Operation Manual
03 Bestuurdersmilieu
Verlichting
03
94
N.B.
De regels voor het gebruik van de mist-
lampen vóór verschillen van land tot land.
Mistachterlicht
G021146
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht dat uit een lamp aan de
achterzijde van de auto bestaat, is alleen in te
schakelen wanneer u het groot licht/dimlicht
voert al dan niet gecombineerd met de mist-
lampen aan de voorzijde.
Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het
controlelampje voor het mistachterlicht
op het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop branden, wanneer het mistachterlicht
ingeschakeld is.
Het mistachterlicht dooft automatisch bij het
afzetten van de motor.
N.B.
De regels voor het gebruik van het mistach-
terlicht verschillen van land tot land.
Alarmlichten
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te active-
ren. Beide richtingaanwijzerlampjes op het
instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van
de alarmlichten.
Wanneer de auto dermate hard is afgeremd dat
de noodremlichten in werking zijn getreden,
worden, zodra de snelheid van de auto tot
onder de 10 km/h is gedaald, automatisch de
alarmlichten ingeschakeld. Ook nadat de auto
tot stilstand is gekomen, blijven de alarmlich-
ten knipperen. Wanneer u weer wegrijdt, wor-
den ze automatisch uitgeschakeld. U kunt ook
op de knop voor de alarmlichten drukken. Voor
meer informatie over de noodremlichten en de
automatische alarmlichten, zie pagina 140.
Richtingaanwijzers/knipperlichten
Richtingaanwijzers/knipperlichten.










