VOLVO V70 & XC70 Instructieboekje WEB EDITION
BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw medepassagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Inhoud 00 Inleiding 01 Veiligheid 02 Sloten en alarm Belangrijke informatie .................................. 6 Milieu ............................................................ 8 Inzittendenbeveiliging ................................ 12 Safety mode ............................................... 25 Kinderen en veiligheid ................................ 26 Fjärrnyckel/nyckelblad ............................... Sekretesslåsning*....................................... Batteribyte fjärrnyckel/PCC* .
Inhoud 03 Bestuurdersmilieu 04 Comfort en rijplezier 05 Tijdens het rijden Instrumenten, schakelaars en bediening ....56 Contactslotstanden ....................................65 Stoelen en achterbank ...............................66 Stuurwiel .....................................................70 Verlichting ...................................................71 Wissers en -sproeiers .................................80 Ruiten en spiegels ......................................
Inhoud 06 Onderhoud en specificaties Motorruimte ............................................. 184 Gloeilampen ............................................. 189 Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof .. 195 Accu ......................................................... 197 Zekeringen ............................................... 200 Wielen en banden .................................... 205 Verzorging ................................................ 217 Type-aanduidingen .................................
5
Inleiding Belangrijke informatie Instructieboekje lezen Optie Voetnoot Inleiding Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje * in het instructieboekje. In het instructieboekje komt informatie voor in de vorm van een voetnoot onder aan de pagina of meteen onder een tabel. Deze informatie vormt een aanvulling op de tekst waar het nummer van de voetnoot naar verwijst.
Inleiding Belangrijke informatie Positielijsten Op overzichtsfiguren die de positie van onderdelen aangeven worden rode cirkels met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij de afbeelding, met een beschrijving van de weergegeven objecten. Opsommingslijsten Bij opsommingen in het instructieboekje wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Inleiding Milieu Milieubeleid van Volvo Car Corporation Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn de drie kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat.
Inleiding Milieu Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten.
Inzittendenbeveiliging ............................................................................... 12 Safety mode ............................................................................................. 25 Kinderen en veiligheid ..............................................................................
VEILIGHEID 01
01 Veiligheid 01 Inzittendenbeveiliging Draag altijd een veiligheidsgordel Op de achterbank passen de borglippen van de veiligheidsgordel alleen in de bijbehorende sluitingen.1 Veiligheidsgordel losmaken G020995 Druk op de rode knop van de sluiting en laat het oprolmechanisme de veiligheidsgordel naar binnen trekken. Als de veiligheidsgordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt.
01 Veiligheid Inzittendenbeveiliging Veiligheidsgordel en zwangerschap Gordelwaarschuwing1 Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat u de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier draagt. De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen.
01 Veiligheid Inzittendenbeveiliging verschijnt op het informatiedisplay bij het gebruik van de veiligheidsgordels en bij het openen van een van de achterportieren. De melding wordt na ca. 30 seconden automatisch gewist, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te drukken. • Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een melding op het informatiedisplay in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingslampje.
01 Veiligheid Inzittendenbeveiliging Airbag (SRS) aan de passagierszijde G021837 Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde G021011 Behalve het brandende waarschuwingslampje verschijnt er, in die gevallen waarin dat nodig is, een melding op het informatiedisplay. Als het waarschuwingslampje niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS Airbag Service vereist of SRS Airbag Service spoed op het display. Neem zo spoedig mogelijk contact op met een erkende Volvo-werkplaats.
01 Veiligheid 01 Inzittendenbeveiliging WAARSCHUWING Airbagsysteem de airbags warm. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg, wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. Plaats geen voorwerpen voor of boven op het dashboard in het gebied waar de passagiersairbag is aangebracht.
01 Veiligheid 01 G021013 Inzittendenbeveiliging G021014 Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur links Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur rechts 17
01 Veiligheid 01 Inzittendenbeveiliging PACOS* Activeren/deactiveren Hiermee wordt aangegeven dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde gedeactiveerd is De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin kan gedeactiveerd worden met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Zie pagina 19 voor informatie over het activeren/deactiveren.
01 Veiligheid Inzittendenbeveiliging WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel, als het brandende symbool op de plafondconsole aangeeft dat de passagiersairbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor het kind.
01 Veiligheid 01 Inzittendenbeveiliging SIPS-airbags (zijairbags) WAARSCHUWING Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt. WAARSCHUWING G020694 Gebruik alleen door Volvo goedgekeurde stoelhoezen. Andere stoelhoezen kunnen de SIPS-airbags in hun werking hinderen.
01 Veiligheid Inzittendenbeveiliging G021015 Opblaasgordijnen (IC) G017675 ding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. De airbag loopt weer leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding.
01 Veiligheid 01 Inzittendenbeveiliging WAARSCHUWING Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig.
01 Veiligheid Inzittendenbeveiliging WHIPS-systeem en kinderzitjes/ comfortkussens 01 Zorg dat u de werking van het WHIPSsysteem niet nadelig beïnvloedt Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige invloed op de beschermende werking van de kinderzitjes. G021842 Voor optimale bescherming moeten de bestuurder en de voorpassagier zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein mogelijk houden.
01 Veiligheid 01 Inzittendenbeveiliging Activering van de veiligheidssystemen Systeem Activering Gordelspanners voorstoelen Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of van achteren.
01 Veiligheid Safety mode Safety mode G021062 Haal de transpondersleutel uit het contact en steek hem er opnieuw in. De elektronica van de auto probeert te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. Als de melding Safety mode nog op het display staat, mag u niet met de auto rijden en hem niet verslepen. Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten Kinderzitjes Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s zonder passagiersairbag of auto’s waarvan de passagiersairbag gedeactiveerd is. De plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en de lengte van het kind (zie pagina 28 voor meer informatie). Positie van kinderzitjes Het volgende kan worden gebruikt: N.B.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid WAARSCHUWING Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de ontgrendelingsknop van de gordelsluiting kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat de gordels plotseling losschieten. Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant tegen de voorruit aankomt. 01 Sticker airbag Sticker op zijwand dashboard, passagierszijde.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Aanbevolen veiligheidszitjes Gewicht/Leeftijd Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank Groep 0 max. 10 kg (tot 9 maanden) Groep 0+ max. 13 kg Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd veiligheidszitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Volvo kinderzitje – achterstevoren gemonteerd veiligheidszitje bevestigd met veiligheidsgordel, bevestigingsband en steun.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Geïntegreerde kinderzitjes* met twee standen De geïntegreerde kinderzitjes zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale bescherming te bieden. In combinatie met de aanwezige veiligheidsgordels zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg en een lengte van 0,95 tot 1,40 m.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Stand 2 WAARSCHUWING G017783 1 2 Reparatie of vervanging dient alleen te worden uitgevoerd door een erkende Volvowerkplaats. Verricht zelf geen wijzigingen in of aanpassingen aan het geïntegreerde kinderzitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u het geïntegreerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid Duw het zitje met uw hand omlaag om het zitje te vergrendelen. WAARSCHUWING Als u de gebruiksinstructies voor het kinderzitje met twee standen niet opvolgt, is het bij een aanrijding niet uitgesloten dat het kind ernstig letsel oploopt.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. Afmetingscategorieën Veiligheidszitjes kunnen net als auto’s verschillende afmetingen hebben. Veiligheidszitjes passen daardoor niet op alle zitplaatsen van de verschillende modellen.
01 Veiligheid Kinderen en veiligheid 01 Verschillende soorten ISOFIX-veiligheidszitjes Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Type kinderzitje Gewicht (leeftijd) Babyzitje, overdwars max. 10 kg (tot 9 mnd) Babyzitje, achterstevoren Babyzitje, achterstevoren Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank - F - G - - max. 10 kg (tot 9 mnd) E OK OK max.
01 Veiligheid 01 Kinderen en veiligheid Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes adviseert u kleine kinderen zo lang mogelijk in achterstevoren gemonteerde kinderzitjes te vervoeren. Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje voor gedetailleerde informatie over de manier waarop u het zitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. G017676 WAARSCHUWING De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde kinderzitjes die in de rijrichting worden gemonteerd.
01 Veiligheid 01 35
Transpondersleutel/sleutelblad ................................................................ 38 Private locking* ........................................................................................ 43 Batterij vervangen transpondersleutel/PCC* ........................................... 44 Keyless drive*........................................................................................... 45 Vergrendelen/ontgrendelen ......................................................................
SLOTEN EN ALARM 02
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad 02 Algemene informatie Zie pagina 43 voor Private locking. Bij de auto worden twee transpondersleutels of PCC’s (Personal Car Communicator) geleverd. U gebruikt ze om de auto te starten en deze te vergrendelen of te ontgrendelen. U kunt extra transpondersleutels bestellen. Er zijn maximaal zes transpondersleutels voor één en dezelfde auto te programmeren en te gebruiken. PCC’s kennen meer functies dan een transpondersleutel in standaarduitvoering.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Sleutelfout Probeer opnieuw Betekenis Storing bij het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Probeer de auto opnieuw te starten. Autosleutel niet gevonden Geldt alleen voor de functie Keyless drive van de PCC. Fout bij het uitlezen van de PCC tijdens de start. Probeer de auto opnieuw te starten. Immobilizer Zie instructieb. Functiestoring van de transpondersleutel tijdens het starten. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad 02 U wijzigt de functie onder Instellingen van de auto Instellingen vergrendelen Portieren ontgrendelen. Zie pagina 104 voor een beschrijving van het menusysteem. Approach-verlichting – Bestemd om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Zie pagina 76 voor meer informatie. Achterklep – Ontgrendelt alleen de achterklep (zonder deze te openen)1. Zie pagina 48 voor meer informatie.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad iemand in de auto zit. De indicatie verschijnt alleen, als het alarm is afgegaan. N.B. Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. De controlelampjes zoals afgebeeld.
02 Sloten en alarm Transpondersleutel/sleutelblad Afneembaar sleutelblad 02 Portier ontgrendelen met sleutelblad Sleutelblad verwijderen U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om: • het bestuurdersportier handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de transpondersleutel • de toegang tot het dashboardkastje en de laadruimte te blokkeren (Private locking)1 (zie pagina 43).
02 Sloten en alarm Private locking* G017869 hem bij een hotel of iets dergelijks laat parkeren. Het dashboardkastje is dan vergrendeld en het achterklepslot is niet via de centrale vergrendeling te openen (zodat de achterklep niet meer met de knoppen op de voorportieren of die op de transpondersleutel te bedienen is). Vergrendelingspunten voor transpondersleutel met sleutelblad (Private locking niet geactiveerd).
02 Sloten en alarm Batterij vervangen transpondersleutel/PCC* Batterij vervangen Steek een schroevendraaier in de opening achter de veerbelaste pal en werk de transpondersleutel voorzichtig open. 02 Transpondersleutel 1 Werk de batterij voorzichtig los. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+) omlaag. N.B. Houd de transpondersleutel met de toetsen omhoog om te voorkomen dat de batterijen bij het openen van de afdekking op de grond vallen.
02 Sloten en alarm Keyless drive* Keyless drive (alleen PCC*) aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de PCC een portier aan de andere kant te vergrendelen of ontgrendelen. De rode cirkels op de afbeelding geven het dekkingsgebied van de systeemantennes aan. G017871 Vergrendelings- en startsysteem zonder sleutel Met de Keyless drive-functie van de PCC kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de PCC alleen bij u te dragen.
02 Sloten en alarm Keyless drive* Sleutelgeheugen, bestuurdersstoel en buitenspiegels* 02 Geheugenfunctie van PCC Als meerdere personen met een PCC met Keyless drive-functie naar de auto lopen, nemen de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in de PCC van degene die het bestuurdersportier opent.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Van de buitenzijde Met de transpondersleutel kunt u alle portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/ ontgrendelen. Bij vergrendeling zijn de vergrendelingsknoppen op de portieren en de openingshandgrepen aan de binnenzijde niet meer te bedienen: dit is de zogeheten Safelock-functie (zie pagina 49) (geldt alleen voor bepaalde markten). De tankvulklep kan worden geopend, wanneer de auto onvergrendeld staat.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Dashboardkastje 02 A Achterklep Bij het sluiten van de achterklep wordt deze vergrendeld, waarna de alarmfuncties die eerder buiten werking werden gesteld opnieuw geactiveerd worden. B 1 2 3 Vergrendelen met transpondersleutel Druk op de toets voor vergrendeling op de transpondersleutel (zie pagina 39). Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. Het sleutelgat staat verticaal wanneer het kastje ontgrendeld is.
02 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen Safelock-functie1 Deactiveren via de knop G021102 Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk deactiveren. U doet dat als volgt: Activeren via de knop of het displaymenu Bij activering van de zogeheten Safelockfunctie zijn de portieren niet meer van de binnenzijde te openen, als ze eenmaal vergrendeld zijn.
02 Sloten en alarm Kinderslot Handmatig kinderslot op achterportieren Elektrisch kinderslot op achterportieren* en achterste zijruiten 02 Houd de portieren altijd ontgrendeld tijdens het rijden. Bij ongelukken kunnen hulpverleners dan snel in de auto komen. Zolang het kinderslot ingeschakeld is, kunnen de achterportieren niet van de binnenzijde worden geopend.
02 Sloten en alarm Alarm* Het alarm gaat af, als; • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend; • het sleutelgat de verkeerde sleutel bevat of wordt gemanipuleerd; • er een beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder aanwezig is); • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*); • de accukabel wordt ontkoppeld; • iemand de sirene probeert los te koppelen.
02 Sloten en alarm Alarm* Overige alarmfuncties 02 Automatische herinschakeling van het alarm De functie voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm in te schakelen. 2. Steek de transpondersleutel in het sleutelgat. Het alarm wordt uitgeschakeld. De alarmindicatie knippert snel totdat u de transpondersleutel in het sleutelgat hebt gestoken. Deactiveren via de knop Beperkt alarmniveau • Het lampje in de knop blijft branden totdat u de auto vergrendelt.
02 Sloten en alarm Alarm* Alarmsysteem testen Bewegingsmelder in passagiersruimte testen 1. Sluit alle zijruiten. Blijf in de auto zitten. 2. Zie pagina 51 voor het activeren van het alarm. 3. Wacht 15 seconden. 4. Laat het alarm afgaan door uw armen op te heffen tot net boven de rugleuning en ze vervolgens horizontaal heen en weer te bewegen. Er klinkt een sirene en alle richtingaanwijzers knipperen. 5. Deactiveer het alarm door de auto via de transpondersleutel te ontgrendelen.
, Instrumenten, schakelaars en bediening .................................................56 Contactslotstanden .................................................................................. 65 Stoelen en achterbank .............................................................................66 Stuurwiel ..................................................................................................70 Verlichting ........................................................................................
BESTUURDERSMILIEU 03
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenoverzicht 1 2 3 4 5 6 7 8 03 20 9 9 11 10 12 10 13 18 17 16 15 14 G021107 19 Auto met stuur links 56
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Pagina Functie Pagina Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/dimlicht, boordcomputer 107, 74, 72, 130 Menufuncties, klimaatregeling en audiosysteem 104, 112, 123 Cruisecontrol 135, 64 Klimaatregeling, ECC* 112 Claxon, airbag 70, 15 Versnellingspook/keuzehendel 91 Instrumentenpaneel 60, 64 Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C)* 134 Menu-, audio- en telefoonfuncties 104, 120 Wissers en -s
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening 1 2 3 4 5 6 7 8 03 9 10 10 20 11 11 19 18 17 16 15 14 13 G021108 12 Auto met stuur rechts 58
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Pagina Functie Pagina Alarmlichten 74 Bedieningspaneel 82, 84, 47 Contactslot 65 Stoelinstelling* 66 Knop START/STOP 88 Ontgrendeling motorkap 184 Cruisecontrol 135, 136 Parkeerrem 98 Instrumentenpaneel 60, 64 Stuurwielafstelling 70 Claxon, airbag 70, 15 Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/dimlicht, boordcomputer 107, 74, 72, 130 Menu-, audio- en telefoonfuncties 104, 120 Bedieningsknoppe
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplays Meters Controle-, informatie- en waarschuwingslampjes 1 2 3 3 03 0 1 1 G021112 G021113 0 Informatiedisplays Op de informatiedisplays verschijnt informatie over bepaalde functies van de auto zoals de cruisecontrol, boordcomputer en meldingen. De informatie verschijnt in tekstvorm en met symbolen. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van de informatiedisplays.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd met het contactslot in stand II, gaan na 5 seconden alle lampjes uit behalve het lampje voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem en dat voor een lage oliedruk.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Richtingaanwijzers links Richtingaanwijzers rechts Beide richtingaanwijzerlampjes knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Controle- en waarschuwingslampjes 03 Lampje Betekenis Lage oliedruk1 Parkeerrem aangezet Airbags (SRS) Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-streepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies controleren door een erkende Volvowerkplaats. WAARSCHUWING Als de waarschuwingslampjes voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, bestaat het gevaar dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat slippen.
03 Bestuurdersmilieu Instrumenten, schakelaars en bediening Dagteller Klok Knop voor dagtellers en klok 03 2 G021123 1 Dagtellers en bijbehorende knop De dagtellers worden gebruikt om korte afstanden te meten. Display voor dagtellers Knop om te wisselen tussen de dagtellers T1 en T2 alsook de dagtellers op nul te stellen. De dagtellers worden gebruikt om korte afstanden te meten. Door kort op te drukken, kunt u van dagteller T1 en T2 wisselen.
03 Bestuurdersmilieu Contactslotstanden Zie pagina 120 voor informatie over de functie van het audiosysteem bij een uitgenomen transpondersleutel. Functies G021126 BELANGRIJK Contactslot met transpondersleutel, knop START/STOP Vreemde voorwerpen in het contactslot kunnen tot functiestoringen leiden of schade aan het slot toebrengen. De transpondersleutel niet verkeerd om insteken! Pak de sleutel beet aan het uiteinde met het sleutelblad. Zie pagina 42.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Voorstoelen Elektrisch bedienbare stoel* WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden. Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel in zijn stand vergrendeld staat. 03 1 2 3 Rugleuning voorstoel omklappen 1 4 6 Lendensteun wijzigen, aan de knop draaien1. Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank Voorbereidingen Tot enige tijd nadat u het portier met de transpondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. U stelt de stoel normaal gesproken in, als het contact is ingeschakeld. Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk. de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel onmiddellijk worden beëindigd.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank 03 Noodstop Achterbank Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de knoppen drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Middelste hoofdsteun achterbank Buitenste hoofdsteunen achterbank handmatig omklappen Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelgeheugen vastgelegde stand te zetten dient u de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel te bedienen. Het bestuurdersportier dient daarbij open te staan.
03 Bestuurdersmilieu Stoelen en achterbank • Het middelste ruggedeelte is eveneens apart neer te klappen. • Het rechter ruggedeelte kan samen met het middelste ruggedeelte worden neergeklapt. • Alle ruggedeelten zijn ook tegelijkertijd neer te klappen. Ruggedeelte achterbank omklappen 747 1 A 2 903 De drie ruggedeelten van de achterbank zijn op verschillende manieren neer te klappen om het u makkelijk te maken lange voorwerpen te vervoeren. N.B.
03 Bestuurdersmilieu Stuurwiel Instellen Claxon WAARSCHUWING Stel het stuurwiel af voordat u gaat rijden en controleer of het in de gekozen stand vergrendeld staat. Bij auto’s met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* is de kracht die nodig is om het stuur te verdraaien in te stellen (zie pagina 134). 03 2 G021138 1 G021140 Toetsensets* Stuurwiel afstellen 1 2 Claxon U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de diepte verstellen.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Bedieningspaneel verlichting Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel. 3 Koplamphoogteregeling 1 2 4 5 G021141 Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoetkomend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de auto zwaar beladen is.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Groot licht/dimlicht Grootlichtsignalen Actieve Bi-Xenonkoplampen* Duw de stuurhendel naar het stuurwiel toe in stand . Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat u de hendel weer loslaat. 1 G021142 2 Verlichtingsdraaiknop en stuurhendel Stand 0 Betekenis Automatisch*/uitgeschakeld dimlicht. Alleen grootlichtsignalen. Stadslichten vóór en achterlichten Automatisch dimlicht. In deze stand werken het groot licht en de grootlichtsignalen.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Stadslichten/parkeerlichten vóór en achterlichten Remlichten Mistlampen vóór* De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. Noodremlichten en automatische alarmlichten, EBL 03 Verlichtingsdraaiknop in stand voor stads-/ parkeerlichten vóór en achterlichten. Draai de verlichtingsdraaiknop naar de middelste stand (ook de kentekenplaatverlichting gaat branden).
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Mistachterlicht Richtingaanwijzers/knipperlichten N.B. De regels voor het gebruik van het mistachterlicht verschillen van land tot land. 2 1 Alarmlichten 03 1 Richtingaanwijzers/knipperlichten Het mistachterlicht dat uit een lamp aan de achterzijde van de auto bestaat, is alleen in te schakelen wanneer u het groot licht/dimlicht voert al dan niet gecombineerd met de mistlampen aan de voorzijde.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Verlichting in interieur • Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlichting brandt. Plafondverlichting voorin Automatische interieurverlichting 1 Plafondverlichting achterin De interieurverlichting wordt automatisch inen uitgeschakeld wanneer de knop voor de interieurverlichting in de neutrale stand staat. 2 03 De verlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden, als: 3 G021149 • u de motor hebt afgezet en het contactslot in stand 0 staat.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Approach-verlichting Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow-Me-Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. U activeert de Approach-verlichting met de transpondersleutel (zie pagina 39) om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. 1. Neem de transpondersleutel uit het contactslot. 2. Haal de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting keer. Bij de juiste lichtbundel wordt ook de berm beter verlicht. Voorbeeld 1 Om met een in Zweden geleverde auto in Engeland te kunnen rijden dient de lichtbundel van de koplampen te worden ingesteld op de aangepaste stand (zie afbeelding). Bi-Xenon- en actieve Bi-Xenonkoplampen* Voorbeeld 2 Een in Engeland geleverde auto is bestemd voor linksrijdend verkeer en daarom kunt u de lichtbundel van de koplampen in de normale stand (zie afbeelding) laten staan. 3.
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Halogeenkoplampen afplakken 03 Afgeplakte gebieden bij auto met stuur links Afgeplakte gebieden bij auto met stuur rechts 78
03 Bestuurdersmilieu Verlichting Afplakmallen halogeenkoplampen A 03 B D G021155 C 79
03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers Ruitenwissers Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. De wissers bewegen op hoge snelheid. 0 Om de regensensor te activeren dient de motor te lopen of het contactslot in stand I of II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0. Activeer de regensensor door op de knop te drukken. De ruitenwissers maken een slag.
03 Bestuurdersmilieu Wissers en -sproeiers Koplamp- en ruitensproeiers Verwarmde sproeikoppen* Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden De sproeikoppen worden bij vorst automatisch verwarmd om te voorkomen dat de ruitensproeiervloeistof bevriest. Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de ruitenwisser op de achterklep de intervalstand1 innemen. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Algemene informatie Gelaagd glas 03 Elektrisch bedienbare ruiten 1 2 WAARSCHUWING 3 Als er kinderen in de auto zitten: let er bij het verlaten van de auto op dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch bedienbare zijruiten verbreekt door de transpondersleutel uit te nemen. Het glas is verstevigd voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. Alle ruiten zijn gemaakt van gelaagd glas*.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Bediening 2 1 2 G018517 1 Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare zijruiten Handmatige bediening Automatische bediening Vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier kunt u alle ruiten tegelijk bedienen. Vanaf het bedieningspaneel op een van de overige portieren kunt u alleen de zijruit in dat portier bedienen. De zijruiten zijn alleen te bedienen vanaf één bedieningspaneel tegelijk.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels 1. Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. Buitenspiegels 2. Laat ze na ongeveer een seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Klap de spiegels weer uit door tegelijkertijd op de knoppen L en R te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. 03 G018518 Stand vastleggen* Bedieningsknoppen buitenspiegels Instellen 1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts.
03 Bestuurdersmilieu Ruiten en spiegels Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Achteruitkijkspiegel 03 G021341 G021342 1 Gebruik de elektrische verwarming om de achterruit en de buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Met één druk op de knop schakelt u de gelijktijdige verwarming van de achterruit en de buitenspiegels in. Het brandende lampje in de knop geeft aan dat de functie actief is.
03 Bestuurdersmilieu Elektrisch bedienbaar schuifdak* 03 U kunt het schuifdak handmatig openen door de bedieningsknop achteruit naar het De bedieningsknoppen voor het schuifdak zitten aan het plafond. U kunt het schuifdak verticaal openkantelen en horizontaal openschuiven. Het schuifdak is alleen te openen in contactslotstand I of II staat. weerstandspunt te trekken. Het schuifdak schuift steeds verder open zolang u de knop in deze stand vasthoudt.
03 Bestuurdersmilieu Elektrisch bedienbaar schuifdak* Beveiliging tegen overbelasting Het schuifdak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als het schuifdak door een obstakel wordt gehinderd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en keert vervolgens automatisch terug naar de laatst gebruikte, geopende stand.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten 3. Druk op de knop START/STOP en laat de knop weer los. De startmotor blijft maximaal 10 seconden draaien (60 seconden bij dieselmodellen), totdat de motor is aangeslagen. Als de motor niet binnen 10 seconden aanslaat, kunt u een nieuwe startpoging doen door de knop START/STOP ingedrukt te houden totdat de motor wel aanslaat. Benzine- en dieselmotoren 03 N.B.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten en opnieuw ingeschakeld wanneer u de transpondersleutel verwijdert. instructieb. op het display van het instrumentenpaneel. Wanneer u bij het verlaten van de auto het stuurslot inschakelt, beperkt u het gevaar voor diefstal van de auto. U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden tot de motor voldoende op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca. 20 minuten verder.
03 Bestuurdersmilieu Motor starten Starten met hulpaccu 4 2 03 + 3 G021347 1 Als de accu uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. Bij gebruik van een hulpaccu wordt u het volgende geadviseerd om explosiegevaar te voorkomen: 1. Zet het contactslot in stand 0 (zie pagina 65). 2. Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 3. Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de auto’s elkaar niet raken. 4.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. G021349 G021348 03 Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Automatische versnellingsbak Geartronic* BELANGRIJK Vrijstand (N) De sportstand levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando’s die u met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van de sportstand wordt tevens de voorkeur gegeven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld.
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. Handmatig schakelen is te activeren door de hendel vanuit stand D helemaal naar rechts in stand M te zetten. Op het informatiedisplay verandert het teken D in een van de cijfers 1–6 afhankelijk van de ingeschakelde versnelling (zie pagina 60).
03 Bestuurdersmilieu Versnellingsbakken Automatische keuzehendelblokkering De automatische versnellingsbak kent enkele bijzondere beveiligingsfuncties: Automatische schakelblokkering deactiveren Sleutelblokkering, Keylock De keuzehendel moet in stand P staan om de 03 transpondersleutel uit het contactslot te kunnen nemen. In alle andere standen is de transpondersleutel geblokkeerd. Parkeerstand (P) 1 Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet.
03 Bestuurdersmilieu Vierwielaandrijving–, AWD (All Wheel Drive)* De vierwielaandrijving is altijd ingeschakeld. Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedreven. Het motorkoppel wordt automatisch over de voor- en achterwielen verdeeld. Een elektronisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het vermogen over het wielpaar dat op dat moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit om optimale wegligging te verkrijgen en wielspin te voorkomen.
03 Bestuurdersmilieu Bedrijfsrem Algemene informatie 03 De auto is uitgerust met twee remkringen. Als een van de remkringen defect raakt, betekent dit dat de remmen pas later worden aangesproken zodat u het rempedaal dieper moet intrappen voor dezelfde remmende werking. De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen, als de motor loopt.
03 Bestuurdersmilieu Afdalingsregeling, HDC (Hill Descent Control) HDC is te vergelijken met een automatische motorrem. Wanneer u op een aflopende helling het gaspedaal loslaat, wordt de auto normaal gesproken op de motor afgeremd doordat deze in dat geval een laag stationair toerental nastreeft. Naarmate de helling steiler en de auto zwaarder beladen is, rolt de auto ondanks de motorrem sneller omlaag. Om in dergelijke gevallen snelheid te minderen dient u bij te remmen met het rempedaal.
03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Parkeerrem aanzetten N.B. De elektrische parkeerrem heeft dezelfde toepassingsgebieden als het parkeerrempedaal zoals bij het wegrijden op een helling. Tijdens een noodstop bij snelheden hoger dan 10 km/h klinkt er gedurende de hele remmanoeuvre een geluidssignaal. Functie Op een helling parkeren Wanneer de parkeerrem wordt geactiveerd, hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het geluid is tevens waarneembaar bij een automatische functiecontrole van de parkeerrem.
03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Handmatig lossen 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot. 2. Trap het rempedaal stevig in. 3. Trek aan de handgreep. N.B. De parkeerrem is ook handmatig te lossen door het koppelingspedaal te bedienen in plaats van het rempedaal. Volvo adviseert u echter het rempedaal te gebruiken. Automatisch lossen 1. Start de motor. 2. Laat het koppelingspedaal los en geef gas.
03 Bestuurdersmilieu Parkeerrem Parkeerrem niet geheel gelost – Door een storing kan de parkeerrem niet worden gelost. Bezoek een erkende Volvo-werkplaats. Als u bij deze foutmelding wegrijdt zonder de parkeerrem te lossen, klinkt er een waarschuwingssignaal. 03 Parkeerrem niet aangezet – Door een storing kan de parkeerrem niet worden aangezet. Probeer of u de rem kunt aanzetten en lossen. Bezoek een Volvo-werkplaats als de melding niet verdwijnt.
03 Bestuurdersmilieu 03 101
Menu- en meldingsfuncties .................................................................... 104 Klimaatregeling ...................................................................................... 109 Audiosysteem ........................................................................................ 120 Boordcomputer ...................................................................................... 130 Kompas* .......................................................................................
COMFORT EN RIJPLEZIER 04
04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Middenconsole 1. Druk op MENU. Toetsenset op stuurwiel Sommige functies regelt u via het menusysteem vanaf de middenconsole of via de toetsenset op het stuurwiel. Welke functies dat zijn leest u in de verschillende onderdelen. Het actuele menuniveau staat rechts bovenaan op het display van de middenconsole. 2. Ga naar Menu en druk op ENTER. 3. Ga naar Submenu en druk op ENTER.
04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Menu-overzicht Er bestaan verschillende hoofdmenu’s voor de telefoon en de geluidsbronnen. De volgende menu-opties maken deel uit van alle hoofdmenu’s: Hoofdmenu AM Audio-instellingen2 Autosleutelgeheugen Pos. stoelen en spiegels* Instellingen van de auto Spiegels in bij vegrend.* Instellingen CWS-systeem* Hoofdmenu CD Random Geluidspodium Uit Equalizer voor Map3 Equalizer achter Disc2 Autom. volumeregeling Enkele disc4 Reset audio-inst.
04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Hoofdmenu Geïntegreerde telefoon Oproepregister Laatste 10 gemiste opr. Laatste 10 ink. opr. Laatste 10 gekozen nrs.
04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Instrumentenpaneel Menu-overzicht1 Melding Actieradius Gemiddeld Momentaan 1 2 Gem. snelheid 3 LDW-systeem G021364 Actuele snelheid Informatiedisplay en bedieningstoetsen voor menufuncties READ – meldingenlijst openen en meldingen bevestigen. Duimwiel – menu-opties doorbladeren. RESET – geactiveerde functie op nul stellen. Wordt in bepaalde gevallen gebruikt om een functie te selecteren/activeren (zie de uitleg bij de verschillende functies).
04 Comfort en rijplezier Menu- en meldingsfuncties Melding Betekenis Melding Betekenis Stop auto z.s.m. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Bezoek een erkende Volvo-werkplaats. Tijd voor periodiek onderhoud Motor afzetten Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Bezoek een erkende Volvo-werkplaats. Het is tijd voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Algemene informatie Positie van de sensoren Airconditioning • De zonnesensor zit boven op het dashboard.1 De auto is uitgerust met elektronische klimaatregeling (ECC) of elektronische temperatuurregeling (ETC). De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur wordt gekoeld, verwarmd of van vocht wordt ontdaan. N.B. U kunt de airconditioning uitschakelen.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. U moet het filter regelmatig vervangen. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. N.B. 04 Er bestaan twee verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat u het juiste filter aanbrengt.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Luchtverdeling Blaasmonden in dashboard Blaasmonden in portierstijlen A D D C C B A G000000 G021367 D C Open Dicht Open In de stand AUTO vindt de luchtverdeling geheel automatisch plaats.1 Luchtstroom naar links of rechts Dicht De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te regelen (zie pagina 116). Richt de buitenste blaasmonden op de voorste zijruiten om deze te ontwasemen.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Klimaatregeling Gebruik Elektronische klimaatregeling, ECC* 1 2 3 4 5 6 7 Elektronische temperatuurregeling, ETC 2 3 Geventileerde voorstoelen* 4 13 04 12 8 7 6 G017723 5 9 8 11 10 9 G021371 1 Geventileerde voorstoel*, linkerzijde Ventilator Ventilator Luchtverdeling Elektrisch verwarmde voorstoel, linkerzijde Elektrisch verwarmde voorstoel, rechterzijde Temperatuurregeling AC ON/OFF – Airconditioning aan/uit Elektrisch verwarmde achterruit
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Wie tochtgevoelig is dient de stoelventilatie met beleid te gebruiken. Voor langdurig gebruik wordt comfortniveau één geadviseerd. BELANGRIJK Bij een interieurtemperatuur lager dan 5 °C is het niet mogelijk de stoelventilatie in te schakelen. Dit om te voorkomen dat de inzittende die op de bewuste stoel zit het te koud krijgt. Ventilator Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling AUTO* De functie AUTO is alleen aanwezig bij auto’s met ECC. De functie regelt automatisch de temperatuur, de airconditioning, de ventilatorsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling. 04 Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Wanneer u op de knop AUTO drukt, vindt activering van de Air Quality Sensor plaats waarbij alle handmatige instellingen worden opgeheven.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling veren/deactiveren onder Klimaatinstellingen Timer recirculatie. Zie pagina 104 voor een beschrijving van het menusysteem. • Het groene lampje in het midden brandt – de recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig is voor koeling bij warm weer). • Het oranje lampje rechts brandt – de recirculatie is ingeschakeld. N.B. N.B. Wanneer u de ontwaseming selecteert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Luchtverdelingstabel 04 116 Toepassing Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. Om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. Om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Standverwarming op brandstof* U kunt de standverwarming meteen inschakelen of vertraagd met behulp van de timerfunctie. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto op de gewenste temperatuur is. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden ingeschakeld. Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C wordt de verwarming niet geactiveerd.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Bediening Klok/timer Als u de klok bijstelt worden de timerinstellingen gewist. Meteen in-/uitschakelen 1 2 3 G021364 04 READ Duimwiel Knop RESET Zie pagina 107 voor meer informatie over het informatiedisplay en de knop READ. Knop Melding op informatiedisplay Wanneer u de instellingen voor de timer of de directe start activeert, gaat het informatielampje op het instrumentenpaneel branden. Op het informatiedisplay verschijnt bovendien een verklarende melding.
04 Comfort en rijplezier Klimaatregeling Extra verwarming (diesel)* Automatische stand of uitschakelen Bij korte ritten kan de extra verwarming desgewenst worden uitgeschakeld. 2 3 G021396 1 1. Ga met het duimwiel naar Extra verwarming auto. 2. Druk op de knop RESET om te kiezen uit AAN of UIT. Knop 04 READ Duimwiel Knop RESET Bij koud weer is het mogelijk dat u de extra verwarming moet inschakelen om de passagiersruimte voldoende te verwarmen.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Algemene informatie Het audiosysteem is te verkrijgen met verschillende opties en in verschillende uitvoeringen. Er zijn drie uitvoeringen verkrijgbaar: Performance, High Performance en Premium Sound. Bij het inschakelen van het audiosysteem geeft het display de uitvoering aan. Overzicht Toetsenset op stuurwiel 1 2 3 1 2 4 3 symbool zijn handelsmerken van Dolby Laboratories Licensing Corporation.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Achterste bedieningspaneel met hoofdtelefoonaansluiting* Voor de beste geluidsweergave adviseren wij u een hoofdtelefoon te gebruiken met een impedantie van 16–32 ohm en een gevoeligheid van 102 dB of meer. 2 3 4 3 Menufuncties en MY KEY1 Druk kort in om een track op een cd of een van de voorkeurzenders te selecteren. Druk dezelfde knop lang in om tracks op de cd versneld vooruit/achteruit te spoelen of automatisch radiozenders te zoeken.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem De volgende menufuncties kunt u onder MY KEY opslaan: Cd-speler/-wisselaar • • • • Random (cd-wisselaar) Nieuws TP Nummer-informatie 04 FM • • • • • Nieuws TP Radiotekst PTY zoeken PTY-tekst weergeven AUDIO-INSTELLINGEN • Geluidsinstellingen • Autom.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Audiofuncties Kies een niveau onder Audio-instellingen Autom. volumeregeling. N.B. Druk op Menu om de Audio-instellingen te openen. Zie pagina 104 voor meer informatie. Geluidssterkte externe geluidsbron Het is mogelijk een mp3-speler op de AUX-ingang aan te sluiten (zie pagina 120). 1 N.B. 2 4 3 G021402 5 Middenconsole, bedieningstoetsen voor audiofuncties Interne geluidsbronnen: AM, FM en CD Externe geluidsbron. Zie pagina 120 voor de aansluiting.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Het audiosysteem is gekalibreerd voor optimale geluidsweergave met behulp van digitale signaalverwerking. • Middenniveau1 – Niveau voor de middenluidspreker. • Surround-niveau1 – Niveau voor de zogeheten Ambient Surround Sound. Voor ieder automodel wordt het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar e.d.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Weergave starten (cd-wisselaar) Pauzeren Als er een cd-sleuf met een muziek-cd is gekozen, gaat de weergave automatisch van start wanneer u op CD drukt. Kies als dat niet het geval is een cd met de cijfertoetsen 1–6 Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait, wordt de weergave van de cd-speler onderbroken. Bij het verhogen van het volume wordt er weer verder gespeeld. of Muziekbestanden1 / van de navigatietoets. Cd aanbrengen (cd-wisselaar) 1.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem alternatief Alle discs geldt alleen voor de muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten. N.B. Bij gebruik van de linker of rechter pijl wordt alleen een nieuwe willekeurige track op de afgespeelde cd geselecteerd. Afhankelijk van het type willekeurige afspeelvolgorde dat geselecteerd is, verschijnt er een bepaalde displaymelding: 04 • RANDOM houdt in dat de tracks/muziekbestanden op slechts één van de muziekcd’s worden afgespeeld.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Voorkeurzenders handmatig vastleggen De melding Auto verschijnt op het display. 1. Stem af op een zender. 2. Houd een van de voorkeurtoetsen ingedrukt, totdat de melding Zender opgeslagen op het display verschijnt. 2. Druk op een voorkeurtoets. Frequentieband doorzoeken Deze functie is met name handig in gebieden, waar u de radiozenders en hun frequenties niet kent. De tien best te ontvangen radiozenders worden automatisch in een aparte geheugenbank vastgelegd.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem calamiteiten. U kunt de functie alarm niet tijdelijk onderbreken of deactiveren. De melding ALARM! verschijnt op het display, wanneer er een alarmmelding wordt verzonden. Verkeersinformatie, TP 04 U kunt de functie activeren/deactiveren onder FM-instellingen Nieuws.
04 Comfort en rijplezier Audiosysteem Radiotekst EON (Enhanced Other Networks) Volumeregeling programmatypes Sommige RDS-zenders geven informatie door over de inhoud van de uitzendingen, uitvoerende artiesten e.d. Deze informatie kan op het display worden weergegeven. Deze functie is met name handig in stedelijke gebieden met een groot aantal regionale radiozenders.
04 Comfort en rijplezier Boordcomputer Algemene informatie Functies N.B. 1 2 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt terwijl de boordcomputer in gebruik is, moet u deze melding eerst bevestigen om naar de boordcomputerfunctie terug te keren. U bevestigt door op READ te drukken. 3 G021364 04 Informatiedisplay en bediening READ – bevestigen. Duimwiel – menu’s en opties binnen de cruisecontrol-lijst doorbladeren.
04 Comfort en rijplezier Boordcomputer 2. Houd RESET ca. 1 seconde ingedrukt om de waarde voor de gekozen functie op nul te stellen. Als u RESET ten minste 3 seconden lang ingedrukt houdt, stelt u de gemiddelde snelheid en het gemiddelde brandstofverbruik gelijktijdig op nul.
04 Comfort en rijplezier Kompas* Bediening Afstellen Zone kiezen 9 6 8 10 7 9 8 7 11 6 12 13 132 G021406 04 G021407 14 15 4 3 2 1 G021408 5 Achteruitkijkspiegel met kompas. Kompas kalibreren. Magnetische zones In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst.
04 Comfort en rijplezier DSTC – Stabiliteits- en tractieregelsysteem Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (DSTC, Dynamic Stability and Traction Control) helpt de bestuurder voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Het systeem stemt de aandrijfkracht en remkracht van elk van de wielen dusdanig af dat ze niet doorslippen. Dit verhoogt de bestuurbaarheid en daarmee ook de veiligheid bij snelle uitwijkmanoeuvres bijvoorbeeld.
04 Comfort en rijplezier Rijeigenschappen aanpassen Actief chassis (FOUR-C)* Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* Bediening Het actieve chassissysteem FOUR-C (Continuously Controlled Chassis Concept) stemt de eigenschappen van de schokdempers af op de gewenste rijeigenschappen van de auto. U hebt de keuze uit drie standen: Comfort, Sport en Advanced. Naarmate de rijsnelheid hoger wordt neemt de stuurbekrachtiging af, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt.
04 Comfort en rijplezier Cruisecontrol* Bediening wordt vastgezet en als ingestelde snelheid dient. De displaytekst (---) km/h verandert in de ingestelde snelheid, bijv. 100 km/h. 1 N.B. 5 2 3 Ingestelde snelheid verhogen/verlagen ___ 0 In de actieve stand kunt u de snelheid verho- 1 G021411 4 Bij snelheden lager dan 30 km/h is het niet mogelijk de cruisecontrol in te schakelen.
04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Algemene informatie De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise Control, ACC) vormt een hulpmiddel om u te ontlasten bij lange ritten op rechte weggedeelten met een gelijkmatige verkeersstroom zoals op snelwegen en provinciale wegen. Laat het onderhoud van de onderdelen van de adaptieve cruisecontrol over aan een erkende Volvo-werkplaats.
04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Waarschuwingslampje, afremmen noodzakelijk Het remvermogen van de adaptieve cruisecontrol bedraagt ca. 30% van dat van het normale remsysteem van de auto. Als uw auto harder moet afremmen dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt zelf niet bij, dan klinkt er een signaal en wordt een gedeelte onder aan de voorruit verlicht door een rood waarschuwingslampje.
04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* korte tijd bedient zoals bij een inhaalmanoeuvre, wordt de cruisecontrol tijdelijk gedeactiveerd. Zodra u het gaspedaal loslaat, wordt de cruisecontrol echter weer geactiveerd. Activeren en snelheid instellen U kunt de adaptieve cruisecontrol alleen activeren nadat u deze stand-by hebt gezet met . De ingestelde tijdsafstand verschijnt korte tijd op het display.
04 Comfort en rijplezier Adaptieve cruisecontrol* Soms kan de radarsensor een voertuig op geringe afstand niet registreren, bijvoorbeeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. N.B. Houd het gebied voor de radarsensor schoon. Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. • als de snelheid van het voertuig voor u te veel afwijkt van dat van uw eigen auto. De radarsensor heeft een beperkt bereik.
04 Comfort en rijplezier Anti-botsingsysteem met remassistentie* (CWS-systeem) 04 Het anti-botsingsysteem met remassistentie (Collision Warning with Brake Support) is een hulpmiddel dat bestemd is om u te waarschuwen wanneer het gevaar bestaat dat u op een voertuig vóór u botst. De remassistentie beperkt de snelheid van de impact. Laat het onderhoud van de onderdelen van het anti-botsingsysteem over aan een erkende Volvo-werkplaats. Functie mogen geleverd ook al trapt u het pedaal niet zo ver in.
04 Comfort en rijplezier Anti-botsingsysteem met remassistentie* (CWS-systeem) Bediening Waarschuwingssignalen activeren/ deactiveren Sommige instellingen kunt u regelen via het menusysteem van de middenconsole. Zie pagina 104 voor informatie over het gebruik van het menusysteem. U kunt de geluids- en lichtsignalen die het anti-botsingsysteem gebruikt activeren/deactiveren met . Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de waarschuwingssignalen geactiveerd zijn.
04 Comfort en rijplezier Anti-botsingsysteem met remassistentie* (CWS-systeem) Beperkingen Het visuele waarschuwingssignaal is soms moeilijk te ontdekken in de felle zon of bij het gebruik van een zonnebril. Activeer in dergelijke omstandigheden daarom altijd het waarschuwingsgeluid. N.B. 04 Het visuele waarschuwingssignaal kan korte tijd buiten werking worden gesteld, wanneer de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld door de felle zon te hoog is opgelopen.
04 Comfort en rijplezier Park Assist (parkeerhulp)* Algemene informatie1 Functie Park Assist aan de achterzijde De Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen geven de afstand tot een waargenomen obstakel aan.
04 Comfort en rijplezier Park Assist (parkeerhulp)* Park Assist aan de voorzijde N.B. Bij auto’s met verstralers erop letten dat de lampen de sensoren niet blokkeren en voor obstakels worden gehouden. Aanduiding voor systeemstoringen Als het informatiesymbool continu brandt en de melding Park Assist Service vereist op het informatiedisplay verschijnt, is de Park Assist defect. G021424 BELANGRIJK 04 Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto.
04 Comfort en rijplezier Park Assist (parkeerhulp)* Sensoren schoonmaken De sensoren werken alleen naar behoren, wanneer u ze regelmatig schoonmaakt. Reinig ze met water en autoshampoo. N.B. G018129 Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen.
04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System Algemene informatie over BLIS Dode hoeken WAARSCHUWING 2 3 G021426 04 BLIS-camera Controlelampje Het systeem werkt het best in druk verkeer op meerbaanswegen. Wanneer een camera een voertuig heeft waargenomen in de dode hoek, licht een controlelampje op dat continu blijft branden.
04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System Activeren/deactiveren verdwijnen. Zie pagina 107 voor meer informatie over de meldingsfuncties. Wanneer BLIS werkt Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger dan 10 km/h. Inhalen Het systeem reageert als: G021428 • het snelheidsverschil tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is dan 10 km/h; • het snelheidsverschil tussen u en het inhalende voertuig kleiner is dan 70 km/h.
04 Comfort en rijplezier BLIS* – Blind Spot Information System Schoonmaken Beperkingen BLIS werkt alleen optimaal, als de cameralenzen schoon zijn. U kunt de lenzen schoonmaken met een zachte doek of een vochtige spons. Maak de lenzen voorzichtig schoon om krassen te voorkomen. Soms kan het controlelampje voor BLIS oplichten zonder dat u voertuigen in de dode hoeken kunt waarnemen.
04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Opbergmogelijkheden 1 2 3 04 4 7 6 5 G019417 8 149
04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Opbergvak in portierpaneel Middenconsole Dashboardkastje Opbergzak aan de voorkant van de voorstoelzitting* Parkeerkaarthouder A 1 B 2 Dashboardkastje Opbergvakken, bekerhouder Kledinghaak Bekerhouder in armsteun, achterin* G021436 Kledinghaak De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al te zware kledingsstukken. Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd’s) en AUX-ingang onder de armsteun (en aflegvak*).
04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort Vloermatten* Make-upspiegel 12V-aansluiting Volvo biedt vloermatten die speciaal vervaardigd zijn. WAARSCHUWING Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. 04 12V-aansluiting in middenconsole, voorin. . G021440 Make-upspiegel met verlichting.
04 Comfort en rijplezier Interieurcomfort telefoon of koelbox. U kunt maximaal 10 A via de aansluiting afnemen. Het contactslot moet ten minste in stand I staan, anders geeft de aansluiting geen stroom (zie pagina 65). EHBO-set* Elektrische aansluiting in laadruimte* De set ligt in de laadruimte. De tas is voorzien van klittenband zodat u deze aan de wand van de laadruimte kunt bevestigen. WAARSCHUWING 04 G017825 Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als u deze niet gebruikt.
04 Comfort en rijplezier Geïntegreerde telefoon* Algemene informatie Beknopte bedieningsinstructies 1 5 Simkaart 2 Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in combinatie met een geldige simkaart (Subscriber Identity Module). Zie pagina 157 voor het aanbrengen ervan. Ook zonder een simkaart is het mogelijk het alarmnummer te bellen. 3 als het menu CD op het display staat. Om gebruik te maken van de telefoonmenu’s en te bellen dient u kort op PHONE te drukken.
04 Comfort en rijplezier Geïntegreerde telefoon* Gespreksfuncties Bellen 04 1. Schakel de telefoon in. 2. Druk kort op PHONE, als de tekst TELEFOON niet op het display staat. 3. Voer het gewenste nummer in of gebruik het telefoonboek (zie pagina 155). 4. Druk op ENTER voor handsfree bellen of neem de handset op. Duw de handset omlaag om deze te kunnen opnemen. Gesprekken beëindigen Beëindig een gesprek met EXIT of leg de handset op.
04 Comfort en rijplezier Geïntegreerde telefoon* Ruggespraakstand Bij gebruik van de ruggespraakstand wordt de microfoon gedeactiveerd (zie pagina 153). Activeer/deactiveer de microfoon met de menu-optie Microfoon aan/uit. Audio-instellingen Beltoonvolume. Stel bij met navigatietoets. Gespreksvolume De telefoon maakt gebruik van de luidsprekers in de voorportieren. U kunt het gespreksvolume bijregelen, wanneer de tekst TELEFOON boven aan het display staat.
04 Comfort en rijplezier Geïntegreerde telefoon* 2. Ga naar het contact van uw keuze en druk op ENTER om het bijbehorende nummer te bellen. Overige functies en instellingen Berichtinstellingen IDIS Contacten verwijderen IDIS (Intelligent Drive Information System) kan in veeleisende rijsituaties de beltonen van inkomende telefoongesprekken pas na enige vertraging doorgeven of helemaal onderdrukken. Op die manier kunt u de aandacht bij het verkeer houden.
04 Comfort en rijplezier Geïntegreerde telefoon* Het is mogelijk de weergave van uw eigen telefoonnummer tijdelijk te blokkeren onder Gespreksopties Verzend mijn nummer. IMEI-nummer Om de telefoon te kunnen blokkeren moet u het IMEI-nummer van de telefoon aan uw provider hebben doorgegeven. Toets *#06# op uw telefoon in om het nummer op het display te zien. Noteer dit nummer en bewaar het op een veilige plaats. Netwerkselectie De optie Automatisch is het op een na hoogste beveiligingsniveau.
Rijadviezen ............................................................................................. 160 Tanken .................................................................................................... 163 Brandstof ............................................................................................... 164 Lading vervoeren .................................................................................... 166 Laadruimte ...............................................................
TIJDENS HET RIJDEN 05
05 Tijdens het rijden Rijadviezen Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig en milieubewust rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie (zie pagina 9 voor meer tips om het milieu te sparen). 05 • Laat de motor niet stationair lopen, maar rijd zo snel mogelijk met lichte belasting. • Een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Laat zware lading niet onnodig lang in de auto liggen.
05 Tijdens het rijden Rijadviezen Geopende achterklep Accu niet overmatig belasten Voorbereidingen bij lange reizen Rijd niet met een geopende achterklep. Rijd alleen een kort stukje, als u geen andere keus hebt. Doe alle ruiten dicht, stuur de lucht naar de voorruit en de vloer en laat de ventilator op de hoogste snelheid draaien. De elektrische functies van de auto belasten de accu in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in stand II staan, wanneer u de motor hebt afgezet.
05 Tijdens het rijden Rijadviezen Rijden tijdens de winter Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: 05 • de koelvloeistof van de motor moet ten minste 50% glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tot ca. –35 °C. Voor optimale bescherming tegen vorst is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk.
05 Tijdens het rijden Tanken Tanken Tankdop open-/dichtdraaien WARNING! ACHTUNG! AVERTISSEMENT! G021459 G021395 Tankvulklep openen/sluiten De klep kan niet worden geopend wanneer de motor loopt. Open de klep met de knop op het verlichtingspaneel. De tankvulklep zit in het rechter achterspatbord, zoals de pijl in het symbool geeft. op het informatiedisplay al aan- Sluit de klep door deze dusdanig in te drukken dat u een klik hoort.
05 Tijdens het rijden Brandstof Algemene informatie Dieselolie Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. De dieselolie moet voldoen aan de norm NEN-EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen zoals een te hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen.
05 Tijdens het rijden Brandstof Condenswater uit brandstoffilter aftappen Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet het brandstoffilter de brandstof van condenswater. Houd u voor het aftappen van het condenswater aan de specificaties die in uw Service- en garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. BELANGRIJK Sommige speciale toevoegingen verwijderen het verzamelde vocht uit het brandstoffilter.
05 Tijdens het rijden Lading vervoeren Algemene informatie Ruggedeelte achterbank omklappen De laadcapaciteit is afhankelijk van wat er op de auto gemonteerd is, zoals een trekhaak, lasdragers of een skibox. De laadcapaciteit van de auto moet tevens worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. Om het in- en uitladen van de laadruimte te vereenvoudigen kunt u de ruggedeelten van de achterbank neerklappen (zie pagina 69).
05 Tijdens het rijden Lading vervoeren WAARSCHUWING Let op het gevaar voor beknelling tijdens het openen/sluiten. Controleer alvorens de achterklep te openen/sluiten of er niemand in de buurt van de achterklep staat, omdat ernstig beknellingsletsel anders niet uitgesloten kan worden. Bedien de achterklep altijd onder toezicht. BELANGRIJK Let op de dakhoogte bij het gebruik van de elektrische achterklepbediening.
05 Tijdens het rijden Lading vervoeren Vloerrails Bagageband Verankeringshaak verzetten 3 2 Bagage vastgezet aan zowel de bovenste als onderste verankeringspunten 05 Op de vloer van de laadruimte zitten twee rails met verstelbare verankeringshaken waaraan u bagagebanden kunt vastzetten om bagage in de laadruimte te verankeren. Vastzetten van de bagageband Wanneer u de bagageband een slag om een verankeringshaak haalt, kunt u de bagageband vastzetten en voorkomen dat de band van de haak glijdt. N.B.
05 Tijdens het rijden Lading vervoeren Verankeringshaak verwijderen Houder voor boodschappentassen* Juiste en verkeerde montage verankeringshaak 3 2 U kunt de verankeringshaken heel eenvoudig verwijderen om bijvoorbeeld de rail schoon te maken. Klap de verankeringshaak neer in de richting van de opening. Schuif de haak naar de uitsparing toe. Til de haak recht omhoog los.
05 Tijdens het rijden Laadruimte Veiligheidsrek* Aanbrengen N.B. G017748 G018367 1 Om het veiligheidsrek te kunnen monteren dient u de ruggedeelten neer te klappen (zie pagina 69). 2 Zet de handgreep in de montagestand (zie afbeelding). Om de handgreep in deze stand te kunnen draaien moet u de handgreep licht indrukken (zie pijl). Het veiligheidsrek in de laadruimte voorkomt dat bagage bij krachtige remmanoeuvres de passagiersruimte in wordt geslingerd.
05 Tijdens het rijden Laadruimte Bagagerolhoes 2 1 3. Duw beide kanten vast. De rolhoes moet hoorbaar vastklikken en de rode markering moet verdwijnen. 4. Controleer of beide eindstukken vergrendeld zijn. Bagagerolhoes verwijderen G017749 3 1. Duw op de knop van het ene eindstuk en til het uit de holte. 2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en naar buiten, zodat het andere eindstuk automatisch loskomt.
05 Tijdens het rijden Laadruimte Haak de stang vast aan de bevestiging aan de rechterzijde. Lading op het dak Veiligheidsnet én bagagerolhoes gebruiken Trek de stang vervolgens uit en haak het andere uiteinde vast aan de bevestiging aan de linkerzijde. Lastdragers gebruiken Om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden, wordt u geadviseerd de lastdragers te gebruiken die door Volvo ontwikkeld zijn.
05 Tijdens het rijden Gevarendriehoek Gevarendriehoek Til de vloermat op en haal de gevarendriehoek tevoorschijn. EHBO-set Neem de gevarendriehoek uit de houder, klap de driehoek uit en bevestig de twee losse zijden aan elkaar. 1 2 Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de laadruimte vastzit.
05 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Algemene informatie Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. 05 174 • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden.
05 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 15% bij het gebruik van een aanhanger. Niveauregeling* Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling nemen de achterste schokdempers tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte in ongeacht de belading (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is volkomen normaal.
05 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Specificaties Belangrijke controlepunten • U moet de kogel regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. 2 N.B. G017957 1 G021485 Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel niet te worden ingevet.
05 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Kogelsegment aanbrengen 1 5 3 Verwijder de afdekking door de pal in te drukken en de afdekking recht naar achteren te trekken. G021490 G021488 1 G018928 2 Het controlevenster moet rood van kleur zijn. 4 Het controlevenster moet groen van kleur zijn. 6 05 Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. Breng het kogelsegment aan en duw het naar binnen totdat u een klik hoort.
05 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger De veiligheidskabel van de aanhanger moet aan het bevestigingsoog van de trekhaak vastgezet worden. G021494 7 Controleer of het kogelsegment vastzit door het stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. Als het kogelsegment niet goed zit, moet u het verwijderen en het opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. 05 BELANGRIJK Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst. Houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog.
05 Tijdens het rijden Rijden met een aanhanger Kogelsegment verwijderen 1 G021498 G021496 3 Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u het kogelsegment schuin naar achteren toe omhoogtrekt. Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. 2 05 2 G018929 Druk de vergrendelingsknop in en draai deze linksom totdat u een klik hoort. G021497 1 4 Duw de afdekking er zo ver op dat deze vastklikt.
05 Tijdens het rijden Slepen Algemene informatie Handgeschakelde versnellingsbak Sleepoog Probeer de motor nooit aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de accu leeg is en de motor niet wil starten. Zet de versnellingspook in de vrijstand. Houd de sleepkabel altijd strak om harde schokken te voorkomen. Sta klaar om het rempedaal te bedienen. Gebruik het sleepoog als de auto over de weg moet worden versleept. U bevestigt het sleepoog in de opening aan de rechterzijde van de voor- of achterbumper.
05 Tijdens het rijden Slepen Voor de XC70 : Maak de onderkant van de afdekking in de bumper los met een schroevendraaier of een muntstuk. Schroef het sleepoog stevig tot aan de flens vast. Sleepoog monteren 1 Gebruik de wielsleutel om het sleepoog vast te draaien. G017464 N.B. Neem het sleepoog erbij dat onder het vloerluik in de laadruimte ligt. Bij sommige auto’s met een afneembare trekhaak kunt u het sleepoog niet in de achterste bevestiging aanbrengen wanneer het kogelsegment gemonteerd is.
Motorruimte ........................................................................................... 184 Gloeilampen ........................................................................................... 189 Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof ................................................ 195 Accu ....................................................................................................... 197 Zekeringen ...............................................................................
ONDERHOUD EN SPECIFICATIES 06
06 Onderhoud en specificaties Motorruimte Algemene informatie Motorkap openen en sluiten WAARSCHUWING Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Laat service- en reparatiewerkzaamheden door een erkende Volvo-werkplaats uitvoeren.
06 Onderhoud en specificaties Motorruimte Motorruimte, overzicht Oliepeil motor controleren 2 5 7 3 8 4 10 G018945 9 Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er anders uitzien Expansiereservoir voor koelsysteem Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof Peilstok voor motorolie Het ontstekingssysteem werkt zeer hoge spanningen op. De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Zet het contactslot daarom altijd in stand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte (zie pagina 65).
06 Onderhoud en specificaties Motorruimte Houd voor het verversen en het vervangen de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. Vulopening en peilstok BELANGRIJK 186 G021734 Gebruik voor het bijvullen van olie een oliesoort van dezelfde kwaliteit en met dezelfde viscositeit (zie pagina 227). Benzinemotor Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst.
06 Onderhoud en specificaties Motorruimte Parkeer de auto op een vlakke ondergrond, zet de motor af en wacht ten minste 10 tot 15 minuten zodat de olie weer kan teruglopen in het oliecarter. Zie pagina 228 voor de bij te vullen hoeveelheid. Oliepeil controleren bij een koude motor Vul bij totdat de olie dichter bij het MAXstreepje dan bij het MIN-streepje op de peilstok ligt. Koelvloeistof Koelvloeistof controleren en bijvullen 1. Veeg de peilstok schoon. 2. Controleer het peil met de peilstok.
06 Onderhoud en specificaties Motorruimte Rem- en koppelingsvloeistof Stuurbekrachtigingsvloeistof Bijvullen Peil controleren 1 2 Zie pagina 229 voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit van de remvloeistof. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen rijdt of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad, moet u de remvloeistof ieder jaar verversen.
06 Onderhoud en specificaties Gloeilampen Algemene informatie Lamphuis voorzijde Op pagina 194 staan alle gloeilampen van de auto vermeld.
06 Onderhoud en specificaties Gloeilampen N.B. Lees de tekst op pagina 189 door alvorens een gloeilamp te vervangen. 06 1. Open de borgklem door deze omhoog/naar buiten te duwen. 2. Duw de clips op de afdekking omlaag en verwijder de afdekking. Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde terug. 190 1. Haal het koplamphuis los. 2. Verwijder de afdekking. 3. Haal de gloeilamp los door de houder omlaag te duwen. 4. Koppel de connector van de lamp los. 5.
06 Onderhoud en specificaties Gloeilampen 1. Haal het koplamphuis los. 2. Verwijder de afdekking (zie pagina 190). 3. Haal de gloeilamp los door de houder omlaag te duwen. 4. Koppel de connector van de lamp los. 5. Breng de nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan zodat deze vastklikt. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug.
06 Onderhoud en specificaties Gloeilampen N.B. Lees de tekst op pagina 189 door alvorens een gloeilamp te vervangen. 06 192 1. Haal het koplamphuis los. 2. Verwijder de kleine, ronde afdekking. 3. Trek aan de kabel om de lamphouder tevoorschijn te halen. 4. Trek de kapotte gloeilamp los en breng de nieuwe aan. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. 5. Breng de lampvoet in de lamphouder aan en duw de lamp aan totdat u een klik hoort. 6. Plaats de afdekking terug.
06 Onderhoud en specificaties Gloeilampen Positie gloeilampen achterlamphuis 8 7 1 Kentekenplaatverlichting Instapverlichting 2 Lampglas, rechterzijde Achter-/remlicht (led) Sidemarker, SML (led) Richtingaanwijzer Reflector, achter Mistachterlicht (een zijde) Achteruitrijlicht Remlicht (led) Remlicht (led) 3 1. Draai de boutjes los met een schroevendraaier. 2. Haal voorzichtig het complete lamphuis los en trek het naar buiten. 3. Vervang de gloeilamp. 4.
06 Onderhoud en specificaties Gloeilampen Verlichting make-upspiegel Specificatie gloeilampen Spiegelglas verwijderen Verlichting Vermogen (W) Type Extra groot licht, Bi-Xenon, ABL 55 H7 Dimlicht, halogeen 55 H7 Groot licht, halogeen 65 H9 Richtingaanwijzers voorzijde 21 H21W 06 1. Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en wrik deze iets heen en weer, zodat het lamphuis loskomt. 2. Vervang de gloeilamp. 3. Controleer of de gloeilamp werkt en druk het lamphuis weer vast.
06 Onderhoud en specificaties Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof Servicestand Haal de wisserarm van de ruit af. Druk op de knop die op de wisserbladhouder zit en trek het wisserblad evenwijdig aan de wisserarm los. Wisserbladen vervangen, voorruit 1 Om de wisserbladen te kunnen vervangen of schoonmaken moet u ze eerst in de servicestand zetten. G021760 Controleer of het blad goed vastzit. G021761 2 06 3 N.B. De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
06 Onderhoud en specificaties Wisserbladen en ruitensproeiervloeistof Vulopening voor ruitensproeiervloeistof 06 1. Klap de wisserarm uit. 2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij de pijl) beet. 3. Draai het wisserblad linksom om de aanslag op de wisserarm als hefboom te gebruiken zodat het wisserblad makkelijker loskomt. 4. Duw het nieuwe wisserblad vast. Controleer of het goed vastzit. 5. Klap de wisserarm terug. Schoonmaken Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo.
06 Onderhoud en specificaties Accu Waarschuwingssymbolen op de accu Draag een veiligheidsbril. Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. Gebruik • Controleer of de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. • Koppel de accu nooit los, wanneer de motor draait. De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu.
06 Onderhoud en specificaties Accu Vervangen Koppel de zwarte minkabel 4 Verwijderen 1 2 pel de rode pluskabel ontluchtingsslang van de accu los en draai het boutje los waarmee de accus- 4 1 teun G021765 G021768 3 5 2 G021766 G021769 1 2 06 Schakel het contact uit en wacht 5 minuten. Haal de clips op de voorste dekplaat los en verwijder de dekplaat. Haal de rubber strip los om de achterste afdekking bloot te leggen.
06 Onderhoud en specificaties Accu Aanbrengen G021771 1. Laat de accu in de accubak zakken. 2. Duw de accu naar binnen en gelijktijdig opzij totdat de accu tegen de achterkant van de accubak aankomt. 3. Schroef de accu vast met het boutje in de steun. 4. Sluit de ontluchtingsslang aan. 5. Sluit de rode pluskabel aan. 6. Sluit de zwarte minkabel aan. 7. Duw de achterste afdekking vast (zie Verwijderen). 8. Plaats de rubber strip terug (zie Verwijderen). 9.
06 Onderhoud en specificaties Zekeringen Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont.
06 Onderhoud en specificaties Zekeringen Motorruimte Posities 3 1 1 2 4 39 36 5 40 37 6 41 38 G021775 G021773 3 34 32 30 35 33 31 Motorruimte bovenin Motorruimte voorin 7 44 Motorruimte onderin 42 43 Deze zekeringen zitten allemaal in het zekeringenkastje in de motorruimte. De zekeringen in zitten onder . 1 2 G021774 15 2 Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
06 Onderhoud en specificaties Zekeringen Functie A EVAP, Lambdasonde, Inspuiting (benzine/diesel) Verwarming carterventilatie (5-cil. benzine)/ Verwarming dieselfilter, verwarming carterventilatie (5-cil. diesel) Lekkagediagnose* 15/10 12V-aansluiting voor- en achterin 15 Gloeibougies diesel 70 Schuifdak*, Plafondconsole/ECC* 10 Koelventilator 50 Koelventilator 60 Hoofdzekering CEM KL30A 50 Hoofdzekering CEM KL30B 50 Hoofdzekering RJBA KL30 60 Regelmodule motor, transmissie.
06 Onderhoud en specificaties Zekeringen Onder dashboardkastje Posities 1 Functie A Achteruitrijlichten. 7,5 Reservepositie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 G021776 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 G021856 G021777 Druk op de vergrendeling van het deksel en klap het naar boven toe open. Daarmee hebt u toegang gekregen tot de zekeringen. 15 Ruitenwissers 15 Adaptieve cruisecontrol ACC* 10 Reservepositie 2 Klap de interieurbekleding opzij die het zekeringenkastje afdekt.
06 Onderhoud en specificaties Zekeringen Laadruimte Posities A B D Module A (zwart). Functie A Bedieningspaneel bestuurdersportier Bedieningspaneel passagiersportier Bedieningspaneel achterportier links Bedieningspaneel achterportier rechts Reservepositie 25 12V-aansluiting laadruimte, koelkast* Elektrisch verwarmde achterruit 15 25 25 25 Module B (wit).
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Algemene informatie Wielen verwisselen Banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Draairichting N.B. Verwijderen Let erop dat de banden op beide assen van hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben en van hetzelfde merk zijn.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Aanbrengen 1. Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf. 2. Breng het wiel aan. Breng de wielbouten aan. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. 06 206 4. (Voor auto’s met stalen velgen) Wrik de wieldop los met het uiteinde van een wielsleutel of trek hem met de hand los. 5. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los met de wielsleutel. 6. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt ook voor reservebanden, winterbanden en banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Velgen en wielbouten BELANGRIJK Haal de wielbouten aan met 140 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. Afsluitbare wielbouten Afsluitbare wielbouten zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Gereedschap 1 Reservewiel* Reservewiel erbij nemen Het compacte reservewiel (Temporary Spare) is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik. Vervang het zo spoedig mogelijk door een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. In de bandenspanningstabel (zie pagina 215) staat de juiste bandenspanning voor het reservewiel. 1. Pak de vloermat aan de achterzijde beet en klap deze naar voren toe op. 2.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Provisorische bandenreparatie* Bandenreparatieset erbij nemen Algemene informatie Zet een gevarendriehoek op bij werkzaamheden langs een drukke weg. De bandenreparatieset zit onder de vloer in de laadruimte. De bandenreparatieset wordt gebruikt om een lek te dichten alsook om de bandenspanning te controleren en zo nodig tijdelijk te corrigeren. De set bestaat uit een compressor en een fles met afdichtmiddel. De set dient om noodreparaties uit te voeren.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Overzicht Fles met afdichtmiddel Manometer 5 Handschoenen Band oppompen 4 3 6 7 2 1 9 8 De compressor is berekend op het oppompen van de originele banden die op de auto zitten. 1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. 2. Draai het ventieldopje van het wiel los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. 3.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Lekke band repareren 4. Trek de handschoenen aan. WAARSCHUWING Het afdichtmiddel kan aanleiding geven tot huidirritatie. Was bij huidcontact het getroffen gebied onmiddellijk schoon met water en zeep. 5. Draai de oranje beschermdop los evenals de dop op de bus met afdichtmiddel. N.B. Verbreek de verzegeling van de fles niet handmatig. Bij het indraaien van de fles wordt de verzegeling automatisch verbroken. 6. Draai de fles in de fleshouder vast.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. 12.Schakel de compressor uit en trek de kabel los uit de 12V-aansluiting. 13.Koppel de slang los van het ventiel en plaats het ventieldopje terug. 14.Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal 80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Maataanduiding Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding: 225/50R17 94 W. 06 De enige uitzondering daarop vormt het gebruik van winterbanden (zowel banden met als zonder “spikes”). Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor aanduiding Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h).
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Aanbevolen bandenspanning Uitvoering V70 6-cil. Bandenmaat 225/55 R 16, 225/50 R 17, 245/45 R 17 245/40 R 18 5-cil. diesel 185 pk 225/55 R 16 225/50 R 17, 245/45 R 17 245/40 R 18 5-cil. diesel 163 pk 5-cil. benzine 225/55 R 16 225/50 R 17 245/45 R 17 245/40 R 18 205/60 R 16 Alle Reservewiel 1 3 Alle 2 T 125/80 R 17 Snelheid (km/h) Belading (1–3 inzittenden) Voorin (kPa) 1 Achterin (kPa) Max.
06 Onderhoud en specificaties Wielen en banden Uitvoering XC70 Bandenmaat 6-cil., 5-cil. 215/65 R 16, 235/55 R 17, 235/50 R 18 Alle Alle2 T 125/80 R 17 Reservewiel3 1 3Compact 0 – 160 160 + 0 – 160 230 240 230 240 260 280 260 280 2602 420 2602 420 2602 420 2602 420 max.
06 Onderhoud en specificaties Verzorging Auto wassen Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. • Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. U wordt geadviseerd een dergelijke verkleuring te laten herstellen door een erkende Volvo-werkplaats. • Spoel het onderstel af.
06 Onderhoud en specificaties Verzorging Velgen Gebruik alleen de reinigingsmiddelen die Volvo adviseert. Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen en vlekken veroorzaken op verchroomde lichtmetalen velgen. Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.
06 Onderhoud en specificaties Verzorging Interieur reinigen Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden. Maak de bekleding regelmatig schoon en volg daarbij de gebruiksaanwijzingen bij het autoverzorgingsproduct op.
06 Onderhoud en specificaties Verzorging Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 °C. Kleurcode Matten en laadruimte G021831 Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbekleding en de inlegmatten ieder apart schoon te kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en stof te verwijderen.
06 Onderhoud en specificaties Type-aanduidingen Positie van stickers en plaatjes Wanneer u contact opneemt met een erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. 1 2 HFGDOIHV HFGJJFFOI BFDRYOIHV Gfdr_urtvb Seyj_tu Fkfu Ohtk_jdtr Mgdh_ ytegf Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding en typegoedkeuringsnummer.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Maten V70 C D F E 06 Positie op afbeelding A B C D E F G H I 222 H I G017404 A B G Maten mm Wielbasis Lengte Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt Laadlengte, vloer Hoogte Spoorbreedte vooras Spoorbreedte achteras Breedte Breedte incl.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Maten XC70 C D F E Positie op Maten afbeelding A B C D E F G H I Wielbasis Lengte Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt Laadlengte, vloer Hoogte Spoorbreedte vooras Spoorbreedte achteras Breedte Breedte incl.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90% gevuld is en dat van de resterende oliën/ vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires zoals een trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij gebruik van een aanhanger (zie tabel), lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Trekgewicht en kogeldruk Model Versnellingsbak Aanhangergewicht geremd (kg) Kogeldruk (kg) Alle Alle 0 – 1200 50 2.5T Handbak (M66) max. 1800 75 Automaat (TF–80SC) max. 1800 75 3.2 Automaat (TF–80SC) max. 1800 75 T6 Automaat (TF–80SC) max. 2000 90 2.4D Handbak (M66) max. 1600 75 Automaat (TF–80SC) max. 1800 75 Handbak (M66) max. 1600 75 Automaat (TF–80SC) max. 2000 90 D5 06 Aanhangergewicht ongeremd (kg) Kogeldruk (kg) max.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Motorspecificaties Specificatie/model 2.5T 3.2 T6 D5 2.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Motorolie In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto • in bergachtig gebied • op hoge snelheden • in temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C • doe dat ook bij korte ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij lage temperaturen (onder 5 °C).
06 Onderhoud en specificaties Specificaties xxxxxxxx G020233 Engine oil quality: ACEA A5/B5 Viscosity: SAE 0W-30 Wanneer de nevenstaande sticker in de motorruimte zit, geldt het volgende. Zie pagina 221 voor informatie over de positie van de sticker. Motortype Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 Viscositeit: SAE 0W–30 Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN en MAX (liter) Hoeveelheid (liter) 2.5T B5254T6 1,3 5,5 3.2 B6324S 1,2 7,4 T6 B6304T2 1,2 7,4 D5 D5244T4 1,5 6,0 2.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Overige vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistof Systeem Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit Versnellingsbakolie Handbak (M66) 2,0 Versnellingsbakolie MTF 97309 Automaat (TF–80SC) 7,0 Versnellingsbakolie JWS 3309 Benzinemotor 3.2 8,9 Benzinemotor 2.5T 9,0 Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd met water (zie verpakking).
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Verbruik, uitstoot en tankinhoud Model Motor Versnellingsbak Verbruik liter/100 km Uitstoot van kooldioxide (CO2) in g/km Tankinhoud (liter) 2.5T B5254T6 Handbak (M66) 9,3 222 70 Automaat (TF–80SC) 10,2 243 Automaat (TF–80SC) 10,5 251 Automaat (TF–80SC) 11,4 272 3.
06 Onderhoud en specificaties Specificaties Elektrisch systeem Typegoedkeuring afstandsbedieningssysteem Algemene informatie 12V-systeem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden gebruikt. De minpool is verbonden met het chassis.
06 Onderhoud en specificaties 06 232
06 Onderhoud en specificaties 06 233
Alfabetisch register A Aanhanger rijden met een aanhanger ....................174 Aanpassen, lichtbundel ...............................76 Aanrijding ....................................................25 Aanstekeropening achterin ................................................151 voorin ...................................................150 ABL – Active Bi-Xenon Lights .....................72 ABS .............................................................96 AC ..........................................
Alfabetisch register AUX ...................................................120, 123 BLIS, Blind Spot Information System ....... 146 Controlelampjes .......................................... 60 volume .................................................123 Blokkering achteruitversnelling .................. 91 Cruisecontrol ............................................ 135 B Boordcomputer ........................................ 130 CWS-systeem Bagagerolhoes ..........................................
Alfabetisch register Elektrisch inklapbare buitenspiegels ...........84 Geluid Elektrisch systeem ....................................231 volume ................................................. 123 volume, externe geluidsbron ............... 123 Geluidssterkte Elektrische aansluiting achterin ................................................151 laadruimte ............................................152 voorin ...................................................
Alfabetisch register Hoofdtelefoonaansluiting ..........................121 Interieurcomfort ........................................ 149 Knippersignalen, PCC ................................. 40 Hulpverwarming ........................................119 Interieurfilter .............................................. 110 Koelvloeistofpeil ........................................ 187 I Interieurverlichting ...................................... 75 Kogeldruk ...........................................
Alfabetisch register steenslagplekken en krassen ...............220 Lampen sidemarker ...........................................192 Lampjes .....................................................133 Mistlampen vóór ......................................... 73 filter ...................................................... 186 hoeveelheden ...................................... 228 motorolie .............................................. 227 oliekwaliteit ..........................................
Alfabetisch register PCC – Personal Car Communicator Recirculatie ............................................... 114 Roestwering .............................................. 218 bereik .....................................................41 functies ..................................................39 PCC – Personal Car Communicator REG – regionale radioprogramma’s ......... 129 Roetfilter dieselmotor .................................. 89 Regensensor ..............................................
Alfabetisch register ventilatiestand ........................................86 zonnescherm .........................................87 Serviceprogramma ....................................184 Spiegels Signaalingang, externe .............................120 Sproeiers Simkaart ....................................................157 koplampen ............................................. 81 ruitensproeiervloeistof, bijvullen .......... 196 voorruit ..................................................
Alfabetisch register tankvulklep, elektrisch openen ............163 Tankinhoud ...............................................230 Trekhaak ................................................... 175 Ventilatie ................................................... 111 Trekinrichting ............................................ 175 Ventilator ................................................... 113 Telefoon ....................................................153 Trillingsdemper ...............................
Alfabetisch register laadruimteverlichting ............................194 make-upspiegel ...................................194 mistlampen vóór ..................................192 parkeerlichten vóór ..............................191 richtingaanwijzers ................................191 sidemarker ...........................................192 stadslichten ..........................................191 verstralers ............................................191 Verwarmde sproeikoppen ...................
Volvo Car Corporation TP 9690 (Dutch), AT 0720, Printed in Sweden, Göteborg 2007, Copyright © 2000-2007 Volvo Car Corporation