WEB EDITION GEBRUIKERSHANDLEIDING
BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Inhoud 01 Inleiding Bedieningsinformatie................................ Instructieboekje lezen............................... Vastlegging van gegevens........................ Accessoires en extra uitrusting................. Verkoop van auto met Volvo On Call*....... Informatie op internet................................ Milieubeleid van Volvo Car Corporation... Milieu-aspecten van het instructieboekje. Gelaagd glas.............................................
Inhoud 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht................................ Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht............................. Instrumentenpaneel.................................. Instrumentenpaneel, analoog - overzicht. Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht... Eco guide & Power guide*........................ Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen..............................................
Inhoud 04 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling...................................................... Werkelijke temperatuur........................... Sensoren - klimaat.................................. Luchtreiniging......................................... Luchtreiniging - interieurfilter.................. Luchtreiniging - Clean Zone Interior Package (CZIP)*............................................ Luchtreiniging - IAQS*............................ Luchtreiniging - materiaal...........
Inhoud 06 Sloten en alarm Transpondersleutel met sleutelblad........ 150 Transpondersleutel - verlies ................... 150 Sleutelgeheugen*.................................... 150 Indicatie vergrendeling/ontgrendeling instellen................................................... 151 Vergrendelingsindicatie........................... 151 Elektronische startblokkering.................. 151 Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem.................................
Inhoud 07 Bestuurdersondersteuning Actief chassis - FOUR-C*....................... Stabiliteits- en tractieregelsysteem (DSTC)..................................................... Stabiliteits- en tractieregelsysteem (DSTC) - bediening.................................. Stabiliteits- en tractieregeling (DSTC) symbolen en meldingen.......................... Verkeersbordinformatie (RSI)*................. Verkeersbordenherkenning (RSI)* bediening................................................
Inhoud 08 Starten en rijden Rijbaanassistent (LDW)*.......................... Rijbaanassistent (LDW) - functie............. Rijbaanassistent (LDW) - bediening........ Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen.... Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen............................................... Rijbaanassistent (LKA)*........................... Rijbaanassistent (LKA) - functie.............. Rijbaanassistent (LKA) - bediening......... Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen.....
Inhoud Start/Stop*.............................................. 286 Start/Stop* - functie en bediening.......... 287 Start/Stop* - de motor slaat niet automatisch af.................................................... 289 Start/Stop* - de motor is automatisch gestart..................................................... 290 Start/Stop* - de motor start niet automatisch........................................................ 291 Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak......
Inhoud 09 Wielen en banden Banden - draairichting............................ Banden - onderhoud............................... Banden - slijtage-indicator...................... Wielbouten.............................................. Gereedschap.......................................... Krik*......................................................... Winterbanden.......................................... Wiel- en velgmaten................................. Banden - maten......................................
Inhoud 11 Specificaties Lamp vervangen - kentekenplaatverlichting.......................................................... 369 Lamp vervangen - verlichting in bagageruimte...................................................... 370 Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel................................................. 370 Lampen - specificaties ........................... 371 Wisserbladen.......................................... 371 Sproeiervloeistof - bijvullen..................... 373 Startaccu......
Inhoud 12 Alfabetisch register Typegoedkeuring - radarsysteem........... 428 Alfabetisch register................................. 444 Typegoedkeuring - Bluetooth®............... 429 Licenties.................................................. 437 Displaysymbolen.....................................
INLEIDING
01 Inleiding Bedieningsinformatie Instructieboekje lezen Uw auto is voorzien van een beeldscherm* waarop u informatie kunt vinden over de werking van uw auto. Deze gebruikershandleiding vormt een aanvulling op deze informatie en bevat belangrijke tekst, de nieuwste gegevens en handige instructies, wanneer u de informatie op het beeldscherm om praktische redenen niet kunt lezen.
01 Inleiding 01 || N.B. Het instructieboekje is te downloaden als app (geldt voor bepaalde modellen en mobiele telefoons), zie www.volvocars.com. De app biedt tevens video’s en doorzoekbare informatie en eenvoudige navigatie tussen de verschillende hoofdstukken. Opties/accessoires Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje* in het instructieboekje.
01 Inleiding Gevaar voor materiële schade Informatie voerd, staan genummerd in het instructieboekje. 01 Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld.
01 Inleiding 01 || Opsommingslijsten Vastlegging van gegevens Bij opsommingen in het instructieboekje wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst. Bepaalde gegevens over de werking en functionaliteit van de auto en eventuele (bijna-)aanrijdingen worden door de auto vastgelegd. Bijvoorbeeld: • • Koelvloeistof Motorolie Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie verwijst naar andere gedeelten met voor de hand liggende informatie.
01 Inleiding Accessoires en extra uitrusting Maten Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires en extra uitrusting kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. A 40 mm B 80 mm Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de computersystemen van de auto wordt geladen.
01 Inleiding 01 Informatie op internet Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto. Met een persoonlijke Volvo ID kunt u inloggen op My Volvo, een persoonlijke webpagina voor u en uw auto. QR-code Voor het uitlezen van de QR-code hebt u een QR-codelezer nodig die als extra programma (app) verkrijgbaar is voor tal van mobiele telefoons. QR-codelezers zijn bijvoorbeeld te downloaden via App Store, Windows Phone of Google Play.
01 Inleiding Milieubeleid van Volvo Car Corporation 01 een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat. G000000 Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen.
01 Inleiding 01 || Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten.
01 Inleiding Milieu-aspecten van het instructieboekje De papiervezels waarvan deze publicatie gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Het Forest Stewardship Council®-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen.
VEILIGHEID
02 Veiligheid Algemeen over veiligheidsgordels Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel tijdens het rijden om hebben. Waar u op moet letten • Gebruik geen klemmen of andere accessoires waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken. • De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten. • De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik).
02 Veiligheid Veiligheidsgordel - om doen Op de achterbank past de borglip van de veiligheidsgordel alleen in de bijbehorende sluiting1. Doe de veiligheidsgordel (p. 23) om voordat u gaat rijden. 02 Waar u op moet letten Rol de gordel langzaam af en maak deze vast door de borglip in de gordelsluiting te steken. Een duidelijke ‘klik’ geeft aan dat de gordel vastzit. De veiligheidsgordel wordt geblokkeerd en kan niet verder worden afgerold: • • • Verkeerde positie veiligheidsgordel.
02 Veiligheid Veiligheidsgordel - losmaken Veiligheidsgordel - zwangerschap Maak de veiligheidsgordel (p. 23) pas los als de auto stilstaat. Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk de veiligheidsgordel (p. 23) altijd op de juiste manier te dragen. Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt.
02 Veiligheid Gordelwaarschuwing G017726 02 Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, gaan er waarschuwingssymbolen branden en worden er geluidssignalen afgegeven om de bewuste persoon eraan te herinneren de veiligheidsgordel om te doen (p. 24). Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingssymbolen zitten op de plafondconsole en op het instrumentenpaneel (p. 59). Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes.
02 Veiligheid Veiligheid - waarschuwingssymbool WAARSCHUWING Het waarschuwingssymbool verschijnt, als er tijdens de storingsdiagnose een storing wordt geconstateerd of als het systeem geactiveerd is. Waar nodig verschijnt het waarschuwingssymbool in combinatie met een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 59). Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt.
02 Veiligheid Airbagsysteem 02 Bij een frontale botsing helpt het airbagsysteem voorkomen dat de bestuurder en eventuele inzittenden letsel aan hoofd en borstkas oplopen. Het SRS bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna één of meer airbags worden opgeblazen en warm worden. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal.
02 Veiligheid Airbag aan de bestuurderszijde Passagiersairbag Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 23) aan de bestuurderszijde ook een airbag (p. 28) in het stuurwiel. Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 23) aan de passagierszijde ook een airbag (p. 28). De airbag zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG.
02 Veiligheid || WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. 02 Laat nooit iemand voor de passagierstoel zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. Schakelaar - PACOS* De passagiersairbag (SRS) voorin is te deactiveren, (p.
02 Veiligheid N.B. WAARSCHUWING Wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 71) staat, brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingssymbool (p. 27) voor de airbag op het instrumentenpaneel. Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een zittingverhoger voorin wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is en het op de plafondconsole symbool brandt.
02 Veiligheid SIPS-airbags 02 Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel van de botskracht door het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en de heupen en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen.
02 Veiligheid SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/ zittingverhoger De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of zittingverhoger niet negatief (p. 32). Opblaasgordijnen (IC-systeem) WAARSCHUWING Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan. Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen.
02 Veiligheid Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming) 02 en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. WHIPS (Whiplash Protection System) biedt bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. WAARSCHUWING Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd.
02 Veiligheid WHIPS - kinderzitje WHIPS - zithouding Het WHIPS-systeem (p. 34) beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of zittingverhoger niet negatief. Voor optimale bescherming door het WHIPSsysteem (p. 34) moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zithouding innemen en zorgen dat het systeem niet wordt gehinderd. Het is mogelijk een kinderzitje/zittingverhoger (p. 40) op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde airbag (p.
02 Veiligheid WAARSCHUWING 02 Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren. Volvo adviseert u het te laten controleren door een erkende Volvo-werkplaats. Als de systemen activeren Bij een aanrijding werken de verschillende persoonsveiligheidssystemen van Volvo samen om de schade te verkleinen.
02 Veiligheid WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan het besturen van de auto bemoeilijken. Ook andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. De rook en stof die bij het opblazen van de airbags worden gevormd, kunnen bij een intensieve blootstelling irritaties aan de huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met koud water wassen. Het snelle opblazen kan ook, in combinatie met het materiaal van de airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de huid zorgen.
02 Veiligheid || Gerelateerde informatie • • 02 Safety mode - startpoging (p. 38) Safety mode - auto verrijden (p. 39) Safety mode - startpoging WAARSCHUWING Als de auto in de Safety mode (p. 37) staat, is een startpoging mogelijk als alles in orde lijkt te zijn en u gecontroleerd hebt dat er geen sprake is van brandstoflekkage. Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Veiligheidsstand Zie instructieboek getoond wordt.
02 Veiligheid Safety mode - auto verrijden Algemeen over kinderveiligheid Als Normal mode verschijnt, wanneer de Veiligheidsstand Zie instructieboekje na een startpoging (p. 38) werd gereset, mag u de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrijden. Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. Verrijd de auto niet verder dan nodig.
02 Veiligheid Kinderzitje 02 N.B. Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste wijze gebruikt. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de meegeleverde montagehandleiding te lezen. WAARSCHUWING G020739 Zet de bevestigingsband van het kinderzitje niet aan de lengteverstelstang, veren of rails en balken onder de stoel vast. Scherpe randen kunnen de bevestigingsband beschadigen. Kinderzitjes en airbags gaan niet samen.
02 Veiligheid Aanbevolen kinderzitjes2 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Groep 0 Buitenste zitplaats achterbank Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (L) Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (U) (U) max.
02 Veiligheid || 02 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvokinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband.
02 Veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Groep 2/3 Volvo-zittingverhoger met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-zittingverhoger met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Typegoedkeuring: E1 04301169 Typegoedkeuring: E1 04301169 Volvo-zittingverhoger met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest).
02 Veiligheid Kinderzitje - positie 02 WAARSCHUWING Plaats kinderzitjes/zittingverhogers (p. 40) altijd op de achterbank als de airbag aan de passagierszijde geactiveerd (p. 30) is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen.
02 Veiligheid WAARSCHUWING Verkeerde positie: de hoofdsteun moet even hoog afgesteld zijn als het hoofd en de gordel mag niet onder de schouder door lopen. Zorg alvorens weg te rijden dat: • de geïntegreerde zittingverhoger met twee standen correct ingesteld zie tabel (p.
02 Veiligheid || Stand 1 3 Stand 24 02 Til de zittingverhoger aan de voorkant op en duw het achteruit tegen het ruggedeelte aan om het te vergrendelen. N.B. Het is niet mogelijk de zittingverhoger vanuit stand 2 in stand 1 te zetten. U moet de verhoger eerst volledig inklappen (p. 47) in het zitgedeelte van de achterbank. Trek de handgreep naar voren en omhoog om de zittingverhoger vrij te geven. Duw de zittingverhoger naar achteren om het te vergrendelen. 3 4 46 De onderste stand.
02 Veiligheid Geïntegreerde zittingverhoger met twee standen* - inklappen Kinderzitje - ISOFIX ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes (p. 40), gebaseerd op een internationale standaard. De geïntegreerde zittingverhoger (p. 44) op de achterbank kan van de bovenste of onderste stand worden ingeklapt naar een volledig ingeklapte stand in de zitting. Het is echter niet mogelijk de zittingverhoger vanuit de bovenste stand in de onderste stand te zetten.
02 Veiligheid || Gerelateerde informatie 02 • • • ISOFIX - afmetingscategorieën (p. 48) ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 49) Algemeen over kinderveiligheid (p. 39) ISOFIX - afmetingscategorieën Voor kinderzitjes met een ISOFIX (p. 47)bevestigingssysteem zijn er afmetingscategorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje (p. 49).
02 Veiligheid ISOFIX - soorten kinderzitjes Kinderzitjes kunnen net als auto’s verschillende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen Type kinderzitje Babyzitje, overdwars Babyzitje, achterstevoren daardoor niet op alle zitplaatsen van de verschillende modellen. Gewicht max. 10 kg max. 10 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F X X G X X E X OK 02 (IL) Babyzitje, achterstevoren max.
02 Veiligheid || Type kinderzitje 02 Kinderzitje, in rijrichting Gewicht 9–18 kg Afmetingscategorie B Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank X OKA (IUF) B1 X OKA (IUF) A X OKA (IUF) X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie. IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes.
02 Veiligheid Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten N.B. Klap de hoofdsteunen omlaag om het monteren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen. De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde kinderzitjes (p. 40) die in de rijrichting worden gemonteerd. Deze bevestigingspunten zitten achter op het zitgedeelte van de achterbank. 02 N.B.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Overzicht auto’s met het stuur links 03 54
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Zie Functie Zie Functie Zie Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/ dimlicht, boordcomputer (p. 101), (p. 104), (p. 88), (p. 82) en (p. 113). Openingshandgreep portier – Stoelverstelling* (p. 73). Bedieningspaneel (p. 279). Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling tankvulklep en achterklep (p. 79), (p. 307) en (p. 169). Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 167), (p. 172), (p. 93) en (p. 95).
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur rechts 03 }} 57
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 58 Functie Zie Functie Zie Functie Zie Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu’s (p. 104) en supplement Sensus Infotainment. Bedieningspaneel (p. 167), (p. 172), (p. 93) en (p. 95). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties Contactslot (p. 70). (p. 87). (p. 269). (p. 79), (p. 307) en (p. 169). Alarmlichten START/STOP ENGINE-knop Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling tankvulklep en achterklep (p.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 59) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 60) • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 64) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator2/Schakelindicator3. Zie ook Schakelindicator* (p. 278), Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 279) of Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 283).
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Meters en wijzers, digitaal instrument 279) of Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 283). Voor het digitale instrumentenpaneel zijn verschillende thema’s te kiezen. De mogelijke thema’s zijn ‘Elegance’, ‘Eco’ en ‘Performance’. Het ingestelde thema kan bij vergrendeling van de auto worden opgeslagen in het geheugen van de transpondersleutel, zie pagina Transpondersleutel met sleutelblad (p. 150) en MY CAR (p. 104).
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator6 /Schakelindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 278),Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 279) of Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 283). 03 matie (p. 113) en Brandstof tanken (p. 308). Controle- en waarschuwingssymbolen Temperatuurmeter koelvloeistof motor Snelheidsmeter Toerenteller.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem en dat voor een lage oliedruk. Gerelateerde informatie • • • Instrumentenpaneel (p. 59) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 64) Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen Groot licht aan Controlesymbolen Richtingaanwijzers rechts Betekenis Storing in ABL Beschikbaar motorvermogen Benut vermogen Uitlaatgasreinigingssysteem Storing in ABS Beschikbaar motorvermogen De kleinere wijzer bovenaan toont het beschikbare motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer vermogen er beschikbaar is in de actuele versnelling.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Storing in ABS Voorgloeifunctie motor (diesel) Richtingaanwijzers links/rechts Als het symbool brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Het symbool gaat branden wanneer de motor wordt voorverwarmd. Voorverwarming vindt meestal plaats bij lage temperaturen. Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij gebruik van de alarmlichten. 1.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen De waarschuwingssymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende belangrijke functies/ systemen ingeschakeld zijn of dat er ernstige storingen of gebreken zijn opgetreden.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening 2. Start de motor opnieuw. • Rijd verder als beide symbolen uitgaan. • Als de symbolen echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 362). Als de symbolen blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar een werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Buitentemperatuur Dagtellers Klok Het buitentemperatuurmeterdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Het dagtellerdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Het klokdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Dagteller, digitaal instrument. Klok, digitaal instrument.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Volvo Sensus Volvo Sensus vormt het hart van uw persoonlijke Volvo-beleving. Sensus bundelt informatie, entertainment en autofuncties voor een probleemloos bezit. instellingen te verrichten onder Instellingen van de auto, Audio en media, Klimaat e.d. Overzicht Met de knoppen en bedieningselementen op de middenconsole en het rechter toetsenblok* op het stuurwiel kunt u functies activeren en deactiveren en tal van instellingen verrichten.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Gerelateerde informatie • Licenties (p. 437) Sleutelstanden Met de transpondersleutel is het elektrische systeem van de auto in verschillende standen te zetten om het gebruik van verschillende functies/systemen mogelijk te maken, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 71). 03 plaats de transpondersleutel in het contactslot. 2. Duw de transpondersleutel vervolgens tot aan de aanslag in het slot.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Sleutelstanden - functies in verschillende standen Om het gebruik mogelijk te maken van een beperkt aantal functies met uitgeschakelde motor, kan het elektrisch systeem van de auto met de transpondersleutel in 3 verschillende (sleutel-)standen worden gezet: 0, I en II. In dit instructieboekje worden deze standen in algemene zin aangeduid als ‘sleutelstanden’. De volgende tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende sleutelstanden/niveaus.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || N.B. Om niveau I of II te realiseren zonder dat de motor wordt gestart, trapt u niet het rem-/koppelingspedaal in als u deze sleutelstanden wilt selecteren. • Sleutelstand II - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot13 geduwd druk lang14 op START/STOP ENGINE. • Terug naar sleutelstand 0 - Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand II en I - druk kort op START/STOP ENGINE.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening De rugleuning van de passagiersstoel kan worden omgeklapt om ruimte te maken voor lange lading. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en omlaag. Zet de rugleuning rechtop. Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog tijdens het omklappen. Voorstoelen - elektrisch bediend Voor het best mogelijke zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch bediende stoel kan naar voren/achteren en omhoog/omlaag worden gezet.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Instelling vastleggen Geheugenknop Geheugenknop Geheugenknop Geheugen* van transpondersleutel17 In alle transpondersleutels kunnen de instellingen voor de bestuurdersstoel en de buitenspiegels18 voor verschillende bestuurders worden opgeslagen. U kunt het sleutelgeheugen activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 104). Knop voor vastlegging van de instelling 03 1.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - functies (p. 152) Achterbank De rugleuning en de buitenste hoofdsteunen van de achterbank kunnen worden neergeklapt. De hoofdsteun van de middelste zitplaats kan aan de lengte van de passagier worden aangepast. Buitenste hoofdsteunen achterbank handmatig omklappen Middelste hoofdsteun achterbank 03 Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofdsteun om te klappen.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Ruggedeelte achterbank omklappen N.B. Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten de hoofdsteunen naar voren om te voorkomen dat ze in contact komen met het zitgedeelte. BELANGRIJK Bij het neerklappen van de achterbank mogen er zich geen voorwerpen op de achterbank bevinden. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Buitenste hoofdsteunen achterbank elektrisch omklappen* WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten vergrendeld staan. Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 72) Stuurwiel Het stuurwiel heeft meerdere verstellingsmogelijkheden en bedieningselementen voor de claxon, cruisecontrol en het menu-, het audioen het telefoonsysteem. Instellen Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 73) 03 2.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 3. Duw de hendel vervolgens terug om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. WAARSCHUWING 03 Elektrische stuurverwarming* matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 279) Het stuurwiel is elektrisch te verwarmen. Bediening audio en telefoon, zie supplement Sensus Infotainment Functie Claxon Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening inschakeling plaats. Activeer/deactiveer de functie in het menusysteem MY CAR (p. 104). Bedieningspaneel verlichting Met het bedieningspaneel voor de verlichting kunt u de buitenverlichting inschakelen en aanpassen. U kunt het ook gebruiken om de display-, instrumenten- en interieurverlichting aan te passen. Overzicht bedieningspaneel verlichting Standen draaiknop N.B. Dezelfde lampen worden gebruikt voor de dagrijlichten en stadslichten/parkeerlichten vóór.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Stand Betekenis Dagrijlicht, sidemarkers voor en achterlichten/parkeerlichten/ sidemarkers achter overdag, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor warm is. Automatisch overschakelen op dimlicht en stadslichten/ parkeerlichten/sidemarkers in slechte lichtomstandigheden of als de ruitenwissers of het mistachterlicht zijn geactiveerd. 03 De functie Tunneldetectie (p. 82)* is geactiveerd.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Stadslichten vóór en achterlichten U schakelt de stadslichten vóór en achterlichten in met de verlichtingsdraaiknop. Gerelateerde informatie • Bedieningspaneel verlichting (p. 79) Dagrijlicht Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II of als de motor loopt, wordt in goede lichtomstandigheden automatisch het dagrijlicht ingeschakeld.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening WAARSCHUWING Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. 03 Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening tenwissers of het mistachterlicht zijn geactiveerd. brandt Met de draaiknop in de stand altijd het dimlicht, wanneer de motor loopt of als de sleutelstand II actief is. Grootlichtsignalen Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Groot licht Het groot licht is te ontsteken met de draai21 of knop in stand .
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || tegenliggers/voorliggers gericht is wordt gedimd. bundel iets sterker brandt dan het geval is bij dimlicht. Auto met digitaal instrumentenpaneel Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wit. 03 Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. Dimlicht recht vooruit in de richting van tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de tegenliggers.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening instructieboek en het symbool verschijnen. Het symbool dooft, wanneer deze melding verschijnt. BELANGRIJK Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk moet wisselen tussen groot licht en dimlicht: AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en gaat het symbool branden.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || instrumentenpaneel verschijnen een verklarende tekst plus een ander brandend symbool. Symbool 03 Display Betekenis Storing koplampsysteem Service vereist Het systeem is defect. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. richting als het stuur of in de richting die de richtingaanwijzers aangeven.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening wordt het mistachterlicht automatisch uitgeschakeld. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Gerelateerde informatie • Bedieningspaneel verlichting (p. 79) Remlichten Alarmlichten De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. De alarmlichten waarschuwen medeweggebruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen, wanneer deze functie actief is.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || rijdt, worden ze automatisch uitgeschakeld. U kunt ook op de knop voor de alarmlichten drukken. Voor meer informatie over de noodremlichten en de automatische alarmlichten, zie Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 299). Richtingaanwijzer De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog- of omlaaghaalt.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Interieurverlichting Plafondverlichting voorin Verlichting make-upspiegel De interieurverlichting is te activeren/deactiveren met de knoppen van de bedieningspanelen aan het plafond voor- en achterin. De leeslampjes voorin worden in- en uitgeschakeld met een druk op de bijbehorende knoppen op de plafondconsole. De verlichting van de make-upspiegel (p. 141), wordt bij het openen en sluiten van het klepje in- en uitgeschakeld.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || De interieurverlichting dooft, wanneer: • • u de motor start de auto wordt vergrendeld. De interieurverlichting gaat aan en blijft twee minuten lang branden, wanneer een van de portieren openstaat. 03 Als u een bepaalde verlichtingsfunctie handmatig inschakelt, zal deze na twee minuten automatisch worden uitgeschakeld.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Koplampen - lichtbundel aanpassen Wissers en -sproeiers Intervalstand Als de auto is uitgerust met actieve xenonkoplampen en actief groot licht heeft, moet u de lichtbundelinstelling aanpassen wanneer u een auto voor rechtsrijdend verkeer wilt gebruiken voor linksrijdend verkeer en andersom. De ruitenwisser en -sproeier reinigen de voorruit en achterruit. De koplampen worden met hogedruksproeiers gereinigd.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Regensensor* De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel. 03 Wanneer de regensensor actief is, brandt het lampje in de bijbehorende knop en verschijnt op het instruhet regensensorsymbool mentenpaneel.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Achterruit wissen en sproeien Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden Elektrisch bedienbare ruiten Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de intervalstand van de ruitenwisser op de achterklep starten25. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil. Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurdersportier zijn alle elektrisch bedienbare ruiten te bedienen.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || WAARSCHUWING Bediening Controleer of er geen passagier op de achterbank bekneld raakt als de ramen vanaf het bestuurdersportier worden gesloten. WAARSCHUWING 03 Controleer of kinderen of andere passagiers niet bekneld raken als de ramen worden gesloten, ook als de transpondersleutel wordt gebruikt.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Bediening met transpondersleutel en centrale vergrendeling Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de buitenzijde te bedienen met de transpondersleutel of vanaf de binnenzijde met de centrale vergrendeling, zie Transpondersleutel met sleutelblad (p. 150) en Vergrendelen/ ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 167).
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Automatisch kantelende buitenspiegel bij parkeren26 zodat het elektrisch in- en uitklappen weer correct werkt: Approach-verlichting en Follow Me Home-verlichting Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de buitenspiegels automatisch omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kan zien.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming niets doet, wordt de functie na enige tijd automatisch uitgeschakeld. De elektrische verwarming dient om voorruit, achterruit en buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Zie ook Voorruit ontwasemen en ontdooien (p. 126).
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Autodimfunctie* Kompas* Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het hendeltje voor handmatig dimmen. Op de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Bediening Gerelateerde informatie • 98 Buitenspiegels (p. 95) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening G030295 7. Auto’s met elektrische voorruitverwarming*: Als bij activering van de elektrische voorruitverwarming het teken C op het display verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6 hierboven met de elektrische voorruitverwarming ingeschakeld, zie Voorruit ontwasemen en ontdooien (p. 126). Magnetische zones. 4.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Openen Trek de bedieningsknop naar achteren in de stand voor automatisch openen en laat de knop vervolgens los om het schuifdak zo ver mogelijk open te schuiven. 03 U kunt het schuifdak handmatig openen door de bedieningsknop achteruit naar het weerstandspunt voor handmatig openen te trekken. Het schuifdak schuift steeds verder open zolang u de knop in deze stand vasthoudt.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening greep vast en schuif het scherm naar voren om het te sluiten. Beveiliging tegen overbelasting Het schuifdak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als het schuifdak door een obstakel wordt gehinderd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en keert vervolgens automatisch terug naar de laatst gebruikte, geopende stand. Menufuncties - instrumentenpaneel Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s (p.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Menu-overzicht - instrumentenpaneel Boordcomp reset Welke menu’s er op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 71). Gerelateerde informatie Voor sommige van de onderstaande menuopties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. 03 Analoog instrumentenpaneel Digit. snlhd.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Melding Betekenis Melding Betekenis Melding Betekenis Bespreek tijd voor onderhoud Het is tijd om een afspraak te maken voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Versnellingsbak Beperkte werking Tijdelijk uitgeschakeldA Tijd voor periodiek onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening 03 Meldingen - functies MY CAR Met de linker stuurhendel kunt u door de meldingen (p. 102) bladeren die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen en deze bevestigen. MY CAR is een menugroep voor hantering van tal van autofuncties, zoals City Safety, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling e.d.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening kiezen/aan te vinken of de gekozen functie in het geheugen op te slaan. TUNE - aan de draaiknop op de middenconsole of het duimwiel op het stuurwiel draaien om een stap omhoog/omlaag te gaan door de menu-opties.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - instrumentenpaneel "Analog" De boordcomputer van de auto kan tijdens het rijden informatie registreren, berekenen en tonen. 03 De menu’s van de boordcomputer volgens elkaar op in een eindeloze lus. Een van opties bestaat erin dat het boordcomputerdisplay dooft – dit geeft tevens het begin/eind van de lus aan. Functies Doe het volgende om functies te openen en regelen/aanpassen: 1.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functies Informatie Digit. snlhd. Geeft de rijsnelheid digitaal weer in het midden van het instrumentenpaneel: • • • • km/h mph Open een functie met OK, kies een optie met het duimwiel, bevestig met OK en verlaat de functie met ENTER. Geen aanduiding Verwarming* • • DIRECTE START • - Timer 2 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip. Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Motor- en interieurverwarming* timers (p. 131).
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || A 03 Functies Informatie OliepeilA Voor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356). Meldingen (##) Voor meer informatie, zie Meldingen - functies (p. 104). Bepaalde motoren. Rubrieken U kunt een van de rubrieken in de volgende tabel uitkiezen voor constante weergave op het instrumentenpaneel. Doe het volgende om een keuze te maken: 2. Draai aan het duimwiel - de te kiezen boordcomputerrubrieken liggen in een lus. 3.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Tijdens het rijden kunt u op ieder gewenst moment een andere boordcomputerrubriek voor het instrumentenpaneel kiezen: Ga als volgt te werk: – Draai aan het duimwiel - stop met bladeren bij de rubriek van uw keuze. Gerelateerde informatie • Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 113) • Boordcomputer - rijstatistiek* (p. 114) 03 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - instrumentenpaneel "Digital" De boordcomputer van de auto kan tijdens het rijden informatie registreren, berekenen en tonen. 03 De menu’s van de boordcomputer volgens elkaar op in een eindeloze lus. Een van opties bestaat erin dat alle drie de boordcomputerdisplays doven – dit geeft tevens het begin/ eind van de lus aan. Functies Doe het volgende om functies te openen en regelen/aanpassen: 1.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functies Informatie Boordcomp reset N.B. Bij deze functie worden de beide dagtellers T1 en T2 niet op nul gesteld - zie de tabel in het volgende gedeelte ‘Rubrieken’ of het gedeelte ‘Op nul stellen bij Digital’ (p. 113) voor informatie hierover. • • Gemiddeld Gemiddelde snelheid Meldingen Voor meer informatie, zie Meldingen - functies (p. 104). Thema's Hier kiest u het uiterlijk van het instrumentenpaneel (p. 59). Instellingen* Selecteer Aut Aan of Uit.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Rubrieken Er kunnen drie boordcomputerrubrieken tegelijk worden weergegeven: één op elk van drie ‘vensters’ (zie voorgaande afbeelding). U kunt een van de rubriekcombinaties in de volgende tabel uitkiezen voor constante 1. Om er zeker van dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u ze eerst ‘resetten’ met 2 keer drukken op RESET. Rubriekcombinaties 03 2.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - aanvullende informatie De boordcomputer van de auto kan tijdens het rijden informatie registreren, berekenen en tonen. Hier volgt aanvullende informatie over enkele functies. Gemiddeld Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen als er een verwarming op brandstof* is gebruikt.
03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Eenheid wijzigen Boordcomputer - rijstatistiek* Bediening U kunt van eenheid veranderen voor weergave van de afstand en snelheid (km/miles) in het menusysteem My Car, zie MY CAR (p. 104). Er wordt informatie vastgelegd over het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid tijdens eerdere ritten. Deze informatie is weer te geven op het beeldscherm in de vorm van een staafdiagram.
KLIMAAT
04 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling (p. 122). De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. N.B. Airconditioning (AC) (p. 125) uitschakelen, maar voor optimaal klimaatcomfort in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan dient u de airconditioning altijd te laten aanstaan.
04 Klimaat Werkelijke temperatuur Sensoren - klimaat Luchtreiniging De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. De klimaatregeling beschikt over enkele sensoren om de temperatuur (p. 117) in de auto te regelen.
04 Klimaat Luchtreiniging - interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. Vervang het filter regelmatig. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen.
04 Klimaat Luchtreiniging - IAQS* Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. Het is mogelijk het systeem te activeren/ deactiveren in het menusysteem MY CAR.
04 Klimaat 04 Menu-instellingen - klimaat Luchtverdeling passagiersruimte Via de middenconsole is het mogelijk de basisinstellingen voor zes van de klimaatregelingsfuncties te activeren/deactiveren of wijzigen. De binnenkomende lucht wordt verdeeld over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. • Ventilatorstand bij automatische klimaatregeling (p. 124). • • Recirculatietimer (p. 127). • • • Automatische achterruitverwarming (p. 97). Interior Air Quality System (p. 119)*.
04 Klimaat Blaasmonden in portierstijlen Luchtverdeling Dicht Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Open Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtstroom naar links of rechts Luchtverdeling - ventilatie vloer Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de blaasmonden bij koud weer op de achterste zijruiten om deze te ontwasemen. Richt de blaasmonden, bij warm weer, naar binnen toe voor een behaaglijke temperatuur achter in de auto. N.B.
04 Klimaat Elektronische klimaatregeling, ECC ECC (Electronic Climate Control) handhaaft de temperatuur die in het interieur wordt gekozen en kan voor de bestuurders- en passagierszijde apart worden ingesteld. 04 Temperatuurregeling (p. 125), links Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 123), linkerkant Temperatuurregeling (p. 125), rechts Max. ontwaseming (p. 126) Recirculatie (p. 127) Ventilator (p. 124) AUTO - Automatische klimaatregeling (p. 124) Luchtverdeling (p.
04 Klimaat Elektrisch verwarmde voorstoelen* • De verwarming van de voorstoelen heeft drie standen om het zitcomfort voor bestuurder en voorpassagier bij kou te verhogen. Laagste verwarmingsstand - er brandt één oranje veld op het beeldscherm. • Verwarming uitschakelen - geen van de velden brandt. WAARSCHUWING Elektrisch verwarmde achterbank* De verwarming voor de buitenste plaatsen van de achterbank1 heeft drie standen om het comfort voor passagiers te verhogen als het koud is.
04 Klimaat || WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Gerelateerde informatie 04 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 116) • Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p.
04 Klimaat Temperatuurregeling passagiersruimte Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte temperatuurinstelling hervat. N.B. Het is niet mogelijk om het opwarmen/ afkoelen te versnellen door een hogere/ lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 116) • • Werkelijke temperatuur (p. 117) Elektronische klimaatregeling, ECC (p.
04 Klimaat Voorruit ontwasemen en ontdooien U kunt de elektrische voorruitverwarming* en de maximale ontwaseming gebruiken om de vooruit en zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Voor auto’s zonder elektrische voorruitverwarming: • Er stroomt lucht naar de ruiten - op het beeldscherm brandt het symbool (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. Voor auto’s met elektrische voorruitverwarming: 04 Het beeldscherm van de middenconsole geeft de gekozen instelling aan.
04 Klimaat Luchtverdeling - recirculatie Kies voor recirculatie als u vieze luchtjes, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. Wanneer de recirculatie actief is, brandt het oranje lampje in de knop. N.B. Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p.
04 Klimaat Luchtverdeling - tabel Met drie knoppen kiest u de gewenste luchtverdeling (p. 120). 04 128 Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden.
04 Klimaat Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. 04 Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en op de ruiten. om warme of koude lucht naar de vloer te sturen.
04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* Tanken Met preconditioning bereidt de verwarming de motor en het interieur voor om de slijtage en het stroomverbruik tijdens de rit te beperken. ming automatisch uitgeschakeld en verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Bevestig deze melding door op de knop OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 101) te drukken. De verwarming is direct (p. 131) in te schakelen of vertraagd met een timerfunctie (p. 131).
04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* direct inschakelen/uitschakelen Motor- en interieurverwarming* timers 4. Druk kort op OK zodat de uuraanduiding gaat branden. Bij directe inschakeling van de motor- en interieurverwarming (p. 130) blijft de verwarming 50 minuten lang draaien. De timers van de motor- en interieurverwarming (p. 130) zijn gekoppeld aan de klok van de auto. 5. Stel de gewenste uuraanduiding in met het duimwiel.
04 Klimaat || Uitschakelen U kunt de timergestuurde verwarming uitschakelen voordat de timer dat doet. Ga als volgt te werk: 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. > Als een timer ingesteld maar niet actief is, staat er een kloksymbool naast de ingestelde tijd. 04 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 4.
04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* meldingen Symbolen en displaymeldingen ten aan zien van de motor- en interieurverwarming (p. 130) verschillen afhankelijk van de vraag of het om een analoog of digitaal instrumentenpaneel (p. 59) gaat. Wanneer een van de timers geactiveerd is, brandt het symbool voor een geactiveerde timer op het display met de ingestelde tijd ernaast. Symbool voor een geactiveerde timer op een analoog instrumentenpaneel.
04 Klimaat || Symbool 04 134 Display Betekenis Brandstofkachel gestopt Brandstofpeil laag De verwarming kan niet worden geactiveerd door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden. Brandstofkachel Service vereist Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een tekstmelding verdwijnt automatisch na enige tijd.
04 Klimaat Extra verwarming* Extra verwarming op brandstof* In landen met een koud is wellicht een extra verwarming vereist om de motor op bedrijfstemperatuur te brengen en een behaaglijke temperatuur in de passagiersruimte te realiseren. De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 135) op stroom (p. 136) of op brandstof. Op auto’s met een dieselmotor is een extra verwarming op brandstof (p. 135) gemonteerd.
04 Klimaat Extra verwarming op stroom* De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 135) op brandstof (p. 135). De verwarming is niet handmatig te regelen, maar wordt nadat de motor is aangeslagen automatisch geactiveerd bij buitentemperaturen lager dan 14 °C en wordt gedeactiveerd wanneer de ingestelde interieurtemperatuur is bereikt. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* (p. 130) 04 136 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden in passagiersruimte.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergvak in portierpaneel Opbergzak* aan de voorkant van de voorstoelzittingen Parkeerkaarthouder Dashboardkastje (p. 141) Opbergvak Kledinghaak (p. 140) Opbergvakken, bekerhouder (p. 140) Bekerhouder* in armsteun, achterbank Opbergvak WAARSCHUWING 05 Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Kledinghaak Middenconsole Middenconsole - aansteker en asbak* De kledinghaak zit links op de hoofdsteun van de passagiersstoel. De middenconsole zit tussen de voorstoelen. In bekerhouder onder de middenarmsteun zit een uitneembare asbak. De aansteker zit in de 12V-aansluiting (p. 142) voor de voorpassagiers. De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te zware kledingstukken. De asbak in de middenconsole (p. 140) is te verwijderen door deze recht omhoog te tillen.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Dashboardkastje Inlegmatten* Make-upspiegel Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde. De inlegmatten vangen bijvoorbeeld vuil en natte sneeuw op. Volvo biedt inlegmatten die speciaal vervaardigd zijn. De make-upspiegel zit aan de achterkant van de zonneklep. WAARSCHUWING Controleer voordat u wegrijdt of de inlegmat voor de bestuurdersstoel goed ligt en aan de knoppen vastzit, zodat deze niet naast of onder de pedalen klem kan komen te zitten.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Middenconsole - 12V-aansluiting De elektrische aansluitingen (12 V) vindt u naast de bekerhouder1 en achter in de middenconsole. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. De transpondersleutel moet ten minste in sleutelstand I (p. 71) staan, anders geeft de aansluiting geen stroom.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Lading vervoeren Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie Gewichten (p. 405).
05 Laad- en opbergmogelijkheden Lading vervoeren - lange lading Lading op het dak Verankeringsogen Om het in- en uitladen (p. 143) van de bagageruimte te vereenvoudigen, kunt u de ruggedeelten van de achterbank neerklappen. Voor het vervoer van extra lange lading kunt u ook de rugleuning van de passagiersstoel omklappen2. Voor vervoer van lading op het dak adviseren we u de door Volvo ontwikkelde lastdragers. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen Met de houder voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de bagageruimte verspreiden. 12V-aansluiting - bagageruimte* N.B. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons.
05 Laad- en opbergmogelijkheden Bagagenet* Bagagenet gebruiken Een bagagenet voorkomt dat bagage in de bagageruimte bij krachtig afremmen de passagiersruimte in worden geslingerd. Monteer de tweedelige bagagenetcassette achter op het ruggedeelte van de achterbank. Monteer het smalle cassettegedeelte links (in de rijrichting gezien). 05 Opbergruimte voor tweedelige bagagenetcassette. 1. Klap de ruggedeelten van de achterbank voorover, zie Achterbank (p. 75).
05 Laad- en opbergmogelijkheden Het net kan ook worden gebruikt wanneer de ruggedeelten van de achterbank neergeklapt zijn. Tweedelige bagagenetcassette verwijderen Bagagenet* plus bagagerolhoes Veiligheidsrek Een bagagenet voorkomt dat bagage in de bagageruimte bij krachtig afremmen de passagiersruimte in worden geslingerd. Een veiligheidsrek voorkomt dat bagage of huisdieren in de bagageruimte bij krachtig afremmen de passagiersruimte in worden geslingerd. 1.
05 Laad- en opbergmogelijkheden || lengen. U kunt het veiligheidsrek desgewenst demonteren en uit de auto nemen. Bagagerolhoes Voor informatie over het vereiste gereedschappen en de te volgen methode bij montage/demontage, zie de montagevoorschriften3 die bij aankoop bijgeleverd werden. Bagageafdekking verwijderen Bij het terugplaatsen moet u het veiligheidsrek, uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevestigen en verankeren. 1. Duw op de knop van het ene eindstuk en til het uit de holte. 2.
SLOTEN EN ALARM
06 Sloten en alarm Transpondersleutel met sleutelblad Transpondersleutel - verlies Sleutelgeheugen* U gebruikt de transpondersleutel om de auto te starten en deze te vergrendelen en ontgrendelen. De sleutel bevat een afneembaar sleutelblad (p. 156). Het zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om de transponders van elkaar te kunnen onderscheiden. Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
06 Sloten en alarm Indicatie vergrendeling/ontgrendeling - instellen Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt met een transpondersleutel (p. 150), lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op om aan te geven dat de auto op de juiste manier vergrendeld/ontgrendeld is. • Vergrendelen – eenmaal oplichten en de buitenspiegels worden ingeklapt1. • Ontgrendelen – tweemaal oplichten en de buitenspiegels worden uitgeklapt1.
06 Sloten en alarm || Melding Betekenis Plaats sleutel Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Sleutel uit het contactslot trekken, er weer in drukken en een nieuwe startpoging doen. Autosleutel niet gevonden Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Nieuwe startpoging doen. Als de storing aanhoudt: Transpondersleutel in het contactsleutel duwen en een nieuwe startpoging doen.
06 Sloten en alarm Bij lang indrukken worden alle ruiten tegelijkertijd geopend (zie ook Doorluchtfunctie (p. 168)). De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken van de knop eerst het bestuurdersportier ontgrendeld wordt en bij de tweede maal indrukken – één en ander binnen 10 seconden – de resterende portieren te ontgrendelen. Transpondersleutel met PCC* - Personal Car Communicator.
06 Sloten en alarm Transpondersleutel - bereik De functies van de transpondersleutel (p. 150) zijn tot op ca. 20 meter afstand van de auto te gebruiken. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - functies (p. 152) PCC* - unieke functies Een transpondersleutel met PCC heeft extra functies ten opzichte van een transpondersleutel zonder PCC (p.
06 Sloten en alarm Gebruik van de informatietoets PCC* - bereik – Het bereik van de PCC voor vergrendeling, ontgrendeling en bediening van de achterklep is ca. 20 m rond de auto – voor de overige functies geldt een maximumbereik van ca. 100 m. Druk op de informatietoets . > Ca. 7 seconden lang lichten de controlesymbolen op de PCC om de beurt op. Dit geeft aan dat informatie over de auto wordt uitgelezen.
06 Sloten en alarm || N.B. Als binnen het bereik van de PCC geen van de controlelampjes brandt bij het indrukken van de informatietoets, vertoont de communicatie tussen de PCC en de auto mogelijk storingen onder invloed van radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Gerelateerde informatie • • Keyless drive* - bereik PCC (p. 161) Transpondersleutel - bereik (p. 154) 06 156 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06 Sloten en alarm Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen Het verwijderen/aanbrengen van het afneembare sleutelblad (p. 156) gaat als volgt: Sleutelblad verwijderen Gerelateerde informatie • Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 157) • Kinderslot - handmatige activering (p. 172) • Passagiersairbag - activering/deactivering* (p. 30) Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen Het afneembare sleutelblad (p.
06 Sloten en alarm Gerelateerde informatie • Transpondersleutel met sleutelblad (p. 150) • Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen (p. 159) Privacy locking* Privacy locking is bestemd voor als u de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als u hem bij een hotel of iets dergelijks laat parkeren.
06 Sloten en alarm Activeren/deactiveren N.B. Plaats het sleutelblad niet terug op de transpondersleutel, maar berg het goed op. • Houd voor het deactiveren de omgekeerde volgorde aan. Om alleen het dashboardkastje te vergrendelen, zie Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje (p. 169). Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen De batterijen in de transpondersleutel/PCC zijn te vervangen.
06 Sloten en alarm || N.B. Keer de transpondersleutel met de knoppen naar boven om te voorkomen dat de batterijen eruit vallen als deze wordt geopend. Batterijtype Gebruik batterijen met het opschrift CR2430, 3 V (twee per transpondersleutel en twee per PCC). N.B. Volvo adviseert u om batterijen voor de transpondersleutel/PCC te gebruiken die voldoen aan UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-section 38.3.
06 Sloten en alarm Keyless drive* Keyless drive* - bereik PCC 154)2 Keyless drive, alleen met PCC (p. houdt in dat het vergrendel- en startsysteem van de auto zonder sleutel kan worden bediend. Met de Keyless drive-functie van de PCC kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen (p. 163), starten en vergrendelen. U hoeft de PCC alleen bij u te dragen. Het systeem maakt het eenvoudiger om de auto te openen wanneer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt.
06 Sloten en alarm Keyless drive* - veilig gebruik van de PCC Keyless drive* - storingen in de functie van een PCC Pas goed op al uw transpondersleutels. De Keyless-functie kan gestoord worden door elektromagnetische velden en afschermingen. Als u een PCC met keyless-functie in de auto laat liggen, wordt de PCC bij het vergrendelen van de auto tijdelijk gedeactiveerd. Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet meer mee openen.
06 Sloten en alarm Alle portieren inclusief de achterklep moeten zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen – de auto wordt anders niet vergrendeld. N.B. Keyless drive* - ontgrendelen Er wordt ontgrendeld wanneer iemand een portierhandgreep beetpakt of op het met rubber beklede drukplaatje van de achterklep drukt – open het portier of de achterklep op de normale manier.
06 Sloten en alarm || 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht omhoog in de opening aan de onderkant van de portierhandgreep/afdekking – niet wrikken. > De kunststof afdekking komt automatisch los, wanneer u het blad recht omhoog de opening induwt. 2. Steek het sleutelblad vervolgens in de slotcilinder en ontgrendel het portier. 3. Plaats de kunststof afdekking na ontgrendeling terug. N.B. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm af.
06 Sloten en alarm Keyless drive* vergrendelingsinstellingen De vergrendelingsinstellingen voor het Keyless-systeem zijn aan te passen. Keyless drive* - locatie antennes WAARSCHUWING Het Keyless-systeem werkt met een aantal antennes die op verschillende locaties ingebouwd zijn in de auto. De vergrendelingsinstellingen voor het Keyless-systeem zijn aan te passen door in het menusysteem MY CAR aan te geven welke portieren er ontgrendeld moeten worden.
06 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant N.B. Let erop dat het alarm afgaat, wanneer het portier na ontgrendeling met het sleutelblad wordt geopend – het alarm wordt uitgeschakeld, wanneer de transpondersleutel in het contactslot wordt geplaatst. Met de transpondersleutel (p. 150) is vergrendeling/ontgrendeling van de buitenkant mogelijk. Met de transpondersleutel kunt u alle portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/ontgrendelen.
06 Sloten en alarm – Maak gebruik van het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen (p. 157). Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen.
06 Sloten en alarm || Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten en het schuifdak tegelijkertijd gesloten (zie ook Doorluchtfunctie (p. 168)). Vergrendelingsknop* achterportieren beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 104). Gerelateerde informatie • • • Bij een vergrendeld portier brandt het lampje in de knop. 06 Met de vergrendelingsknop op de beide achterportieren is alleen het desbetreffende achterportier te vergrendelen.
06 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen dashboardkastje Het dashboardkastje (p. 141) valt alleen te vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel. Voor informatie over het sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 157). Voor informatie over Privacy locking, zie Privacy locking* (p. 158). Vergrendelen/ontgrendelen achterklep De achterklep is op meerdere manieren te openen, vergrendelen en ontgrendelen.
06 Sloten en alarm || BELANGRIJK • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op het met rubber beklede platje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken.
06 Sloten en alarm Safelock-functie* Safelock-functie4 Bij activering van de worden alle openingshandgrepen mechanisch losgekoppeld, wat het openen van de portieren van zowel de binnen- als de buitenzijde onmogelijk maakt. WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren om te voorkomen dat u iemand opsluit. teem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 104). N.B. Tijdelijk deactiveren Met de transpondersleutel (p.
06 Sloten en alarm Kinderslot - handmatige activering Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Kinderslot activeren/deactiveren WAARSCHUWING Elk van de achterportieren is voorzien van twee vergrendelbussen – verwar de bus voor het kinderslot niet met die voor het handmatige portierslot. N.B. Mechanisch kinderslot.
06 Sloten en alarm 2. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel staat de melding Kinderslot Actief en het lampje in de knop brandt - het slot is geactiveerd. Wanneer het kinderslot actief is, zijn de achterste: • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen • portieren niet van de binnenkant te openen.
06 Sloten en alarm || Geactiveerd alarm uitschakelen Alarmindicatie – De alarmindicatie geeft de status aan van het alarmsysteem (p. 173). Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of steek de transpondersleutel in het contactslot. Gerelateerde informatie • • • Alarmindicatie (p. 174) Alarmsysteem - automatische herinschakeling De automatische herinschakeling van het alarm voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarmsysteem (p. 173) uit te schakelen.
06 Sloten en alarm Alarmsysteem - transpondersleutel defect Als u het alarm (p. 173) niet kunt uitschakelen met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld de batterij (p. 159) van de sleutel leeg is), kunt u de auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem deactiveren en de motor starten: 1. Open het bestuurdersportier met het afneembare sleutelblad (p. 163). > Het alarm gaat af, de alarmindicatie (p. 174) knippert snel en de sirene klinkt. Alarmsignalen Beperkt alarmniveau Wanneer het alarm (p.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
07 Bestuurdersondersteuning Actief chassis - FOUR-C* Bediening Het actieve chassissysteem FOUR-C (Continously Controlled Chassis Concept) stemt de eigenschappen van de schokdempers af op de gewenste rijeigenschappen van de auto. U hebt de keuze uit drie standen: Comfort, Sport en Advanced. Het stabiliteits- en tractieregelsysteem, DSTC (Dynamic Stability & Traction Control), helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto.
07 Bestuurdersondersteuning || aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. Motorremregeling (EDC) EDC (Engine Drag Control) voorkomt ongewenste blokkering van de wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden.
07 Bestuurdersondersteuning Sport-stand is te kiezen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 104). De Sport-stand is actief, totdat u de stand verlaat of de motor afzet. De volgende keer dat u de motor start, staat het stabiliteits- en tractieregelsysteem weer in de normale stand. Gerelateerde informatie • Stabiliteits- en tractieregeling (DSTC) symbolen en meldingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning Stabiliteits- en tractieregeling (DSTC) - symbolen en meldingen Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (p. 177) (DSTC - Dynamic Stability & Traction Control) helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Tabel Symbool Melding Betekenis DSTC Tijdelijk UIT Wegens een te hoge temperatuur van de remschijven gelden er tijdelijk beperkingen voor het systeem.
07 Bestuurdersondersteuning Verkeersbordinformatie (RSI)* WAARSCHUWING Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road Sign Information) helpt u onthouden welke snelheidsborden u gepasseerd bent. RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt.
07 Bestuurdersondersteuning || Einde snelheidsbeperking of snelweg Aanvullende borden Wanneer het RSI een bord registreert dat het einde van een snelheidsbeperking aangeeft (of andere snelheidsgerelateerde informatie zoals het einde van een snelweg), verschijnt het desbetreffende verkeersbord ca. 10 seconden lang op het instrumentenpaneel: Het snelheidsbord dat aan dit type aanvullend bord is gekoppeld, verschijnt alleen als u de richtingaanwijzer gebruikt.
07 Bestuurdersondersteuning Instelling in MY CAR Speed Alert De beschikbare opties voor het RSI vindt u in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 104). Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road Sign Information) helpt u onthouden welke snelheidsborden u gepasseerd bent. Het systeem heeft de volgende beperkingen. Road Sign Information Aan/Uit Het is mogelijk de weergave van snelheidssymbolen op het instrumentenpaneel te deactiveren.
07 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Overzicht Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies (p. 184) • Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p.
07 Bestuurdersondersteuning 2. Wanneer de auto op de gewenste maximumsnelheid rijdt: Druk op een van de stuurtoetsen of , totdat op het instrumentenpaneel een markering (5) voor de gewenste maximumsnelheid verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. Bij stilstand • Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding snelheid (p.
07 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand – Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt.
07 Bestuurdersondersteuning • • Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 186) Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 187) Snelheidsbegrenzer - uitschakelen Cruisecontrol* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt.
07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de cruisecontrol geen passende snelheid en/of afstand aanhoudt. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Gerelateerde informatie Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto net cruisecontrol4. Cruisecontrol – Aan/Uit.
07 Bestuurdersondersteuning verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Om aan te passen met +/- 1 km/h: • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste snelheid. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat de ingestelde snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. N.B.
07 Bestuurdersondersteuning Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid aan te houden. Na tijdelijke deactivering en de stand-bystand (p. 189) kunt u de eerder ingestelde snelheid hervatten. Om de cruisecontrol opnieuw te activeren vanuit de stand-bystand: • Druk op de stuurtoets > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst ingestelde snelheid wordt hervat. . N.B.
07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 193) • • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 191) • Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd.
07 Bestuurdersondersteuning Steile wegen en/of zware belading Adaptieve cruisecontrol* - overzicht Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecontrol heeft mogelijk moeite om de juiste volgafstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen, bij vervoer van zware belading of met een aanhanger/caravan achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf.
07 Bestuurdersondersteuning || Volgtijd ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 190) De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een veilige afstand tot voorliggers te houden. Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 191) Om de cruisecontrol aan te zetten: Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning N.B. Als u een knop van de cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol weer te kunnen activeren, moet de auto stilstaan en de motor worden herstart. Adaptieve cruisecontrol* - volgtijd instellen De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een veilige afstand tot voorliggers te houden. • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p.
07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een veilige afstand tot voorliggers te houden. De cruisecontrol kan tijdelijk worden gedeactiveerd en in stand-by worden gezet.
07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 190) • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 191) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 193) Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen Adaptieve cruisecontrol* uitschakelen De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een veilige afstand tot voorliggers te houden.
07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* - fileassistent Groter snelheidsinterval Om de cruisecontrol te kunnen activeren moet u het bestuurdersportier hebben gesloten en de veiligheidsgordel hebben omgedaan. Met een automatische versnellingsbak kan de adaptieve cruisecontrol een voorligger volgen in het interval 0–200 km/h. N.B. File-assistent biedt de volgende functies: • • • • 07 Van doelvoertuig veranderen Automatische activering parkeerrem.
07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING Wanneer de cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden boven 30 km/h, van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren en de opgeslagen snelheid aanhouden. • U dient dan zelf in te grijpen en te remmen.
07 Bestuurdersondersteuning || Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 190) • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 191) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 193) Radarsensor Radarsensor - beperkingen De radarsensor dient om personenauto’s of grotere voertuigen te registreren die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijstrook rijden. Een radarsensor (p. 200) heeft bepaalde beperkingen die onder meer terug te voeren zijn op het beperkte blikveld.
07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken.
07 Bestuurdersondersteuning || Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 190) Collision Warning* (p. 216) Afstandswaarschuwing* (p. 206) 07 202 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen De adaptieve cruisecontrol (p. 190) (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een veilige afstand tot voorliggers te houden. Als op het instrumentenpaneel de melding Radar afgedekt Zie instructieb. verschijnt, worden de radarsignalen van de radarsensor (p. 200) gehinderd zodat voorliggers niet kunnen worden geregistreerd.
07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen snelheid en een veilige afstand tot voorliggers te houden. Soms kan de adaptieve cruisecontrol een symbool en/of een melding weerge- De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige Symbool Melding Betekenis Het symbool is GROEN De auto houdt de opgeslagen snelheid aan. Het symbool is WIT De adaptieve cruisecontrol staat stand-by. ven.
07 Bestuurdersondersteuning Symbool Melding Betekenis ACC Service vereist De adaptieve cruisecontrol werkt niet. • Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Remmen om stil te blijven staan + geluidssignaal De auto staat stil en de cruisecontrol lost de bedrijfsrem, zodat de parkeerrem verder kan remmen en de auto stil kan houden. Door een storing in de parkeerrem zal de auto echter spoedig in beweging komen.
07 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* N.B. De afstandswaarschuwing (Distance Alert) is een functie die u inlicht over de volgtijd ten opzichte van de voorligger. De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld, zolang de adaptieve cruisecontrol actief is. Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h en reageert uitsluitend op voorliggers die in dezelfde richting als u rijden.
07 Bestuurdersondersteuning Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve cruisecontrole geactiveerd is. N.B. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt door de adaptieve cruisecontrol (p. 191). Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Gerelateerde informatie • Afstandswaarschuwing* - beperkingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen opzichte van de voorligger. Het systeem heeft bepaalde beperkingen. De afstandswaarschuwing (Distance Alert) is een functie die u inlicht over de volgtijd ten SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieb. De afstandswaarschuwing werkt tijdelijk niet. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren.
07 Bestuurdersondersteuning City Safety™ BELANGRIJK City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Onderhoud en vervanging van onderdelen in City Safety™ mogen uitsluitend door een werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
07 Bestuurdersondersteuning || Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt op het instrumentenpaneel de tekstmelding dat het systeem actief is/was. N.B. Als City Safety™ remt, gaan de remlichten branden. City Safety™ - bediening City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden.
07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING De lasersensor geeft ook laserlicht af, wanneer u City Safety™ handmatig uitgeschakeld hebt. Gerelateerde informatie • • • • • City Safety™ - functie (p. 209) • MY CAR (p. 104) City Safety™ (p. 209) City Safety™ - beperkingen (p. 211) City Safety™ - lasersensor (p. 213) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 215) City Safety™ - beperkingen De City Safety™-sensor is erop gebouwd om auto’s en andere voertuigen vóór u te ontdekken, zowel overdag als ’s nachts.
07 Bestuurdersondersteuning || Storingen opsporen en verhelpen BELANGRIJK Als de melding Voorruitsensoren afgedekt op het instrumentenpaneel verschijnt, worden de lasersensoren gehinderd zodat ze geen voertuigen vóór de auto kunnen registreren. Dit betekent op zijn beurt dat City Safety™ niet werkt. Als het voorruitoppervlak vóór een van beide ‘ogen’ barsten, krassen of steenslag vertoont van ca.
07 Bestuurdersondersteuning City Safety™ - lasersensor Het City Safety™-systeem maakt gebruik van een sensor die laserlicht uitzendt (zie afbeelding (p. 209) voor de locatie van de sensor). Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats als de lasersensor een storing vertoont of nagekeken moet worden – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het is daarom essentieel dat u de aangegeven instructies opvolgt bij het hanteren van de lasersensor.
07 Bestuurdersondersteuning || • Koppel de connector van de lasersensor los voordat u deze van de voorruit demonteert. • Zorg dat de lasersensor op de voorruit gemonteerd is alvorens de connector aan te sluiten. • De lasersensor zendt laserlicht uit wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 71) staat, ook al is de motor afgezet. Gerelateerde informatie • • • • • 07 214 City Safety™ (p. 209) City Safety™ - beperkingen (p. 211) City Safety™ - functie (p. 209) City Safety™ - bediening (p.
07 Bestuurdersondersteuning City Safety™ - symbolen en meldingen instrumentenpaneel gaan branden in combinatie met een tekstmelding. Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Terwijl City Safety™ (p. 209) automatisch remt, kunnen een of meer symbolen op het Symbool Melding Betekenis/Maatregel Autom. remmen door City Safety City Safety™ remt op dit moment of remde eerder automatisch.
07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* Uitvoering 1 ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. U wordt alleen met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd14 voor obstakels – er wordt niet automatisch geremd, u moet zelf remmen.
07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* - functie 3. Auto Brake16 ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. Collision Warning en City Safety™ (p. 209) vullen elkaar aan. 1 – Collision Warning Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding.
07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Collision Warning reageert niet op naderende tegenliggers of fietsers noch op dieren. Er wordt alleen gewaarschuwd wanneer het risico van een botsing groot is. In het onderdeel “Functie” en “Beperkingen” wordt geïnformeerd over de beperkingen die u als bestuurder moet kennen, voordat u de Collision Warning met Auto Brake gebruikt.
07 Bestuurdersondersteuning evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. Het systeem kan een fietser niet ontdekken, als de camera grote delen van het lichaam van de fietser of zijn/haar fiets niet kan waarnemen. • Fietsers die links of rechts op de denkbeeldige snijlijnen door de zijkanten van uw auto fietsen worden mogelijk laat of helemaal niet ontdekt. • Bij zonsondergang en -opgang kan het systeem fietsers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijk oog.
07 Bestuurdersondersteuning • Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 224) • Collision Warning* - detectie van voetgangers Collision Warning* - symbolen en meldingen (p. 226) ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst.
07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • • • • Collision Warning* (p. 216) Collision Warning* - functie (p. 217) Collision Warning* - bediening (p. 221) Collision Warning* - detectie van fietser (p. 218) • Collision Warning* - algemene beperkingen (p. 223) • Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 224) • Collision Warning* - symbolen en meldingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning || Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij dynamisch rijden gebruik van de waarschuwingsafstand Kort. N.B. WAARSCHUWING Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Test Collision Warning met Auto Brake daarom nooit uit op mensen of voertuigen - dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige schade en levensgevaarlijke situaties leiden.
07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* - algemene beperkingen ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. Het systeem heeft bepaalde beperkingen – zo is het systeem pas actief bij snelheden van zo’n 4 km/h en hoger.
07 Bestuurdersondersteuning || Met geactiveerde achteruitversnelling is de Collision Warning met Auto Brake tijdelijk gedeactiveerd. Collision Warning met Auto Brake wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij uw auto een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. In situaties waarin u actief en bewust rijgedrag laat zien, wordt Collision Warning minder actief.
07 Bestuurdersondersteuning in dat de sensor minder goed ‘ziet’ bij hevige regen- of sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruik maken van de camera grote beperkingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. Dit houdt bovendien in dat niet alleen Collision Warning met Auto Brake maar ook de systemen Automatische dimfunctie groot licht/dimlicht, Road Sign Information, Driver Alert Control en de Rijbaanassistent niet voor de volle 100 % zullen werken.
07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* - symbolen en meldingen ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie’ is een hulpmiddel SymboolA dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. Melding Betekenis CWS-systeem UIT Collision Warning is uitgeschakeld. Verschijnt bij het starten van de motor. De melding dooft automatisch na ca.
07 Bestuurdersondersteuning SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieb. Collision Warning met Auto Brake werkt tijdelijk niet. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 200). CWS-systeem Service vereist A Collision Warning met Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk.
07 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System* Driver Alert System is bestemd om u te helpen als de auto op een ongecontroleerde manier wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden. Driver Alert System bestaat uit verschillende functies die tegelijk of apart in te schakelen zijn: • • • Driver Alert Control - DAC (p. 229). Gerelateerde informatie • • • • • Driver Alert Control (DAC)* (p. 228) Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning u bij opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd. N.B. De functie mag niet worden gebruikt om de rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust. Beperkingen Driver Alert Control (DAC)* bediening Via het menusysteem op het display van de middenconsole zijn instellingen te verrichten.
07 Bestuurdersondersteuning || • Druk op de knop OK van de linker stuurhendel. WAARSCHUWING Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. Breng bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. Studies hebben aangetoond dat rijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed. Gerelateerde informatie • • • Driver Alert System* (p.
07 Bestuurdersondersteuning Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen mentenpaneel of op het beeldscherm van de middenconsole laten verschijnen. Het DAC (p. 228) kan in uiteenlopende situaties symbolen en meldingen op het instru- Instrumentenpaneel SymboolA Melding Betekenis Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymelding. Voorruitsensoren afgedekt De camerasensor werkt tijdelijk niet.
07 Bestuurdersondersteuning || SymboolA A Melding Betekenis Driver Alert stand-by <65km/h De functie is stand-by gezet omdat de rijsnelheid onder 65 km/h ligt. Driver Alert niet beschikbaar De weg is niet voorzien van duidelijke markeringsstrepen of de camerasensor werkt tijdelijk niet. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 224). De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. Gerelateerde informatie • • • Driver Alert System* (p.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LDW)* Werkingsprincipe van LDW De Rijbaanassistent is een van de functies van Driver Alert System – wordt ook wel LDW (Lane Departure Warning) genoemd. De functie is bedoeld voor gebruik op snelwegen enz. en verkleint de kans op het in bepaalde situaties onbedoeld verlaten van de eigen rijbaan. Rijbaanassistent LDW of LKA Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 228) • • Rijbaanassistent (LDW) - functie (p.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LDW) - functie Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrichten voor de Rijbaanassistent. Anders is de functiestatus bij het afzetten van de motor bepalend. • Hogere gevoeligheid – Verhoogde gevoeligheid, zodat er eerder wordt gewaarschuwd en minder beperkingen gelden. Aan & Uit Rijbaanassistent (LDW) - bediening LDW wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen op het instrumentenpaneel.
07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • • • • Rijbaanassistent (LDW)* (p. 233) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen (p. 235) Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 234) Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen (p. 236) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen De camerasensor van de rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 224). N.B.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen In situaties waar het LDW-systeem niet wordt geactiveerd kan er een symbool op het instru- SymboolA mentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding – volg in dat geval het gegeven advies op. Melding Betekenis Lane departure warning AAN/ Lane departure warning UIT De functie is ingeschakeld/uitgeschakeld. Voorbeelden van meldingen: Verschijnt bij inschakeling/uitschakeling.
07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • • • • Rijbaanassistent (LDW)* (p. 233) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen (p. 235) Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 234) Rijbaanassistent (LDW) - bediening (p. 234) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LKA)* Werkingsprincipe van LKA De Rijbaanassistent is een van de functies van Driver Alert System – wordt ook wel LKA (Lane Keeping Aid) genoemd. Driver Alert System* (p. 228) Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen (p. 241) • • Rijbaanassistent (LKA) - functie (p. 239) • Rijbaanassistent (LKA) - bediening (p. 240) Rijbaanassistent LDW of LKA • Rijbaanassistent (LKA) - symbolen en meldingen (p.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LKA) - functie Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrichten voor de Rijbaanassistent. Aan & Uit De Rijbaanassistent is actief in het snelheidsinterval 65–200 km/h op wegen met goed zichtbare zijlijnen. Op smalle wegen, als de rijbaan tussen de zijlijnen minder dan 2,6 meter breed is, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld. te bedienen via het MY CAR van de auto. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 104).
07 Bestuurdersondersteuning || Dynamisch bochtenwerk Rijbaanassistent (LKA) - bediening De rijbaanassistent wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen. Hier volgen enkele voorbeelden: N.B. Het LKA staat uit zolang u de richtingaanwijzerhendel bedient. LKA grijpt in aan de rechterkant (rood gemarkeerd op de figuur). In een scherpe binnenbocht grijpt LKA niet in.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen De camerasensor van de rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. • Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 224) en zie Collision Warning* - bediening (p. 221). N.B. In bepaalde omstandigheden heeft het LKA moeite om u goed te helpen – geadviseerd wordt om het LKA dan uit te schakelen. gezet. Het systeem is dan uitgeschakeld, totdat u weer begint te sturen.
07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent (LKA) - symbolen en meldingen In situaties waar het LKA-systeem niet wordt geactiveerd of wordt uitgeschakeld verschijnt SymboolA er mogelijk een symbool op het instrumentenpaneel in combinatie met een verklarende melding – volg in dat geval het gegeven advies op. Voorbeelden van meldingen: Melding Betekenis Rijstrookassistent Niet beschikbaar bij deze snelheid De Rijbaanassistent is stand-by gezet, omdat de rijsnelheid onder 65 km/h ligt.
07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • • • • Rijbaanassistent (LKA)* (p. 238) Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen (p. 241) Rijbaanassistent (LKA) - functie (p. 239) Rijbaanassistent (LKA) - bediening (p. 240) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
07 Bestuurdersondersteuning Park Assist* WAARSCHUWING Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Het Park Assist-volume is tijdens de weergave van geluidssignalen bij te stellen met de draaiknop VOL op de middenconsole. Het geluidsniveau kan ook worden bijgesteld in het menu voor audio-instellingen dat bereikbaar is met een druk op SOUND of in het menusysteem (p.
07 Bestuurdersondersteuning geheel gevuld. Als er zowel voor als achter de auto obstakels binnen deze afstand zijn waargenomen, komen de geluidssignalen beurtelings uit de luidsprekers aan linker- en rechterzijde. • Park Assist-camera (p.
07 Bestuurdersondersteuning Park Assist* - aan de achterzijde N.B. Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren erop reageren.
07 Bestuurdersondersteuning N.B. Park Assist aan de voorzijde wordt gedeactiveerd, wanneer u de parkeerrem zet of de keuzehendel in stand P zet bij een auto met automatische versnellingsbak. BELANGRIJK Bij montage van verstralers: Let erop dat deze de sensoren niet mogen hinderen de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien. Park Assist* - storingsindicatie Park Assist* - sensoren schoonmaken Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren.
07 Bestuurdersondersteuning || Park Assist-camera Functie en bediening De Park Assist-camera is een hulpsysteem dat automatisch geactiveerd wordt bij het inschakelen van de achteruitversnelling (de functie is te wijzigen in het instellingenmenu (p. 251)). De cameraweergave verschijnt op het display van de middenconsole. N.B. Positie van de achterste sensoren. N.B. Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen.
07 Bestuurdersondersteuning Hulplijnen Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt met behulp van ononderbroken lijnen grafisch aangegeven waar de achterwielen van de auto uitkomen bij de actuele stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit inparkeren, achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen van aanhangers. Ook de buitenmaten van de auto worden globaal getoond met twee streepjeslijnen. De hulplijnen kunnen in het instellingenmenu worden gedeactiveerd.
07 Bestuurdersondersteuning || N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de lijnen op het scherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen lijnen op het scherm, wanneer er een aanhanger/ caravan is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • De Park Assist-camera wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger/caravan achter de auto hebt hangen die met originele trekhaakbedrading van Volvo aangesloten is.
07 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera - instellingen Trekhaak Park Assist-camera - beperkingen (p. 252) De parkeercamera is een hulpsysteem en wordt geactiveerd wanneer er in de achteruit wordt geschakeld. Park Assist* (p. 244) Instellingen De camera leent zich bij uitstek voor het aankoppelen van een aanhanger/caravan. Op het display kan een hulplijn verschijnen voor de geplande ‘baan’ van de trekhaak naar de aanhanger – dat geldt ook voor de ‘wielsporen’.
07 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera - beperkingen De parkeercamera is een hulpsysteem en wordt geactiveerd wanneer er in de achteruit wordt geschakeld. N.B. Fietsdragers of andere accessoires achter op de auto kunnen het blikveld van de camera blokkeren. Actieve parkeerhulp (PAP)* WAARSCHUWING PAP werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel.
07 Bestuurdersondersteuning • • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie De actieve parkeerhulp (PAP – Park Assist Pilot) helpt u bij het parkeren door eerst te controleren of het vak groot genoeg is en daarna het stuurwiel te draaien en de auto in het vak te parkeren. Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische beelden en teksten aan, wanneer u iets moet doen. Park Assist-camera (p. 248) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 252) N.B.
07 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp (PAP)* bediening De actieve parkeerhulp (PAP – Park Assist Pilot) helpt u bij het parkeren door eerst te controleren of het vak groot genoeg is en daarna het stuurwiel te draaien en de auto in het vak te parkeren. Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische beelden en teksten aan, wanneer u iets moet doen. N.B.
07 Bestuurdersondersteuning N.B. • Houd uw handen weg van het stuurwiel als de PAP-functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. 3 – Recht zetten 1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht totdat het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzichtig vooruit. • • Park Assist-camera (p. 248) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 252) 2.
07 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp (PAP)* beperkingen BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan PAP geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan zijn dat de sensoren worden verstoord door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. De actieve parkeerhulp (PAP – Park Assist Pilot) helpt u bij het parkeren door eerst te controleren of het vak groot genoeg is en daarna het stuurwiel te draaien en de auto in het vak te parkeren.
07 Bestuurdersondersteuning BELANGRIJK Als bij montage van een andere goedgekeurde velgmaat de bandenomtrek zich wijzigt, moet u de parameters van het PAP-systeem mogelijk bijwerken. Informeer bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Onderhoud Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen (p. 257) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - bediening (p. 254) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 253) • • • Park Assist* (p.
07 Bestuurdersondersteuning BLIS* (Blind Spot Information System) Overzicht Onderhoud Positie BLIS-lampje26. Positie van de sensor. BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om de bestuurder ondersteuning te bieden bij rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. Het BLIS-systeem is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: • • voertuigen in de dode hoek snel inhalende voertuigen in de linker en rechter rijbaan naast uw auto. De BLIS-functie CTA (p.
07 Bestuurdersondersteuning BLIS*(Blind Spot Information System) - bediening bedienen via het menusysteem (p. 104) MY CAR van de auto. BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om u ondersteuning te bieden bij rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting.
07 Bestuurdersondersteuning || BELANGRIJK Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Gerelateerde informatie • BLIS* (Blind Spot Information System) (p. 258) • BLIS - symbolen en meldingen (p. 262) CTA (Cross Traffic Alert)* CTA (Cross Traffic Alert) is een hulpmiddel om u voor kruisend verkeer te waarschuwen, als u achteruitrijdt met de auto.
07 Bestuurdersondersteuning kunnen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers worden ontdekt. Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de hoek ten opzichte van de auto/het obstakel die/dat in de weg zit, zodat de dode hoek snel in grootte afneemt. CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en wordt automatisch geactiveerd als de achteruitversnelling wordt geactiveerd.
07 Bestuurdersondersteuning || BLIS - symbolen en meldingen In situaties waarbij het BLIS (p. 258) en CTA (p. 260) uitblijven of worden onderbroken, kan er een symbool op het instrumentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding. Neem een eventueel advies in acht. Voorbeelden van meldingen: Positie van de sensor. De sensoren voor het CTA-systeem zitten aan weerszijden, aan de binnenkant van het achterspatbord/de bumper.
07 Bestuurdersondersteuning Instelbare stuurkracht* Naarmate de rijsnelheid hoger wordt neemt de stuurbekrachtiging af, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt de auto zwaarder en directer. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbekrachtiging voor een maximum aan weggevoel en stuurgevoeligheid. Instellen is mogelijk in het menusysteem MY CAR.
STARTEN EN RIJDEN
08 Starten en rijden Alcoholslot* alcoholslot1 Het voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt.
08 Starten en rijden Alcoholslot* - opslag Bewaar de blaasunit in zijn houder. Verwijder de blaasunit door de unit licht in de houder te drukken en los te laten, waarna deze opveert en uit de houder kan worden genomen. • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 267) • Alcoholslot* - vóór het starten van de motor Alcoholslot* - symbolen en meldingen (p. 269) De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. 1.
08 Starten en rijden Resultaat van de blaastest A Controlelampje (5) + displaymelding Betekenis Groen lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Start de motor – geen alcohol gemeten. Oranje lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Motor kan worden gestart – gemeten promillage boven 0,1 promille maar onder de geldende grenswaardeA. Rood lampje + Test afgekeurd Wacht 1 minuut Motor kan niet worden gestart – gemeten promillage boven de geldende grenswaardeA.
08 Starten en rijden || De melding is te verwijderen met een druk op de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt iedere keer dat de motor gestart wordt opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werkplaats2 verdwijnt de melding permanent. In noodsituaties of wanneer het alcoholslot defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in de auto te kunnen rijden. N.B.
08 Starten en rijden Alcoholslot* - symbolen en meldingen Naast de al beschreven meldingen gerelateerd aan hoe het alcoholslot vóór het starten van de motor werkt (p. 266) kan het display van het instrumentenpaneel ook het volgende weergeven: Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Her- start mogelijk Motor stond minder dan 30 minuten af – motor kan worden gestart zonder nieuwe blaastest.
08 Starten en rijden || 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. Let erop dat u bij een auto met alcoholslot* eerst een goedgekeurde blaastest moet uitvoeren voordat de motor kan worden gestart. Voor meer informatie over Alcoguard, zie Alcoholslot* (p. 265). 2. Houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt3. (Bij auto’s met automatische versnellingsbak – bedien het rempedaal.) 3. Druk op de knop START/STOP ENGINE en laat deze vervolgens los.
08 Starten en rijden Motor afzetten Stuurslot Afstandsstart (ERS)* U zet de motor af met de knop START/STOP ENGINE. Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij gebruik van de auto door onbevoegden. Om de motor af te zetten: Functie Afstandsstart (ERS – Engine Remote Start) houdt in dat u de motor van de auto vanaf de transpondersleutel of PCC op afstand kunt starten. Op die manier kunt u de passagiersruimte voor aanvang van de rit verwarmen/ koelen.
08 Starten en rijden || N.B. Afstandsstart (ERS) - bediening 2. Druk vervolgens lang – minimaal 2 seconden – op de knop (3). Houd rekening met lokale/nationale regelgeving/voorschriften voor stationair rijden. Als aan de voorwaarden voor ERS is voldaan, vindt bovendien het volgende plaats: WAARSCHUWING 1. De richtingaanwijzers lichten snel enkele malen achtereen op. Om de motor op afstand te starten, moet aan de volgende criteria zijn voldaan: • • • 3.
08 Starten en rijden Om te controleren of het ERS de motor gestart heeft, kunt u op de knop (5) drukken – als de motor gestart is, wordt dit aangegeven met een lampje bij de knoppen (2) en (3). Actieve functies Bij een op afstand gestarte motor zijn de volgende functies actief: • • • Ventilatiesysteem Audio-/videosysteem Approach-verlichting. Inactieve systemen • Er zit nog ca. 10 liter brandstof in de brandstoftank • Het ERS is langer dan 15 minuten actief geweest.
08 Starten en rijden || 08 274 A Melding Betekenis Geen st. op afst accusp. laag ERS is niet ingeschakeld vanwege een geringe accuspanning. U laadt de accu op door de motor te starten. Geen st. op afst motorwaarschw. ERS is niet ingeschakeld vanwege een waarschuwingsmelding voor de motor. Bezoek een werkplaatsA. Geen st. op afst motorkoelvl. ERS is niet ingeschakeld vanwege een foutmelding vanuit het koelsysteem, zie Koelvloeistof - peil (p. 361). Geen st.
08 Starten en rijden Motor starten, FlexiFuel FlexiFuel-motoren kunnen zowel op loodvrije benzine (95 RON) als op bio-ethanol (E85) rijden. U start de motor op dezelfde manier als een benzinemotor. Motorverwarming* motorverwarming minstens 1 uur aanstaan. • Bij een buitentemperatuur tussen –10 °C en –20 °C moet de elektrische motorverwarming minstens 2 uur aanstaan. • Bij een buitentemperatuur lager dan –20 °C moet de elektrische motorverwarming minstens 3 uur aanstaan.
08 Starten en rijden || Een dergelijke adaptatie gaat automatisch van start, wanneer u korte tijd op gelijkmatige snelheid in de auto rijdt. Starthulp met accu Als de startaccu (p. 374) uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. BELANGRIJK BELANGRIJK Na het wijzigen van het brandstofmengsel in de tank moet er een adaptatie plaatsvinden door gedurende ca. 15 minuten met een gelijkmatige snelheid te rijden.
08 Starten en rijden 10. Start de motor van de ‘hulpauto’ en laat deze enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, ca. 1500 omw/min. WAARSCHUWING • 11. Start de motor in de auto met de uitgeputte accu. BELANGRIJK Raak de aansluitingen niet aan tijdens de startpoging. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. 12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volgorde - eerst de zwarte kabel en daarna de rode.
08 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling Schakelindicator* De versnellingsbak heeft tot taak de overbrengingsverhouding af te stemmen op de gewenste snelheid en vermogensbehoefte. De blokkering van de achteruitversnelling beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden op normale snelheid onbedoeld de achteruitversnelling inschakelt. De schakelindicator geeft aan, wanneer u het beste kunt opschakelen of terugschakelen.
08 Starten en rijden Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een indicator - GSI (Gear Shift Indicator) - die aangeeft, wanneer u moet opschakelen of terugschakelen om het brandstofverbruik minimaal te houden. Met het oog op eigenschappen als de prestaties en een trillingsvrije motorloop is het soms beter op iets hogere toeren te schakelen. Het omcirkelde cijfer geeft de actuele versnelling aan.
08 Starten en rijden || Neutraalstand - N In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. Rijstand - D Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand D in stand R zet.
08 Starten en rijden N.B. Automatische deactivering Als u de stuurpaddles niet gebruikt, worden ze na korte tijd automatisch gedeactiveerd. Het instrumentenpaneel geeft dit aan doordat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling weer verandert in ‘D’. Geartronic - Sport-stand* (S)9 De sportstand levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando’s die u met het gaspedaal geeft.
08 Starten en rijden || gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental één of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. Gerelateerde informatie • 08 282 Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p.
08 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Powershift* Een automatische versnellingsbak met Powershift is een automaat die, in tegenstelling tot een Geartronic-automaat (p. 279), dubbele mechanische lamellenkoppelingen heeft. D: automatisch schakelen. +S–: handmatig schakelen. S: Sport-stand*. De automatische Powershift-versnellingsbak brengt de aandrijfkracht van de motor middels dubbele mechanische lamellenkoppelingen over op de aandrijfwielen.
08 Starten en rijden || Symbool A Melding Rijeigenschappen Maatregel Oververh versnb zet auto stil Problemen om snelheid constant te houden bij hetzelfde toerental. Versnellingsbak oververhit. Houd de auto stil met het rempedaal.A Oververh versnb Stop auto z.s.m. Auto rijdt met hevige schokkerige bewegingen vooruit. Versnellingsbak oververhit. Parkeer de auto zo spoedig mogelijk.A Koeling versn.b. laat motor lopen Geen aandrijving wegens oververhitting van de versnellingsbak.
08 Starten en rijden Keuzehendelblokkering Parkeerstand (P) De keuzehendelblokkering is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: een mechanische en een automatische. Stilstaande auto met draaiende motor: Mechanische keuzehendelblokkering • Automatische schakelblokkering deactiveren Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet.
08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 279) • Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 283) Hellingrem (HSA)*12 Start/Stop* U hoeft het rempedaal niet te bedienen wanneer u wegrijdt of achteruit een helling oprijdt - het HSA-systeem (Hill Start Assist) voorkomt dat de auto achteruitrolt.
08 Starten en rijden Met het Start/Stop-systeem kunt u actiever milieubewust rijden doordat de motor, wanneer dat kan, automatisch kan afslaan. Handbak of automaat Let erop dat er verschillen zijn in het Start/Stop-systeem, afhankelijk van de vraag of de auto een handbak of een automaat heeft. Gerelateerde informatie • Start/Stop* - functie en bediening (p. 287) • • • Motor starten (p. 269) • Start/Stop* - de motor is automatisch gestart (p.
08 Starten en rijden || Automatische motorstart Start/Stop-systeem deactiveren Voorwaarden M/ AA Met de schakelhendel in de neutrale stand: M In bepaalde situaties is het mogelijk beter om het automatische Start/Stop-systeem tijdelijk uit te schakelen – dit is mogelijk met een druk op deze knop. 1. Trap het koppelingspedaal of het gaspedaal in – de motor start. Bij een uitgeschakeld systeem gaan het Start/Stop-symbool op het instrumentenpaneel en het lampje van de Aan-/Uit-knop uit. 2.
08 Starten en rijden Start/Stop* - de motor slaat niet automatisch af Voorwaarden Voorwaarden Auto’s met een bepaalde combinatie van motor en versnellingsbak zijn voorzien van een Start/Stop-systeem dat in werking treedt, als de auto bijvoorbeeld stilstaat in een file of wacht voor een verkeerslicht. Ook als het Start/Stop-systeem geactiveerd is, vindt er niet altijd een automatische motorstop plaats.
08 Starten en rijden • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 293) Voorwaarden M/AA • Start/Stop* - de motor is automatisch gestart Accu - Start/Stop (p. 377) Auto’s met een bepaalde combinatie van motor en versnellingsbak zijn voorzien van een Start/Stop-systeem dat in werking treedt, als de auto bijvoorbeeld stilstaat in een file of wacht voor een verkeerslicht.
08 Starten en rijden Gerelateerde informatie • • • • • Start/Stop* (p. 286) Start/Stop* - functie en bediening (p. 287) Motor starten (p. 269) Start/Stop* - instellingen (p. 292) Start/Stop* - de motor start niet automatisch (p. 291) • Start/Stop* - de motor slaat niet automatisch af (p. 289) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 292) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 293) • Accu - Start/Stop (p.
08 Starten en rijden Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak Auto’s met een bepaalde combinatie van motor en versnellingsbak zijn voorzien van een Start/Stop-systeem dat in werking treedt, als de auto bijvoorbeeld stilstaat in een file of wacht voor een verkeerslicht.
08 Starten en rijden Start/Stop* - symbolen en meldingen Displaymelding Het Start/Stop-systeem kan tekstmeldingen op het informatiedisplay weergeven. Het Start/Stop-systeem kan in bepaalde situaties aanleiding geven tot tekstmeldingen op het instrumentenpaneel en een brandend controle- Symbool lampje. Bij enkele daarvan dient u een aanbevolen maatregel te nemen. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Informatie/maatregel M/AA Auto Start-Stop Service vereist Start/Stop is defect.
08 Starten en rijden || Symbool A Melding Informatie/maatregel Kies stand P of N om te starten Start/Stop is gedeactiveerd. Zet de keuzehendel in stand N of P en voer een normale motorstart uit met de knop START/STOP ENGINE. A Druk op Start-knop Geen automatische motorstart mogelijk – start de motor op de normale manier met de knop START/STOP ENGINE terwijl de keuzehendel in stand P of N staat. A M = handbak, A = automaatbak.
08 Starten en rijden ECO* ECO is een uniek en innovatief Volvo-systeem dat bij auto’s met een automatische versnellingsbak het brandstofverbruik met tot wel 5% kan beperken, afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder. Met het systeem kunt u actiever milieubewust rijden. Algemeen Bij activering van het ECOsysteem wijzigt het volgende: • • N.B. ECO - Bediening • Het systeem Eco Coast wordt geactiveerd - het motorremmen stopt.
08 Starten en rijden || en • Uitgeschakeld ECO-systeem: Kort uitrollen met motorremmen = Minimaal verbruik. N.B. Voor een optimaal laag brandstofverbruik moet Eco Coast gecombineerd met kort uitrollen gewoonlijk worden vermeden. Het deactiveren van Eco Coast en het teruggaan naar motorremmen kan op de volgende manier: • • • • Meer informatie en instellingen Druk op de knop ECO. Haal de keuzehendel naar stand "S+/-" voor handmatig schakelen. Schakel met de stuurpaddles. Beweeg het gas- of rempedaal.
08 Starten en rijden Vierwielaandrijving - AWD* Bedrijfsrem Met vierwielaandrijving hebt u de beste grip op de weg. De bedrijfsrem wordt gebruikt om de snelheid van de auto tijdens rijden te verlagen. De vierwielaandrijving is altijd ingeschakeld De auto is uitgerust met twee remcircuits. Als een van de remcircuits defect raakt, betekent dit dat de remmen pas later worden aangesproken zodat u het rempedaal harder moet intrappen voor dezelfde remmende werking.
08 Starten en rijden || Symbolen en meldingen Symbool Betekenis Brandt continu – controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. Brandt tijdens het starten van de motor 2 seconden continu - automatische functietest. WAARSCHUWING Als en tegelijk branden, kan er een storing in het remsysteem zijn ontstaan.
08 Starten en rijden Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA, Emergency Brake Assist) helpt de remkracht verhogen om op die manier de remweg te verkorten.
08 Starten en rijden Parkeerrem Handrem aanzetten De parkeerrem houdt de auto stil, als er niemand op de bestuurdersstoel zit, door twee wielen mechanisch te blokkeren/vergrendelen. drukt te houden. Bij het loslaten van de handgreep wordt de rem uitgeschakeld. N.B. Tijdens een noodstop bij snelheden hoger dan 10 km/h klinkt er gedurende de hele remmanoeuvre een geluidssignaal. Functie Wanneer de elektrische parkeerrem wordt geactiveerd, hoort u een zwak elektromotorgeluid.
08 Starten en rijden Handrem lossen N.B. De parkeerrem is ook handmatig uit te schakelen door het koppelingspedaal te bedienen in plaats van het rempedaal. Volvo adviseert u echter het rempedaal te gebruiken. Automatisch lossen 1. Start de motor. 2. Schakel de 1 versnelling of de achteruitrijversnelling in. 2. Start de motor. 3. Trap het rempedaal stevig in. 4. Zet de keuzehendel in stand D of R en geef gas. > De parkeerrem wordt uitgeschakeld en het symbool op het instrumentenpaneel dooft. N.B.
08 Starten en rijden || constructie van de elektrische parkeerrem – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Symbool Symbolen en meldingen Voor informatie over het weergeven en wissen van tekstmeldingen op het instrumentenpaneel, zie Meldingen - functies (p. 104). Melding Betekenis/Maatregel ‘Melding’ • Lees de melding op het instrumentenpaneel. Een knipperend symbool houdt in dat de parkeerrem wordt aangezet.
08 Starten en rijden Symbool Melding Parkeerrem niet aangezet Betekenis/Maatregel Door een storing kan de parkeerrem niet worden ingeschakeld: • Probeer of u de rem kunt uit- en inschakelen. Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt: • Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Dezelfde melding verschijnt ook op auto’s met een handbak, wanneer er langzaam wordt gereden met het portier open.
08 Starten en rijden Doorwaaddiepte BELANGRIJK Wanneer u zich met de auto door een ondiepe waterpartij begeeft, spreken we van waden. Waden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Als er water in het luchtfilter komt, kan er motorschade ontstaan. Bij een diepte groter dan 25 cm kan er water in de transmissie komen. Het smerende vermogen van de oliën neemt dan af, waardoor de levensduur van deze systemen korter wordt.
08 Starten en rijden • • Versn.bak heet Stop auto z.s.m. verschijnt. Neem het gegeven advies in acht en verlaag de snelheid of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om de versnellingsbak te laten afkoelen door de motor enkele minuten stationair te laten draaien. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. N.B.
08 Starten en rijden – Laad de startaccu dan op door de motor te starten en deze minstens 15 minuten te laten lopen - de startaccu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair lopende motor. Voorbereidingen bij lange reizen Winterse ritten Bij lange reizen is het goed om de volgende punten te doorlopen: Bij rijden in de winter is het belangrijk om bepaalde controles uit te voeren, zodat u zeker weet dat u veilig met de auto kunt rijden.
08 Starten en rijden • • Controleer de algehele conditie en de ladingstoestand van de startaccu. De startaccu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. Tankvulklep - openen/sluiten Tankvulklep - handmatig openen De tankvulklep is als volgt te openen/sluiten: Tankvulklep openen/sluiten De tankvulklep kan handmatig worden geopend, als openen met de schakelaar in de passagiersruimte niet mogelijk is.
08 Starten en rijden Brandstof tanken N.B. Waar u tijdens het tanken op moet letten. Een overvolle tank kan bij warm weer overstromen. Tankdop open-/dichtdraaien Bijvullen met jerrycan14 De tankdop is tijdelijk op de klep te zetten. Bij hoge buitentemperaturen kan er een bepaalde mate van overdruk in de brandstoftank ontstaan. Draai de tankdop dan langzaam open. • Breng na het tanken de tankdop weer aan en draai deze zo ver dicht dat u één of meer klikken hoort.
08 Starten en rijden WAARSCHUWING Op de grond gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel de verwarming op brandstof uit voordat u gaat tanken. Heb nooit een ingeschakelde mobiele telefoon bij u als u staat te tanken. Door het belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waardoor de benzinedampen ontsteken en dat kan tot brand en letsel leiden. • • Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 313) Brandstof - benzine Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 418) De motor loopt op benzine. • Brandstoftank - inhoud (p.
08 Starten en rijden • • Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 418) Brandstoftank - inhoud (p. 417) Brandstof - diesel De motor loopt op dieselolie. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de tank. Diesel moet voldoen aan de norm EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreiniging in de brandstof, zoals een te grote hoeveelheid zwaveldeeltjes.
08 Starten en rijden bijtanken met dieselolie) het volgende, voordat u de motor start: 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen, zie Sleutelstanden (p. 70) voor meer informatie. brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. Voor meer informatie, zie Serviceprogramma van Volvo (p. 350). BELANGRIJK Bepaalde speciale toevoegingen verwijderen de waterafscheiding in het brandstoffilter. 2.
08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie • • • Zuinig rijden (p. 314) Brandstof - benzine (p. 309) Brandstof - diesel (p. 310) Brandstof - bio-ethanol E85 Breng geen wijzigingen aan in het brandstofsysteem of de onderdelen daarvan en vervang ze evenmin door componenten die niet speciaal geconstrueerd zijn voor gebruik in combinatie met bio-ethanol. WAARSCHUWING Gebruik van methanol is niet toegestaan.
08 Starten en rijden Roetfilter dieselmotor (DPF) Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is. temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog 20 minuten verder. Regeneratie bij koud weer Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor onvoldoende op temperatuur. Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd en niet geleegd wordt. N.B.
08 Starten en rijden Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. • Voor het laagste brandstofverbruik activeert u ECO (p. 295)*16. • Maak gebruik van de ECO Guide die laat zien hoe zuinig de auto rijdt, zie Eco guide & Power guide* (p. 63). • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op.
08 Starten en rijden Rijden met een aanhanger Bij het rijden met een aanhanger moet u op enkele belangrijke dingen letten, zoals de trekhaak, de aanhanger en hoe u de lading op de aanhanger aanbrengt. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie Gewichten (p. 405).
08 Starten en rijden || N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. Nationale voertuigvoorschriften kunnen het aanhangergewicht en de snelheid verder beperken. De trekhaken kunnen zijn gecertificeerd voor hogere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. WAARSCHUWING Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en afremmen moeilijk onder controle is te houden.
08 Starten en rijden BELANGRIJK Zie tevens de specifieke informatie over langzaam rijden met een aanhanger voor auto’s met een automatische versnellingsbak van het type Powershift, zie Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 283). Op een helling wegrijden 1. Trap het rempedaal in. 2. Zet de keuzehendel in de rijstand D. Trekhaak Een trekhaak maakt het mogelijk om bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te hangen. • Rijden met een aanhanger (p.
08 Starten en rijden Afneembare trekhaak - opbergen Afneembare trekhaak - specificaties Bewaar de afneembare trekhaak in de bagageruimte. Specificaties voor een afneembare trekhaak. G021485 Specificaties Opbergruimte trekhaak. A 998 BELANGRIJK B 81 C 854 D 427 E 109 F 282 G Langsligger H Middelpunt kogel Neem na gebruik altijd de trekhaak los en berg deze op de daarvoor bestemde plaats op.
08 Starten en rijden Afneembare trekhaak - opbergen (p. 318) Rijden met een aanhanger (p. 315) U kunt de afneembare trekhaak als volgt monteren/demonteren: Demonteren G021488 • • Afneembare trekhaak - monteren/ demonteren Het controlevenster moet rood van kleur zijn. Verwijder de afdekking door de pal in te en de afdekking vervolgens drukken . recht naar achteren te trekken G021489 Afneembare trekhaak - monteren/demonteren (p.
08 Starten en rijden Het controlevenster moet groen van kleur zijn. Controleer of de trekhaak vastzit door deze stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. WAARSCHUWING G000000 Als de trekhaak niet goed zit, moet u deze verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. G021495 G021494 G021490 || Veiligheidskabel.
08 Starten en rijden Gerelateerde informatie Afneembare trekhaak - opbergen (p. 318) • Rijden met een aanhanger (p. 315) Afneembare trekhaak - specificaties (p. 318) Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u de trekhaak schuin naar achteren toe omhoogtrekt. WAARSCHUWING Zet de trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie Afneembare trekhaak - opbergen (p. 318).
08 Starten en rijden Trailer Stability Assist - TSA17 Het TSA-systeem (TSA - Trailer Stability Assist) heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. Een pendelbeweging is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde weghelft of naast de weg te belanden. Trailer Stability Assist maakt deel uit van het stabiliteits- en tractieregelsysteem (p.
08 Starten en rijden Slepen WAARSCHUWING Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig. BELANGRIJK Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. Sleep de auto niet met een hogere snelheid dan 80 km/h en niet verder dan 80 km. 2. Laat de transpondersleutel tijdens het slepen in het contactslot zitten. 3.
08 Starten en rijden || Alvorens te slepen: – Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart, zie Starthulp met accu (p. 276). Sleepoog Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd in een draadbus achter een afdekking in de bumper, voor of achter.
08 Starten en rijden kan de auto beschadigd raken wanneer men deze met een sleepoog op het bergingsvoertuig probeert te trekken. Hef de auto zo nodig met behulp van de hefinrichting van het bergingsvoertuig op de auto. WAARSCHUWING Zorg dat het gebied achter het bergingsvoertuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer wordt getrokken.
WIELEN EN BANDEN
09 Wielen en banden Banden - draairichting Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. N.B. Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat en ook hetzelfde merk voor beide wielparen hebt. Houd de aanbevolen bandenspanning aan die in de bandenspanningstabel (p. 422) staat. Gerelateerde informatie G021778 • • • • • De pijl geeft de draairichting van de band aan.
09 Wielen en banden 09 || Nieuwe banden Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogeheten DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1510.
09 Wielen en banden • Banden - slijtage-indicator Een slijtage-indicator toont de status van het loopvlak van de band. Banden - onderhoud (p. 327) Wielbouten 09 De wielen zitten op de naaf vast met wielbouten die in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar zijn. BELANGRIJK G021829 U dient de wielbouten aan te halen met 140 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken.
09 Wielen en banden 09 Gereedschap Krik* In de auto is onder meer een sleepoog, krik* en een wielsleutel* aanwezig. Er wordt een krik gebruikt om de auto op te nemen, bijvoorbeeld bij het verwisselen van banden. Gebruik de originele krik alleen voor het verwisselen van het reservewiel. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. Gereedschap, terugplaatsen Onder de vloer in de bagageruimte vindt u het sleepoog van de auto, de krik* en de wielsleutel*.
09 Wielen en banden Winterbanden Sneeuwkettingen gebruiken Wiel- en velgmaten Winterbanden zijn banden die aan de winterse toestand van de weg zijn aangepast. Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving). Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in de onderstaande tabel.
09 Wielen en banden 09 Banden - maten WAARSCHUWING De wielen (velgen) en banden van de auto hebben een bepaalde maat, zie het voorbeeld in de onderstaande tabel. Gebruik nooit 19 inch wielen op auto’s zonder de opties R-Design of Sportchassis. Het gebruik van 19 inch wielen op auto’s met een standaardchassis houdt een veiligheidsrisico in, kan chassisschade veroorzaken en leidt tot slechtere rijeigenschappen. De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd.
09 Wielen en banden Banden - snelheidsklassen Elke band is bestand tegen een bepaalde max. snelheid en behoort daardoor tot een bepaalde snelheidsklasse (SS - Speed Symbol). De snelheidsklasse van de banden dient minimaal overeen te komen met de topsnelheid van de auto. De laagst toegestane snelheidsklasse staat in de onderstaande snelheidsklassetabel. De enige uitzondering hierop vormen winterbanden, (p. 331)1, waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden.
09 Wielen en banden 09 || BELANGRIJK • Rijd met een reservewiel op de auto nooit sneller dan 80 km/u. • Er mag nooit met de auto worden gereden als deze van meer dan één reservewiel van het type ‘Temporary Spare’ is voorzien. Het reservewiel wordt aangeleverd in een zak die op de laadvloer van de bagageruimte moet worden bewaard en met riem worden bevestigd. vast op de lange. Bevestig deze in het achterste verankeringsoog en trek aan. Reservewiel erbij nemen 1.
09 Wielen en banden 4. Auto’s met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Haak het demontagegereedschap in dat geval vast de volledige wieldoppen om ze vervolgens los te trekken. De wieldoppen zijn ook met de hand in één snelle beweging los te trekken. 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel* vast, zoals hieronder afgebeeld. WAARSCHUWING 09 Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. 7.
09 Wielen en banden 09 || Gerelateerde informatie • • • • Wielen verwisselen - monteren (p. 336) Wielen verwisselen - monteren Krik* (p. 330) Het is belangrijk dat het wiel op de juiste manier gemonteerd wordt. Gevarendriehoek (p. 338) Aanbrengen Wielbouten (p. 329) 1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en de naaf. 2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten stevig aan. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. N.B.
09 Wielen en banden N.B. De normale krik van de auto is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band, monteren van winterbanden/ zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik.
09 Wielen en banden 09 || • • Bandenspanningssticker Banden - onderhoud (p. 327) Gevarendriehoek Banden - slijtage-indicator (p. 329) De gevarendriehoek wordt gebruikt om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen voor een stilstaande auto. G021830 Opbergen en uitklappen Op de sticker voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid.
09 Wielen en banden EHBO-set* Bandenspanningscontrolesysteem* De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen van eerste hulp. Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)3 waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem maakt gebruik van sensoren in de ventielen van de banden. Bij snelheden van ca. 40 km/h controleert het systeem de bandenspanning.
09 Wielen en banden 09 || BELANGRIJK Als er een storing optreedt in het bandenspanningscontrolesysteem, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat er een wiel gemonteerd werd met een sensor die niet past bij het bandenspanningscontrolesysteem van Volvo.
09 Wielen en banden Bandenspanningscontrolesysteem* bij een lage bandenspanning Bandenspanningscontrolesysteem* activeren/deactiveren Bandenspanningscontrolesysteem* adviezen Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)5 waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)6 waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is.
09 Wielen en banden 09 Bandenspanningscontrolesysteem runflat-banden* WAARSCHUWING Laat de montage van SST-banden over aan de vakman. Als er zogeheten runflat-banden (SST-banden, Self Supporting run flat Tires)* op de auto zitten, hebt u ook TPMS (p. 339). Dergelijke banden zijn voorzien van een speciaal verstevigde zijwand, zodat u ook als de lucht geheel of gedeeltelijk uit de band ontsnapt is, enige tijd kunt blijven rijden. Deze banden zijn op speciale velgen gemonteerd.
09 Wielen en banden BELANGRIJK Als de compressor voor bandenreparatie is aangesloten op een van de beide aansluitingen (p. 142) in de tunnelconsole, mag er op de andere aansluiting geen stroomverbruiker zijn aangesloten. N.B. Noodreparatieset voor banden positie BELANGRIJK 09 Als de compressor voor bandenreparatie is aangesloten op een van de beide aansluitingen (p. 142) in de tunnelconsole, mag er op de andere aansluiting geen stroomverbruiker zijn aangesloten.
09 Wielen en banden 09 Noodreparatieset voor banden overzicht U gebruikt de noodreparatieset voor banden (TMK - Temporary Mobility Kit) om tijdelijk een gat te dichten en om de bandenspanning (p. 422) te controleren en aan te passen. Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden - positie (p. 343) • Noodreparatieset voor banden - afdichtmiddel (p. 348) • Noodreparatieset voor banden (p.
09 Wielen en banden 1. Verwijder de sticker met de toegestane maximumsnelheid (die aan de ene kant van de compressor zit) en bevestig deze op het stuurwiel. WAARSCHUWING Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u de noodreparatieset hebt gebruikt. Volvo adviseert een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken om de afgedichte band te laten controleren (maximale rijafstand 200 km). Het personeel kan bepalen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen.
09 Wielen en banden 09 || 9. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar te bedragen. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. 10.
09 Wielen en banden U wordt geadviseerd om naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden en er de beschadigde band te laten vervangen/ repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. WAARSCHUWING De snelheid mag niet hoger dan 80 km/h zijn nadat de provisorische bandenreparatie is gebruikt. Volvo adviseert u om een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken voor een inspectie van de gerepareerde band (maximaal 200 km rijden).
09 Wielen en banden 09 Noodreparatieset voor banden afdichtmiddel De verpakking (bus) in de noodreparatieset voor banden (p. 344) bevat afdichtmiddel en is te vervangen. Vervang de bus voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is. Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA). WAARSCHUWING De bus bevat 1,2-Ethanol en natuurrubberlatex. Gevaarlijk bij inname. Kan bij huidcontact allergie veroorzaken. Contact met de huid en ogen vermijden. Buiten bereik van kinderen bewaren.
ONDERHOUD EN SERVICE
10 Onderhoud en service Serviceprogramma van Volvo 10 Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats.
10 Onderhoud en service Auto opnemen Bij het opnemen van de auto is het belangrijk dat u de krik of de dragerarmen onder de voorziene steunpunten in het onderstel van de auto aanbrengt. 10 N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een andere krik dan door Volvo geadviseerd de aanwijzingen die bij deze krik werden geleverd.
10 Onderhoud en service || 10 Kriksteunpunten (pijlen) voor de krik van de auto en de hefpunten (rood gemarkeerd). Als u de auto aan de voorkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de vier hefpunten zetten die verder naar binnen onder de auto zitten. Als u de auto aan de achterkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de hefpunten zetten. Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af kan glijden.
10 Onderhoud en service Motorkap - openen en sluiten Haal de borghaak naar links om de motorkap te openen. (De borghaak zit tussen de koplamp en de grille zoals afgebeeld.) De motorkap is te openen, wanneer u de handgreep in de passagiersruimte rechtsom hebt gedraaid en de pal bij de grille naar links hebt gehaald. WAARSCHUWING Motorruimte - overzicht Het overzicht toont de normale controlepunten. Motorruimte 4-cil. 2.0 l1 10 Controleer of de motorkap bij sluiten goed vergrendelt.
10 Onderhoud en service || WAARSCHUWING Vulopening voor sproeiervloeistof Motorruimte, behalve 4-cil. 2.0 l2 Luchtfilter De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd het elektrische systeem van de auto altijd in sleutelstand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 71). 10 WAARSCHUWING De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog.
10 Onderhoud en service Motorruimte - controle Bepaalde oliën en vloeistoffen dienen regelmatig gecontroleerd te worden. Regelmatig controleren • • Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil (p. 362) Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 373) Motorolie - algemeen Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken.
10 Onderhoud en service || Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 410). 10 BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact.
10 Onderhoud en service 5. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, dient u 0,5 liter bij te vullen. Als de olie daar ver onder staat, moet u wellicht meer bijvullen. Motor met oliepeilstok5 Peilstok en vulbuis. Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. De betrouwbaarste meting wordt verkregen bij een koude motor vóór de start.
10 Onderhoud en service || Motor met elektronische oliepeilsensor, 4-cil. 2.0 l6 BELANGRIJK Vul bij een melding dat het oliepeil gering alleen de aangegeven hoeveelheid olie bij, bijvoorbeeld 0,5 liter. 10 N.B. Vulbuis.7 U hoeft het motoroliepeil niet aan te passen, voordat er een melding op het display verschijnt, zie onderstaande afbeelding. Melding en grafische weergave op display. Het linker display toont een digitaal instrumentenpaneel en het rechter een analoog.
10 Onderhoud en service 2. Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Oliepeil. > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Motor met elektronische oliepeilsensor, 5-cil. diesel 10 Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 101). N.B. Als niet aan de gestelde voorwaarden voor meting van het oliepeil is voldaan (verstreken tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van de auto, buitentemperatuur e.d.
10 Onderhoud en service || BELANGRIJK 10 Vul bij het verschijnen van de melding Oliepeil laag 0,5 liter bijvullen slechts 0,5 liter bij. N.B. Het systeem detecteert het oliepeil alleen tijdens het rijden. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto dient ca. 30 km te rijden, voordat het weergegeven oliepeil correct is. Oliepeil meten, 5-cil. diesel Voor controle van het oliepeil de onderstaande volgorde aanhouden. 1.
10 Onderhoud en service Koelvloeistof - peil De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die de motor overdraagt op de koelvloeistof kan worden benut voor verwarming van de passagiersruimte. De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Peil controleren en bijvullen WAARSCHUWING De koelvloeistof kan zeer heet zijn.
10 Onderhoud en service Rem- en koppelingsvloeistof - peil Bijvullen De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen de MIN- en MAX-streepjes staan. 10 Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil De stuurbekrachtigingsvloeistof moet tussen de MIN- en MAX-streepjes staan. Verversing van de vloeistof is niet nodig. Peil controleren Bij een auto met een 4-cil. 2.0 liter motor ontbreekt het reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof9. De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir.
10 Onderhoud en service zie Stuurbekrachtigingsvloeistof - kwaliteit (p. 416). N.B. Ook als er een storing optreedt in de stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt en u de auto moet laten wegslepen, blijft de auto bestuurbaar. Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen Service en reparatie aan het aircosysteem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. Storingen opsporen en verhelpen De airconditioning bevat een fluorescerend traceermiddel.
10 Onderhoud en service || WAARSCHUWING 10 Als de auto is voorzien van xenonkoplampen, moet u de xenonlampen door een werkplaats laten vervangen – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Werkzaamheden aan de xenonkoplampen vergen de nodige voorzichtigheid, aangezien dergelijke koplampen zijn voorzien van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt.
10 Onderhoud en service 1. Sluit de connector dusdanig aan dat u een klik hoort. Lampen verwisselen - afdekkap groot-/dimlichtlampen 2. Plaats het koplamphuis terug en breng de borgpennen aan. De korte borgpen dient bij de grille geplaatst te worden. Controleer of u ze op de juiste manier hebt ingebracht. De groot-/dimlichtlampen zijn bereikbaar door de grotere afdekkap van de koplamp los te maken. 10 3. Controleer de verlichting.
10 Onderhoud en service • • 10 Lamp vervangen - groot licht (p. 367) Lamp vervangen - dimlicht Lamp vervangen - verstraler (p. 367) De lamp van het dimlicht zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. Geldt voor auto’s met halogeenkoplampen. 1. Neem de koplamp (p. 364) los. 2. Verwijder de afdekking (p. 365). 3. Koppel de connector van de lamp los. 4. Trek de lamp recht naar buiten toe los. 5.
10 Onderhoud en service Lamp vervangen - groot licht De lamp van het groot licht zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. Geldt voor auto’s met halogeenkoplampen. 1. Neem de koplamp (p. 364) los. 2. Verwijder de afdekking (p. 365). 3. Haal de gloeilamp los door deze rechtsom te draaien en vervolgens recht naar buiten te trekken. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p.
10 Onderhoud en service || Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie 10 • Lampen - specificaties (p. 371) Lampen vervangen richtingaanwijzers voorzijde De richtingaanwijzerlamp zit achter de kleine afdekking in het koplamphuis. Lamp vervangen - verlichting achter Richtingaanwijzers achter, mistachterlicht en achteruitrijlichten zijn vanuit de bagageruimte te vervangen. Achterlamphuis 1. Neem de koplamp (p. 364) los. 2. Trek de afdekking recht naar buiten toe los. 3.
10 Onderhoud en service 5. Breng een nieuwe gloeilamp aan door de lamp omlaag te duwen en rechtsom te draaien. 6. Houd de borghaak omlaag terwijl u de gloeilamphouder terugplaatst. Lamp vervangen - positie lampen achterzijde Lamp vervangen kentekenplaatverlichting Het overzicht geeft de positie aan van de lampen aan achterzijde. De kentekenplaatverlichting zit onder de handgreep van de achterklep. 10 7. Plaats de isolatie en het paneel terug.
10 Onderhoud en service Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel De bagageruimteverlichting zit in de achterklep. De lampjes voor de verlichting van de makeupspiegel zitten achter de lensjes. Lampglas verwijderen G031942 10 Lamp vervangen - verlichting in bagageruimte 1. Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en wrik deze iets heen en weer, zodat het lamphuis loskomt. 2. Vervang de gloeilamp. 1.
10 Onderhoud en service Lampen - specificaties Verlichting De specificaties gelden voor gloeilampen. Wend u voor vervanging van led- en xenonlampen tot een werkplaats. WA Type – – Achteruitrijlicht 21 P21W LL Mistachterlicht 21 H21W LL – Verlichting WA Type Dimlicht, halogeen 55 H7 LL Groot licht, halogeen 65 H9 Verstralers, ABL 65 H9 • • Richtingaanwijzers voorzijde 24 PY24W • Instapverlichting voor 3 Lampvoet T10; W2,1x9,5d Verlichting dashboardkastje 5 Lampvoet SV8.
10 Onderhoud en service 10 || 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot11 en druk kort op de knop START/STOP ENGINE om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten. Voor gedetailleerde informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 71). 2. Druk nogmaals kort op de knop START/ STOP ENGINE om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand 0 te zetten. 3. Beweeg binnen 3 seconden de rechter stuurhendel omhoog en houd deze ca.
10 Onderhoud en service N.B. De wisserbladen hebben een verschillende lengte. Het blad aan de bestuurderskant is langer dan dat aan de passagierskant. Schoonmaken Sproeiervloeistof - bijvullen Voor het schoonmaken van de wisserbladen en de voorruit, zie Wasstraat (p. 393). Om de koplampen en ruiten schoon te houden wordt sproeiervloeistof gebruikt. Gebruik tijdens de wintermaanden sproeiervloeistof met antivries. BELANGRIJK 10 Controleer de bladen regelmatig.
10 Onderhoud en service Startaccu 10 De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. BELANGRIJK De startaccu is een traditionele 12V-accu. • Koppel de startaccu nooit los, terwijl de motor loopt. • Controleer of de kabels van de startaccu op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. WAARSCHUWING • • • 374 De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren.
10 Onderhoud en service Accu - symbolen Vermijd vonken en open vuur. Op de accu zitten symbolen die informatie verstrekken en waarschuwen. Symbolen op de accu Startaccu - vervangen De startaccu van de auto is zonder hulp van een werkplaats te vervangen. De startaccu is een traditionele 12V-accu. Draag een veiligheidsbril. 10 Demonteren Explosiegevaar. Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. Bestemd voor inzameling.
10 Onderhoud en service || Neem de achterste afdekking los door deze een kwartslag te verdraaien en vervolgens op te tillen. Veerpootbrug bij R-Design* WAARSCHUWING 10 De plus- en minkabels in de juiste volgorde loskoppelen en/of aansluiten. Koppel de zwarte minkabel los. Koppel de rode pluskabel los. Koppel de ontluchtingsslang van de accu los. Draai het boutje los waarmee de accuklem vastzit.
10 Onderhoud en service N.B. Haal de bouten aan met 30 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. Monteren 8. Plaats de rubber strip. (Zie ‘Demonteren’.) Accu - Start/Stop 9. Pas de voorste afdekking in en zet het vast met behulp van de clips. (Zie ‘Demonteren’.) Een auto met Start/Stop-systeem is voorzien van twee 12V-accu’s – één extra krachtige startaccu en een hulpaccu die gebruikt wordt voor de startprocedure middels het Start/Stop-systeem.
10 Onderhoud en service || BELANGRIJK Locatie accu’s Bij vervanging van de accu’s in een auto met Start/Stop-systeem dient u accu’s type AGM12 te monteren. 10 • N.B. • Hoe hoger de stroomafname in de auto (extra koeling/verwarming e.d.), hoe meer de accu’s moeten worden bijgeladen = hoe hoger het brandstofverbruik. • Wanneer de capaciteit van de startaccu tot onder de ondergrens is gedaald, wordt het Start/Stop-systeem uitgeschakeld.
10 Onderhoud en service N.B. Als de startaccu dermate ontladen is dat alles ‘zwart’ is en alle elektrische standaardsystemen van de auto’s nagenoeg uitgeschakeld zijn en u de motor vervolgens start met een externe accu of acculader, zal het Start/Stop-systeem actief zijn. Auto-stop van de motor is in dat geval mogelijk, maar het Start/Stop-systeem kan na auto-stop van de motor mogelijk geen auto-start uitvoeren door onvoldoende capaciteit van de startaccu.
10 Onderhoud en service || Bergruimte onder vloer in bagageruimte Koude zone motorruimte (alleen Start/ Stop) 10 Gerelateerde informatie • • • • • 380 Zekeringen - in motorruimte (p. 381) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 385) Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 387) Zekeringen - in bagageruimte (p. 389) Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p.
10 Onderhoud en service Zekeringen - in motorruimte De zekeringen in de motorruimte beschermen o.a. de motor- en remfuncties.
10 Onderhoud en service || Algemene informatie over de zekeringen in de motorruimte 10 Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. Posities (zie voorgaande afbeelding) Motorruimte bovenin Motorruimte voorin Motorruimte onderin Deze zekeringen zitten allemaal in het zekeringenkastje in de motorruimte. De zekeringen in (C) zitten onder (A).
10 Onderhoud en service Functie A Functie A Functie A – – 10 – Relais sproeiers 5 20 Verstralers* 20 Motorregeleenheid (4-cil. 2.0 lB); Bobines (5-, 6-cil. benzine); Condenser (6-cil.) Claxon 15 10 Relaisspoel in hoofdrelais voor motormanagementsysteem; Motorregeleenheid (4-cil. 2.0 lB, 5-, 6-cil.) 10 Motorregeleenheid (benzine behalve 4-cil. 2.0 lC) Kleppen (1,6 l benzine); Luchtmassameter (1.6 l, 4-cil. 2.0 lB); Thermostaat (4-cil. 2.0 l benzineB); EVAP-klep (4-cil. 2.
10 Onderhoud en service || 10 384 Functie A Functie A Functie A Magneetkoppeling A/C (5- en 6-cil.); Kleppen (1.6 l, motor B4204T7; 5-cil., 6-cil.); Motorregeleenheid (6-cil.); Magneetkleppen (6-cil. zonder turbo); Stelmotoren inlaatspruitstuk (6cil. zonder turbo); Luchtmassameter (motor B4204T7; 5-cil. benzine); Oliepeilsensor (5-cil. diesel) 10 Koelvloeistofpomp (1.6 l benzine Start/Stop); verwarming carterventilatie (5-cil. benzine); oliepomp automatische versnellingsbak (5-cil.
10 Onderhoud en service Zekeringen - onder dashboardkastje De zekeringen onder het dashboardkastje beschermen o.a. de infotainment- en stoelfuncties.
10 Onderhoud en service || 10 Functie A Functie A Elektrisch bedienbare passagiersstoel* 20 Stoelverwarming bestuurderszijde 15 – – 5 Infotainmentregeleenheid; BeeldschermA 5 Park Assist*; parkeercamera*; regelmodule trekhaak * Audioregelmodule (versterker)*; digitale radio*; tv* 10 Audio of regelmodule 386 SensusA 15 Telematica*; Bluetooth* 5 – – Schuifdak*; interieurverlichting plafond; klimaatregelingssensor*; klepmotoren luchtinlaat 5 12V-aansluiting middenconsole 15 Verwar
10 Onderhoud en service Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje De zekeringen in de regeleenheid onder het dashboardkastje beschermen o.a. de functies voor airbags en Collision Warning.
10 Onderhoud en service || 10 A Bewegingsmelder alarm*; bedieningspaneel klimaatregeling 5 • • Stuurslot 15 • • Sirene alarmsysteem*; diagnose-aansluting OBDII 5 – – Airbags 10 Collision Warning* 5 Gaspedaalsensor; Dimfunctie achteruitkijkspiegel*; Achterbankverwarming* 7,5 Extra verwarming op stroom* 388 Gerelateerde informatie Functie Regelmodule infotainment (Performance); audiosysteem (Performance) 15 Remlichten 5 Schuifdak* 20 Startblokkering 5 * Optie/accessoire, zie Inl
10 Onderhoud en service Zekeringen - in bagageruimte De zekeringen in de bagageruimte beschermen o.a. de functies voor de aanhanger en elektrische aandrijving. Posities Functie A Elektrische parkeerrem links 30 Elektrische parkeerrem rechts 30 Elektrisch verwarmde achterruit 30 Trekhaakaansluiting 2* – 15 10 Functie A Functie A 12V-aansluiting bagageruimte 15 Trekhaakaansluiting 1* 40 – – – – – – – – – – Gerelateerde informatie • • Zekeringen - in motorruimte (p.
10 Onderhoud en service || 10 390 • Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 387) • Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p.
10 Onderhoud en service Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte De zekeringen in de koude zone van de motorruimte zitten in auto's met de Start/ Stop-functie. 10 Positie van de zekeringen voor het Start/Stop-systeem. • De zekeringen A1 en A2 zijn van het type ‘MEGA Fuse’ en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen16. • De zekeringen 1–11 zijn van het type ‘MidiFuse’ en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen16. • Zekeringen 12 is van het type ‘MiniFuse’.
10 Onderhoud en service || 10 392 Functie A Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (ECM) onder dashboardkastje 50 Hoofdzekering voor relais-/ zekeringhouder onder dashboardkastje 60 Hoofdzekering voor relais-/ zekeringhouder onder dashboardkastje 60 Hoofdzekering voor relais- en zekeringhouder in bagageruimte 60 Interieurventilator 40 – – – – Startrelais 30 Interne diode 50 Hulpaccu 70 Centrale elektronicamodule (CEM) - referentiespanning hulpaccu; laadpunt hulpaccu 15 Gere
10 Onderhoud en service Wasstraat Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. Met de hand wassen • • • • • Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. U wordt geadviseerd een dergelijke verkleuring te laten herstellen door een erkende Volvo-werkplaats. Spoel het onderstel af.
10 Onderhoud en service || Remmen testen BELANGRIJK Waxen en polijsten op kunststof en rubber is niet toegestaan. WAARSCHUWING 10 Test de rem na het wassen altijd, ook de parkeerrem, zodat vocht en corrosie de remvoering niet aantasten en de remmen verslechteren. Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber mag u, als dat nodig is, slechts met lichte druk wrijven. Gebruik een zachte spons.
10 Onderhoud en service Water- en vuilafstotende laag De ruiten zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval voor een beter zicht zorgt. Water- en vuilafstotende laag* De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. Onderhoud: • Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters e.d. op het glasoppervlak, omdat de waterafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. • Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan.
10 Onderhoud en service Interieur reinigen 10 Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden. Maak de bekleding regelmatig schoon en volg daarbij de gebruiksaanwijzingen bij het autoverzorgingsproduct op. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt. Matten en bagageruimte Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbekleding en de inlegmatten ieder apart schoon te kunnen maken.
10 Onderhoud en service Beschermende laag aanbrengen op leren bekleding 1. Breng wat van de beschermende crème op de vilten doek aan en wrijf de crème in cirkelende bewegingen voorzichtig in het leer. Groep 2 (vet, olie, saus en chocolade) Lakschade 1. Dezelfde procedure als voor groep 1. De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd.
10 Onderhoud en service || 10 • grondlak (primer)17 - voor met kunststof beklede bumpers e.d. zijn er spuitbussen met speciale hechtprimer verkrijgbaar • basislak en heldere lak - verkrijgbaar in spuitbussen en als bijwerkpennen/-stiften18 • • Geringe lakschade herstellen zoals steenslagschade en krasjes 1. Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om eventuele lakresten te verwijderen. afplaktape fijn schuurlinnen17.
10 Onderhoud en service N.B. Als de steenslag niet tot het metalen oppervlak (blanke plaat) is doorgedrongen en er nog steeds een intacte laklaag aanwezig is, moet u de basislak en heldere lak direct aanbrengen nadat u het oppervlak hebt gereinigd. 10 Gerelateerde informatie • Roestwering (p.
SPECIFICATIES
11 Specificaties Type-aanduidingen Type-aanduiding, chassisnummer e.d. (voertuigspecifieke informatie) staan aangegeven op een sticker in de auto.
11 Specificaties || Positie van stickers en plaatjes 11 Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnum- 402 mer en het motornummer bij de hand te hebben. Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer.
11 Specificaties rechter achterportier is de sticker zichtbaar. Sticker voor standverwarming. Motorcode en serienummer van de motor. Sticker voor motorolie. Type-aanduiding en serienummer van de versnellingsbak. 11 Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Identificatienummer van de auto (VIN, Vehicle Identification Number) De typegoedkeuring van de auto bevat meer informatie over de auto. N.B.
11 Specificaties Maten In de tabel ziet u de maten van de auto wat de lengte, hoogte e.d. betreft. 11 404 Maten mm A Wielbasis 2776 B Lengte 4635 C Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt D Laadlengte, vloer E Hoogte F Laadhoogte Maten G H Spoorbreedte vooras Spoorbreedte achteras 1749 978 1484 658 mm Maten mm 1588A K Breedte incl. buitenspiegels 2097 1578B L Breedte incl.
11 Specificaties Gewichten Het maximale totaalgewicht staat aangegeven op een sticker in de auto. Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen inbegrepen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (p. 406) (bij gebruik van een aanhanger) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
11 Specificaties Trekgewicht en kogeldruk Het trekgewicht en de kogeldruk voor het rijden met een aanhanger staan in de tabellen. Max. gewicht geremde aanhanger 11 406 Motor MotorcodeA Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max.
11 Specificaties Motor MotorcodeA Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) D4 D4204T5 Automaat, TG-81SC 1800 90 D4 AWD D5244T12 Automaat, TF-80SC 1800 90 D4 AWD D5244T17 Automaat, TF-80SC 1800 90 D5 D5244T11 Handgeschakeld, M66 1600 75 D5 D5244T15 Automaat, TF-80SC 1800 90 D5 AWD D5244T15 Automaat, TF-80SC 1800 90 11 Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 401).
11 Specificaties Motorspecificaties De motorspecificaties (vermogen enz.) voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. Motor MotorcodeA 11 408 N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten.
11 Specificaties Motor MotorcodeA Vermogen Vermogen Koppel (kW bij omw/min) (pk bij omw) (Nm bij omw/ min) Aantal cilinders Cilinderboring Slaglengte Cilinderinhoud (mm) (mm) (liter) Compressieverhouding D5 D5244T11C 158/4000 215/4000 420/1500–3250 5 81,0 93,15 2,400 16,5:1 D5 D5244T15D 158/4000 215/4000 440/1500–3000 5 81,0 93,15 2,400 16,5:1 A B C D Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 401).
11 Specificaties Motorolie - ongunstige rijomstandigheden BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen.
11 Specificaties Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid De motoroliekwaliteit en de te hanteren hoeveelheden voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. Volvo beveelt aan: 11 Motor MotorcodeA Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter) B6304T4 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca. 6,8 D4 AWD D5244T12 Viscositeit: SAE 0W–30 ca. 5,9 D4 AWD D5244T17 ca. 5,9 D3 D5204T7 ca. 5,9 D5 D5244T11B ca. 5,9 D5 D5244T15C ca. 5,9 D2 D4162T T6 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca.
11 Specificaties || Motor MotorcodeA Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter) T3 T4 B4164T3 In de fabriek bijgevulde en gecertificeerde olie: Oliekwaliteit WSS-M2C925-A ca. 4,1 B4164T alternatief tijdens servicebeurt: ca. 4,1 T4F B4164T2 T4D B5204T8 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca. 5,5 T5D B5204T9 Viscositeit: SAE 0W–30 ca. 5,5 T5 B4204T11 Castrol Edge Professional V 0W-20 of 0w20 VCC RBS0-2AE ca. 5,4 T6 B4204T9 ca. 5,4 D4 D4204T5 ca.
11 Specificaties Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid MotorA In de tabel ziet u de aan te houden hoeveelheid koelvloeistof voor de verschillende motortypes. T3 B4164T3C T4 B4164TC T4F B4164T2C T3 B4164T3D T4 B4164TD T4F B4164T2D T5 B4204T11 T6 B4204T9 D4 D4204T5 (liter) Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50 % water2, zie verpakking.
11 Specificaties Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid De voorgeschreven transmissieolie en de hoeveelheid voor de verschillende versnellingsbakopties staan in de tabel. Handgeschakelde versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak 11 MMT6 M66 A Hoeveelheid (liter) ca. 1,7 ca. 1,9 (ca. 1,45A) Voorgeschreven versnellingsbakolie BOT 350M3 Geldt voor motortype D4204T5. N.B. Onder normale rijomstandigheden hoeft de versnellingsbakolie niet te worden ververst zolang de versnellingsbak meegaat.
11 Specificaties Automatische versnellingsbak TF-80SD TG-81SC A B Benzinemotoren Dieselmotoren Hoeveelheid (liter) ca. 7,0 ca. 6,6A ca. 7,5B Voorgeschreven versnellingsbakolie AW1 AW1 11 N.B. Onder normale rijomstandigheden hoeft de versnellingsbakolie niet te worden ververst zolang de versnellingsbak meegaat. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst. Gerelateerde informatie • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 410) • Type-aanduidingen (p.
11 Specificaties 11 Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid Stuurbekrachtigingsvloeistof kwaliteit Sproeiervloeistof - kwaliteit en hoeveelheid Remvloeistof is de naam van het middel in een hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om kracht over te brengen vanuit bijvoorbeeld een rempedaal via een hoofdremcilinder naar een of meerdere hulpcilinders die op hun beurt een mechanische rem beïnvloeden.
11 Specificaties Brandstoftank - inhoud De inhoud van de brandstof voor de verschillende motoralternatieven staat in de tabel. Motor Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit Benzinemotor ca. 67 Benzine: Brandstof - benzine (p. 309) Dieselmotor ca. 67 Dieselolie: Brandstof - diesel (p. 310) 11 Gerelateerde informatie • • Brandstof tanken (p. 308) Motorspecificaties (p.
11 Specificaties Brandstofverbruik en CO2-uitstoot stadsverkeer Het brandstofverbruik voor een auto wordt gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot in gram per km.
11 Specificaties V60 T5C (B4204T11) – – – – – – T5D (B4204T11) – – – – – – T6 (B4204T9) – – – – – – T6 AWD (B6304T4) 346 14,8 175 7,5 237 10,2 D2C (D4162T) 137 5,2 109 4,1 119 4,5 D2D (D4162T) 121 4,6 101 3,8 108 4,1 D2C (D4162T) 134 5,1 111 4,2 119 4,5 D2D (D4162T) 125 4,8 102 3,9 110 4,2 D3 (D5204T7) 138 5,2 108 4,1 119 4,5 D3 (D5204T7) 159 6,1 112 4,3 129 4,9 D4C (D4204T5) – – – – – – 11 }} 419
11 Specificaties || V60 11 D4D (D4204T5) – – – – – – D4C (D4204T5) – – – – – – D4D (D4204T5) – – – – – – D4 AWD (D5244T12) – – – – – – D4 AWD (D5244T17) – – – – – – D5 (D5244T11) 148 5,6 104 4,0 120 4,6 D5 (D5244T15) 221 8,5 128 4,9 162 6,2 – – – – – – D5 AWD (D5244T15) A B C D 420 FlexiFuel-motoren kunnen op zowel loodvrije benzine (95 RON) als op bio-ethanol (E85) rijden.
11 Specificaties N.B. Als de gegevens over brandstofverbruik en emissie ontbreken, staan deze in het bijgeleverde supplement. De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli3, die gelden voor een auto met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate van belading van de auto zorgt voor een verhoging van het brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide.
11 Specificaties Banden - goedgekeurde bandenspanning N.B. De goedgekeurde bandenspanningen voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. V60 11 Bandenmaat Motor Alle motoren, banden of combinaties daarvan zijn niet altijd beschikbaar op alle markten. Snelheid (km/h) 205/60 R 16 Belading (1–3 inzittenden) Max.
11 Specificaties V60 Bandenmaat Motor Snelheid (km/h) Belading (1–3 inzittenden) Max.
11 Specificaties || V60 Bandenmaat Motor 11 (km/h) Max. belading ECO-bandenspanningA Voor Achter Voor Achter Voor/achter (kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) Tot 160 230 230 260 260 260 235/45 R 17 160 + 260 240 280 260 – D4 AWD (D5244T17) 215/50 R 17 Tot 160 240 240 260 260 260 D4 AWD (D5244T12) 235/40 R 18 D5 AWD (D5244T15) 235/40 R 19 160 + 280 240 300 260 – Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 260 260 280 280 – max.
11 Specificaties Elektrisch systeem Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. De startaccucapaciteit is afhankelijk van de uitrusting op de auto. 11 BELANGRIJK Als de startaccu wordt vervangen, moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en dezelfde reservecapaciteit gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu).
11 Specificaties Startaccu - specificatie De startaccu wordt gebruikt om de startmotor en andere elektrische uitrusting in de auto aan te drijven. Motor 11 Koudestartvermogen, Reservecapaciteit CCA, Cold Cranking Amperes (A) (minuten) Benzine (ethanol) 12 520–800 100–160 Dieselolie 12 700–800 135–160 Benzine/Diesel met Start/Stop-systeem 12 760A 135 A Voor auto’s met Start/Stop-systeem dient een accu type AGM (Absorbed Glass Mat) te worden gebruikt.
11 Specificaties Typegoedkeuring transpondersleutelsysteem De typegoedkeuring voor het transpondersleutelsysteem staat in de tabel. Land/regio China Vergrendelingssysteem standaard Land/regio EU, China Sleutelloos vergrendelingssysteem (Keyless drive) Land/regio Typegoedkeuring bandenspanningscontrole De typegoedkeuring voor de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem - TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)* staat in de tabel.
11 Specificaties Typegoedkeuring - radarsysteem De typegoedkeuring voor het radarsysteem staat in de tabel. Land/ regio 11 Singapore IDA: Infocomm Development Authority of Singapore. Brazilië Europa Hierbij verklaart Delphi Electronics & Safety dat L2C0038TR en L2C0049TR in overeenstemming zijn met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EUrichtlijn 1999/5/EG.
11 Specificaties Typegoedkeuring - Bluetooth® De typegoedkeuring voor Bluetooth® staat in de tabel.
11 Specificaties || Verklaring van overeenstemming (Declaration of Conformity) Land/ regio Landen binnen de EU: Exportland: Japan 11 Producent: Alpine Electronics Inc. Type uitrusting: Bluetooth®-eenheid Breng voor meer informatie een bezoek aan http://ec.europa.eu/enterprise/rtte/faq.
11 Specificaties Land/ regio Tsjechië: Alpine Electronics, Inc. tímto prohlašuje, že tento Bluetooth® Module je ve shodě se základními požadavky a dalšími příslušnými ustanoveními směrnice 1999/5/ES. Denemarken: Undertegnede Alpine Electronics, Inc. erklærer herved, at følgende udstyr Bluetooth® Module overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. Duitsland: Hiermit erklärt Alpine Electronics, Inc.
11 Specificaties || Land/ regio 11 432 Nederland: Hierbij verklaart Alpine Electronics, Inc. dat het toestel Bluetooth® Module in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Malta: Hawnhekk, Alpine Electronics, Inc., jiddikjara li dan Bluetooth® Module jikkonforma mal-ħtiġijiet essenzjali u ma provvedimenti oħrajn relevanti li hemm fid-Dirrettiva 1999/5/EC. Hongarije: Alulírott, Alpine Electronics, Inc.
11 Specificaties Land/ regio China: 第十三条 进口和生产厂商在其产品的说明书或使用手册中,应刊印下述有关内容 1. 标明附件中所规定的技术指标和使用范围,说明所有控制 ■ 使用频率 调整及开关等使用方法 2.4 - 2.4835 GHz ■ 等效全向辐射 率(EIRP) 天线增益 10dBi 时 ≤100 mW 或≤20 dBm ① 11 ■ 最大 率谱密度 ■ 载频容限 10dBi 时 ≤20 dBm / MHz(EIRP) ① 20 ppm ■ 杂散发射(辐射) • • • • • 天线增益 率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外) ≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz) ≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz) ≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz) ≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz) ≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz) 2.
11 Specificaties || Land/ regio Taiwan: 低効率電波輻射性電機管理辧法第十条 第十二條 經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司 商號或使用者均不得擅自 變更頻率 加大功率或變更原設計之特性及功能 第十四條 11 434 低功率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時, 應立即停用,並改善至無干擾時方得繼續使用 前項合法通信,指依電信法規定 作業之無線電通信 低功率射頻電機須忍受合法通信或工業 科學及醫療用電波 輻射性電機設備之 干擾
11 Specificaties Land/ regio Zuid-Korea: 제품 정보 Volvo Car Korea 신청자 코드: KCC-CMM-N25-IAM21L3, KCC-CMM-N25-IAM21L2 and KCC-CMM-N25-IAM21L1 제품 명: Bluetooth Audio Navigation Radio 모델 명: IAM2.1 11 산 날짜: March/2010 Alpine Electronics, Inc Made in Japan 고객 정보 Volvo Car Korea 볼보자동차코리아 서울시 용산구 한남 2 동 726-173 볼보빌딩 4 층 볼보자동차 고객센터 1588-1777 http://www.volvocars.
11 Specificaties || Land/ regio Verenigde Arabische Emiraten: 11 Zuid-Afrika: Jamaica: Approved for use in Jamaica SMA EI: IAM2.1 Thailand: This telecommunication equipment conforms to NTC technical requirement.
11 Specificaties Licenties Sensus software This software uses parts of sources from clib2 and Prex Embedded Real-time OS Source (Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994), and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990, 1993), The Regents of the University of California. All or some portions are derived from material licensed to the University of California by American Telephone and Telegraph Co. or Unix System Laboratories, Inc. and are reproduced herein with the permission of UNIX System Laboratories, Inc.
11 Specificaties || This software is based in parts on the work of the FreeType Team. This software uses parts of SSLeay Library: Copyright (C) 1995-1998 Eric Young (eay@cryptsoft.com).
11 Specificaties registered trademarks of DivX, Inc. and are used under license. ABOUT DIVX VIDEO: DivX® is a digital video format created by DivX, Inc. This is an official DivX Certified device that plays DivX video. Visit www.divx.com for more information and software tools to convert your files into DivX video. ABOUT DIVX VIDEO-ON-DEMAND: This DivX Certified® device must be registered in order to play DivX Video-on-Demand (VOD) content.
11 Specificaties 11 || VERKOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL, EIGENDOMSRECHT EN HET GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VAN DE HAND. GRACENOTE VERSTREKT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN DE RESULTATEN DIE WORDEN VERKREGEN VOOR UW GEBRUIK VAN GRACENOTE-SOFTWARE OF WELKE GRACENOTE-SERVER DAN OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AANSPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF GEVOLGSCHADE, GEDERFDE WINST OF VERLIES VAN INKOMSTEN. © Gracenote, Inc. 2009 Gerelateerde informatie • Volvo Sensus (p.
11 Specificaties Symbool Betekenis Zie Mistachterlicht aan Symbool Betekenis Zie (p. 64), (p. 86) ECO-functie* aan (p. 64), (p. 295) Stabiliteitsregeling, DSTC, Trailer Stability Assist (p. 64), (p. 180), (p. 322) Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 64), (p. 339) Stabiliteitsregeling, Sport-stand (p. 64), (p. 180) Voorgloeifunctie motor (diesel) (p. 64) Laag peil in brandstoftank (p. 64), (p. 133) Informatie, lees displaymelding (p. 64) Groot licht aan (p. 64), (p.
11 Specificaties || Symbool 11 442 Betekenis Zie Voorruitsensor* (p. 83) Start/Stop* (p. 293) Start/Stop* Symbool Betekenis Zie Geactiveerde timer* (p. 133) Geactiveerde timer* (p. 133) Accuspanning laag (p. 133) Tankvulklep rechts (p. 307) (p. 293) Driver Alert System*, Rijbaanassistent (LDW), Rijbaanassistent (LKA) (p. 231), (p. 236), (p. 242) Driver Alert System*; Lane Departure Warning* (p. 234) Driver Alert System*; Lane Departure Warning* (p.
11 Specificaties 11 443
12 Alfabetisch register functie................................................. 253 Symbolen en meldingen..................... 257 A Aanbevolen kinderzitjes tabel...................................................... 40 Aanhanger............................................... kabel................................................... pendelbeweging................................. rijden met een aanhanger................... 315 315 322 315 Aanrijding...................................................
12 Alfabetisch register B Bagageafdekking..................................... 148 Bagagenet............................................... 147 Bagageruimte bagageafdekking................................ 148 bagagenet........................................... 146 bevestigingspunten............................ 144 Verlichting............................................. 89 Batterij..................................................... onderhoud..........................................
12 Alfabetisch register Controlesymbolen......................... 60, 62, 64 Draairichting............................................. 327 Elektrisch inklapbare buitenspiegels......... 96 Corner Traction Control........................... 178 Driver Alert Control.................................. 228 bediening............................................ 229 Elektrisch systeem................................... 425 Driver Alert System..................................
12 Alfabetisch register G H Instrumenten, schakelaars en bediening............................................. 53, 56 Geartronic................................................ 280 handgeschakelde versnellingsbak........... 278 schakelindicatie (GSI)......................... 278 slepen en bergen................................ 323 Instrumentenoverzicht auto met stuur links.............................. 53 auto met stuur rechts........................... 56 Handgeschakelde versnellingsbak aanhanger...
12 Alfabetisch register 12 plaats in de auto................................... 44 veiligheid......................................... 33, 39 Koelsysteem............................................ 304 oververhitting...................................... 304 Lastindex................................................. 332 Kinderslot................................................. 172 Koelvloeistof hoeveelheid en kwaliteit..................... 413 Lichtbundel, aanpassen.............................
12 Alfabetisch register 231 236 242 133 Motorolie.......................................... 355, 410 filter..................................................... 355 kwaliteit en hoeveelheid..................... 411 ongunstige rijomstandigheden........... 410 Meldingsfuncties...................................... 104 Motoroliepeil controleren......................... 355 Menufuncties Instrumentenpaneel............................ 101 menu-overzicht...................................
12 Alfabetisch register P Q PACOS....................................................... 30 Queue Assist............................................ 198 Paneelverlichting....................................... 80 Paniekfunctie........................................... 153 PAP - Actieve parkeerhulp....................... 252 12 Park Assist............................................... aan achterzijde................................... functie.................................................
12 Alfabetisch register Roestwering............................................. 395 Roetfilter dieselmotor.............................. 313 ROETFILTER VOL.................................... 313 Ruggedeelte(n) achterbank, omklappen.... 76 Rugleuning................................................. 72 voorstoel, omklappen........................... 72 Ruiten en spiegels............................. 21, 395 Ruitenwisser voor...................................... 91 Regensensor...............................
12 Alfabetisch register 77 78 78 77 78 Temperatuurregeling............................... 125 Stickers.................................................... 401 Stuurwiel.................................................... elektrische verwarming......................... paddle................................................... Stuur afstellen....................................... Toetsenset............................................ Stoel, zie Stoelen en achterbank...............
12 Alfabetisch register Trillingsdemper........................................ 317 Velg, maten.............................................. 331 TSA, Trailer Stability Assist ............. 178, 322 Velgen Reinigen.............................................. 394 Tunnelconsole 12V-aansluiting................................... 142 aansteker en asbak............................ 140 Tunneldetectie........................................... 82 Typeaanduidingen...................................
12 Alfabetisch register Verwarmde sproeikoppen.......................... 92 Verwarming op brandstof meteen in-/uitschakelen..................... 131 timer.................................................... 131 Vierwielaandrijving, AWD......................... 297 Vlekken.................................................... 396 Vloeistoffen, hoeveelheden 413, 414, 416, 12 Waarschuwingslampjes airbags (SRS)........................................ 66 dynamo laadt niet bij............................
Volvo Car Corporation TP 16673 (Dutch), AT 1346, Printed in Sweden, Göteborg 2013, Copyright © 2000-2013 Volvo Car Corporation