Schakel alle lichten uit en draai de transpondersleutel naar stand 0. 2. Draai de boutjes los met een schroevendraaier. 3. Haal het glas voorzichtig los. 4. Vervang de gloeilamp. 5. Plaats het glas terug en schroef het vast. Verlichting make-upspiegel* 1. Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. 2. Verwijder de kapotte gloeilamp. 3. Breng een nieuwe gloeilamp aan.
09 Onderhoud en service Gloeilampen vervangen 09 Spiegelglas aanbrengen 1. Duw eerst de drie borgnokjes aan de bovenkant van het spiegelglas weer terug. 2. Duw vervolgens de onderste drie vast.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen Algemene informatie Om te voorkomen dat het elektrisch systeem van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. De zekeringen zitten op twee verschillende plaatsen in de auto: • Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte. • Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte.
09 Onderhoud en service Zekeringen 09 G007446 Relais- en zekeringenkastje in motorruimte Het kastje biedt plaats aan 36 zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. • De zekeringen 19–36 is van het type “MiniFuse”. • De zekeringen 1–6 zijn van het type “MidiFuse” en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen.
09 Onderhoud en service Zekeringen G020250 09 1. Koelventilator 50 A 2. Stuurbekrachtiging 80 A 3. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte 4. 5. 256 Voeding voor relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte PTC-element luchtvoorverwarming* 60 A 60 A 80 A * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 6. Gloeibougies (DRIVe) 60 A Gloeibougie (5-cil. diesel) 70 A 7. ABS-pomp 40 A 8. ABS-ventielen 20 A 9. Motorfuncties 30 A 10.
09 Onderhoud en service Zekeringen 20. 21. Claxon Standverwarming op brandstof, interieurverwarming* 22. Reservepositie 23. Motorregelmodule (5-cil. benzine), transmissieregelmodule (5-cil.) Transmissieregelmodule (4cil.) 24. 15 A 20 A 32. 10 A Centrale elektronicamodule (CEM) (Start/Stop) 10 A 26. Contactslot 15 A 27. compressor voor airconditioning 10 A Reservepositie 29. Mistlampen Dagrijlicht (DRL)* 33. – 15 A Koelvloeistofpomp (Start/ Stop) 10 A Spanningsregelaar dynamo (4cil.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen DRIVe Start/Stop* Locatie zekeringen voor Start/Stop-systeem. Nr. Onderdeel A 11M/1 Relais- en zekeringhouder motorruimte 125 11M/2 Sensor accubewaking 15 Centrale elektronicamodule (CEM) (referentiespanning hulpaccu), dieselmotor 10 25 Voor meer informatie over DRIVe Start/Stop zie pagina 172. 258 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
09 Onderhoud en service Zekeringen 09 G020601 Relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte Het kastje biedt plaats aan 50 zekeringen. De zekeringen zitten onder het dashboardkastje. Er is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen. In het relais- en zekeringenkastje in de motorruimte vindt u een speciale trekker waarmee u de zekeringen kunt vervangen, zie pagina 255. Zekeringen vervangen 1.
09 Onderhoud en service 09 Zekeringen 43. 44. 45. 46. 47. 260 Telematica*, audio, RTI*, Bluetooth* 15 A SRS-systeem, motorregelmodule (5-cil., DRIVe) 10 A Elektrische aansluiting interieur Verlichting passagiersruimte, verlichting dashboardkastje en instapverlichting Interieurverlichting, op afstand bediende garagedeur* 48. Sproeiers, achterruitwissers 15 A 49. SRS-systeem 10 A 50. Reservepositie – 51.
09 Onderhoud en service Zekeringen 60. Stoelverwarming bestuurderszijde 15 A Stoelverwarming passagierszijde 15 A 62. Schuifdak* 20 A 63. Voeding achterportier, rechterzijde 20 A 61. 73. 5A 74. Brandstofpomp 15 A 75. Reservepositie – 76. Reservepositie – 77. Elektrische aansluiting bagageruimte, regelmodule accessoires* 64. Reservepositie 65. Audiosysteem, Infotainment 5A 66. Audiosysteem, Infotainment, klimaatregeling 10 A 78. Reservepositie – 79.
Algemene informatie............................................................................. Audiofuncties........................................................................................ Radiofuncties........................................................................................ Cd-functies........................................................................................... Menusysteem, audiosysteem............................................................... Telefoonfuncties*..
INFOTAINMENT
10 Infotainment Algemene informatie Infotainment systeem is eenvoudig te bedienen vanaf het bedieningspaneel en de toetsenset* op het stuurwiel, zie pagina 77. Op het display (2) verschijnen meldingen en informatie over de actieve functie. 10 Audiosysteem G020245 Aan/uit POWER – Drukknop, audiosysteem aan/ uit Display Menufuncties Toetsenset Sommige Infotainmentfuncties zijn toegankelijk via een menusysteem. Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan op het display.
10 Infotainment Algemene informatie Dolby Surround Pro Logic II1 Dolby Surround Pro Logic II verdeelt de twee kanalen van het stereogeluid over de luidsprekers links, midden, rechts en achterin. Dit levert een realistischer geluidsweergave op dan bij normale tweekanaals stereo. 10 Dolby Surround Pro Logic II en het Dolby-logo zijn handelsmerken van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby Surround Pro Logic II System is vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation.
10 Infotainment Audiofuncties Bediening audiofuncties 10 pagina 77. Het volume wordt automatisch afgestemd op de snelheid van de auto, zie pagina 269. Geluidsbron kiezen Externe geluidsbronnen AUX, USB* Algemene informatie Bij herhaalde malen indrukken van AM/FM loopt u de standen FM1, FM2 en AM door. Bij herhaalde malen indrukken van MODE loopt u de standen CD, USB, AUX en BT door.
10 Infotainment Audiofuncties Met de knop MODE kiest u de te beluisteren externe geluidsbron. 1. Als u USB kiest, verschijnt Apparaat aansl. op het display. 2. Sluit uw iPod, mp3-speler of USB-geheugen aan op de USB-aansluiting in het opbergvak van de middenconsole (zie voorgaande afbeelding). > De tekst Aan het laden verschijnt op het display, wanneer het systeem de bestandshiërarchie op het opslagmedium inleest. Dit duurt enige tijd.
10 Infotainment Audiofuncties N.B. De geluidskwaliteit kan verslechteren, als de speler wordt opgeladen terwijl het audiosysteem in stand AUX staat. Laad de speler in dat geval niet op tijdens het beluisteren. 10 Streaming audio via Bluetooth* N.B. De mobiele telefoon met Bluetooth moet ondersteuning bieden voor de profielen Audio/Video Remote Control Profile (AVRCP) en Advanced Audio Distribution Profile (A2DP). De telefoon dient AVRCP versie 1.3 en A2DP 1.2 te hanteren.
10 Infotainment Audiofuncties het niveau bij te kunnen regelen, zie onder het kopje Surround-functie activeren/ deactiveren verderop. • SURROUND2 – Niveau voor de zogeheten Ambient Surround Sound. Pro Logic II moet zijn ingeschakeld om het niveau bij te kunnen regelen, zie onder het kopje Audioinstellingen verderop. Subwoofer activeren/deactiveren • Druk op MENU en daarna op ENTER. • Ga naar Audio-instellingen… en druk op ENTER. • Ga naar Subwoofer en druk op ENTER.
10 Infotainment Audiofuncties 3. Ga naar Autom. volumeregeling… en druk op ENTER. 10 4. Ga naar Laag, Medium of Hoog en druk op ENTER. Optimale geluidsweergave Het audiosysteem is gekalibreerd voor optimale geluidsweergave met behulp van digitale signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar e.d.
10 Infotainment Radiofuncties Zenders zoeken Bediening radiofuncties Voorkeurzenders vastleggen Automatisch zenders zoeken 1. Kies de frequentieband met AM/FM (1). 2. Druk kort op of . De radio zoekt dan automatisch de eerstvolgende sterke zender op. Handmatig zenders zoeken G019806 1. Kies de frequentieband met AM/FM (1).
10 Infotainment Radiofuncties volgens rechtstreeks te kiezen met de sneltoetsen (2). 10 Automatische vastlegfunctie beëindigen – Druk op EXIT (6). Automatisch vastgelegde voorkeurzenders kiezen Wanneer u de radio in de stand Auto zet, kunt u gebruik maken van de automatisch vastgelegde voorkeurzenders. 1. Druk kort op de toets AUTO (7). > De tekst Auto verschijnt op het display. 2. Druk op een sneltoets (2).
10 Infotainment Radiofuncties Programmafuncties Alarm Met de radio in de stand FM kunt u radiozenders met een bepaald programmatype zoeken. Als er een zender met het gewenste programmatype is gevonden, kan de radio vervolgens op deze zender overschakelen en de weergave van de actieve geluidsbron onderbreken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is, wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbroken. De uitzending met het gekozen programmatype wordt weergegeven op een vooraf bepaald volume, zie pagina 275.
10 Infotainment Radiofuncties 1. Activeer de functie PTY. Met de functie PTY is het mogelijk verschillende programmatypes te kiezen zoals Popmuziek en Klassieke muziek. Het symbool PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij activering van deze functie wordt de weergave van de actieve geluidsbron onderbroken voor een uitzending van het gekozen programmatype via het RDS-netwerk van de zender waarop is afgestemd. 2. Druk op MENU en daarna op ENTER. Nieuws activeren/deactiveren 1.
10 Infotainment Radiofuncties Regionale radioprogramma’s, REG De functie REG maakt het mogelijk om op een bepaalde zender afgestemd te blijven ondanks dat het signaal zwak is. De tekst Regionaal op het display geeft aan dat de functie actief is. De functie REG is normaal gesproken gedeactiveerd. Radiotekst activeren/deactiveren 1. Druk op MENU en daarna op ENTER. 2. Ga naar Radiotekst en druk op ENTER.
10 Infotainment Radiofuncties Volumeregeling programmatypes 10 276 De onderbrekende uitzendingen van het gekozen programmatype worden weergegeven op het volume dat voor het programmatype is gekozen. Als u het volume tijdens de onderbreking bijregelt, wordt het nieuwe volume opgeslagen voor een volgende onderbreking.
10 Infotainment Cd-functies Bediening cd-functies Weergave starten (cd-speler) Een eventuele muziek-cd in de speler wordt automatisch afgespeeld, wanneer u het audiosysteem in de stand CD zet. Steek anders een cd in de invoeropening en schakel over op de stand CD door op MODE te drukken.
10 Infotainment Cd-functies Navigeren en afspelen 10 Als er een schijf met audiobestanden in de cd-speler zit, kunt u de mapstructuur van de schijf tonen met een druk op ENTER. U navigeert op dezelfde manier in de mapstructuur als in het menusysteem van het audiosysteem. Audiobestanden worden aangeduid met het en mappen met . Met een druk symbool op ENTER gaat het afspelen van de audiobestanden van start.
10 Infotainment Cd-functies 2. Ga naar Random en druk op ENTER. Cd’s 3. Ga naar Enkele disc of Alle discs en druk op ENTER. Bij gebruik van cd’s met een slechte kwaliteit is het mogelijk dat het geluid te wensen overlaat of zelfs helemaal uitblijft. Het alternatief Alle discs geldt alleen voor de muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten. Tijdens het afspelen van een cd met audiobestanden: 1. Druk op MENU en daarna op ENTER. 2. Ga naar Random en druk op ENTER. 3.
10 Infotainment Menusysteem, audiosysteem Overzicht 10 FM-MENU1 4. TP 1. AUX-ingangsvolume… 5. Tekst disc 2. Nieuws 6.* Audio-instellingen… 3. TP 4.* Audio-instellingen… Nieuws 2. TP 3. PTY… 4. Radiotekst 5. Geav. radio-instellingen… Bij cd-wisselaar* met cd-schijf geselecteerd. 6.* Audio-instellingen… 1. Random… 2. Nieuws 3. TP 4. Tekst disc 5.* Audio-instellingen… 1.* Audio-instellingen… CD-MENU Bij cd-speler met cd-schijf. 1. Random 2. Nieuws 3. TP 4.
10 Infotainment Telefoonfuncties* 10 Onderdelen van het telefoonsysteem. `` * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
10 Infotainment Telefoonfuncties* Antenne1 10 Toetsenset op stuurwiel. Met de toetsenset kunt u de meeste functies van het telefoonsysteem regelen, zie pagina 283. Microfoon. De microfoon voor de handsfree-functie zit aan het plafond bij de zonneklep. Bedieningspaneel op middenconsole. Via het bedieningspaneel kunt u alle functies van het telefoonsysteem (behalve het gespreksvolume) regelen. Simkaartlezer Algemene informatie • De verkeersveiligheid staat altijd voorop.
10 Infotainment Telefoonfuncties* N.B. De geïntegreerde telefoon kan geen simkaart van het type 3G lezen. Een gecombineerde simkaart voor 3G én gsm werkt echter wel. Neem contact op met uw netwerkprovider om na te gaan of u van simkaart moet veranderen. Extra simkaart Veel netwerkproviders bieden een extra simkaart voor hetzelfde telefoonnummer aan. De extra simkaart kunt u in de auto gebruiken.
10 Infotainment Telefoonfuncties* 10 toetsen wilt gebruiken om instellingen in het audiosysteem te verrichten, moet u eerst de telefoon standby zetten. ENTER – Gesprek aannemen. Met een druk op de toets ziet u de laatst gekozen nummers. EXIT – Gesprekken beëindigen/weigeren, ingevoerde tekens wissen. Wisselen tussen audiomenu en telefoonmenu. – Wanneer het telefoonsysteem gedeactiveerd is, kunt u geen gesprekken beantwoorden.
10 Infotainment Telefoonfuncties* Conferentiegesprek starten Bij een conferentiegesprek kunnen drie gesprekspartners met elkaar praten. Wanneer een conferentiegesprek eenmaal gestart is, kunnen er geen nieuwe gesprekspartners worden aangesloten. Bij het afsluiten van een conferentiegesprek worden alle lopende gesprekken beëindigd. het gesprek, speelt het audiosysteem na afloop van het gesprek op het nieuwe volume verder.
10 Infotainment Telefoonfuncties* Nummerfuncties 10 Laatst gekozen nummers Het telefoonsysteem slaat automatisch de laatst gekozen telefoonnummers op. 1. Druk op ENTER. 2. Ga naar een van de opgeslagen nummers en druk op ENTER. Telefoonboek Als het telefoonboek de contactgegevens bevat van de persoon die belt, verschijnen deze op het display. Contactgegevens kunnen op de simkaart en in het telefoongeheugen worden vastgelegd. Contactgegevens vastleggen in telefoonboek 1. Druk op MENU. 2.
10 Infotainment Telefoonfuncties* 3. Ga naar Sneltoets verk. kiezen… en druk op ENTER. Bellen via telefoonboek Functies tijdens lopende gesprekken 1. Druk op MENU. 4. Ga naar Selecteer nummers en druk op ENTER. 2. Ga naar Telefoonboek… en druk op ENTER. > Alle posten in het telefoonboek worden weergegeven. U kunt het aantal weergegeven posten verkleinen door een deel van de naam van de post in te voeren die u zoekt. Tijdens een lopend gesprek staan u meerdere functies ter beschikking.
10 Infotainment Telefoonfuncties* Sms (Short Message Service) 10 Sms lezen 1. Druk op MENU. 2. Ga naar Berichten… en druk op ENTER. 3. Ga naar Lezen en druk op ENTER. 4. Ga naar het bericht van uw keuze en druk op ENTER. > De inhoud van het bericht verschijnt op het display. Wanneer u nogmaals op ENTER drukt, verschijnen meer opties. Houd EXIT ingedrukt om het menusysteem te verlaten. IMEI-nummer Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEInummer van de telefoon aan uw netwerkprovider doorgeven.
10 Infotainment Menusysteem, telefoon* Hoofdmenu 1. Sneltoets verk. kiezen… 4.6.2. Indien bezet Oproepregister… 2.4.1. Actief 4.6.3. Geen antwoord 1.1. Laatste 10 gemiste opr. 2.4.2. Selecteer nummers 4.6.4. Niet bereikbaar 1.2. Laatste 10 ontv. opr. 2.5. SIM wissen 4.6.5. Fax oproepen 1.3. Laatste 10 gebelde nrs. 2.6. Telefoon wissen 4.6.6. Datagesprekken 1.4. Lijst wissen… 2.7. Geheugenstatus 4.6.7. Alles annuleren 1.5. 2. 1 2.4. 1.4.1. Alle oproepen 1.4.2.
10 Infotainment Menusysteem, telefoon* 6.2.3. 10 Automatisch 6.3. PIN-code bewerken 6.4. Geluid en volume… 6.4.1. Belvolume 6.4.2. Beltonen… 6.4.3. Radio mute 6.4.4. Pieptoon bij bericht 6.5. IDIS 6.6. Reset telefooninstellingen 2.3.1. SIM naar telefoon De lijsten wissen in de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 zoals hieronder beschreven. 2.3.2. Telefoon naar SIM 1.4.1. Alle oproepen 2.4. Sneltoetsfunctie 1.4.2. Gemiste oproepen 1.4.3.
10 Infotainment Menusysteem, telefoon* 3.2. Nieuw opstellen 4.3. Autom. antw. 5.2. Telefoon toevoegen Met de toetsenset een bericht invoeren. U kunt het bericht vervolgens opslaan of versturen. Inkomende gesprekken automatisch beantwoorden. Mobiele telefoons toevoegen aan de lijst Toegevoegde telefoons. 3.3. Berichtinstellingen 4.4 Autom. herkiezen 5.3–7.
10 Infotainment Menusysteem, telefoon* 6.3. PIN-code bewerken 10 Pincode wijzigen. Code noteren en goed bewaren. 6.4. Geluid en volume 6.4.1. Belvolume Het volume van het belsignaal regelen. 6.4.2. Beltonen… Uit zeven verschillende belsignalen kiezen. 6.4.3. Radio mute Radio uit-/inschakelen. 6.4.4. Pieptoon bij bericht 6.5. IDIS Als u de functie IDIS uitschakelt, worden inkomende gesprekken ongeacht de rijsituatie zonder vertraging doorgegeven. 6.6.
10 Infotainment Bluetooth handsfree* Algemene informatie telefoon bedienen of de telefoon nu aangesloten is of niet. N.B. Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel met de handsfree-functie van het audiosysteem. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats of www.volvocars.com te bezoeken voor informatie over compatibele telefoons. Menu’s en bedieningstoetsen U regelt de menufuncties vanaf de middenconsole (3), zie pagina 283. Systeemoverzicht.
10 Infotainment Bluetooth handsfree* geregistreerd, worden ook deze weergegeven. 10 3. Kies Telefoon toevoegen. > Het audiosysteem zoekt naar mobiele telefoons in de nabije omgeving. Er wordt ongeveer 30 seconden gezocht. De gevonden mobiele telefoons verschijnen met hun BluetoothTM-naam op het display. De handsfree-functie verschijnt onder de BluetoothTM-naam My Volvo Car op de mobiele telefoon. 4. Kies een van de mobiele telefoons op het display van het audiosysteem. 5.
10 Infotainment Bluetooth handsfree* Gespreksfuncties Inkomend gesprek U neemt een gesprek aan met ENTER, ook al staat het audiosysteem in bijvoorbeeld de stand CD of FM. Met EXIT kunt u een gesprek weigeren of beëindigen. N.B. Bij sommige mobiele telefoons wordt de aansluiting verbroken bij gebruik van de ruggespraakfunctie (dempen). Dit is volkomen normaal. De handsfree-functie stelt vervolgens de vraag of u opnieuw wilt aansluiten. Automatisch antw.
10 Infotainment Bluetooth handsfree* 10 Meer informatie over registratie en aansluiting foon door het menusysteem als volgt te gebruiken. Er kunnen maximaal drie mobiele telefoons worden geregistreerd. U hoeft een mobiele telefoon slechts eenmaal te registreren. Na registratie staat de mobiele telefoon in de lijst met toegevoegde telefoons. U kunt slechts één mobiele telefoon tegelijk aansluiten.
10 Infotainment Bluetooth handsfree* 2. Ga naar het contact van uw keuze en druk op ENTER om het bijbehorende nummer te bellen. Spraakherkenning U kunt gebruik maken van de spraakherkenningsfunctie (voice tags) van de mobiele telefoon door ENTER ingedrukt te houden. N.B. Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel met de spraakherkenningsfunctie. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer of www.volvocars.com te bezoeken voor informatie over compatibele telefoons.
10 Infotainment Bluetooth handsfree* 3.4. 10 4. 5. Bluetooth info auto 3. Bluetooth… Belopties… 3.1. Verwijder telefoon 4.1. Automatisch antw. 3.2. Vanaf mob. tel. verbinden 4.2. Nummer voicemail 3.3. Bluetooth info auto Instellingen telefoon… 5.1. 5.2. 4. Belopties… Geluid en volume… 4.1. Automatisch antw. 5.1.1. Belvolume 4.2. Nummer voicemail 5.1.2. Beltonen… 5.1.3. Radio mute 5. Telefoonboek synchr. Verwissel telefoon 5.1. Autotelefoon 5.2. Telefoon toevoegen 5.3–7.
10 Infotainment 10 299
Type-aanduiding................................................................................... Maten en gewichten.............................................................................. Motorspecificaties................................................................................. Motorolie............................................................................................... Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................. Brandstof...........
SPECIFICATIES
11 Specificaties Type-aanduiding 11 302
11 Specificaties Type-aanduiding Wanneer u contact opneemt met de erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbare gewichten, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer. S40 en V50: Bij het openen van het rechter achterportier is de sticker zichtbaar.
11 Specificaties Maten en gewichten Maten 11 Maten A 304 Wielbasis B Lengte C Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt mm 2640 Maten G Spoorbreedte vooras H Spoorbreedte achteras 1766 Laadlengte, vloer 989 E Laadhoogte 685 F Hoogte 1457 1548A K 1535B 4522 D mm 1531B I Laadbreedte, vloer J Breedte L 1544A 1002 1770 (1785C) A B C Maten mm Breedte incl. buitenspiegels 2022 Breedte incl.
11 Specificaties Maten en gewichten Gewichten Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij gebruik van een aanhanger (zie tabel)) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht – rijklaar gewicht. N.B.
11 Specificaties Maten en gewichten Trekgewicht en kogeldruk 11 306 Motor Max. gewicht, geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) 1.6 1200 50 DRIVe 1300 75 D2 1300 75 2.0F 1350 75 2.0 1350 75 overige 1500 75 Motor Max. gewicht, ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) 1.6, 2.0 en 2.
11 Specificaties Motorspecificaties Overzicht N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. 11 A Motor MotorcodeA Vermogen (kW bij omw/min) Vermogen (pk bij omw/min) Motorkoppel (Nm bij omw/min) Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Cilinderinhoud (liter) Compressieverhouding 1.6 B4164S3 74/6000 100/6000 150/4000 4 79 81,4 1,596 11,0:1 2.0F B4204S4 107/6000 145/6000 185/4500 4 87,5 83,1 1,999 10,8:1 2.
11 Specificaties Motorolie Ongunstige rijomstandigheden In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van ongunstige rijomstandigheden. 11 Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • in temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten bij lage temperaturen.
11 Specificaties Motorolie Motoroliekwaliteit Motor Motorcode Aanbevolen oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter) 1.6 B4164S3 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca 4,0 2.0F B4204S4 Viscositeit: SAE 5W-30 ca 4,3 2.0 B4204S3 ca 4,3 DRIVe D4162T ca 3,8 D2 D4162T ca 3,8 T5 B5254T7 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca 5,8 D3 D5204T5 Viscositeit: SAE 0W-30 ca 5,9 D4 D5204T 11 ca 5,9 Voor het bijvullen van motorolie, zie pagina 235.
11 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen Overzicht BELANGRIJK 11 Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen moet u de aanbevolen kwaliteit versnellingsbakolie gebruiken en geen verschillende merken met elkaar vermengen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde werkplaats voor service, als er een andere oliesoort werd gebruikt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
11 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Koelvloeistof 1.6 5,8 2.0 en 2.0F 6,5 T5, automatische versnellingsbak 7,5 D2 en DRIVe 6,2 D3 en D4 8,5 Aanbevolen kwaliteit Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50 % waterA, zie verpakking. Thermostaat opent bij: 11 benzinemotor (1.
11 Specificaties Vloeistoffen en smeermiddelen 11 A B 312 Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Brandstof Benzine: 1.6, 2.0, 2.0F ca. 55 Benzine: T5 ca. 62 Diesel: D2 en DRIVe ca. 52 Diesel: D3 en D4 ca. 60 Aanbevolen kwaliteit Benzine: zie pagina 153 Diesel: zie pagina 154 De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1. De hoeveelheid koudemiddel verschilt per motortype. Voor de juiste informatie adviseert Volvo u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
11 Specificaties Brandstof CO2-uitstoot en brandstofverbruik A A B C 2.0F 254 (242A) 10,9 (14,8A) 137 (135A) 5,9 (8,2A) 180 (174A) 7,7 (10,6A) 2.
11 Specificaties Brandstof : gram/km : liter/100 km A = stadsverkeer 11 B = snelwegrit C = combinatierit Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli1, die gelden voor een auto met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het autogewicht toe.
11 Specificaties Wielen en banden, maten en spanning Goedgekeurde bandenspanningswaarden Motor Bandenmaat Snelheid (km/h) Belading, 1–3 inzittenden Voor (kPa)A Max. belasting Max.
11 Specificaties Wielen en banden, maten en spanning Motor Bandenmaat Snelheid (km/h) Belading, 1–3 inzittenden Max. belasting Max. belasting Voor (kPa)A Achter (kPa) Voor (kPa) Achter (kPa) ECO-bandenspanningB 0–160 230 220 250 250 250 160+ 270 220 290 270 - 0–80 420 420 420 420 - 11 D3 D4 205/55 R16 205/50 R17 215/45 R18 Compact reservewiel (Temporary Spare) A B C In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).
11 Specificaties Elektrisch systeem Algemene informatie Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. taccu is het dan ook erg belangrijk om een accu te kiezen met dezelfde capaciteit als die van de oorspronkelijke (zie sticker op accu). De accucapaciteit is afhankelijk van de uitrusting op de auto.
11 Specificaties Elektrisch systeem Verlichting Vermogen (W) Soort Stadslichten/parkeerlichten vóór (Dual Xenon/halogeen), sidemarkers vóór 5 W5W LL Mistlampen 35 H8 Zijrichtingaanwijzers, buitenspiegels 5 WY5W LL Instapverlichting vóór 3 Lampvoet T10; W2,1x9,5d Verlichting dashboardkastje 3 Lampvoet T10; W2,1x9,5d Verlichting make-upspiegel* 1,2 Lampvoet SV5.5; lengte 35 mm Verlichting bagageruimte 10 Lampvoet SV8.
11 Specificaties Typegoedkeuring Transpondersleutelsysteem Land en gebied A, B, CY, CZ, D, DK, E, EST, F, FIN, GB, GR, H, I, IRL, L, LT, LV, M, NL, P, PL, S, SK, SLO IS, LI, N, CH HR ROK Hierbij verklaart Delphi dat het gebruikte transpondersleutelsysteem in overeenstemming is met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EU-richtlijn 1999/5/ EG. Certificering Keyless drive Hierbij verklaart Siemens VDO Automotive A.G.
11 Specificaties Displaysymbolen Algemene informatie 11 Er worden tal van verschillende displaysymbolen gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderverdeeld in waarschuwings-, controleen informatiesymbolen. Hier volgt een overzicht van de meest voorkomende symbolen met hun betekenis en een verwijzing naar de pagina(’s) in het boek waar u meer informatie kunt vinden. Voor meer informatie over de symbolen en displaymeldingen, zie pagina 57 en 61.
11 Specificaties Displaysymbolen Pagina Oliedruk laag 57, 59 18, 59 Dynamo laadt niet bij 59 Betekenis Pagina Richtingaanwijzers links 55 Richtingaanwijzers rechts Informatiesymbolen op display middenconsole Symbool 55 Betekenis Pagina Surround-functie (alleen Premium Sound) 269 Nieuws 273 Programmatypes 274 Regionale radioprogramma’s 275 Audiobestanden 278 Map op cd 278 Verkeersinformatie 273 Telefoon* 293 BluetoothTM-handsfree* 293 11 G021221 Gordelwaarschuwing Symbool
11 Specificaties Displaysymbolen Informatiesymbolen op display plafondconsole Symbool 11 322 Betekenis Pagina Gordelwaarschuwing 19 Airbag passagiersstoel, geactiveerd 24, 25 Airbag passagiersstoel, gedeactiveerd 25
11 Specificaties 11 323
12 Alfabetisch register A Achteruitkijkspiegel.................................... 83 autodimfunctie...................................... 83 Aanbevolen kinderzitjes ............................ 35 Aanhanger............................................... 192 kabel................................................... 194 Aanrijding crash mode........................................... 34 opblaasgordijnen (IC-systeem)............. 29 12 Aanstekeropening voorstoel.............................................
12 Alfabetisch register Automatische schakelblokkering deactiveren............................................................ 169 Automatische vergrendeling.................... 141 Automatische versnellingsbak aanhanger................................... 192, 193 handmatig schakelen (Geartronic)...... 167 slepen en bergen................................ 187 Automatische volumeregeling................. 269 Automatische wasstraten........................ 220 Automatisch starten..............................
12 Alfabetisch register Buitenspiegels........................................... 85 Buitenspiegels resetten............................. 86 Displayverlichting....................................... 66 Dolby Surround Pro Logic II............ 265, 269 Doorluchtfunctie...................................... 141 C Cd-functies.............................................. 277 Cd’s opbergvak........................................... 122 12 Doorwaaddiepte......................................
12 Alfabetisch register G Gloeilampen vervangen........................................... 247 Geartronic................................................ 167 Gloeilampen, zie Verlichting............ 247, 317 Geïntegreerd kinderzitje............................. 41 Gordelwaarschuwing................................. 19 Geluiden audio-instellingen....................... 266, 268 geluidsbron......................................... 266 volume................................................
12 Alfabetisch register Intervalstand.............................................. 72 Kledinghaak............................................. 121 iPod, aansluiting.................................... 266 Kleurcode, lak.......................................... 225 ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes........................................................... 42 Klimaat persoonlijke instellingen....................... 89 K 12 Klimaatregeling algemene informatie.............................
12 Alfabetisch register Luchtverdeling, AC.................................. 101 M Max. dakbelasting .................................. 305 Meldingen op informatiedisplay................. 61 Meldingen voor BLIS............................... 185 Menufuncties audiosysteem..................................... 264 Menustructuur........................................... 89 Menusysteem mediaspeler........................................ 280 telefoon, menu-opties.........................
12 Alfabetisch register P R PACOS....................................................... 24 Radio afstemfunctie...................................... EON.................................................... NEWS................................................. programmatypes................................ radio-instellingen................................ radiozenders....................................... REG....................................................
12 Alfabetisch register Ruitenwissers............................................ 72 regensensor.......................................... 73 SIPS-airbag............................................... 27 SIPS-airbags.............................................. 27 Sleepoog.................................................. 188 S Slepen...................................................... 187 sleepoog............................................. 188 Safelock-functie.....................................
12 Alfabetisch register Stoel met geheugenfunctie...................... 115 Tekst disc................................................ 279 Storingsmeldingen voor BLIS.................. 185 Telefoon aan/uit................................................. aansluiten........................................... bediening............................................ bellen.................................................. bellen via telefoonboek....................... gesprek beantwoorden.....................
12 Alfabetisch register U Ventilatie.................................................... 99 Uitlaatgasreiniging foutmelding........................................... 58 Ventilator AC....................................................... 100 ECC.................................................... 103 USB, aansluiting...................................... 266 Verankeringsogen.................................... 129 Vergrendelen............................................ 137 ontgrendelen..............
12 Alfabetisch register Vloeistoffen en oliën, controles motorruimte....................................................... 235 Vloermatten............................................. 116 Volume audiosysteem..................................... automatische volumeregeling............. mediaspeler........................................ programmatypes................................ 12 266 269 266 276 Wielen aanbrengen......................................... demonteren...................................
Kdakd 8Vg 8dgedgVi^dc 51 %VUDI "5 1SJOUFE JO 4XFEFO (zUFCPSH $PQZSJHIU © 7PMWP $BS $PSQPSBUJPO